• No results found

Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 20 · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 20 · dbnl"

Copied!
1537
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

20

bron

Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 20. Elsevier, Amsterdam 1910

Zie voor verantwoording: https://www.dbnl.org/tekst/_els001191001_01/colofon.php

Let op: werken die korter dan 140 jaar geleden verschenen zijn, kunnen auteursrechtelijk beschermd

zijn.

(2)

II

[Deel XXXIX]

Inhoud van Deel XXXIX.

Bladz.

251 BALI (OP), door W.O.J. N

IEUWENKAMP

, III, met 3 illustratiën naar teekeningen van den auteur

143, 215 BOEKEN OVER KUNST, door R.W.P.

J

R

.

65, 138, 209, 281, 354, 426 BOEKBESPREKING, door H.R., met 5

illustratiën

287 BOEKBESPREKING, door R.W.P. J

R

.

73 BOSSCHA (PROF. DR. J.), door H.A.

L

ORENTZ

1 CRONE (DE VERZAMELING) TE AMSTERDAM, door G.H. M

ARIUS

, met 12 illustratiën

418 DE TWEELINGEN, door W

ALLY

M

OES

244 DE ZON, door A. R

OLAND

H

OLST

40 DRIE HERFSTSONNETTEN, door H

EIN

B

OEKEN

62 EEN STERFGEVAL, door E

LLEN DE

C

LERQ

217 EYCK (JAN VAN), door J. G

OEKOOP

-

DE

J

ONGH

, met 10 illustratiën

377 FRANSCHE PRENTKUNST IN DE 19e EEUW, door C

ORNELIS

V

ETH

, IV, G

USTAVE

D

ORÉ

, met 14 illustratiën

116, 181, 257, 332, 406 GIJSBERT EN ADA, roman, door P

ETER

D

UMAAR

173 HERINNERING AAN EEN

MARSCHBIVAK OP ZUID-CELEBES, door J.G. S

INIA

, met 1 illustratie naar teekening van den auteur

359 JAPANSCHE KUNST, door R.W.P. J

R

.

361 KANTDRACHT EN KANTLUXE, door H. B

ACCAERT

en A

NT

. C

ARLIER

, met 19 illustratiën

Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 20

(3)

76 LANOOY (CHRIS), door J

AN

G

RESHOFF

, met portret en 8 andere illustratiën

86, 162 MARIALEGENDEN, door Dr. C.

C

ATHARINA VAN DE

G

RAFT

, met 13 illustratiën

27 MELKWEG (WAT IS DE), door Dr. C.

E

ASTON

, met 11 illustratiën

289 MONNICKENDAM (MARTIN), door C

ORNELIS

V

ETH

, met portret en 10 andere illustratiën

245 MORIELJES, door J

OH

. R

UIJS

, met 7

illustratiën

320 MULTATULI-HERLEVING, door S.

K

ALFF

, met 11 illustratiën en een reproductie van Multatuli's handschrift

145 NIEKERK (MAURITS), door K

AREL

VAN DE

W

OESTYNE

, met zelfportret en 8 andere illustratiën, naar schilderijen van den Meester

15 ONZE STREEK, door S

TYN

S

TREUVELS

, met 9 illustratiën, waarvan 7 naar schilderijen van V

ALERIUS DE

S

AEDELEER

43 OP EEN GANSJE, door T

OP

N

AEFF

71 ORNAMENT-STUDIE, door R.W.P. J

R

.

256 OUD LIED

431 PATROONSLEERGANGEN, door

R.W.P. J

R

.

96 POPPENSPEL IN VLAANDEREN

(HET), door A

RY

D

ELEN

, met 20 illustratiën

275 SANATORIUM, door A

LBERTINE DE

H

AAS

306 SCHAARKUNST, door C.

VAN

S

ON

, met 20 illustratiën

401 SCHERZANDO, verzen, door F.V.

T

OUSSAINT VAN

B

OELAERE

(4)

394 ST. BAAFS-ABDIJ TE GENT (IN DE PUINEN VAN DE), door L

EO VAN

P

UYVELDE

, met 7 illustratiën

126 SOOIKE EN ZIJN VRIENDJES, door F

RANS

V

ERSCHOREN

201, 344 TROPENWEE: EEN TREINREIS en DE

LAATSTE DAGEN AAN BOORD, II, door H

ENRI VAN

B

OOVEN

233 TUINSTEDEN, door J.H.W. L

ELIMAN

, met 9 illustratiën

175 URLUS (JAC.), door H.W.

DE

R

ONDE

, met 6 portretten

137 UW OOG STAART DROOMEND..,

door C

ONSTANT

E

ECKELS

Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 20

(5)

Alphabetische lijst der medewerkers.

Bladz.

361 K

ANTDRACHT EN

K

ANTLUXE

BACCAERT, H. & ANT.

CARLIER

40 D

RIE

H

ERFSTSONNETTEN

BOEKEN HEIN

201, 344 T

ROPENWEE

: E

EN

T

REINREIS

,

EN

D

E LAATSTE DAGEN AAN

B

OORD

, II, BOOVEN, HENRI VAN,

62 E

EN

S

TERFGEVAL

CLERQ, ELLEN DE

96 H

ET

P

OPPENSPEL IN

V

LAANDEREN

DELEN ARY

116, 181, 257, 332, 406 G

YSBERT EN

A

DA

,

DUMAAR, PETER

27 W

AT IS DE

M

ELKWEG

EASTON, D

R

. C.

274 K

OORTSGEDICHT

EECKELS, CONSTANT

137 U

W OOG STAART

DROOMEND

....

EECKELS, CONSTANT

217 J

AN VAN

E

YCK

GOEKOOP-DE JONGH, J.

86, 162 M

ARIALEGENDEN

,

GRAFT, D

R

.

CATHARINA VAN DE

76 C

HRIS

L

ANOOY

GRESHOFF, JAN

275 S

ANATORIUM

HAAS, ALB. DE

65, 138, 209, 281, 354, 426 B

OEKBESPREKING

,

H.R.

320 M

ULTATULI

-H

ERLEVING

KALFF, S.

233 T

UINSTEDEN

LELIMAN, J.H.W.

73 P

ROF

. D

R

. J. B

OSSCHA

LORENTZ, H.A.

1 D

E

V

ERZAMELING

C

RONE TE

A

MSTERDAM

MARIUS, G.H.

418 D

E

T

WEELINGEN

MOES, WALLY

43 O

P EEN

G

ANSJE

NAEFF, TOP

251 O

P

B

ALI

III

NIEUWENKAMP, W.O.J.

394 I

N DE

P

UINEN VAN DE

S

T

. B

AAFS

-A

BDY TE

G

ENT

PUYVELDE, LEO VAN

244 D

E

Z

ON

, S

ONNET

ROLAND HOLST, A.

175 J

AC

. U

RLUS

RONDE, H.W. DE

(6)

245 M

ORIELJES

RUYS, JOH

143, 215 B

OEKEN OVER KUNST

,

R.W.P. J

R

.

287 B

OEKBESPREKING

R.W.P. J

R

.

359 J

APANSCHE

K

UNST

R.W.P. J

R

.

71 O

RNAMENT

-S

TUDIE

R.W.P. J

R

.

431 P

ATROONSLEERGANGEN

R.W.P. J

R

.

173 H

ERINNERING AAN EEN

M

ARSCHBIVAK OP

Z

UID

-C

ELEBES

SINIA, J.G.

306 S

CHAARKUNST

SON, C. VAN

15 O

NZE

S

TREEK

STREUVELS, STYN

401 S

CHERZANDO

TOUSSAINT VAN BOELAERE, F.V.

126 S

OOIKE EN ZIJN

V

RIENDJES

VERSCHOREN, FRANS

377 F

RANSCHE

P

RENTKUNST IN DE

19e E

EUW

, IV,

G

USTAVE

D

ORÉ

VETH, CORNELIS

289 M

ARTIN

M

ONNICKENDAM

VETH, CORNELIS

145 M

AURITS

N

IEKERK

WOESTYNE, KAREL VAN DE

Buiten-tekstplaten.

Tegenover bladz.

1 STEENEN MOLEN,

PHOTOGRAVURE

,

NAAR DE SCHILDERIJ VAN

J

ACOB

M

ARIS

(V

ERZAMELING

E.H. C

RONE

)

73 PROF. DR. J. BOSSCHA,

NAAR EEN POTLOODTEEKENING VAN

H.J.

H

AVERMAN

145 STATIONNEERENDE RIJTUIGEN,

OORSPRONKELIJKE ETS VAN

M

AURITS

N

IEKERK

217 GIOVANNI ARNOLFINI EN ZIJN

VROUW,

PHOTOGRAVURE

,

NAAR DE SCHILDERIJ VAN

J

AN VAN

E

YCK

, 1434 (L

ONDON

, N

ATIONAL

G

ALLERY

)

289 BILJART-AC̀ADEMIE,

NAAR DE

SCHILDERIJ VAN

M

ARTIN

M

ONNICKENDAM

Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 20

(7)

M

US

. B

RUSSEL

)

(8)

t.o. 1

‘STEENEN MOLEN’.

PHOTOGRAVURE NAAR DE SCHILDERIJ VANJACOB MARIS.

(VERZAMELINGE.H. CRONE).

Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 20

(9)

De verzameling-Crone te Amsterdam, door G.H. Marius.

De inrichting van een nieuwe schilderijenzaal werd aanleiding dat de heer Crone zijn belangrijke bezitting voor eenigen tijd in de kunstzalen der Maatschappij ‘Arti et Amicitiae’ ter bezichtiging stelde. Een daad deze, waarmede de eigenaar de liefhebbers onzer moderne schilderkunst in en buiten de stad ten zeerste aan zich verplicht heeft, wijl zij nu vrijelijk konden genieten van deze met

JACOB MARIS,DE VEERPONT.

zooveel toewijding en enthousiasme verzamelde meesterwerken der Haagsche School.

Want hoewel hier een superbe Corot, fijne stukjes van Diaz, een opmerkelijk werk van Segantini, een sobere Swan en een interessante Allebé is, zoo is de hierboven genoemde groep bij verre de overheerschende, en het eenige wat den grootsten Franschen landschapschilder aan Jacob Maris en Mauve verbindt is, dat zij alle drie reeds tot de klassieken van hun land behooren.

De Steenen Molen van Jacob Maris, kan men het hoogtepunt dezer verzameling noemen, het machtigste, het meest imposante, zoowel door de stoutmoedige

compositie, als door constructie en evenwicht. Het is het molengevaarte, zooals het onverzwakt door ingewikkeld samenstel, hoog, om boven de huizen uit te komen, uit de lage daken oprijst, die niet hoog genoeg om het gevaarte steun te geven, toch berekend zijn om het hooge, groote ervan tot aanschouwing te brengen en met de gemouvementeerde grijze lucht, belangrijk door de uitvoerige behandeling, evenwicht geven aan den hoogen molenopstand.

Zeker, ook Weissenbruch kon de logheid van een molen prachtig overeindzetten

in de groote verlatenheid der weiden en watervlakken van ons polderland, zoodat zij

iets spookachtigs hebben, iets onheimelijks en in ieder geval iets zeer grilligs, zooals

trouwens Jacob Maris die zelfde logge lage molens met sneeuw bijvoorbeeld, vooral

in aquarel

(10)

2

sterk gedramatiseerd heeft, minder barok van teekening, meer zoekend altijd het compleete, de schoonheid.

Wat ons in dezen grooten molen zoozeer treft, het is dat samengaan van breedheid en detailleering; het rijke en gevoelige modelé, dat het verwonderlijkst in de

wolkenlucht, het meest van kleur verzadigd is in den baksteenen romp, dieper nog in het roode bruin der daken, en het volst is in het vlak gehouden bruin van den voorgrond.

JACOB MARIS.BREISTERTJE.

Dit schilderij vroeger bekend uit de verzameling van den heer L. Smit in den Haag, is het meest voldragene van de drie ons van ditzelfde gegeven bekende werken. Het museum Mesdag bezit er een tweede van, dat als schets genoteerd staat zonder er het karakter van te dragen, maar dat i n ieder geval, misschien door de drukke lucht, de gedetailleerde voorgrond, en de uitvoerige huizen waaroverheen men den horizon ziet, bij het vele mooie, niet het monumentale van het eerste bezit. Het derde werd geschilderd in der tijd voor een verloting van dr. Berns, die de schilders vroeg hem voor zijn doel een schilderstuk voor een minderen prijs af te staan, omdat hij niet voor niets de schilders een bijdrage wilde vragen. Deze molen is bij sneeuw genomen.

Grootsch van opzet, ziet het schilderij eruit of het weggehaald werd voordat het tot dieper uitdrukking gekomen is. Niettemin is het een belangrijke reprise uit de collectie-Titsingh te Hilversum.

Jacob Maris woonde nadat hij uit Parijs kwam, tot 1884, in de buurt van dien molen, de Haanmolen genoemd, aan den Noord-West Binnensingel, destijds met de drie molens, en de primitieve bruggetjes, een typisch buurtje. Een dezer bruggetjes moest Jacob Maris over gaan om in zijn huis te komen. Een meer gecomposeerd schilderij met dien molen - ik meen in de collectie Neervoort van de Poll - geeft het bruggetje in het midden, de molen op de eene zij en de huisjes op de andere. Hier is het complex van dit buurtje in al het tintelende en tegelijk diepe oud-Hollandsche

Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 20

(11)
(12)

3

de lucht staat, zooals hij die dagelijks zag onder de wisselingen van het weer, van het uur van den dag, van het jaargetij, groot en monumentaal, en welks physionomie hij bestudeerde als een portret.

Jacob Maris was een groot figuurschilder, en zoo de richting van den tijd hem daartoe geleid had, hij zou hierin iets hebben kunnen geven wat misschien meer nog zijn eigenste wezen naar voren had kunnen brengen. Althans zoo meenden we wel eens, toen, in de laatste jaren, de stadsgezichten dikwijls matter waren en tegelijk zijn vroeger werk zooals de prachtige portretjes zijner kinderen, in gevoeligheid van modelé, in voornaamheid van zilverachtig coloriet alleen met Velasquez te vergelijken, meer en meer voor den dag kwamen. Maar in de periode waarin hij dezen molen schilderde, zal wel niemand dezen wensch bij zich hebben voelen opkomen. Wat hij naderhand ook onder den druk der omstandigheden en vooral onder langzaam en langen tijd ongeweten, verminderende krachten gemaakt moge hebben - in landschap en stadsgezicht altijd nog ver uitstekend, - in alles wat hij in dezen en vóór dezen tijd geschilderd heeft zit een lust van schilderen zooals de oude Hollanders die zoo onvergelijkelijk bezaten, zit een verrukking voor het Hollandsche landschap, een eerbied van de oude meesters, een gevoel en een kennis, evenwicht en rust van opbouw, waarover alleen de grootsten onder hen beschikten.

En toen hij in 1870, na een tijd van Franschen invloed, meer nog, na den dieperen invloed van zijn broeder Thijs ondergaan te hebben, allicht in het Louvre tot de ontdekking kwam van de grootheid dezer meesters en daarmee van de schoonheid van zijn polderland, - toen zal hij zich met de nog zoo nauw aan de ouden verbonden Veerpont uit deze collectie, met de reeds breeder en eigener Veerpont, vroeger in het Suassomuseum, bij zijn terugkeer, welbewust en overtuigd naar het Hollandsche landschap gekeerd hebben en misschien dat het terugzien van het Gezicht op Delft van den grooten Vermeer, hem geleid heeft tot het herkennen der schoonheid van Hollands steden.

MATHIJS MARIS.HAAR GEITJE.

Wel heel en al onder de oude meesters staat de Veerpont hier, en het zou belangrijk zijn wanneer we die uit de collectie-Van Eeghen, het zooveel opener en vrijer geschilderde riviergezicht, hier naast konden zien. In deze, voor de kennis van den

Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 20

(13)

onderwerpen behoorend schenen te beschouwen. En schoon fijner, treft ook hier de

gemoedelijke uitvoerigheid waarmee de pont met zijn inhoud behandeld is: de staande

man met het kind aan de hand, de zittende vrouw met een kleiner op schoot, de koeien

geduldig wachtend, en ook het aanlegplaatsje met de knotwilgen, de voorgrond met

riet en vischkaar, de scheepjes, alles is met een fijne uitvoerigheid, met een gezellige

kleurigheid, met lust en met liefde geteekend en geschilderd, zóó dat al dit gedoe tot

een kleurige omlijsting wordt waarin het lichte grijs van den waterspiegel onder een

fijnen dag nog sterker en lichtgevender wordt.

(14)

4

Ons is geen werk bekend waarin klaarder de overgang naar de Hollandsche kunst en de Hollandsche natuur spreekt. En te opmerkelijker nog deze kentering, omdat Matthijs in dien tijd nog te Parijs woonde en het Breistertje hier, van 1869, dus slechts van een jaar vroeger, nog geheel de geestesrichting verraadt van zijn schilderwerk uit zijn Franschen tijd onder het overwicht van

WILLEM MARIS.KOEIEN IN'T RIET.

Matthijs, en ook de wijze van schilderen hier nog nauw verbonden zit aan zijn omgeving daar. Het beroemde Marlotte, een gezicht op een Fransch stadje tegen de helling van een heuvel, geeft zoo geheel het karakter van zoo'n stadje weer, is ook in schildering fransch ofschoon door de landschapopvatting van zijn broeder stellig verfijnd, dat dit al even weinig den overgang naar het Hollandsche verklaart. Was het verlangen naar zijn land dat hem in het jaar van de Commune tot het schilderen van Hollandsche riviergezichten bewoog? Of waren het ten slotte ook bij hem de landschapschilders van 1830 daar, die deze omkeer bewerkten, ondanks dat zijn bewondering in dien tijd meer naar Delacroix uitging?

In ieder geval, de bewuste kentering heeft plaats gehad alvorens hij een jaar later met zijn gezin naar zijn geboorteplaats, den Haag, terugkeerde.

Nog eens schilderde hij dit pittoresque gegeven. Maar toen was hij al lang in Holland terug en de oud-Hollandsche uitvoerigheid had reeds plaats gemaakt voor een breeder, meer lyrische opvatting, waarin de Veerpont onder het grauwe licht, van weinig beteekenis was en opging in het geheel.

Het Breistertje hier, een der belangrijkste figuurstukken uit den Parijschen tijd, geeft een meisjesfiguurtje te zien, leunend tegen een primitief balconhek in een omgeving van witte en grijze huizen en tuinen, van dat bizondere grijs dat deze stad karakteriseert. Het zachte bruin der kleeding en het parelgrijs der omgeving wordt gecompleteerd door fijne tikjes roze van bloeiende appelboomen, welker grillige vormen, evenals alle andere voorwerpen, omwaasd zijn door atmosfeer, zonder dat deze de kleur van haar eigenschappen berooven.

Dat Jacob hier door Thijs beïnvloed was is niet twijfelachtig. En zoo de laatste gezocht zou hebben het figuurtje in poëtischer verband met de omgeving te brengen, nog meer opgenomen zou hebben het geheel in de gedachte, nog meer omdroomd zou hebben

Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 20

(15)

zijn onderwerp, totdat het breistertje, peinzender en levender, de boomen en huizen en de lucht naderbij haar gebracht en het licht onder zijn handen dieper en

materieloozer geworden zou zijn en het geheele geval iets van de mystiek van oude kerkglazen had, - teerder en klaarder geschilderd zou hij het niet hebben kunnen doen.

Van dat meedoen van de omgeving met

WILLEM MARIS,EENDEN-IDYLLE.

de figuren, zoodat de fond en de figuur even weinig te scheiden is als bij een primitief schilderstuk, is het kleine stukje van Matthijs Maris, Maar Geitje, een belangwekkend voorbeeld, ofschoon wij niet kunnen nalaten er bij te voegen dat Jacob in zijn symphonisch bewerkt Jagertje te paard hier, hetzelfde heeft gezocht en verkregen.

Matthijs dan is hier in zijn opvatting geheel verwant aan de vroegere schilders. De houtachtige vorm van het geitje, van de voetjes en van heel het houtenbeeldachtige van het kindje, het scherp gesneden contour van het vrouwtje, de overgave van haar zelf aan het kind, duiden dit aan. Het was hem hier dan ook niet te doen om zijn kunde in het teekenen, om zijn gevoeligheid in het modelé, om zijn meesterschap in het schilderen te toonen, als wel om voelbaar te maken de teerheid van het

onbeholpene, het aanvallige van het hulpelooze en daarnaast het beschermend gebaar der jonge moeder. Het is niet samengesmolten in de kleur, niet gebonden door toon, het is een sprookje, meer nog, er is iets van de stemming in dier naïve kerkliederen, vroom en kinderlijk, mystiek en realistisch en zoo onnavolgbaar gracelijk gezegd.

De persoonlijkheid van Willem Maris teekent zich op verrassende wijze af op dat

van zijn oudere en groote broers, door den geheel eigen weg, dien hij, de jongste,

van den aanvang af gegaan is. Geen der beide anderen en in sommige opzichten

grooteren is door alle perioden en woelingen en richtingen en invloeden heen, zoo

zonder aarzelen of zonder rechts of links te zien, zich zelf gebleven van af de kleine

weidestukjes, waarin men naast een fijn uitgesproken gevoel voor vorm, reeds het

zoeken kan opmerken naar het licht en de reflectie van licht op de kleur, tot hij later

breeder wordt en malscher en voller in altijd dezelfde onderwerpen, tot op heden in

(16)

6

de volle expansie van zijn groot en gevoelig talent.

Hij moge in de jaren tusschen '60 en '70 geserreerder van teekening, naïver van vorm, voorzichtiger van schildering en teerder van uitdrukking zijn, naïver, als ieder groot schilder is geweest in den aanvang, de genesis der kunst doorlevend ieder weer opnieuw, - het zijn altijd de zelfde onderwerpen die hem boeiden van den aanvang af: koeien aan den slootkant, aan vaarten, aan een rivier of in de melkbocht,

WILLEM MARIS,EEND MET JONGEN.

in verschillende momenten van den dag en van het jaar, hetzij dat de lange rietpluimen hoogstaan, het zij het riet gemaaid is en heel de kleurweelde van zoo'n sloot en welige slootkant zichtbaar is, hetzij de kleuren verscherpt zijn en het oranje en bruin tegen het diepe blauw van het water fonkelt, of in het voorjaar als het water lila wordt onder de diepblauwe lucht, en de schaduwen lichter, en het licht molliger en de koeien omdroomder in het licht staan, of wanneer het onweer van de lucht is, en de atmosfeer verscherpt is en de regendroppen nog aan de wilgenblaadjes hangen, en het gras groener en fonkelender is en een witte koe zich voorover buigt naar den slootkant, of weer, wanneer in de hitte van den laten namiddag de koeien bijeen staan, dof wachtend onder de schaduwen van de wilgen, bij de platgetreden klei voor het hek, dat de melkers komen en zij een beurt krijgen...

In de latere jaren heeft Willem Maris zijn onderwerp verrijkt met die fijne, zeldzaam complete eendenstukjes, waarin de groote lyricus niet alleen het zelfde groote begrip van den samenhang van het landschap te bewonderen geeft, doch daarbij nog de nauwgezette uitbeelder wordt van het leven dezer dieren, van het intiemere, het met zooveel geest geobserveerde familieleven der eenden, zooals hij ze zag onder het overhangende loover, op de helling van die bekoorlijke kleine vijvers, zooals het Haagsche Bosch er zoovele biedt. Juist in die zeer begrensde omgeving van vochtig groen, van tintelend water, tegen welks spiegelvlak een ijle tak haar grillig geteekende blaadjes afteekent, zooals in de Eenden-idylle, het fijnblauwe water tintelend van

Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 20

(17)

de dag voller is, de kleur dieper wordt, en de eend met het naïve beweeg der te water

gaande pilen en het ééne onvermijdelijke achterblijvende diertje; of in den volzomer

als de weidezoomen kleurig zijn van bloemen, weelderig van zomerpracht, evenals

in het praalvolle Zomerweelde; of in het bizonder verzorgde stukje Eend met jongen,

van zoo buitengewone charme van kleur, van toon, stukjes, waarin zijn zin voor

observatie het fijnst is, zijn voordracht het bezonkenst, de

(18)

7

JOZEF ISRAËLS.DE SCHAAPHERDER.

Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 20

(19)

JOZEF ISRAËLS.HUISWAARTS.

vorm het meest beheerscht en de schildering het meest klassiek is, - daar staat Willem Maris het dichtst bij die tintelende kabinetstukjes waarin onze klassieken zoo onvergelijkelijk groot werden, daar paart hij oud-Hollandsche zin aan de moderne individualiteit, daar is hij op zijn grootst.

Jozef Israëls, hij is, hoe anders ook dan Matthijs, in zijn Schaapherder, ook een sprookjesdichter, zooals trouwens indertijd het geval van den schaapherder met zijn kleine kudde - hij werd de Haagsche schaapherder genoemd - op de groote Maliebaan, aan den zoom van het Bosch op zich zelf reeds iets sprookjesachtigs had. Er zijn verschillende werken van dit zelfde onderwerp, dat Israëls op zijn morgenwandeling in de buurt van zijn huis door de Boorlaan om het groote grasvierkant, bij herhaling gezien moet hebben. Wat in dit schilderij het meest onze aandacht vasthoudt, het is het bosch, het herfstachtige, het ontbladerde maar altijd geheimzinnige bosch, zooals het daar droomachtig staat ver achter den herder met zijn schapen, stil en gesloten.

Met de Pannekoekbakster, een van zijn sterk uitgesproken interieurs, met de iet of wat illustratieve, maar verrassend gegrepen figuren uit Huiswaarts, groot mede door het landschap, en bovenal met zijn Zondagmorgen, met het prachtig geschilderde traceerwerk van het groen voor het venster en het touchante figuurtje en nog een paar werken, biedt deze reeks een voortreffelijke basis om op voort te bouwen.

Bosboom de waardige, de bijna altijd aan zichzelf gelijke meester, is hier

uitmuntend vertegenwoordigd door drie belangrijke kerkinterieurs, waarvan ons de

kerk van Maassluis om het gedragene der voordracht het meest heeft getroffen,

ofschoon de kleine Nieuwe Kerk en ook het Kerkinterieur over mooie qualiteiten

beschikken. Bosboom heeft de vastheid voor zich. Ieder ander schilder kan ons op

een oogenblik teleurstellen - ook al komt die teleurstelling bij meesterwerken

doorgaans uit eigen stemming voort. Bij Bosboom evenwel nooit. Alleen, het kan

gebeuren dat wij door te meenen dat wij dezen meester door en door kennen, wel

eens te weinig dieper gaande aandacht aan hem schenken. Doet men dit, hetzij

getroffen door een bizonder werk, hetzij onze eigen stemming ons drijft, dan komt

men uit deze verdieping

(20)

10

ANTON MAUVE.SCHAPEN OP DEN DIJK.

nooit anders dan met verhoogden eerbied terug. Zijn waterverf is in vele opzichten boven zijn olieverf te stellen, maar is hij in dit laatste in zijn volle kracht, in zijn volle gevoeligheid, zooals hier in de kerk-te Maassluis, dan beheerscht hij ook deze materie zoo meesterlijk en tegelijk schijnbaar zoo eenvoudig, dat men zich geheel gewonnen geeft.

Evenzoo is het met Albert Neuhuys. Waar hij zooals in dit Vrouwtje met de poes, stellig is voor voordracht, waardig van schildering, beheerscht in de compositie, - daar beschikt hij over meesterlijke qualiteiten, daar is hij de meester, daar bezit hij de deugden van zijn ras. Hij kan virtuozer wezen, zijn kleur uitgelatener, zijn palet lichter als in het verrassend blondgehouden plein-air: Naar school, wat ons betreft, Neuhuys is ons in werken als het eerste het liefste.

Mauve en Weissenbruch, hoe wijd verschillend ook in wezen en uiting, zij hebben beide dit gemeen dat zij de kleur als iets voor hen onnoodigs, welberaden over boord gooiden. Het is waar, de kleur was in de schilderkunst der Haagsche School slechts enkele malen een integreerend bestanddeel er van. Jacob Maris had haar schoonheid gevoeld al van het begin af dat hij de schoonheid van Hollandsch Landschap gezien had. En toch werd hij al vroeg als de leider der grijze school veroordeeld, en ook, in het laatst van zijn leven wist hij er niet altijd meer de schoonheid van te

veraanschouwelijken en offerde haar dikwijls aan het lichteffect op. En van deze generatie is Albert Neuhuys wel haast de eenige die de kleur van Jacob Maris behield en later vrijer, steeds meer en meer gezocht heeft en gegeven. Voor Bosboom en Israëls was zij nimmer van groot gewicht, en het bruin dat deze als medium

gebruikten, werd bij de beide hierbovengenoemde tot een bewegelijk grijs dat door alle nuances heen, de basis werd van kleur, zoowel van het groen der weiden, als van het blauw der lucht, en dat, zoo er soms klank te kort kwam, alles vervulde en samen deed stemmen.

Mauve is hier door drie werken vertegenwoordigd. Zijn ‘Schapen op den dijk’, behoort tot zijn meest serieuse onderwerpen, welke zoo al niet de charme dan toch zijn kracht doen kennen. Er bestaan meerdere schilderijen van dit onderwerp. Deze, waarschijnlijk een reprise, kwam in de zaal van Arti niet tot haar recht, althans op sommige uren ving

Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 20

(21)

ANTON MAUVE.LARENSCH VROUWTJE MET LAM.

het schilderij te veel licht. In een rustige omgeving zal dit belangrijke werk veel winnen Het kleine stukje, Schapen aan de vaart, is door de ongewone compositie een zeldzaamheid in het oeuvre van dezen schilder. Indien het niet zoo voortreffelijk was en iedere partij niet zoo eenvoudig en natuurlijk tot haar recht kwam, zou men het om de compositie en de penseelsvoering bijna coquet kunnen noemen. Iemand maakte mij opmerkzaam op de bizondere gevoelige en juiste uitbeelding van den beukenstam. En het is zoo, de gladheid en de rondheid, de zachtheid en het massieve, het uitgroeien der takken en der wortels, dit alles is met een preciesheid gezegd die niet te overtreffen is. Van ditzelfde gegeven bestaat een schilderstuk in grooter formaat, minder fijntjes aangepakt, minder in den goeden zin, zoet. Vermoedelijk schilderde Mauve het in Oosterbeek, of vond hij daar het liefelijke gegeven, dat zoo geheel het karakter draagt van wat men, uit Holland gezien, Geldersch noemt.

Het is er zoo mee, de groote moderne meesters, zelfs met hen die we gekend hebben en bewonderd en gevolgd jarenlang, onze kennis van hun werk is nog altijd volmaakt onvolledig. En ware het niet dat op veilingen nog eens oude stukjes voor den dag komen, dat wij een enkele maal in een buitenlandschen kunsthandel een vroeg verdwaald stukje vonden, en vooral, ware het niet dat onze kunsthandel met haar cosmopolitische connecties uit den vreemde terugbracht voor ons onbekende meesterwerken, dikwijls uit een tijd toen onze schilders niet in eigen land maar wel aan den overkant van het kanaal bewonderd en begeerd werden, onze kennis zou nog minder wezen.

Het derde werk is het Larensch vrouwtje met lam, een bekend werk, dat, zooals in den catalogus vermeld staat, het laatst voltooide schilderij van den meester is. Wat in dit werk vooral treft, het is de wijze van schilderen, van dechiffreeren van een moestuin met al die onderscheiden bladsoorten van boomen, struiken en groenten.

Zooals dit uit elkaar gehouden en toch weer saâm gestemd is door het fijne grijs dat

alles onderling verbind, zóó eenvoudig dit doen, zóó als van zelf, vooral in dat

gedeelte onder de

(22)

12

JAN HENDRIK WEISSENBRUCH.SCHIP MET GETAAND ZEIL.

schaduw der boomen, en dat voor iemand die op het laatst, vooral van het even aangegevene, van het luchtige aquarelleeren hield, is dit een opmerkelijk schilderstuk.

Het figuurtje heeft er voor ons altijd min of meer vreemd ingestaan. Mauve, die zoo goed de waarden kende, zou in zijn krachtigen tijd nooit het wit van het lam en het wit der kleeding zoo hebben laten staan, ook al gaf omgeving en kleederdracht er licht aanleiding toe. Ziet men het dichtbij, dan verdwijnt deze bedenking voor het grootste deel; er is zooveel in te waardeeren en het is bovendien nog een voorrecht hiermee als het ware een blik in zijn werkplaats te slaan, waar de dood zoo vroeg kwam binnenvallen.

Weissenbruch is hier in olieverf op zijn allergelukkigst vertegenwoordigd. Vooral de kleine, de boeiendste stukjes hier, zijn veelal uit den tijd toen hij door de directheid waarmee de Haagsche meesters hun indruk in waterwerf weergaven, deze vrijere en opener manier ook op zijn olieverf toepaste. In de grootere schilderijen valt dikwijls een grootschheid van opzet te bewonderen die evenwel vaak vergezeld gaat door zekere leegte, zekere ‘weggewaaidheid’. Nu is het waar dat hij in die opvatting de verlatenheid van het Noorderzeestrand kan uitdrukken met een greep zoo zeker als men die zelden bij anderen ontmoet, zonder dat toch zoo'n strandgezicht als

schildering of kleur veel genot geeft, al bezit het ontegenzeggelijk decoratieve waarde.

Maar in een stukje als Schelpenkar, als Huis met hekje, gaan bij hem al zijn deugden samen: die van een geestige teekening, die van een directe, bijna anarchistische verfbehandeling, waarin het lichteffect zoo nauw mogelijk benaderd en dat schijnbaar op een opene en onberekende manier verkregen is.

Weissenbruch is de type van een landschapschilder, van den impressionistischen landschapschilder: de indrukken komen bij hem direct van buiten, zooals trouwens op een geheel andere, meer zuivere, realistische manier bij Mauve. Hem treft iets, en dan geeft hij het weer direct, zonder veel overweging, zonder het geziene te verinnerlijken en met een grootsche enkelvoudigheid, waarvoor men telkens opnieuw getroffen staat. Van een gelijkmatig doorvoeren van zijn onderwerp, van een rustige opbouw is bij hem weinig sprake. Hij toont zich zooals hij is op het oogenblik. Geen groote atelier-

Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 20

(23)

JAN HENDRIK WEISSENBRUCH.SOUVENIR D'HAARLEM.

schilder, een hartstochtelijk visscher, die in de inertie van het hengelen de

hartstochtelijke waarnemer is van de eindelooze wisselingen van het licht onder het wolkenspel, van de eindelooze schemeringen van ons land met het sterke licht onder aan de lucht, de eindelooze verten zich spannend onder de zich welvende lucht, de groote ruimten met daartegen de intieme voorgronden, waarvan hij zijn indruk, even vluchtig, even ijl, alleen vastgehouden door de eigenaardige kracht van zijn contours, met verrassende kracht weergeeft.

In het groote schilderij hier, het Zeeuwsch strand, vormt de voorgrond, groot en effen, een prachtige aanloop naar de lucht, zou men meenen. Weissenbruch liet het bij dien aanloop, terwijl hij in zijn Schelpenkar een juweeltje heeft gegeven, zoo volkomen uitgedrukt het moment, zoo wijdsch in het kleine, zoo atmosferische, zoo expressief de teekening van de kar in dat wijde licht, dat men bijna niemand zou weten te noemen die tegelijk zóó licht en zóó sterk kan wezen. Alleen de schoonheid der kleur derft het, maar poëtisch gezien is het zeker. Van lichtuitdrukking even belangrijk is het Huis met hekje, dat een meer intiem karakter draagt en ook een zeldzaam mooi stukje is.

Een breed genomen gezicht op een rivier met volle zeilen en een aanlegplaatsje met een paar schuiten, vertoont wel in de eerste plaats zijn gevoel voor ruimte. Alles staat op zijn plaats, alles is groot gezien, groot en tegelijk intiem als het wezen is onzer rustige rivieren. Er is hier nog een ander riviergezicht, dat voor de kennis van de ontwikkeling van Weissenbruch van groot belang is. Het behoort tot die compact gecomposeerde schilderstukjes, die, verder opgevoerd dan zijn latere werk, meer direct op de oude Hollanders, met name Ruysdael, gebaseerd zijn, die wel de meester geweest moet zijn dien hij het meest bewonderd heeft, ook al heeft zijn latere werk meer verwantschap met Van Goyen. Hij ontleende er den zin voor het

panorama-achtige aan van dien tijd, het over huizen en daken heenzien over het land,

naar den einder, en niet minder de gesloten, zeer

(24)

14

verzorgde schilderwijze. Dit mooie stukje, misschien uit Oosterbeek of ergens bij een rivier, was tot onzen spijt niet te photografeeren.

Is dit gedeelte aaneengesloten, deze collectie bevat nog verschillende werken zoowel van buitenlanders als van Hollanders. Van de laatste is hier een opmerkelijk stukje van Allebé, dat van kleurvorming wel zoo wat lijnrecht op de Haagsche School staat.

Maar welk een voorbeeld van conscientieus schilderen, van niet rusten voor alles gezegd is! De titel L'amitié en fait le prix is volgens de mode van dien tijd wat pretentieus bij het eenvoudige rustieke onderwerp. Doch dit is slechts een

bijkomstigheid. Van de jongeren zijn hier vertegenwoordigd De Bock door een klein landschap met koeien, serieus en rustig; Voerman met een stukje met paarden, In de schaduw, uit zijn midden-periode, en een Lezend meisje van Isaac Israëls, waarvan in de eerste plaats de mooie achtergrond treft.

Van de buitenlandsche schilders treft Corot als buitengewoon, Diaz als goed en Segantini als zeer opmerkelijk. Het laatste is een werk uit de collectie Grubicy te Milaan, den Italiaan die indertijd de beste Italianen ten onzent introduceerde en aan wien wij dan ook te danken hebben dat Segantini hier jaren achtereen exposeerde en wij diens belangrijke werk dus hebben kunnen leeren kennen. Wij herinneren ons niet of het eerste schilderstuk dat wij van hem zagen op de koloniale tentoonstelling te Amsterdam: een schuit met schapen tegen een prachtig gegradueerde avondlucht, een poeem, mede aan diens tusschenkomst te danken hadden, maar wel dat het voor velen een revelatie was. Het was nog sterker van teekening dan van kleur, en toch de kleur was zoo sterk, zoo prachtig strak, de weerspiegelingen waren zoo meesterlijk gegrepen dat het al die jaren onvervalscht in de herinnering bleefhangen. De Schaapscheerder hier is uit een andere voeling. Segantini heeft veel invloeden ondergaan, die hij door de kracht van zijn persoonlijkheid verwerkte en tot zijn eigen maakte. Millet en later de Engelsche Pre-Rafaeliten, of was dit over Duitschland heen, zijn hiervan de voornaamste. In dit werk, van onderwerp aan Millet verwant is hij meer Vlaamsch, is hij realistisch, schildert hij meer in de volle pâte, en vertoont ook niet de rustieke teerheid die den Franschman zoozeer onderscheidt, en die wij ons o.a. van zijn in Amsterdam geëxposeerd stalinterieur, Twee moeders, herinneren.

Doch in dit forsche empateeren zijn mooie gedeelten, zooals de kop van het schaap, krachtig geteekend, expressief en mooi van kleur.

Wel een tegenstelling met de Bloemen van Diaz, in zijn meest schitterende wijze geschilderd, met zijn Maraudeurs ook, in den tintelend coquetten stijl die deze schilder gelukkig vaak voor ernstiger en grootscher opvatting verloochende, en geheel volgens den smaak dier dagen voor het pittoreske en voor de chinoiseries, door kinderen voorgesteld. Ook de prachtige Corot vormt een groote tegenstelling niet alleen met Segantini maar ook met Jacob Maris, met Weissenbruch, de meesters van ons polderland. Het sterkst ziet men dit verschil in het Bij Dordrecht van den eerste, waar de zware, dampende zeeklei alles zwaar maakt en donker, in een forschen greep overeind gezet is zonder behaagzucht, zonder aangenaamheid, zwaar en dreunend en dof, stroef als Ruysdael dat vóór hem kon wezen, - terwijl Corot in zijn Morgen, het fijnere, teere, ijle, wazige en sluierachtige grijs te zien geeft, dat op een gelukkiger bodem, in een zonniger land optrekken zal als de zon hooger staat. Licht van toets alsof het doek nauwelijks aangeraakt is, krachtig toch in de volmaakte uitdrukking van een moment, dat in de taaie olieverf onweergeefbaar scheen, toont hij zich hier

Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 20

(25)

Latijnsche ras.

Er zijn intiemere Corot's en wij denken in de eerste plaats aan het landschap met de koetjes uit de verzameling Thomé Thierry in het Louvre. Doch van zulk een moment van vroegen morgen over het water, is dit werk uit de beroemde collectie Kums te Antwerpen stellig een der compleetste voorbeelden.

D e n H a a g , 23 November 1909.

(26)

15

EENE SMIDSE IN DEN WINTER.NAAR EEN SCHILDERIJ VAN VALERIUS DE SAEDELEER.

Onze streek, door Stijn Streuvels.

I.

Hoog in de lucht, over de grondelooze diepten en onmetelijke verten vol duisternis, in de doodstilte van tijd- en ruimtelooze nacht - als alles dood, vernietigd of vergaan is - over die schrikwekkende eindlijkheid zonder begin of einde, ontstaat elken morgen het licht. Als een felle, onversaagde ridder uitgerust ten kampstrijde, als een heir in slagorde, daagt de macht op en rukt het leger de oosterpoorten uit met gevelde spietsen. Dan vangt de worsteling aan en straks spuwen de vuurmonden hun rooden adem over heel het onmetelijk krijgsveld. De vijand wijkt - het licht verwint de duisternis en zegepralend heft de zon haar gulden hoofd ten oosten boven de heuvelkimmen. De dag is daar.

Elken morgen herneemt die strijd tusschen de twee eendlijke elementen, elken morgen behaalt dezelfde ridder dezelfde zegepraal maar altijd is de tegenstand even geweldig, is de strijd om ter hevigst en schijnen de kansen al beide zijden gewaagd;

- elken morgen is de zegenpraal weer anders en de overwinning en de nederlaag gebeurt telkens als na een strijd tusschen twee nieuwe kampers. Met 't verschijnen van de zon - die lichtwagen met onstuimige vurige rossen - verkrijgt alles weer zijn vredig uitzicht en ontstaan opnieuw alle dingen in hun eigen aanschouwelijkheid.

Onder het blauwe luchtgewelf straalt de klaarte en stroomt in één vloed open over de wereld.

Een nieuwe dag is begonnen; uit de nevels is het uitzicht weer vrij geworden en ligt de streek nu kennelijk en bloot in heel haar wijde, uitgestrekte schoonheid.

De groote lijnen, als een geweldige zwaai door de ruimte - vormt de grond hier een groote vallei die in haar lengte besloten ligt tusschen twee schuin opglooiende heuvelruggen.

De eene heuvel ontstaat uit het oosten en loopt in rechte richting naar 't uiterste zuidpunt - zoodat de bochtige tinne van ends ont ends den einder afspant als een paarsche wolkenbank die er in de stilte van den uchtend omwaasd is blijven liggen en weldra zal opdampen. Van op den negge waar de paarsche massa bestaat uit dennebosschen loopt de glooiing in zachtronde, golvend land naar het vlakbodemig dal.

De tweede heuvellijn gelijkloopend met de eerste, heft zich uit de noorder eindstreek en wendt zich ten westen toe waar ze wegdraait en de vallei een wijderen uitloop geeft naar de effene landen. Minder steil van hel-

Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 20

(27)

ling, niet zoo regelmatig van tinne en met vlakker uitloopende glooiing is die tweede heuveling met breedgestrekten rug, waar bebouwde landerijen en wijde vruchtvelden prijken als een kleurrijk tapijt in 't spel van licht en zon.

Ten oosten is de heuvelketen, die Kluisberg heet en die met zijn kruin van blauwe bosschen, de Waalsche streek afdamt van de Vlaamsche - al wat daarbachten ligt is onbekend en driemaal vreemd.

Ten westen is 't de wabberende hoogte lijn die de Scheldelanden scheidt van de Leielanden.

En hierbinnen, in de bescherming van die twee heuvelketens is het stille dal, de veilige, rustige vallei waar de zwaai der lijnen, met ronde golving in die twee oevers gelijkig opglooit als een dam, ter beschutting van alles wat hierbinnen groeit en leeft.

In die dubbele barming die de eene heuvelhoogte neer en de andere weer opsliert, liggen de velden bloot in hun duizendmalig groen als een kleurbord en in de

rondbodemige laagte, in de breede evenheid der meerschen die als een vacht van hevig groen uitstrekken in eene streep over heel de lengte van 't zuiden tot 't oosten, kronkelt in het zilverig waterbedde de schoone Scheldestroom.

Van in de laagte naar boven gezien of van op de hoogte naar benedenwaard, overal is de aanblik even grootsch, even open, even wijd.

Overal rond, over den rug der beide oevers der vallei, tusschen 't groene vlak der wabberende landen, liggen de dorpen als zooveel groepen blinkende kleurstippels, elk dorp met zijn eigen uitzicht, eigen aanleg en bouwtrant en lijnenspel; met een eigen kerktorentje en wit en roode huisjes errond geschaard. Over de

wijduitgestrektheid der streek staan de boomen in troepen geschaard of in dubbele rijen langs de wegen; kopwilgen en elshagen zoomen de grachten en beken. Tusschen de velden leiden wegels en wegeltjes in zwierige lijnen naar alle richtingen uit. Op hoogten en moten, vereenzaamd, staat hier en daar de oude windmolen met gestrekte wieken; landsche huisjes die verlaten schijnen en klein in de onmetelijke vlakheid evenals pachthoeven en groote boerderijen, staan er in hun gesloten eenigheid zwaar en somber onder de scherpe daking, sterk als oude heerlijkheden. Heel de

rondbodemige vallei is alzoo volzet en in dien effenen zwaai van het land van omhoog naar beneden en weer omhoog, staan al die enkelheden verzaaid als het kleur- en lijnenspel van een kostelijk tapijt.

Maar ten noord-westen, te midden de vallei, uit de laagte, tusschen de twee heuveloevers, heft zich een nieuwe, ronde heuvel.

Op de kruine van dien heuvel prijkt de spitse naalde van een bejaarden kerktoren en om end om, over heel de kruine staan de huizen en huizetjes - heel het dorp ligt er net geteekend en kleurrijk te blinken op die afgezonderde verhevenheid en voor heel den omtrek tentoongesteld.

Ten westwaard loopt de helling schuin neder in een bosch dat heel de diepte vult met donkerheid. Van daaruit heffen zich de sombere houtkruinen in eene sliert weer op tegen de helling van een tweeden heuvel die verbonden is aan de scheidingsketen der leievallei die over heel de lengte van den einder het westen afsnijdt.

Het dorp op den ronden heuvel, zoo heerlijk gelegen te midden de Scheldevallei

is Tieghem. Het aloude Tieghem dat over heel de streek vermaard is als zijnde de

geboorteplaats van den Vlaamschen Sint-Aernout - de patroonheilige van het dorp

die er zijne drukbezochte bedevaart en grooten toeloop heeft.

(28)

*

*

*

Op het hoogste van den tegenovergestelden bergkop tusschen de twee molens die Tieghem beheerschen en heel de scheldevallei, op die hoogte heeft schilder Valerius De Saedeleer zich neergezet.

't Doet mij innig genoegen te denken en te weten dat we nu getweeën, met dezelfde schoonheid voor oogen, elk met eigen mid dels naar eigen opvatting en met dezelfde bewustheid, elk op eigen wijze de getuigen zijn van die streek en er dag in dag uit ons werk van maken de schoonheid er van te verwezenlijken tot kunst. Voor een schilder was het een gewaagd stuk zich te stellen tegen

Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 20

(29)

die onmetelijke grootschheid door één blik te omvademen, tegenover die pracht waarin het land in golvenden zwaai ligt opengerold en waar de zon en het licht van alle weer, een gedurig anderend spel op spelen. Men moet er de langdurige en standvastige getuige van zijn om al de verschillige uitzichten van dat l e v e n d spectakel te zien gebeuren.

UIT HET LUSTOORD DER VLAANDEREN: (SCHELDEDAL).EINDE VAN EEN SCHOONEN ZONNEDAG.NAAR EEN SCHILDERIJ VAN VALERIUS DE SAEDELEER.

Beketterd door de zon, door al de phasen van den helderen zomerdag: van het bleek-teer-roze ontwaken bij den achtend; door het gloeien van den noen; tot het brons-bruin-geel-oranje van den avondval. En de witte nachten met de maan aan den hemel en de zilvermisten van den eerdsmoor die zweven en heel den bodem in een toovermeer omscheppen....

Bemist en beneveld, heel de diepte gevuld met roerende dampen die er draaien en wentelen als in een kokenden brouwketel, als vorm en lijn vergaan zijn en

doodgedaan, als heel de vallei verzwonden is en de heuvels uit de wolken van den

grijzen hemel niet meer te verkennen zijn... en alles traagaan weer klaart en uit het

niet weer opstaat en te voorschijn komt en begint te leven; als de zonnegletsen en

dikke schaduwen er weer overloopen - evenals speurende zoeklichten, gevolgd door

vlottende schaduwlappen - die op den grond, 't spel weerkaatsen der wolken en

zomerspietsen uit den hemel. En... de groote omzetting van algemeene schakeering

- het verschil der kleurengamma door de jaargetijden teweeg

(30)

18

WINTER MET SNEEUW.NAAR EEN SCHILDERIJ VAN VALERIUS DE SAEDELEER.

gebracht!.... de lichte, teere groenen der lente, de blauwe luchten en groote, witte, drijvende wolken; de weelde kleuren der zomers; de misten, de roest geboende tonen der bamis-loovers, de verwelkte groene, de bruine tinten van den herfst;... en de winters, de witte winters, het heerlijke, speierende, maagdelijke wit over de

oneindigheid met eene omtooverde wereld erin, de kristallen ijzelmisten, de smoor, de duisternis, de donkerte, de dood over die verlaten eendlijkheid onder den druk der gesloten luchten, zwaar als verdoemenissen.

De duizendvoudige verscheidenheid van stijl, van stemming, van uitzicht en van suggestie!...

Een stout stuk voor een schilder die daar uit de hoogte te loeren zit, angstig over de veelheid, over de grootte en 't ontzaggelijk gebeuren van die wereld beneden hem!

Weinig menschen zijn er bestand tegen om ineens heel hun levenstaak onder de oogen te nemen, die durven aanvatten op zijn geheel 't geen ze anders met brokjes en stukjes over de toekomst zouden verdeelen om de zwaarte van den last voor hun eigen geweten te verduiken.

't Doet me innig genoegen en 't stelt me gerust, ginder iemand te weten die hoog op zijn berg, alleen, zit te werken en zich tracht te gewennen aan de ontzaglijkheid van het uitzicht, iemand die gestadig die grootheid voor oogen heeft en van aanzicht tot aanzicht durft te kampen tegen de elementen in hun volheid.

't Doet me genoegen en 't stelt me gerust te weten dat ik er alleen niet meer ben en er ginder een werkmakker zit die 't even lastig heeft als ik zelf.

II.

Vlaanderen, Vlanderen, vlaam, vlamende land, vla'en, vlade, vlak, laag land dat effen en blankende, vliem, vliemende, vlamende geworden is omdat er 't water over gespoeld heeft en placht op te staan. Vlak, effen land dus zonder hoogten of laagten is Vlaanderens grond. 't Valt dus niet te verwonderen dat die uiterste zuidhoek

Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 20

(31)

De schoonheid der streek is nagenoeg onbekend en buiten de gewone bedevaarders die hunne jaarlijksche godsvrucht gaan volbrengen naar den H. Arnoldus, komen er weinig vreemdelingen met het doel de streek te bewonderen.

Alzoo komt het dat 't meerendeel der reizigers uit het noorden van Vlaanderen,

uit

(32)

19

Frankrijk of Henegouwen, die voor het eerst de streek van Zuid-Vlaanderen bezoeken en gewend zijnde aan de vlakke verten van 't bloote of de omperkte kouters van Oost-Vlaanderen, benieuwd opzien als bij 't naderen, de streek hier stilaan in golvingen openvouwt. Maar wanneer ze te Avelghem aankomen, b.v. waar plots de openheid in heel

LENTE-AVOND.NAAR EEN SCHILDERIJ VAN VALERIUS DE SAEDELEER.

haar wijdte voor den blik blootligt, lijkt het eene veropenbaring. Ten oosten, tegen de lucht, 't geen er uitzag van ver als een wolkenbank, blijkt nu ineens de zware donkerblauwe massa van den Kluisberg die dreigend opboomt heel in de nabijheid.

De reiziger bevindt er zich ineens als 't ware in een vreemd land, in een land waarvan niemand het bestaan vermoedde, daar iedereen heuvels en hoogten gaat zoeken in de Ardennen en in Zwitserland - nooit in Vlaanderen.

't Is er alevenwel zoo erg niet als in de gekende berglanden; de toppen en de hoogten zijn er zoo spits niet en de afgronden zijn er minder steil - 't is er niet te doen om de bergen, alleen maar om het gevoel van schoone rust en weidschen praal van het land gelijk het daar ligt in de harmonievolle golving der twee gelijkloopende heuvellijnen - de eene neer en de ander weer op in slierige glooiing met de Schelde in den bodem der vallei.

De golving is er zoo steil niet dat ze 't uitzicht beneemt en de grootheid van den aanblik bedekt. De landen liggen open, de einder blijft overal wijd en ruim en de rijke kleurschakeering en 't aangename en 't verrukkelijke van lijn en rhythme is er in één blik te omvademen. Vreemde bezoekers vooral zijn er door getroffen en verklaren dat er nergens eene streek is zoo sappig van kleur, zoo fijn van toon en zoo rijk en vol afwisseling in leven en beweging.

Bij voorkeur verkiest men een vroegen morgen in de lente of in den nazomer, wanneer de verten nog verneveld liggen in het uchtendwaas en alles als bij toovering uit de misten verduidelijkend opkomt bij 't opstaan der zon die er kwistig en bij stroomen haar goudbundels spreidt over de streek.

Bij 't uittreden der dorpstraat te Avelghem krijgt men ineens het breede zicht op de scheldemeerschen. Wij bevinden ons in de laagte - de uitgestrekte vlakte van effen groen en daaruit rijst de Kluisberg als een breede scherm die in heel de lengte van 't

Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 20

(33)

bebouwde landen in de veelkleurigheid der verschillige vruchten die in ongelijke

perken, het legwerk vormen van een schitterkleurig tapijt. Daarin vlekken, schelwit

en hoogrood

(34)

20

NADERENDE STORM.NAAR EEN SCHILDERIJ VAN VALERIUS DE SAEDELEER.

gevels en daking der kleine huisjes die over heel den ondersten bergwand verzaaid liggen. De bovenste neggen van den heuvel zijn over heel de lengte bedekt met bosch van donkere dennen, die van purper fluweel tot teer hemelsblauw, een gedurige kleurwisseling ondergaan al naarvolgens het licht van den dag en de luchtgesteltenis erop spiegelt.

Nu ligt de losse massa als iets reusachtigs, overwaterd door mist, niet te verkennen uit de wolken en nevels die er overhangen, maar eens dat de zon boven den oppersten rand zal prijken, ontstaan de wentelingen van roodgloeiende of blosrose tonen die vergaan tot parelgrijs met blauwe schakeeringen die, zoogauw de wind opsteekt, zullen aandikken en verlevendigen tot zwaar peersch dat te schreeuwen staat en te dreigen tegen eene lucht die wit ziet als versch geschuurd tin.

Wie belust is op breede zichten volge nu den breeden steenweg die met zijn twee reken schoon olmgroen omzoomd, langs de scheldemeerschen voortloopt in de richting van Oudenaerde.

In de verte, voorwaards, gescholen tegen den donkeren wand van den berg ontwaren wij het kerkje van Ruyen met de huizen van 't dorp die er uitzien als een nestje in vredige veiligheid rond en tegen elkaar geschaard. Hoogerop blekkert de witte toren van Quaremont met heel de dorpsgoep die eruit ziet als een kleurig speelding; verder in de laagte steekt de scherpe naald op van den toren van Berchem. Links te

landewaard, tegen de ijle lucht teekent het fijne witte kerkje van Waermaerde, rilde en slank als een rijve, staat het in zijne juiste afmetingen en sierlijke vormen, als een loutere schoonheid in puren eenvoud.

Verder nog en meer naar links, liggen Kerkhove en Caster, alwaar de vlakke kant der vallei zich uitstrekt vol weelderig en kleurig gewas - de scheldegrond zoo vermaard om zijn prachtige teergroene vlaschaards - met tusschen de vruchtperken, hier en daar de groene stippeling van boomtroppels, elshagen en kopwilgen en met de kleurvlekken der huisjes overal, die alle gelijk met den voorgevel naar 't oosten gekeerd staan. Daar gaat de landstreek zachtjes weer aan 't klimmen tot boven den negge waar den einder van 't noorden naar 't westen opboomt en de Leieheuvels vormt. Op gindsche neggen, aan onze linkerhand liggen de dorpen: Ooteghem, hooger op, Ingoyghems fijne, slanke torentje, en ten noorden, waar de heuvellijn ineens een sprong hooger staat, prijken de twee molens op Tieghemberg. Uit de donkere sliert der bosschen die den berg neer en 't dorp oploopt kijkt het bovenste naaldepunt van Tieghems kerktoren.

Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 20

(35)

bestijgen van nu voort den ronden heuvel, die te midden de vallei opsteekt. Wanneer

(36)

21

UIT HET LUSTOORD DER VLAANDEREN: (SCHELDEDAL).EINDE VAN EEN GRIJZEN ZOMERDAG.NAAR EEN SCHILDERIJ VAN VALERIUS DE SAEDELEER.

wij ons omkeeren beheerschen wij reeds de streek onder ons: de landen liggen wijd uit, elke partij vormt een eigen stuk kleur; kleine wegels en grachten met graszoomen loopen er tusschen als de nerven van een reusachtig blad.

Ginder maakt de weg eene zwierige bocht die ons een stonde 't uitzicht afsnijdt, maar nu wij den keer meegemaakt hebben, ligt plots het heele uitzicht vóór onze oogen veranderd: 't gelijkt een landschap uit een middeleeuwsch schilderstuk zoo sierlijk in zijn kleine onderdeelen, zoo net de afwisseling met eene zoo goed onderhouden eenheid van lijn en beweging, alsof het geheel er door eene kunstige hand ware aangelegd.

De steenweg zelf vormt nu de hoogtelijn, tusschen twee neerglooiende diepten - de vallei is verdubbeld en in tweeën verdeeld en de dubbele reek olmen loopt als eene dubbele scheidsstreep waartusschen de witte streep van den steenweg steil opklimmend vóór ons overeind staat als een wand die recht in de hoogte loopt.

Op 't eindpunt, juist in 't midden, tusschen de nauwe opening der boomenkruinen die de dreef vormen, daar steekt de kerktoren op! Schijnt het niet aangelegd en geschikt als op het godvruchtig prentje van een gotieker? Rechts van den weg slieren de lijnen nederwaards en tusschen elk paar boomenstammen langs den weg, geniet men als door een open portiek, het heerlijke uitzicht over heel de wijde vallei waarvan de Kluisberg in de blauwe verte, de achterwand vormt.

Links ligt de delling korter neerloopend met 't groen der velden heviger getint.

Het Hellebosch ligt er in de diepte als een donkere veeg te blekken op 't lichter groen der gewassen; en over de zwenking die in de nabijheid weer opglooit, ligt heel de evenheid weerom volzaaid met witte geveltjes die als zooveel lachende wezentjes met blinkende ruitjes het oosten aanstaren. Op 't hoogtepunt staan de twee molens nu in heel hunne duidelijkheid - als twee reuzenbroeders - eene is de wit-steenen molen, als een ronde spitstoeloopende toren, de andere de oude, houten molen die op zijn stelten hoog en licht schijnt tegen de lucht. Neerstig en met zware en rappe zeilslagen malen ze, als 't ware het blauwe ruim van 't glasheldere geluchte.

Bij 't beklimmen lijkt de weg zoo steil niet gelijk het eerste zicht vermoeden liet.

Nauwlijks merkt men in 't stappen dat men klimt en hoe trager we gaan hoe langer we genieten van het heerlijke zicht dat gestadig verandert. De vallei verdiept onder ons, naarmate de weg rijst, wijdt de uitgestrektheid van den einder verder open en overal komen nieuwe streken opdiepen uit de blauwe verten. Nieuwe dorpen met kerktorens; molens op al de tinnen van het land dat als een breed kleurbord opengerold ligt. De Kluisberg is veranderd van vorm en ligging:

Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 20

(37)

nu strekt hij achter ons tegen 't zuiden aan en in de ijle ruimte die in 't oosten open en bloot gekomen is, ontwaren we nu in een nieuw verschiet met fijne tonen overwaasd, een ongenaakbaar droomland.

We naderen het dorp. De kleine huisjes staan met den gevel of met 't opene naar den steenweg gereekt. 't Zijn echt vlaamsche, landsche woningen, laag van steke, de leemen wanden wit gekalkt, de glimmende ruitjes bachten eiken staven en groene luiken. Het strooien dak groen van 't mos en zwart van ouderdom en versletenheid;

de deuren staan meestal wagenwijd open naar oud vlaamsch gebruik en ten teeken van goede, overgeërfde gastvrijheid. Rechts van den steenweg, bij elke opening waar de huizen niet tegeneen staan gereekt, komt telkens weer als eene verrassing het vergezicht bloot als door een open raam en prijkt er als een stuk schilderij vol grootschheid. Links van den steenweg begint een hooge barm die den wegrand afzoomt en waarboven de huizen en pachthoven prijken als op een voetstuk tentoongesteld.

Tot nu toe was er aan bouwtrant of aardigheid van aanleg niets bijzonders te merken; de schoonheid bestond enkel in de wondere ligging en 't geen we

bewonderden was ongeraakte, breede natuur in schoonheid van lijn en kleur; van nu voort echter en over heel het dorp, ontwaart men het ‘gemaakte’ en den ‘aanleg’ van bouwtrant en hovingen die er met inzicht aangewend zijn om vreemdelingen aan te trekken, iets wat men veelal aantreft bij plaatsen waar volk en vreemdelingen verwacht worden, verfraaiingen echter die meestal het eigenaardige der natuurlijke dingen schaadt en deerlijk vervormt. Maar hier vooral is het eigenlijke natuurschoon belangrijk genoeg en heeft het ‘gemaakte’ enkel het uitzicht aan den dorpskom eenigszins vernieuwerwetscht en befantaseerd. Alzoo heeft het dorp zijne schoone steenoude kerk nog ongeschonden bewaard. Benijdenswaardige dorpen die zulk kunstwerk uit de oude tijden hebben behouden en die niet begiftigd werden met een neo-gotiek, goedkoop, modern, verschbakken monument! Wat geeft zoo'n overblijfsel een weerdig uitzicht en een wijding, een teeken van deftige statigheid, een bewijs van bejaardheid aan een dorp! Zulk eene kerk staat er als de levende getuige van de overoude herkomst en 't lange bestaan van het dorp zelf. Maar bovenal is ze hier kostelijk om de zuivere schoonheid, om de sierlijke en kloeke degelijkheid die in nieuwere bouwwerken vaak ontbreekt.

Gelijk al de kerken der dorpen langs de Schelde, werd ze gebouwd uit blauw arduin, 't materiaal van de streek - het steen dat uit de Doornijksche groeven op de Schelde werd vervoerd en ter plaatse gebracht.

De oude, grijze, zware toren rijst te midden uit het schip der driebeuk. Laag van romp maar scherp is de naald die hoog opsteekt in de lucht; - hij gelijkt de statige reus, de wachter, de veiligheid, de rusthouder boven al het klein gedoen van huisjes en huizen die rond zijn voet geschaard staan.

De toren dagteekent uit de jaren 1100. In de jaren 1500 heeft men het schip der

oude kerk op allerhande wijze herbouwd en vermeerderd en van een kleine kruiskerk

die zij eerst was, heeft men er eene driebeuk van gemaakt. Nu in den laatsten tijd

was zij bouwvallig geworden en onkennelijk gemaakt door plaastering en knoeierij

en ze was te klein geworden voor de bevolking. In 1893 heeft men nu de kerk op

heel gelukkige wijze hersteld en haar zooveel mogelijk haar oud uitzicht weer

gegeven.

(38)

Ten noordwesten van de dorpsplaats loopt de weg neerwaards naar het bosch dat in eene warande herschapen en met allerhande rots- en natuurwerk versierd, nu nog de bedevaartplaats is van den H. Arnoldus.

Te midden het bosch, in de laagte is eene open plaats, een diepe ruimte rings omgeven door steile wanden van groen hakhout, daar staat de kapel en stroelt de wonderbron. Men voelt er zich als 't ware in een weidschen tempel - 't gelijkt er een kathedraal in volle natuur, een heiligdom onder den blooten hemel, omsloten en beveiligd door de oude boomen van een heilig woud. De stemming is er vooral rustig;

over de ruime open plaats wemelt het van menschen die bidden, maar men voelt er de stilte alsof men er in de grootste eenzaamheid ware. Al het gerucht

Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 20

(39)

komt van 't geschuifel der vogels; de bron murmelt zacht en in de algeheele stilte kan men het spokkeren hooren der brandende offerkeersen. De blaren van de boomen roeren niet, 't is alsof geen 't minste adempje van den wind ooit tot hier door kan.

Van daaruit leidt een bochtige lommerweg de tegenovergestelde helling weer op en daarboven bereikt men het hoogte-punt van de Leieheuvelketen.

De einder heeft hier onmetelijke diepten en rond en rond over 't wijde verschiet heerscht onze blik. Heel het oosten praalt er in blauwe

UIT HET LUSTOORD DER VLAANDEREN: (SCHELDEDAL).EINDE VAN EEN GRIJZEN WINTERDAG.NAAR EEN SCHILDERIJ VAN VALERIUS DE SAEDELEER.

tinten - de verre landen in 't helder zonnelicht. En daar midden in ligt de stad Oudenaerde met haar gotieke torens en gebouwen, net en onderscheidelijk als de achtergrond eener schilderij der primitieven. Verder reikt de blik over nieuwe uitzichten, nieuwe heuvelreeksen waar weer andere boschstrepen te raden zijn. In de nabijheid ligt het dorp nu op den heuvelrug te glinsteren met al de kleinigheden kennelijk.

Hier op den heuvelkop staan in schoone en hooge afzondering, de twee molens die heel den omtrek beheerschen en over heel de streek te zien zijn.

De eerste is de schoone, torenvormige witgekalkte, steenen molen. Eene

boogscheute verder op een eigene verhevenheid staat de tweede van het broederpaar, de houtene, de gekende vlaamsche windmolen. ‘De Bergmolen’ draagt in de eiken molenstake, de eerbiedweerdige dagteekening ‘1267’ in gotieke cijfers gesneden.

Die molenstake - 't echte overblijfsel - zou volgens de loopende legende met een vlot op de Schelde tot hier gebracht zijn en heel den molen door een kruisvaarder terug gekeerd uit 't Heilig Land, hier opgetimmerd.

Daar boven in zijn houten huis woont de oude molenaar, wiens vader molenaar,

wiens grootvader molenaar was. Het lijkt of de oeroude molen tot in de verste tijden

van zijn bestaan door de zelfde afstammelingen bewoond werd - of 't altijd dezelfde

molenaar gebleven is die eeuwen lang door de loergaten hier over die oneindige

verten gekeken heeft van waar de wind in aantocht was. Zulk een zoon van het oude

volk, een echte stamvlaming is hier nog overgebleven en 't schijnt of hij al de wijsheid,

al de gezamenlijke ondervinding zijner voorouders heeft overgeërfd. Doet hem

vertellen van

(40)

24

zijn molen, hij weet er alles van, 't is alsof hij al de overleveringen van heel de streek in zijn hoofd houdt en alsof zijn blik, die gewend is te staren over verten zonder einde, al die gebeurtenissen in één greep omvademd houdt en de algemeene beoordeelingen over levende en doode dingen, over alles wat bestaat en bestaan heeft, met den zelfden blik uit de hoogte heeft opgevat. Hij is eene dier oude, ernstige denkers die door afzondering en stilte, door 't leven in de ruimte, eene diepte van inzicht over 't leven gekregen heeft, eene diepte die maar aan eenzaten eigen is, eenzaten die in hunne eenzaamheid echter den gezonden zin van 't leven bewaard hebben en daardoor in staat zouden zijn koningen en volksleiders raad te geven....

De twee molens staan er gebroederlijk en malen nijverig alsof ze twee jongheden waren, met zoevende zeilen, kop naar den wind, in de hooge, ijle lucht.

Hier strekt het rondzicht al de vier gewesten even wijd uit. De namiddagzon is in haar volle macht en hare glanzen vergulden de kleurige oppervlakte van het land.

Ongelooflijk prachtig ligt het diorama vóór onze oogen! Ten westen, wervelt de grondlijn beneden tot aan den heuvelvoet en strekt dan vlak uit als een gespannen laken vol vruchtvelden met dorpen en gehuchten als nietigheden. In één blik omvademen onze oogen heel de West-Vlaamsche landen met de torens van Doornijk, Kortrijk, Thielt, Seghem, Thorhout, Roeselare... al die torens staan even zooveel kegelstaafjes tegen 't goud van den einder. Als glas is de lucht zoo doorschijnend en zuiver over heel den zonnekant.

Al de ooster en zuider windstreek is het aleven wijd - daar ligt het dunne waas van blauw als een floers van rust en vrede over de golvingen van het droomland.

De groote verbindingswegen met hunne dubbele reek boomen vormen er de aders en zenuwen als van een levend wezen. De Schelde volgt er haar eigen kronkelenden weg en haar waterbedde blinkt er als zilver in 't smaragdgroen der wijde meerschen.

De andere wegen en wegels schijnen maar enkele bleeke streepjes die de landstukken doorkruisen gelijk de boomenreken en elshagen het doen in een anderen toon. Van hierboven beheerschen we 't oppervlak van de wereld en schijnen de gewone dingen waarin we leven, herschapen tot iets dat enkel sierlijkheid is en kleurenspel, loutere aanleg voor 't genot van den aanschouwer.

Waar de natuur haar schoonheid op zulke grootsche wijze ten toon stelt, merkt men dat de bewoners der streek veelal ongevoelig worden voor die schoonheid. Hier echter is het niet het geval en de bewoners - simpele menschen die met de natuur vergroeid schijnen, dragen die schoonheid als eene onbewuste behoefte in hunnen geest. De boer die hier voorbijrijdt en zijne bakte naar den molen voert zal men een stonde zien stilhouden om rond te staren door de ruimte.

Terwijl de vreemdeling er stokstil in bewondering verslonden blijft, zal 't wel eens gebeuren dat de landman die voorbijkomt na den gebruikelijken groet, den

vreemdeling aanspreekt met een welgemeend: ‘schoon, newaar mijnheer?’ Er valt eene fierheid te bemerken op het wezen der bewoners hier - 't is alsof de schoonheid der streek van hun eigen is en zij er als bewoners, hun deel in hebben. Zij zelf hebben eene heel eigenaardige manier uitgevonden om van de pracht van het uitzicht te genieten en ze zullen het dikwijls den vreemdeling aanraden te doen gelijk zij: ‘omdat het a l z ó ó dubbel schoon wordt’, beweren zij. Te weten: met 't hoofd gebogen tusschen de opene beenen! Bij 't eerste hooren schijnt de raad bespottelijk, maar wie 't wagen wil zal er de verrassende uitwerksels van moeten erkennen.

Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 20

(41)

heel de dagklaarte verzwonden is en een weinig maneklaarte de duisternis opheldert,

dan begint er een ander wonder waaraan men de oogen vergasten kan. Heel de ruimte

is gevuld met een dikke blauwigheid, die als eene schaduw over de landen gevallen

is. De verten worden paarsch gelijk de lucht paarsch is en alles wat duidelijk was

ligt versmolten

(42)

25

en vergaan onder dat donkere floers. De verten en afstanden zijn niet meer kennelijk, men voelt alleen nog dat men staat vóór eene verschrikkelijke oneindigheid, voor een afgrond met ongemeten diepten.... waarboven de winden waaien als een wilde adem, boven een onbewoonde wereld.

Welhaast echter klaart een vreemde lichtschijn boven elk dorp, een klaartegloed die uit den grond schijnt te komen en in de hooge lucht weerkaatst met hevig rooden

VALERIUS DE SAEDELEER.

blos - als een noordvuur. En waar de lanteernlichten als sterren aan 't flikkeren gaan en de fabriekventers als reeksen gloeilichten en ovenmonden naar de roode vlam uit blaakt - overal in alle richtingen: Ruyen, Berchem, Moen, Avelghem - met heel die fantastische verlichting over de streek kan men zich gemakkelijk inbeelden dat er in de diepte, over heel de lengte van het dal, eene wereldstad aan wroetelen is in reusachtig leven en bewogenheid.

De wereldstad en de fabrieken liggen gelukkig heel ver af en diep beneden den berg, zoodat hier hoog de serene rust van den avond door geen enkelen wanklank gestoord wordt.

In het bosch, in 't dorp is alles rustig en stil, alle leven is gedempt en een schamel nachtlichtje piept hier en daar door de vensterluiken der gesloten huizen.

De zomeravond heerscht er en de nacht brengt den vrede over berg en dal.

*

*

*

't Is hier op de uiterste hoogte tusschen de twee molens dat schilder Valerius De Saedeleer zijne woonst heeft opgeslagen. Van in zijne werkplaats beheerscht hij ten noordwesten, heel de vlakke Leie-valei; van op zijn terras al den zuidoostkant heeft hij dat andere prachtig tafereel dat zich openrolt over Tieghem-berg, de Schelde-vallei, heel de schoone golving van 't land met den kluisberg over heel de lengte van den einder en verder ten zuiden in eene ongenaakbaarheid, diaphaan als een droom, de Drievuldig-

Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 20

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Maar als zij daar opeens, ter gerechtszitting, haar prachtigen kerel terugzag, met zijn halfgeloken, hoonenden blik en zijn smalend trotschen mond, toen had zij zich zoo

Zeker, daar is eenerzijds Rembrandt en anderzijds Rubens, twee geniale meesters, die, juist omdat zij beiden genieën zijn, ipso facto een volkomen verschillende

Maar toch, Hoe weinigen ontgaan het zelfbedrog Te denken door iets aêrs te kunnen smaken Dat broos geluk, waar we allen zoo naar haken, Slechts te verkrijgen door zich zelf zijn, -

Er is in deze, quasi artistieke romantiek van een zwerversleven in een wereldstad, echter een dieper dubbel-beeld van dit leven en de daaruit voortgekomen werken verborgen. Zooals

Steeds lediger wordt haar leven als, na den dood harer moeder, ook haar broeder voor haar verloren gaat, als zijn kind een gedrochtje blijkt te zijn, als Renera's eigen

De mogelijkheid, toch nog eens zijn plannen te kunnen verwezenlijken, scheen voor goed van de baan en Hynckes liet dan ook, deels door verhuizing naar een ander atelier, waar

roesde het praten van Emilia door Theobald's gedachten... ‘het land is volkomen rustig, de Sultan is erkend en aangenomen door Fez, het is afgelezen geworden in alle moskeeën

En wanneer men dan, bladerend in het groote werk van La Farge en Jaccaci, zich de kostelijke kwaliteiten der origineelen, in dit deel afgebeeld, voor den geest roept en tevens