• No results found

* E ARNINGS MANAGEMENT IN CRISISTIJD

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "* E ARNINGS MANAGEMENT IN CRISISTIJD"

Copied!
63
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

E

ARNINGS MANAGEMENT IN

CRISISTIJD

*

(2)

E

ARNINGS MANAGEMENT IN

CRISISTIJD

*

‘D

E RELATIE MET BIJZONDERE WAARDEVERMINDERINGEN BIJ

N

EDERLANDSE BEURSFONDSEN

Auteur : G.J.A. Kampkuiper

Studentnummer : 2059754

Datum : 20-8-2011

Universiteit : Rijksuniversiteit Groningen Faculteit : Economie & Bedrijfskunde

Opleiding : Master Accountancy

Eerste Afstudeerbegeleider : C.A. Huijgen

Tweede beoordelaar : R.B.H. Hooghiemstra

(3)

V

OORWOORD

ACHTERGROND

De afbeelding op de omslag van deze masterthesis is een oud schilderij van de Nederlandse schilder Hendrik Pot. Het schilderij genaamd ‘Flora’s malle wagen’, toont drie bloementelers en twee vrouwen, die samen met Flora, de bloemgodin in een kar rijden. Flora heeft haar handen vol met de meest exclusieve tulpen en de bloementelers drinken en wegen geld. Een groep wevers volgt de kar en roept: ‘we zullen allemaal met jullie meevaren’. De achtergrond van het schilderij toont het lot van de wagen. Het zal in de zee verdwijnen.

Het schilderij heeft betrekking op de ‘tulpenmanie’ in de 17e eeuw. De tulp was in de 17e eeuw bijzonder populair, waardoor de verkopen buitengewone vormen aan namen. Op het hoogtepunt van de manie kostte een tulp net zoveel als een Amsterdams grachtenpand. De tulpenmanie kwam ten einde toen de kopers geen vertrouwen meer hadden in de verkopende partij, waardoor de vraag afnam en de prijs van een tulpenbol maar een fractie betrof van de vraagprijs in de hoogtijdagen (Goldgar, 2007).

De tulpencrisis toont aan dat de crisis van alle tijden is. Net als in de 17e eeuw zijn ook de afgelopen jaren verschillende luchtbellen gecreëerd. Eind 20e eeuw was er de ‘internetbel’ en in 2007 is de luchtbel op de huizenmarkt geknapt. Ondanks de ervaringen uit het verleden, komen financiële crisissen nog steeds voor en zullen ze in de toekomst ook blijven bestaan. De crisis heeft impact op de relatie tussen de verantwoorde en de werkelijke informatie.

DANKWOORD

Het enige wat mij nog rest is het schrijven van een voorwoord voor mijn scriptie. Voor u ligt de masterthesis ‘Earnings management in crisistijd’ waar ik de afgelopen maanden met veel plezier aan heb gewerkt.

Op de eerst plaats wil ik mijn werkgever (PwC Accountants) bedanken voor de beschikbaar gestelde ruimte om deze thesis succesvol af te ronden.

Een speciaal woord van dank gaat uit naar mijn scriptiebegeleider dhr. C. Huijgen. Gedurende mijn onderzoek heb ik een uitstekende begeleiding gehad en heeft de feedback van dhr. Huijgen een belangrijke bijdrage geleverd aan de totstandkoming van deze thesis.

Ook wil ik graag mijn familie en vrienden bedanken voor hun steun. Als laatste, maar niet op de minste plaats, wil ik al mijn collega’s bedanken voor hun begrip dat ik niet altijd voor hen klaar kon staan in deze periode.

Harbrinkhoek, 20 augustus 2011

(4)

S

AMENVATTING

De kredietcrisis heeft er toe geleid dat organisaties minder presteerden dan de jaren voor deze periode. In deze situatie is het als directie nog moeilijker om te voldoen aan de gevraagde prestaties van de belanghebbenden van de organisatie. Tijdens de financiële crisis hebben veel organisaties meer moeten afschrijven op de vaste activa, de zogenaamde bijzondere waardevermindering ofwel impairment genoemd. Door deze bijzondere waardevermindering kan de neiging bij het management ontstaan om extra kosten te verantwoorden in het betreffende jaar. Dit met de filosofie dat het huidige jaar toch als slecht is, veroorzaakt door de bijzondere waardevermindering. Door eenmalig een significant slecht resultaat te halen, zal door het naar voren halen van kosten het resultaat van het opvolgende boekjaar positiever uitvallen.

De economische situatie heeft impact op de mate van winststuring door het management. Dit geldt ook voor de mate van bijzondere waardevermindering op de vaste activa bij organisaties. In dit onderzoek zal vast worden gesteld in welke mate beide factoren earnings management beïnvloeden. De centrale vraag voor dit onderzoek is als volgt geformuleerd:

Welke impact hebben de impairmentlasten tijdens de kredietcrisis op de toepassing van earnings management bij Nederlandse beursgenoteerde organisaties?

De resultaten gebaseerd op de kwantitatieve analyse van dit onderzoek zijn alle niet significant. Dit betekent dat er geen significante relatie is vastgesteld tussen de impact van de impairmentlasten in crisistijd en de toepassing van earnings management.

Op basis van de niet significante resultaten is vastgesteld dat er in 2008 meer negatieve discretionaire accruals zijn genomen bij organisaties met impairmentlasten. Dit betekent dat er sprake is geweest van ‘income minimalization’. Over het jaar 2009 en de periode 2008 t/m 2009 is het tegenovergestelde effect gevonden, wat impliceert dat er sprake is geweest van ‘income maximalization’.

Er is daarnaast vastgesteld dat organisaties in 2009 hogere negatieve discretionaire accruals hebben dan in 2008 bij organisaties waar een bijzondere waardevermindering heeft plaatsgevonden. Het resultaat is echter niet significant.

Op basis van de uitkomsten van de kwantitatieve analyse kan niet worden vastgesteld of er sprake is van het ‘reversal effect’ zoals deze wordt aangetoond door Defond en Park (2001). Dit betekent dat bij organisaties met impairmentlasten waar ‘income minimalization’ is toegepast in 2008, niet is vastgesteld dat in het opvolgende jaar ‘income maximalization’ is toegepast.

(5)

I

NHOUDSOPGAVE Voorwoord ... 3 Samenvatting ... 4 Inhoudsopgave ... 5 1| Inleiding ... 7 1.1| Aanleiding onderzoek ... 7 1.2| Onderzoeksvraag ... 8 1.3| Onderzoeksopzet en structuur ... 9 2| Earnings management ... 11

2.1| Definities earnings management... 11

2.2| Motieven management voor toepassen van earnings management ... 14

2.3| Patronen van earnings management ... 16

2.4| Modellen om earnings management te meten ... 17

2.5| Beantwoording deelvragen ... 20

3| Financiële crisis ... 22

3.1| Definitie financiële crisis ... 22

3.2| Ontstaan van een financiële crisis ... 23

3.3| De recente kredietcrisis ... 25

3.4| Beantwoording deelvraag ... 28

4| Impairment en Earnings management ... 30

4.1| Definitie impairment... 30

4.2| Vaststelling van een impairment ... 32

4.3| Impairment in relatie tot earnings management en de financiële crisis... 33

4.4| Beantwoording deelvragen ... 34

5| Methodologie ... 37

5.1| Hypothesen ... 37

5.2| Afbakening kwantitatief onderzoek ... 38

5.3| Analysemodellen ... 39 5.4| Data ... 41 6| Analyse ... 44 6.1| Beschrijvende statistiek ... 44 6.2| Verklarende statistiek ... 47 6.2.1| Chi-kwadraattoets ... 47

6.2.2| Verschillen in gemiddelden (t-toets) ... 49

6.2.3| Multivariate regressieanalyse ... 52

7| Conclusie & discussie (vervolg)onderzoek ... 57

7.1| Beantwoording hoofdvraag ... 57

7.2| Discussie (vervolg)onderzoek ... 58

(6)
(7)

1| I

NLEIDING

Als lezer is het belangrijk om een beeld te krijgen van de redenen waarom dit onderzoek is uitgevoerd. In dit hoofdstuk is de aanleiding van dit onderzoek weergegeven. De doelstelling van dit onderzoek is weergegeven middels de hoofdvraag en de bijbehorende deelvragen. Tot slot staat weergegeven wat de opzet en werkwijze van het onderzoek is en hoe deze gestructureerd is in dit rapport.

1.1| AANLEIDING ONDERZOEK

De crisis op de financiële markten heeft ertoe geleid dat vanaf 2007 de wereldeconomie onder druk is komen te staan (De Nederlandsche Bank, 2010). Eén van de belangrijkste redenen zijn de verstrekte leningen op de Amerikaanse huizenmarkt, waardoor een aantal banken is omgevallen. Het vertrouwen van de consument is hierdoor flink geschaad, waardoor de economie in Nederland, maar ook in andere Westerse landen in een recessie is gekomen. Deze recessie wordt ook wel de kredietcrisis genoemd.

De kredietcrisis heeft er toe geleid dat organisaties minder presteerden dan de jaren voor deze periode. Om vast te stellen hoe een organisatie heeft gepresteerd, is er informatie nodig van de betreffende organisatie. Deze informatie kan worden beïnvloed door het management, om daarmee de winst van de organisatie te sturen. De keuze van het management voor bepaalde verslaggevingsregels en andere acties om het resultaat te beïnvloeden, om zijn eigen doelen te behalen wordt earnings management genoemd (Scott, 2009).

Doelstellingen kunnen zijn veranderd ten tijde van de kredietcrisis, maar ook de werkelijke resultaten van de organisaties. Er kan afgevraagd worden in hoeverre de kredietcrisis impact heeft gehad op de mate van winststuring bij organisaties.

In een eerder onderzoek is vastgesteld dat er drie hoofdmotieven zijn om earnings management toe te passen (Healy en Wahlen, 1999). Deze hebben betrekking op:

- kapitaalmarkt;

Analisten en beleggers gebruiken de winst voor het bepalen van de waarde van de organisatie. Managers kunnen winst sturen, om zo waarde van de organisatie te verhogen.

- contracten;

Bonuscontracten van managers, maar ook schuldcontracten met kredietinstellingen kunnen ertoe leiden dat managers de winst sturen.

- Wet- en regelgeving.

Hoe groter een organisatie is, hoe meer politieke aandacht c.q. kosten de organisatie heeft. Deze politieke kosten betreffen bijvoorbeeld belastingverhoging en looneisen van de werknemers.

De financiële crisis van de afgelopen jaren kan impact hebben op deze motieven, omdat het extra moeilijk is om als directie te voldoen aan de gevraagde prestaties van de stakeholders. Organisaties hebben in de jaren van de financiële crisis meer moeten afschrijven op de vaste activa, de zogenoemde bijzondere waardevermindering ofwel impairment genoemd. Door deze bijzondere waardevermindering kan de neiging ontstaan om een ‘deep bath’ te nemen. Het management haalt bij een ‘deep bath’ extra kosten naar voren met de filosofie dat het huidige jaar toch als slecht is (veroorzaakt door de bijzondere waardevermindering). Door eenmalig een significant slecht resultaat te halen, zal door het naar voren halen van kosten het resultaat van het opvolgende boekjaar positiever uitvallen.

(8)

1.2| ONDERZOEKSVRAAG

ONDERZOEKSVRAAG

De economische situatie heeft impact op de mate van winststuring door het management. Dit geldt ook voor de mate van bijzondere waardevermindering op de vaste activa bij organisaties. In dit onderzoek zal vast worden gesteld in welke mate beide factoren earnings management beïnvloeden. De centrale vraag voor dit onderzoek is als volgt geformuleerd:

Welke impact hebben de impairmentlasten tijdens de kredietcrisis op de toepassing van earnings management bij Nederlandse beursgenoteerde organisaties?

DEELVRAGEN

Om antwoord te kunnen geven op bovenstaande onderzoeksvraag zijn de volgende deelvragen opgesteld.

I. Wat wordt onder earnings management verstaan?

Het centrale onderwerp van dit onderzoek is winststuring. Om een gefundeerd antwoord te kunnen geven op de onderzoeksvraag moet eerst inzicht worden verkregen in het begrip earnings management.

II. Wat zijn de motieven om earnings management toe te passen?

Zoals in de aanleiding van dit onderzoek is weergegeven zijn er verschillende motieven om earnings management toe te passen. Het motief om als management winststuring toe te passen bepaalt tevens het patroon van earnings management.

In de inleiding staat weergegeven dat organisaties in de jaren van de financiële crisis meer hebben afgeschreven op de vaste activa, de zogenoemde bijzondere waardevermindering. Door deze bijzondere waardevermindering kan de neiging ontstaan bij het management om een ‘deep bath’ te nemen. Om vast te stellen of er nog meer motieven zijn om een ‘deep bath’ of een ander earnings management patroon te hanteren moet inzicht worden verkregen in de verschillende motieven van earnings management. Het is daarom van belang om te weten welke motieven er zijn en welke impact deze motieven hebben.

III. Wat wordt onder een financiële crisis verstaan?

De aanleiding voor dit onderzoek is dat de maatschappij de afgelopen jaren te maken heeft gehad met een financiële crisis. Hierdoor zijn wij in een andere economische situatie terecht gekomen ten opzichte van een aantal jaren geleden. Dit maakt het interessant om vast te stellen of de mate van winststuring hierdoor is veranderd. De financiële crisis is een van de meest besproken onderwerpen van de afgelopen jaren en heeft veel impact gehad op de maatschappij. Om verschillen te kunnen verklaren tussen de financiële crisis en een stabiele economie is deze deelvraag opgesteld.

IV. Wat wordt onder impairment verstaan?

Bijzondere waardeverminderingen op de vaste activa hebben sinds de invoering van de verslaggevingsstandaard IFRS veel aandacht gekregen. Impairment staat centraal in dit onderzoek, waardoor het van belang is te begrijpen wat een bijzondere waardevermindering nu precies inhoudt.

V. Welke invloed heeft de financiële crisis gehad op het toepassen van earnings management? Middels de bovenstaande deelvragen worden de drie hoofdonderwerpen nader onderzocht. Om antwoord te kunnen geven op de hoofdvraag zal ook gekeken worden naar de relatie tussen de financiële crisis en het toepassen van earnings management.

(9)

VI. Welke invloed heeft het nemen van impairments gehad op het toepassen van earnings management?

Naast de relatie tussen de financiële crisis en het plegen van earnings management is het ook interessant voor het onderzoek om te weten wat de relatie is tussen het nemen van impairments en het toepassen van earnings management.

1.3| ONDERZOEKSOPZET EN STRUCTUUR

Om de hoofdvraag en de bijbehorende deelvragen te kunnen beantwoorden is het onderzoek als volgt opgezet. Het onderzoek bestaat uit twee fasen die met elkaar samenhangen, te weten:

- het literatuuronderzoek; en - de kwantitatieve analyse. LITERATUURONDERZOEK

Het literatuuronderzoek is een onderzoek, waarbij op basis van wetenschappelijke artikelen getracht is antwoord te geven op de deelvragen genoemd in paragraaf 1.2. Het gaat hier met name om de deelvragen I t/m IV. Het literatuuronderzoek is weergegeven in de hoofdstukken 2 t/m 4. In deze hoofdstukken worden achtereenvolgens earnings management, de financiële crisis en de relatie tussen impairment en earnings management behandeld. Het literatuuronderzoek is verricht op basis wetenschappelijke artikelen, die staan weergegeven in de literatuurlijst. Daarnaast zijn ook diverse studieboeken gebruikt voor de theoretische onderbouwing van dit onderzoek.

KWANTITATIEVE ANALYSE

De kwantitatieve analyse in deze studie betreft een onderzoek op basis van financiële gegevens van beursgenoteerde organisaties. Op basis van een steekproef is getracht de eerdere constateringen in het literatuuronderzoek nader te onderbouwen. De kwantitatieve analyse staat weergegeven in de hoofdstukken 5 en 6.

STRUCTUUR ONDERZOEK

In hoofdstuk 2 wordt dieper ingegaan op de definitie en de patronen van earnings management. Verder staan de motieven van het management, om earnings management toe te passen weergegeven. Hoofdstuk 2 eindigt met de verschillende modellen om earnings management te meten. Hoofdstuk 3 behandelt de definitie van de financiële crisis en geeft oorzaken weer van een financiële crisis. Tot slot wordt in dit hoofdstuk de tijdslijn weergegeven van de meest recente kredietcrisis. In hoofdstuk 4 wordt dieper ingegaan op de bijzondere waardevermindering en de relatie met earnings management.

In hoofdstuk 5 is de methodologische opzet weergegeven van de kwantitatieve analyse. In hoofdstuk 6 is de analyse zelf opgenomen van het kwantitatieve onderzoek. Dit hoofdstuk begint met de beschrijvende analyse, waarna een gedetailleerde analyse volgt waarin de uitkomsten van verschillende toetsen zijn opgenomen.

Tot slot staat in hoofdstuk 7 de conclusie weergegeven, die gebaseerd is op basis van het literatuuronderzoek en de kwantitatieve analyse. Hierin staan tevens de beperkingen, alsmede de kansen voor vervolgonderzoek weergegeven.

(10)
(11)

2| E

ARNINGS MANAGEMENT

Earnings management is het begrip dat centraal staat in dit onderzoek. Dit hoofdstuk geeft de verschillende definities weer van earnings management, waarbij de relatie met fraude is toegelicht. De verschillende motieven om als management de winst te sturen staan weergegeven in de tweede paragraaf, waarna in paragraaf drie de patronen van winststuring nader zijn gespecificeerd. De laatste paragraaf geeft de modellen weer waarmee winststuring wordt gekwantificeerd.

2.1| DEFINITIES EARNINGS MANAGEMENT

Elke organisatie heeft te maken met stakeholders. Dit zijn belanghebbenden van de organisatie, die tevens invloed uitoefenen op de organisatie. Als belanghebbenden willen zij informatie over de organisatie, aangezien zij daarop beslissingen nemen. Deze informatieverstrekking vindt onder andere plaats via externe verslaggeving. Het belang van de stakeholder kan in sommige gevallen verschillen van het belang van het management van de organisatie.

Het is belangrijk voor de stakeholder dat de verstrekte informatie door de organisatie betrouwbaar is, maar ook relevant, aangezien hij hierop beslissingen neemt. Financiële informatie is betrouwbaar, wanneer informatie precies is en geen afwijkingen heeft (Scott, 2009). Een voorbeeld hiervan betreft financiële informatie op basis van het kasstelsel. Informatie is relevant als het ook bijdraagt aan de kennis omtrent de economische toekomstverwachtingen van een onderneming (Scott, 2009). Een voorbeeld van relevante informatie betreft informatie tegen actuele waarde. Binnen de financiële verslaggevingstheorie, bestaat tussen betrouwbaarheid en relevantie een spanningsveld, waarbij de winst opgebouwd is uit beide elementen, zie vergelijking 1 (Sutton, 2004).

𝑁𝑒𝑡𝑡𝑜𝑤𝑖𝑛𝑠𝑡 = 𝑜𝑝𝑒𝑟𝑎𝑡𝑖𝑜𝑛𝑒𝑙𝑒 𝑘𝑎𝑠𝑠𝑡𝑟𝑜𝑚𝑒𝑛 + 𝑡𝑜𝑡𝑎𝑙𝑒 𝑎𝑐𝑐𝑟𝑢𝑎𝑙𝑠 (𝟏)

De nettowinst bestaat dus gedeeltelijk uit operationele kasstromen. Dit zijn de ontvangsten en uitgaven gedurende de periode die gerelateerd zijn aan de bedrijfsuitoefening. Per periode wordt bepaald welke operationele kasstromen niet leiden tot kosten of opbrengsten en welke kosten en opbrengsten er zijn, die niet hebben geleid tot een operationele kasstroom. Dit betreffen de totale accruals. Middels de totale accruals worden de operationele kastromen van een periode getransformeerd naar de nettowinst. Operationele kasstromen betreffen betrouwbare informatie, waarbij de totale accruals de informatiewaarde van de nettowinst relevanter maken (Sutton, 2004).

Zoals in de inleiding van dit onderzoek is vermeld, wordt de keuze van het management voor bepaalde verslaggevingsregels en andere resultaatbeïnvloedende acties, om zijn eigen doelen te behalen earnings management genoemd (Scott, 2009). Zoals de definitie van Scott aangeeft, is earnings management gericht op het behalen van de managementdoelstellingen en niet zozeer de doelstellingen van de stakeholders.

In de afgelopen decennia zijn diverse studies verricht naar earnings management, waarbij onderzoekers verschillende definities hebben geformuleerd. Sommige definities hebben een positieve lading, terwijl andere definities een negatieve invalshoek hebben, zie Figuur I.

(12)

WHITE GRAY BLACK

Earnings management is taking advantage of the flexibility in the choice of accounting treatment to signal the manager’s private information on future cash flows.

Earnings management is choosing an accounting treatment that is either opportunistic (maximizing the utility of management only) or economically efficient.

Earnings management is the practice of using tricks to misrepresent or reduce transparency of the financial reports.

WHITE GRAY BLACK

Ronen and Sadan (1981), Demski, Patell and Wolfson (1984), Suh (1990), Demski (1998), Beneish (2001), Sankar and Subramanyam (2001)

Fields, Lys and Vincent (2001), Scott (2009)

Schipper (1989), Levitt (1998), Healy and Wahlen (1999), Chtourou, Bédard and Courteau (2001), Miller and Bahnson (2002)

Figuur I: Verschillende typen definities earnings management ( Ronen en Yaari, 2008, pag. 25)

Earnings management is volgens Figuur I onder te verdelen in drie categorieën (Ronen en Yaari, 2008).

WIT:VERBETERING TRANSPARANTIE

Volgens de definities in de witte categorie verbetert winststuring de transparantie van externe verslaggeving (Ronen en Yaari, 2008). Middels earnings management voegt het management relevantie toe aan de informatie die zij verstrekt, ondanks dat de informatie minder hard is. Uit diverse onderzoeken is gebleken dat investeerders hier positief op reageren.

Subramanyam (1996) onderzocht de relatie tussen discretionaire accruals en de aandelenkoers. Uit dit onderzoek komt na voren dat de markt waarde hecht aan discretionaire accruals. De reden hiertoe is dat er meer informatie naar buiten wordt gebracht door de organisatie, die voor de markt toegevoegde waarde heeft met betrekking tot de toekomstige winst.

GRIJS:MANIPULATIE BINNEN DE GRENZEN

De grijze categorie met definities geeft daarentegen aan dat earnings management manipulatie is. Earnings management leidt tot opportunistisch- of efficiënt verantwoorde informatie, binnen de flexibiliteit van de van toepasbaar zijnde wet- en regelgeving (Ronen en Yaari, 2008). De organisatie moet dus voldoen aan de GAAP (Generally Accepted Accounting Principles), die gelden in het betreffende land en als zij hier niet van afwijkt, zal het niet leiden tot verdere consequenties (Dechow en Skinner, 2000).

Naast het toevoegen van relevantie van informatie heeft earnings management ook een keerzijde. De betrouwbaarheid van de financiële verantwoording wordt hierdoor verminderd. Earnings management kan het werkelijke resultaat van de organisatie verbergen. Er zijn diverse onderzoeken verricht naar earnings management en de afbreuk van betrouwbaarheid. In de jaren 80 en 90 is geconstateerd dat earnings management gericht is op het verhogen van de bonussen van managers (Healy, 1985), het blijven voldoen aan leningsovereenkomsten (Sweeney,1994) of het verhogen van de verkoopprijs bij aandelenemissies (Dechow, 1996).

ZWART:FRAUDE OF RECHTMATIG?

De definities in de zwarte categorie gaan er juist vanuit dat earnings management zorgt voor misleiding en fraude in de financiële verslaggeving (Ronen en Yaari, 2008). Het gaat in dit geval om de eerder genoemde afbreuk van de betrouwbaarheid, waarbij de organisatie zich niet houdt aan de toepasbare wet- en regelgeving.

Elke beursgenoteerde organisatie in Europa dient de jaarrekening op te stellen op basis van de ‘International Financial Reporting Standards’ (hierna IFRS genoemd). Hierin staat vermeld dat een jaarrekening een getrouw beeld geeft van de financiële positie, de financiële resultaten en de kasstromen van de entiteit (IASC, 2009). De IFRS geeft de te rapporteren organisatie de vrijheid voor het toepassen van marktwaardes en het hanteren van accruals (toerekeningsbeginsel). De

(13)

definities in de zwarte categorie gaan er vanuit dat de organisatie zich niet houdt aan de wet- en regelgeving, waardoor zij fraude pleegt.

Indien de organisatie zich niet houdt aan de verslaggevingsregels, dient dit te worden opgemerkt door de onafhankelijke controlerend accountant van de organisatie. Er zouden derhalve geen grote fouten in de externe informatie mogen zitten. Zolang de organisatie dus voldoet aan de verslaggevingsstandaarden, kan het earnings management toepassen, zonder dat dit zal leiden tot verdere consequenties. In Figuur II is weergegeven welke situaties van earnings management wel of niet leiden tot fraude.

REPORTING TYPE ACCOUNTING CHOICES

WITHIN GAAP

“Conservative accounting” - Overly aggressive recognition of provisions or reserves.

- Overstatement of restructuring charges and asset write-offs.

“Neutral accounting”

(not earnings management) - Earnings that result from neutral operations.

“Aggressive accounting” - Understatement of the provisions for bad debts.

- Drawing down provisions or reserves in an overly aggressive manner.

VIOLATES GAAP

“Fraud” - Recording sales before they are “realizable”.

- Overstating inventory by recording fictitious inventory.

Figuur II: Earnings management en fraude (aangepast model van Dechow en Skinner, 2000 afkomstig uit Ronen en Yaari, 2008)

Conservatief, neutraal of agressief accounting regels toepassen valt binnen de tolerantie van de verslaggevingsregels (GAAP). Frauduleus toepassen van accounting regels is illegaal, zoals de term ook doet vermoeden. Er is sprake van fraude, bij opzettelijk handelen of nalaten waarbij misleiding wordt gebruikt om een wederrechtelijk voordeel te behalen aldus het besluit toezicht accountantsorganisaties (BTA) 36. Het is lastig om vast te stellen of er sprake is van frauduleus toepassen van accounting regels, aangezien het moeilijk is om te bepalen of er sprake is van het opzettelijk misleiden.

In vergelijking I is weergegeven dat de nettowinst bestaat uit de twee componenten accruals en operationele kasstromen. Naast het sturen van accruals kan het management van de organisatie ook de werkelijke kasstromen beïnvloeden. Als de organisatie de financiële cijfers conservatief wil presenteren, kan het management verkopen vertragen of ontwikkelingskosten en reclamekosten laten toenemen. Dit zijn veel voorkomende kastransacties om het resultaat te beïnvloeden. Indien de organisatie juist een beter resultaat wil behalen, zal het de bovengenoemde acties moeten omdraaien (Dechow en Skinner, 2000).

(14)

2.2| MOTIEVEN MANAGEMENT VOOR TOEPASSEN VAN EARNINGS MANAGEMENT

Zoals in de inleiding staat weergegeven, heeft het management verschillende motieven om earnings management toe te passen. Deze motieven zijn volgens Healy en Wahlen (1999) onder te verdelen in drie hoofdmotieven.

HOOFDMOTIEF I: KAPITAALMARKT

Het hoofdmotief kapitaalmarkt is gericht op het beïnvloeden van de aandelenkoers met behulp van earnings management. Bij beursgenoteerde bedrijven is het van cruciaal belang om te voldoen aan verwachtingen. Het gaat om verwachtingen van aandeelhouders, beursanalisten en de media. Dreigt het resultaat af te wijken van het verwachtingspatroon, dan kan het management middels earnings management het resultaat aanpassen, waardoor toch aan de verwachtingen van de belanghebbenden wordt voldaan.

Er zijn ook specifieke situaties waarbij het management wil voldoen aan de verwachtingen van belanghebbenden of zelfs een hogere verwachting wil scheppen. Het management kan bijvoorbeeld bewust het resultaat laten stijgen vlak voor een aandelenemissie waarmee getracht wordt de opbrengsten van de aandelenemissie te verhogen (Healy en Wahlen, 1999).

In 1979 hebben Kahneman en Tversky tevens onderzoek gedaan naar de motieven van earnings management. Een belangrijke conclusie uit dit onderzoek is dat belanghebbenden van de organisatie meer belang toekennen aan referentiepunten, dan aan de absolute waarden (Kahneman en Tversky, 1979). Voor het management van de organisatie is het dus van belang om een positief resultaat c.q. tendens weer te geven en geen verlies of een negatieve tendens in de ontwikkeling van het resultaat. Stakeholders vinden dit twee belangrijke meetpunten (referentiepunten) van de financiële gegevens van een organisatie. Een belangrijk aspect is dat belanghebbenden van de organisatie relatief meer waarde hechten aan een positief resultaat rond het nulpunt, dan wanneer de winst hoger is. Een resultaat rond het nulpunt heeft meer impact, dan wanneer er een hoge winst of verlies wordt behaald. Earnings management is volgens Kahneman en Tversky meer voorkomend bij organisaties met een resultaat dichter bij het nulpunt. Hierbij verklaren zij dat belanghebbenden meer waarde hechten aan de referentiepunten zoals winst of een positieve tendens in het resultaat (winststijging).

Burgstahler en Dichev hebben ook onderzoek gedaan naar earnings management. Volgens dit onderzoek passen managers van organisaties earnings management toe om grote resultaatdalingen en -stijgingen tegen te gaan (Burgstahler en Dichev, 1997). Het achterliggende doel hierbij is continuïteit. Stakeholders van de organisatie worden beïnvloed door de organisatie. Een belangrijk aspect hierbij zijn de onderlinge transacties. Condities rondom deze transacties kunnen sterk bepaald worden door het resultaat. Wanneer het resultaat beperkt fluctueert en een positieve trend laat zien, waarborgt dit onder andere de continuïteit van de organisatie. Hierdoor zullen de condities rondom transacties voor de organisatie beter zijn, wat leidt tot lagere transactiekosten. Een bank zal een hogere lening verstrekken of een lagere rente eisen, wanneer de organisatie een gematigd positieve trend laat zien in het resultaat. De andere conclusie uit dit onderzoek is dat stakeholders door de complexheid van informatie beslissingen uitvoeren op basis van eenvoudig te bepalen criteria. Condities rondom transacties zullen worden bepaald door de stakeholder middels makkelijke criteria zoals de stijging van het resultaat. Door het manipuleren van deze informatie door het management, zullen de transactiekosten van de organisatie lager uitvallen.

(15)

HOOFDMOTIEF II: CONTRACTEN

In het kader van het contractuele motief voor earnings management is de studie van Healy (1985) belangrijk. Healy (1985) onderzocht het toepassen van winstegalisatie in relatie tot beloningen. Hierbij veronderstelde Healy dat managers het resultaat beïnvloeden om hun bonus te vergroten. De conclusie van het onderzoek was dat managers het resultaat neerwaarts beïnvloeden, wanneer zij de bonusafspraken van het betreffende boekjaar niet konden halen. Door in dit jaar het resultaat te verlagen, door onder andere het naar voren halen van kosten, wordt de kans groter om in het opvolgende jaar de bonusafspraken wel te behalen.

Een tweede conclusie van dit onderzoek was dat de managers het resultaat lieten afnemen, wanneer zij de maximum bonusafspraken hadden behaald, om daarmee de kans op een bonus in het daarop volgende jaar te vergroten. Komt het resultaat beneden de drempel van de maximale bonusafspraak, dan zal de manager de neiging hebben om het resultaat te verhogen, aangezien zijn bonus dan hoger wordt.

Healy (1985) relateert in zijn onderzoek het sturen van het resultaat van de organisatie aan de beloning van het management. Naast bonuscontracten kunnen ook andere contractuele afspraken tussen de organisatie en externe partijen er toe leiden dat het management earnings management toepast.

Een ander onderzocht motief voor het toepassen van earnings management betreffen leningsovereenkomsten (Defond en Jiambalvo, 1994). De organisatie is erbij gebaat te voldoen aan de leningsvoorwaarden, aangezien aan het niet nakomen van afspraken consequenties zijn verbonden, zoals een verhoogd rentepercentage of het direct opeisbaar stellen van een lening. Om te voldoen aan deze voorwaarden kan het management earnings management gebruiken om het resultaat te beïnvloeden.

HOOFDMOTIEF III:WET- EN REGELGEVING

Elke organisatie moet voldoen aan bepaalde wet- en regelgeving. Winststuring kan er aan bijdragen dat de organisatie wet- en regelgeving kan vermijden of de van toepasbaar zijnde wet- en regelgeving voor de organisatie positiever uitvalt (Healy en Wahlen, 1999).

Healy geeft aan dat elke branche zijn eigen specifieke wet- en regelgeving kent. Financiële instellingen moeten bijvoorbeeld voldoen aan liquiditeits- en solvabiliteitsratio’s en nutsbedrijven dienen geen excessieve winsten te verwerven (Healy en Wahlen, 1999). Verder zijn organisaties die afhankelijk zijn van overheidsopbrengsten of protectie van de overheid ook gebaat bij een gematigd resultaat, waardoor deze organisaties geneigd zijn het resultaat te verlagen (Healy en Wahlen, 1999).

De politieke kostenhypothese van de ‘positive accounting theory’ heeft veel raakvlakken met het hoofdmotief wet- en regelgeving. De politieke kostenhypothese stelt dat hoe groter een organisatie is, hoe meer politieke aandacht c.q. kosten de organisatie heeft (Watts en Zimmerman, 1978). Een hoog resultaat kan een negatief effect hebben in de maatschappij, waardoor er eerder sprake zal zijn van hogere belastingen, milieuheffingen of bijvoorbeeld boetes. Grote monopolistische organisaties zullen eerder in aanraking komen met de mededingingswetgeving. Organisaties waarop deze wetgeving van toepassing is, zijn eerder geneigd het resultaat te verlagen (Watts en Zimmerman, 1978).

(16)

2.3| PATRONEN VAN EARNINGS MANAGEMENT

Zoals in de vorige paragraaf is weergegeven, zijn er verschillende motieven om earnings management toe te passen. Afhankelijk van het motief van earnings management kan het management verschillende winststuringspatronen hanteren (Scott, 2009).

INCOME SMOOTHING

Managers kunnen er voor kiezen om risicomijdend gedrag te tonen. Redenen hiertoe kunnen onder andere een constante bonusuitkering zijn (Healy, 1985). Om dit te bewerkstelligen kan de manager het zogenoemde ‘income smoothing’ toepassen, ook wel winstegalisatie genoemd. Bij winstegalisatie wordt het resultaat gedurende de jaren geëgaliseerd. Mocht de organisatie een boven verwacht resultaat behalen, dan kiest het management ervoor om een deel daarvan te verschuiven naar het opvolgende boekjaar. Dit geldt natuurlijk ook visa versa. Hiermee tracht de organisatie de volatiliteit van de aandelenkoers te reduceren en betere financieringsvoorwaarden te bedingen gezien de continuïteit van het gerapporteerde resultaat van de organisatie (Hermann en Inoue, 1996).

INCOME MAXIMIZATION

Er kunnen ook prikkels zijn die ertoe leiden dat een manager winstmaximalisatie toepast. Winstmaximalisatie houdt in dat de organisatie de winst probeert op te stuwen middels het toepassen van accruals (Scott, 2009). Winstmaximalisatie is vooral gerelateerd aan contractuele motieven. De manager past winstmaximalisatie toe om zijn bonus te verhogen, maar ook om te voorkomen dat de organisatie niet voldoet aan de voorwaarden van contractuele verplichtingen zoals financieringsovereenkomsten.

INCOME MINIMIZATION

Er kunnen verschillende prikkels zijn die ertoe leiden dat een manager winstminimalisatie toepast. Winstminimalisatie houdt in dat de organisatie de winst probeert te drukken (Scott, 2009). Winstminimalisatie kan worden toegepast om minder belasting te betalen, maar ook om subsidies of beschermende marktcondities te verkrijgen.

TAKING A BATH

Indien de organisatie gedurende een jaar een significant negatief resultaat denkt te behalen, kan de manager ervoor kiezen om dit verlies verder te vergroten (Scott, 2009). Dit wordt een diep bad genoemd en is een extreme vorm van winstminimalisatie. Door verliezen zoveel mogelijk naar voren te halen middels accruals zal de organisatie eenmalig een zeer slecht resultaat rapporteren. Hierdoor wordt de kans groter om in het opvolgende boekjaar een positief resultaat te laten zien. Een diep bad komt onder andere voor in een situatie van een turbulente omgeving, bijvoorbeeld als gevolg van interne reorganisaties of een economische crisis.

(17)

2.4| MODELLEN OM EARNINGS MANAGEMENT TE METEN

Er zijn gedurende de jaren diverse wetenschappelijke onderzoeken verricht op het gebied van earnings management. Middels deze studies zijn er verschillende modellen ontwikkeld, waarmee de mate van earnings management gemeten kan worden. Er is in de jaren 90 een onderzoek gedaan naar de voor- en nadelen van veel gebruikte modellen voor het meten van earnings management (Dechow, Sloan en Sweeney,1995). Het gaat onder andere om de modellen van Healy, DeAngelo en Jones. Deze modellen zijn ook nader toegelicht in dit onderzoek, waarbij ook de recentere modellen van Defond en Park en Dechow en Dichev zijn toegelicht.

VAN WINST NAAR DISCRETIONAIRE ACCRUALS

Eerder in dit hoofdstuk is vermeld dat het gerapporteerde resultaat van een onderneming is opgebouwd uit de componenten operationele kasstromen en de totale accruals, zie vergelijking 1. Per periode wordt bepaald welke operationele kasstromen niet leiden tot kosten of opbrengsten en welke kosten en opbrengsten er zijn, die niet hebben geleid tot een operationele kasstroom. Dit betreffen de totale accruals. Middels de totale accruals worden de operationele kasstromen in een periode getransformeerd naar de nettowinst. Accruals zijn dus kosten of opbrengsten, waar geen geldtransactie tegenover staat in dezelfde periode.

𝑇𝑜𝑡𝑎𝑙𝑒 𝑎𝑐𝑐𝑟𝑢𝑎𝑙𝑠 (𝑇𝐴) = 𝑑𝑖𝑠𝑐𝑟𝑒𝑡𝑖𝑜𝑛𝑎𝑖𝑟𝑒 𝑎𝑐𝑐𝑟𝑢𝑎𝑙𝑠 (𝐷𝐴) + 𝑛𝑖𝑒𝑡 𝑑𝑖𝑠𝑐𝑟𝑒𝑡𝑖𝑜𝑛𝑎𝑖𝑟𝑒 𝑎𝑐𝑐𝑟𝑢𝑎𝑙𝑠 (𝑁𝐷𝐴) (𝟐) 𝑇𝐴 = totale accruals

𝐷𝐴 = discretionaire accruals 𝑁𝐷𝐴 = niet-discretionaire accruals

Zoals vergelijking 2 weergeeft, zijn accruals onder te verdelen in discretionaire accruals en niet-discretionaire accruals. Niet-niet-discretionaire accruals zijn moeilijk door de manager aan te passen. Dit zijn bijvoorbeeld afschrijvingskosten en een toename van het debiteurensaldo door een vergroting van de bedrijfsactiviteiten. Discretionaire accruals zijn daarentegen wel te beïnvloeden door het management, waardoor zij het resultaat deels kunnen sturen. Een discretionaire accrual is bijvoorbeeld een voorziening dubieuze debiteuren. Om vast te stellen of een organisatie earnings management toepast, dient de mate van discretionaire accruals bij een organisatie te worden gemeten.

MODEL VAN HEALY

In de jaren 80 van de vorige eeuw hebben de eerste onderzoeken naar earnings management plaatsgevonden, waarbij gekeken werd naar accruals in plaats van specifieke verslaggevingskeuzes. Een belangrijk onderzoek hiervan was dat van Healy (1985). Healy heeft een model ontwikkeld om te meten of er sprake is van earnings management (Dechow, Sloan en Sweeney,1995).

𝐷𝐴𝜏= 𝑇𝐴𝜏− ∑ 𝑇𝐴𝜏𝑇 (𝟑) 𝜏

T = de hoeveelheid jaren opgenomen in de schattingsperiode 𝜏 = het jaar in de ‘event’ periode

Healy definieert met bovenstaand model de discretionaire accruals als de fluctuatie tussen de gemiddelde totale accruals van de periode waarin earnings management wordt vermoed en het gemiddelde van de totale accruals over de periodes waar geen earnings management wordt vermoed. Healy ziet de gemiddelde totale accruals in het verleden als een schatting voor de niet-discretionaire accruals. Op basis hiervan wordt bepaald in welke mate een organisatie earnings management toepast. Het model van Healy richt zich dus alleen op de mutaties in de totale accruals. Indien de niet-discretionaire accruals gedurende de perioden ongewijzigd zijn, zal het model efficiënt werken. Wijzigen de niet-discretionaire accruals gedurende de perioden door

(18)

bijvoorbeeld marktomstandigheden, dan zullen de uitkomsten van het model een vertekend beeld geven (Dechow, Sloan en Sweeney,1995).

MODEL VAN DEANGELO

Het model ontwikkeld door DeAngelo is niet gericht op de gemiddelde totale accruals over een langere periode zoals Healy, maar kijkt specifiek naar kortlopende accruals (DeAngelo, 1986). Dit model neemt de totale accruals van de voorgaande periode als maatstaf voor de niet-discretionaire accruals in de huidige periode.

𝐷𝐴𝑡 = 𝑇𝐴𝑡 − 𝑇𝐴𝑡−1 (𝟒)

In vergelijking 4 zijn de niet-discretionaire accruals bepaald door de totale accruals in de voorgaande periode, waardoor het verschil tussen de totale accruals van de nieuwe periode ten opzichte van die in de voorgaande periode de discretionaire accruals zijn. Als de discretionaire accruals gedurende de perioden in een redelijke mate constant blijven, zal het model van Healy een betrouwbaardere maatstaf zijn dan het model van DeAngelo. Wanneer de discretionaire accruals gedurende de jaren in een redelijke mate fluctueren, zal het model van DeAngelo een beter resultaat opleveren.

Het model van DeAngelo richt zich net als het model van Healy (vergelijking 3) alleen op de mutaties van de totale accruals. Wijzigen de niet-discretionaire accruals gedurende de perioden door bijvoorbeeld marktomstandigheden, dan zullen ook de uitkomsten van dit model een vertekend beeld geven (Dechow, Sloan en Sweeney,1995).

MODEL VAN JONES

Jones heeft een model ontwikkeld die net als het model van DeAngelo is gericht op de accruals op de korte termijn (Jones, 1991). Toch correspondeert het model niet helemaal met het model van DeAngelo. Jones veronderstelt dat de discretionaire accruals niet constant hoeven te zijn, zoals DeAngelo dit weergeeft in zijn model (vergelijking 4). Jones gaat er vanuit dat niet-discretionaire accruals muteren wanneer de marktomstandigheden wijzigen. In het model van Jones (vergelijking 5) zijn dan ook de economische omstandigheden van de betreffende organisatie meegenomen.

𝐷𝐴𝑡= 𝑇𝐴𝑡 − (𝛼t+ 𝛽1𝑡∆𝑅𝐸𝑉𝑡+ 𝛽2𝑡𝑃𝑃𝐸𝑡) (𝟓)

∆𝑅𝐸𝑉𝑡 = Verandering in netto omzet ten opzichte van de voorgaande periode 𝑃𝑃𝐸𝑡 = Materiële vaste activa

𝛼 = bedrijfsspecifieke parameter 𝛽1+ 𝛽2 = bedrijfsspecifieke parameters

Het model van Jones (vergelijking 5) houdt dus rekening met de mutatie in de opbrengsten en de materiële vaste activa van de organisatie, omdat deze factoren zullen leiden tot een verandering in de totale accruals. Bij een stijging van de omzet heeft de organisatie meer werkkapitaal nodig. Verder leiden hogere materiële vaste activa tot hogere afschrijvingen. Op basis van deze factoren geeft het Jones model een beter inzicht dan het model van DeAngelo.

Op het model van Jones wordt kritiek geleverd, omdat het model opbrengsten als niet-discretionair toerekent. Als een organisatie winst probeert te manipuleren door het hanteren van discretionaire opbrengsten, zal het Jones model dit aanmerken als niet-discretionaire accruals (Dechow, Sloan en Sweeney,1995). Op basis van deze kritiek is het Jones model in een later stadium aangepast (Dechow, 1995). In dit aangepaste model is bij de mutatie van de netto opbrengsten rekening gehouden met de mutatie in het debiteurensaldo, zie vergelijking 6.

(19)

𝐷𝐴𝑡 = 𝑇𝐴𝑡 − (𝛼t+ 𝛽1𝑡(∆𝑅𝐸𝑉𝑡− ∆𝑅𝐸𝐶𝑡) + 𝛽2𝑡𝑃𝑃𝐸𝑡)(𝟔) 𝑅𝐸𝐶𝑡 = debiteurensaldo

Op het aangepaste model van Jones is ook kritiek geleverd. In de berekening van de discretionaire accruals op basis van dit model is geen rekening gehouden met de performance van de organisatie. Door het toepassen van de ratio ‘return on assets’ (ROA) in vergelijking 6 wordt de performance van de organisatie meegenomen in de berekening. ROA meet de performance van de organisatie door de winstgevendheid te meten als percentage van het bedrijfsvermogen. Hierdoor zijn discretionaire accruals tussen bedrijven beter vergelijkbaar (Kothari, Leone en Wasley, 2005).

DEFOND EN PARK

Na het onderzoek van Dechow in 1995 zijn nog diverse andere modellen ontwikkeld, waarmee de discretionaire accruals kunnen worden gemeten. Een belangrijk model is dat van Defond en Park (2001). Het model van Defond en Park is net als het model van DeAngelo en Jones gericht op kortlopende accruals. Het verschil met deze twee modellen is dat het model van Defond en Park zich specifiek richt op de werkkapitaal accruals van de organisatie, zie vergelijking 7. Dit betekent dat het model niet kijkt naar langlopende accruals zoals afschrijvingen. Defond en Park veronderstellen net als Jones dat de discretionaire accruals wijzigen, wanneer de marktomstandigheden veranderen.

𝐷𝑊𝐶𝐴 𝑡= 𝑊𝐶𝐴 𝑡− � 𝑊𝐶𝐴𝑅𝐸𝑉𝑡−1

𝑡−1 ∗ 𝑅𝐸𝑉𝑡� (𝟕)

𝐷𝑊𝐶𝐴𝑡 = discretionaire werkkapitaal accruals 𝑊𝐶𝐴𝑡 = totale werkkapitaal accruals

Een beperking van het model van Defond en Park is dat het de accruals gerelateerd aan het werkkapitaal alleen corrigeert met de werkkapitaal accruals van de voorgaande periode. Defond en Park houden geen rekening met de werkkapitaal accruals in de opvolgende periode, waar Dechow en Dichev (2002) dit wel doen. Zij gaan er namelijk van uit dat accruals schattingen zijn van toekomstige kasstromen.

DECHOW EN DICHEV

Het model van Dechow en Dichev is nog recenter en kijkt naar drie perioden voor het bepalen van de werkkapitaal accruals (Dechow en Dichev, 2002). Naast de operationele kasstromen in de huidige periode relateert het model ook de operationele kasstromen in de periode voor en in de periode na aan de werkkapitaal accruals. Dit is weergegeven in vergelijking 8.

∆𝑊𝐶𝐴𝑡= 𝛼0+ 𝛼1∗ 𝐶𝐹𝑂𝑡−1+ 𝛼2 ∗ 𝐶𝐹𝑂𝑡+ 𝛼3 ∗ 𝐶𝐹𝑂𝑡+1+ 𝜀𝑡 (𝟖)

𝐶𝐹𝑂𝑡 = operationele kasstromen

Een nadeel van het model van Dechow en Dichev is dat het de accruals als één geheel ziet. Dechow en Dichev hebben geen intentie gehad om de discretionaire en niet-discretionaire accruals te splitsen. Daarnaast meet het model de kwaliteit van de werkkapitaal accruals op basis van de inschattingen van de toekomstige kasstromen door het management van de organisatie. De kritiek hierop is dat deze definitie te beperkt is, aangezien er geen onderscheid wordt gemaakt in de factoren die de relatie tussen accruals en de kasstromen beïnvloeden (McNichols, 2002).

(20)

2.5| BEANTWOORDING DEELVRAGEN

In deze paragraaf wordt antwoord gegeven op de deelvragen I en II weergegeven in hoofdstuk 1. I. WAT WORDT ONDER EARNINGS MANAGEMENT VERSTAAN?

Zoals in dit hoofdstuk staat weergegeven zijn er meerdere definities gevormd voor het begrip earnings management. Scott definieert earnings management als: “de keuze van het management voor bepaalde verslaggevingsregels en andere acties om het resultaat te beïnvloeden, om zijn eigen doelen te behalen” (Scott, 2009).

Naast de definitie van Scott zijn er definities met een positieve lading. Deze geven aan dat winststuring leidt tot transparantie van de externe verslaggeving, waarop investeerders positief reageren (Subramanyam, 1996; Ronen en Yaari, 2008). Andere definities formuleren winststuring als misleiding en fraude in de financiële verslaggeving (Healy en Wahlen, 1999; Roonen en Yaari, 2008). Er kan dus geconcludeerd worden op basis van wetenschappelijke studies dat earnings management op verschillende manieren wordt geïnterpreteerd.

II. WAT ZIJN DE MOTIEVEN OM EARNINGS MANAGEMENT TOE TE PASSEN?

Er zijn drie hoofdmotieven om earnings management toe te passen. Het hoofdmotief kapitaalmarkt is gericht op het beïnvloeden van de aandelenkoers met behulp van winststuring. Voor beursgenoteerde bedrijven is het van wezenlijk belang om te voldoen aan de verwachtingen van de belanghebbenden. Dreigt het resultaat af te wijken van de verwachtingen van de belanghebbenden, dan kan het management middels winststuring het resultaat aanpassen, waardoor toch aan de verwachtingen van de belanghebbenden wordt voldaan.

Het hoofdmotief contracten is gericht op het voldoen aan de contractuele afspraken met behulp van earnings management. Managers beïnvloeden de winst om de bonusafspraken van het betreffende boekjaar te behalen. Indien dit onhaalbaar lijkt probeert het management het resultaat te verlagen om in het opvolgende jaar de bonusafspraak wel te behalen. Naast bonusafspraken vallen leningsovereenkomsten ook onder dit motief. De organisatie is erbij gebaat te voldoen aan de leningsvoorwaarden, gezien het feit dat er aan het niet nakomen van afspraken consequenties zijn verbonden.

Het derde hoofdmotief is wet- en regelgeving. Elke organisatie moet voldoen aan bepaalde wet- en regelgeving. Earnings management kan er aan bijdragen dat de organisatie wet- en regelgeving kan vermijden. Daarnaast kan het ervoor zorgen dat de van toepasbaar zijnde wet- en regelgeving voor de organisatie positiever uitvalt.

Het is moeilijk om op basis van een kwantitatieve analyse vast te stellen wat nu werkelijk de motieven zijn geweest om earnings management toe te passen. Het vaststellen of er sprake is van earnings management en met welke mate dit is toegepast zijn te meten met verschillende modellen. Dit geeft nog geen inzicht in wat de redenen of de oorzaken zijn van winststuring.

(21)
(22)

3| F

INANCIËLE CRISIS

Een van de aanleiding voor dit onderzoek is dat de maatschappij de afgelopen jaren te maken heeft gehad met een financiële crisis. Hierdoor zijn wij in een andere economische situatie terecht gekomen ten opzichte van een aantal jaren geleden. In dit hoofdstuk zijn verschillende aspecten van de financiële crisis nader toegelicht. In de eerste paragraaf is de definitie van de financiële crisis toegelicht. De definitie wordt benaderd vanuit verschillende invalshoeken. In paragraaf 2 staan de oorzaken weergegeven van de financiële crisis. Tot slot wordt in paragraaf 3 chronologisch beschreven hoe de meest recente kredietcrisis is ontstaan en welke impact deze heeft gehad op de maatschappij.

3.1| DEFINITIE FINANCIËLE CRISIS

De afgelopen jaren heeft ook de huidige generatie te maken gehad met een financiële crisis. De financiële crisis is een van de meest besproken onderwerpen van de afgelopen jaren en heeft veel impact gehad op de maatschappij. Er zijn vele onderzoekers, die getracht hebben vast te stellen wat een financiële crisis is. Mishkin (1992) heeft deze definities kortweg in twee richtingen verdeeld. Er zijn onderzoekers die de financiële crisis specifiek benaderen vanuit het monetarisme (Friedman en Schwartz, 1963; Hansen en Clemence, 1964) en onderzoekers die de financiële crisis vanuit het keynesianisme of zelfs een nog breder perspectief benaderen (Temin, 1976; Minsky, 1972; Kindleberger, 2005).

De economische daling van activiteiten wordt volgens de monetaristische richting veroorzaakt door misbeleid omtrent de vraag en aanbod van geld. De mate van dit monetaire misbeleid bepaalt of er sprake is van een financiële crisis of niet (Friedman en Schwartz, 1963). Volgens de monetaristische richting hebben andere factoren maar een hele beperkte impact op een financiële crisis. De definities van onder andere Kindleberger (2005) en Minsky (1972) zijn definities die breed zijn opgesteld. Zij geven aan dat de volgende kenmerken een financiële crisis zouden kunnen betekenen:

- Significante daling van de activaprijzen;

- Faillissementen van grote organisaties (zowel financieel als niet-financieel); - Deflatie of desinflatie; en

- Verstoring van de handelsmarkten.

Mishkin (1992) heeft op basis van deze twee richtingen de financiële crisis als volgt gedefinieerd: Een financiële crisis is een verstoring op de financiële markten, waarbij de problemen gerelateerd aan ‘moral hazard’ en ‘adverse selection’ erger zijn dan tijdens een normale situatie. Hierdoor zijn financiële markten niet in staat om op een efficiënte manier financieringen te verlenen aan diegene met de beste investeringsmogelijkheden.

ADVERSE SELECTION EN MORAL HAZARD

Het grondbeginsel waarop de financiële verslaggevingstheorieën zijn gebaseerd, is informatie asymmetrie. Informatie asymmetrie betekent dat sommige partijen een informatievoordeel kunnen hebben bij een transactie. Informatie asymmetrie is onder te verdelen in ‘adverse selection’ en ‘moral hazard’ (Healy en Palepu, 2001).

‘Adverse selection’ betekent vrij vertaald anti-selectie. De ene partij heeft kennis waarover de andere partij niet beschikt (Scott, 2009). In de financiële sector betekent dit dat kredietverstrekkers niet over de informatie beschikken van de krediet aanvragende organisaties, die de directie van deze organisaties wel heeft. Tijdens de recessie zijn er meer organisaties met een hoger risicoprofiel, die behoefte hebben aan een kapitaalinjectie. Voor de kredietverstrekker is het tijdens deze situatie lastig te bepalen of het verstrekken van krediet een goede investering is of juist een slechte investering waarbij veel risico wordt gelopen. Door deze onduidelijkheid zullen kredietverstrekkers vrijwel geen kredieten verstrekken.

‘Moral hazard’ betekent vrij vertaald moreel risico. Een of meerdere partijen kunnen de verrichtingen van anderen partijen niet waarnemen, terwijl deze verrichtingen de belangen van

(23)

alle partijen in de transactie beïnvloeden (Scott, 2009). ‘Moral hazard’ kan optreden wanneer een partij niet direct significante risico’s loopt over zijn verantwoordelijkheden. Het ‘moral hazard’ probleem treedt op wanneer er een overeenkomst is afgesloten tussen de verschillende partijen. De belanghebbende (principaal) kan achteraf niet goed controleren wat de verantwoordelijke (agent) heeft gedaan.

Een kredietcrisis doet zich voor, wanneer het voor kredietverstrekkers niet te bepalen is, in welke partij zij moeten investeren op basis van risico inschattingen. Kredietinstellingen zullen daarom ook geen kredieten verstrekken aan gezonde organisaties, waardoor zij lastiger nieuwe activiteiten kunnen ontplooien. Dit stagneert de economie.

3.2| ONTSTAAN VAN EEN FINANCIËLE CRISIS

Zoals in vorige paragraaf is vermeld, zijn de problemen gerelateerd aan ‘moral hazard’ en ‘adverse selection’ tijdens de financiële crisis erger, dan in tijden van een stabiele economie. Volgens Mishkin (1992) zijn er een vijftal factoren die deze verergering veroorzaken, zie Figuur III. INCREASEIN INTERESTRATES STOCKMARKET DECLINE INCREASEIN UNCERTAINTY

ADVERSESELECTIONANDMORALHAZARDPROBLEMSWORSEN

DECLINEINAGGREGATEECONOMICACTIVITY

BANKPANIC

ADVERSESELECTIONANDMORALHAZARDPROBLEMSWORSEN

DECLINEINAGGREGATEECONOMICACTIVITY

PRICELEVELDECLINE

ADVERSESELECTIONANDMORALHAZARDPROBLEMSWORSEN

DECLINEINAGGREGATEECONOMICACTIVITY

TYPICALFINANCIALCRISIS

DEBT

-DEFLATION

Figuur III: Ontstaan van een financiële crisis (Mishkin, 1992; 123)

STIJGING VAN RENTEPERCENTAGES

Een stijging van rentepercentages leidt ertoe dat de problematiek rondom informatie asymmetrie stijgt (Mishkin, 1992). Dit kan aanleiding zijn tot een kredietcrisis. Door hogere rentes zal het moeilijker zijn voor kredietverstrekkers om de juiste partijen te voorzien van kredieten. Een kredietnemer met een laag risico neemt door de hogere rente verhoudingsgewijs een grotere last met zich mee. Indien de kredietnemer een hoog risico loopt, zal hij minder moeite hebben met een hogere rentelast. De kosten bij het mislukken van de investering liggen namelijk bij de kredietverstrekker. De kredietverstrekker zal als reactie hierop minder krediet willen verstrekken,

(24)

aangetoond dat een kleine stijging van het risicoloze deel van het rentepercentage, kan leiden tot een grote daling van de kredietverlening of zelfs tot een ineenstorting van de leningenmarkt. DALING AANDELENKOERS OP DE EFFECTENMARKT

Een daling van de prijzen op de aandelenmarkt leidt er ook toe dat het probleem van informatie asymmetrie wordt versterkt (Mishkin, 1992). Indien een organisatie niet kan voldoen aan zijn verplichtingen tegenover de bank, kan de kredietverstrekker in een normale situatie beslag leggen op bezittingen van de organisatie. Dit is afhankelijk van de nettowaarde van de organisatie. Dit is het verschil tussen de totale activa en de totale verplichtingen. Indien de organisatie een relatief hoge nettowaarde heeft, loopt de organisatie zelf risico, indien zij niet kan voldoen aan de verplichtingen tegenover de bank. De organisatie zal dan ook alleen geld lenen, wanneer zij van mening is dit terug te kunnen betalen. Indien de organisatie een lagere nettowaarde heeft, bijvoorbeeld door een dalende aandelenkoers, valt er minder te verhalen bij de kredietnemer. De organisatie zal op basis van voorgaande constatering dan ook grotere risico’s nemen en eerder geld lenen. Bovenstaand leidt tot een toename van de problematiek rondom ‘adverse selection’ (Mishkin, 1992).

TOENEMENDE ONZEKERHEID OP DE FINANCIËLE MARKT

Een toename in de onzekerheid van de financiële markten is ook een oorzaak die ertoe leidt dat problemen rondom informatie asymmetrie stijgen. Onzekerheid op financiële markten wordt onder andere veroorzaakt door een recessie of een significante daling van de aandelenkoersen. Door deze ontwikkelingen is het voor een bank bijzonder moeilijk om in te schatten wat de precieze risico’s zijn omtrent kredietverschaffing. De bank zal hierop terughoudend reageren, wat leidt tot minder kredietverstrekkingen, waardoor de economische activiteiten afnemen (Mishkin, 1992). Deze terugloop in de economische activiteiten heeft direct invloed op de perceptie van de samenleving. Dit kan onzekerheid opleveren in de samenleving over de toestand van financiële instellingen, wat ertoe kan leiden dat mensen massaal hun geld opnemen, de zogenoemde ‘bank run’.

PANIEK IN DE BANKENSECTOR (BANK RUN)

In de jaren 60 is er een relatie gelegd tussen de financiële crisis en een ‘bank run’ (Friedman en Schwartz, 1963). Een ‘bank run’ wordt gedefinieerd als het verloop van een substantieel deel van de rekeninghouders bij een bank, omdat zij denken dat een bank failliet gaat. Daardoor nemen zij hun geld op van de bank (Diamond en Dybvig, 1983). Een ‘bank run’ zal leiden tot liquiditeitsproblemen, waardoor de bank niet meer kan voldoen aan zijn verplichtingen op korte termijn. Een recent voorbeeld van een ‘bank run’ betreft de substantiële opname van gelden van klanten in oktober van 2009 bij de DSB bank (Scheltema, 2010).

ONVERWACHTSE DALING VAN DE PRIJZEN

Zoals eerder aangegeven zorgt een daling van aandelenkoersen voor een daling van de netto waarde van de organisatie. Ook een daling van het prijsniveau leidt tot een daling van de netto waarde van de organisatie. Schulden zijn in de meeste gevallen contractueel vastgelegd tegen de nominale waarde. Indien er sprake is van een algemene prijsdaling zullen deze schulden op hetzelfde niveau blijven. De algemene prijsdaling zorgt er echter voor dat bezittingen minder waard worden. Dit impliceert dat het eigen vermogen (nettowaarde) van de organisatie daalt. Daardoor valt er minder te verhalen bij de kredietnemer, waardoor de kredietverstrekker grotere risico’s loopt (Mishkin, 1992).

(25)

3.3| DE RECENTE KREDIETCRISIS

INTERNETZEEPBEL (1997–2001)

Gedurende de jaren 90 zijn aandelenkoersen voornamelijk gestegen als gevolg van de groei in de internetsector. Dit was gebaseerd op de marktvoorspellingen in deze periode. In 1996 werd bijvoorbeeld verwacht dat het activiteitenniveau op het internet gedurende perioden van 100 dagen steeds zou verdubbelen. Deze typen voorspellingen leidden ertoe dat de vraag naar internetaandelen steeg (Ofek en Richardson, 2003). Ook speculanten reageerden hierop en gingen aandelen kopen met de verwachting dat de koersen bleven stijgen, waardoor zij de aandelen met winst konden verkopen. Deze speculanten zorgden ervoor dat internetbedrijven werden overgewaardeerd, de zogenoemde ‘internetbubble’ was gecreëerd. De organisaties waren minder waard dan de aandelenkoers weergaf. Doordat het vertrouwen van deze organisaties in 2000 plots afnam, knapte de internetzeepbel (Ofek en Richardson, 2003).

Het knappen van de internetzeepbel zorgde ervoor dat de aandelenkoersen instortten. Dit heeft wereldwijd geleid tot verdamping van miljarden euro’s. De economie kwam hierdoor in een recessie terecht en de werkloosheid nam toe (Ofek en Richardson, 2003). Om na deze internetzeepbel de economie weer draaiende te krijgen werden door de centrale banken de rentes verlaagd, dit gold vooral in de Verenigde Staten, zie Figuur IV. Amerikanen spaarden hierdoor nauwelijks, aangezien sparen weinig tot niets opleverde. Amerikanen gingen in plaats van sparen juist veel geld uitgeven. Dit leidde tot de aanschaf van huizen, auto’s, vakanties en witgoed, alles gefinancierd met vreemd vermogen.

LAGE RENTE (BEGIN VAN DECENNIUM 2000)

Door de lage rente was het eenvoudig voor bedrijven, maar vooral voor particulieren om een hypotheek af te sluiten. Doordat begin 2003 de aandelenkoersen en de huizenmarkt stegen, werd verondersteld dat men het geld vanzelf terugverdiende. Er werd dan ook op grote schaal door particulieren geld geleend (De Nederlandsche Bank, 2010). Naast nieuwe leningen werden hypotheken ook verhoogd, door de stijging van de waarde van het onderpand.

De lage rente zorgde bij de banken ervoor dat de inkomstenstroom uit rentes significant terug liep. Om deze inkomensstroom op te vangen, werden in de financiële sector complexe financiële producten ontwikkeld, die betrekking hadden op de eerder genoemde hypotheken met lage rentes. Het ging hier voornamelijk om zogenaamde ‘Special Purpose Vehicles’ (SPV) (Revsine, 2008).

De betreffende banken knippen bij een SPV de hypotheken op en bundelen de opgeknipte delen van de hypotheken. De bundels bevatten diverse opgeknipte delen van hypotheken die zowel lage- en hoge risico’s bevatten. Doordat de delen gebundeld zijn, is het netto risico gemiddeld. Figuur IV: Beleidsrente Verenigde Staten en eurogebied in procenten (De Nederlandsche Bank, 2010; 14)

(26)

De SPV wordt door een aparte instelling beoordeeld op risico, waarbij door een andere instelling garanties worden afgegeven. De bank heeft middels het aanmaken van een SPV het risico verlaagd en extra waarde toegekend aan het instrument, zie Figuur V. Hierdoor is een SPV een interessant investeringsobject. Door deze SPV werd wederom een zeepbel gecreëerd, alleen nu op de hypotheekmarkt (Revsine, 2008; Sutton, 2004).

BETALINGSPROBLEMEN (2007-2010)

Gedurende de jaren heeft de rente en de huizenmarkt zich verder ontwikkeld in de Verenigde Staten van Amerika. De rente is gestegen van 1 procent in 2001 naar 5 procent in 2006, zie Figuur IV. Vele hypotheken waren destijds afgesloten tegen een variabele rente. Dit betekent een significante stijging van de rentelasten. Veel Amerikaanse burgers kwamen in betalingsproblemen door de zware hypotheeklasten, waarbij in het ergste geval huizen moesten worden verkocht. Dit leidde tot een stijging aan de aanbodzijde op de huizenmarkt, waardoor huizenprijzen verder daalden. De daling van de onderpanden voor de hypotheken en de toch al te hoog afgesloten hypotheken, zorgden ervoor dat hypotheekbanken in de problemen kwamen. Naast de Verenigde Staten van Amerika kreeg ook Europa te maken met de hypothekencrisis, waardoor aandelenkoersen daalden, en minder geld door banken werd geïnvesteerd. Door het bijspringen van de centrale banken bleef de schade beperkt. De hypotheekcrisis had ook in Nederland impact. Tijdens de crisis heeft de Nederlandse overheid aan ING, Aegon en SNS Reaal staatssteun gegeven en aan overige banken kapitaal beschikbaar gesteld. Fortis was het grootste debacle, waarbij de staat de organisatie heeft onteigend. Door deze hypotheekcrisis trad de Nederlandse economie vanaf 2008 in een recessie, waarbij de aandelenkoers van de AEX zelfs onder de 200 punten zakte, zie Figuur VI.

Figuur V: Special Purpose Vehicle (Revsine, 2008)

DEBTOR ORIGINATOR SPECIAL PURPOSE VEHICLE LIQUIDITY SUPPORT CREDIT ENHANCEMENT INVESTORS Payments Supply Cash

Cash Issue Notes Assign Receivables

(27)

Figuur VI: AEX vanaf 1999 t/m 2011 (CBS, 2011)

De financiële crisis leidt ertoe dat economische activiteiten afnemen, doordat banken minder durven te investeren. De tijdslijn van de financiële crisis beschreven in deze paragraaf wordt nader onderbouwd door het bruto binnenlands product ten opzichte van voorgaande periode weergegeven in Figuur VII. Hierop is te zien dat de groei van het bruto binnenlands product is gedaald in het derde kwartaal van 2007. In het derde kwartaal van 2008 is er geen sprake meer van een groei van het bruto binnenlands product (BBP), maar kromp het BBP. Vanaf dit moment is er sprake van een recessie. De recessie heeft ook gevolgen voor de organisaties zelf, zoals een daling van de productie van middelen en een lagere actuele waarde voor bijvoorbeeld vaste activa. Dit kunnen indicaties zijn voor bijzondere waardeverminderingen op de vaste activa oftewel impairments.

Figuur VII: BBP Nederland als % t.o.v. voorgaande periode vanaf 1999 t/m 2011 (CBS, 2011) 0 100 200 300 400 500 600 700 800 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 AEX -6 -4 -2 0 2 4 6 8 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 BBP %

(28)

3.4| BEANTWOORDING DEELVRAAG

In deze paragraaf wordt antwoord gegeven op deelvraag III weergegeven in hoofdstuk 1. III. WAT WORDT ONDER EEN FINANCIËLE CRISIS VERSTAAN?

Er zijn vele onderzoekers die getracht hebben vast te stellen wat een financiële crisis is. Mishkin (1992) heeft deze definities kortweg in twee richtingen verdeeld. Er zijn onderzoekers die de financiële crisis specifiek benaderen vanuit het monetarisme en onderzoekers die de financiële crisis benaderen vanuit het keynesianisme of zelfs een nog breder perspectief. Mishkin heeft op basis van deze twee richtingen de financiële crisis als volgt gedefinieerd:

“Een financiële crisis is een verstoring op de financiële markten, waarbij de problemen gerelateerd aan ‘moral hazard’ en ‘adverse selection’ erger zijn dan tijdens een normale situatie. Hierdoor zijn financiële markten niet in staat om op een efficiënte manier financieringen te verlenen aan diegene met de beste investeringsmogelijkheden”.

‘Adverse selection’ betekent vrij vertaald anti-selectie. De ene partij heeft kennis waarover de andere partij niet beschikt (Scott, 2009). In de financiële sector betekent dit dat kredietverstrekkers niet over de informatie beschikken van de krediet aanvragende organisaties, die de directie van deze organisaties wel heeft. ‘Moral hazard’ betekent vrij vertaald moreel risico. Een of meerdere partijen kunnen de verrichtingen van anderen partijen niet waarnemen, terwijl deze verrichtingen de belangen van alle partijen in de transactie beïnvloeden (Scott, 2009). ‘Moral hazard’ kan optreden wanneer een partij niet direct significante risico’s loopt over zijn verantwoordelijkheden.

(29)
(30)

4| I

MPAIRMENT EN

E

ARNINGS MANAGEMENT

Impairments hebben sinds de invoering van de verslaggevingsstandaard IFRS veel aandacht gekregen. Impairment staat centraal in dit onderzoek, waardoor het van belang is te begrijpen wat een bijzondere waardevermindering nu precies inhoudt. Dit wordt nader toegelicht in paragraaf 1. In deze paragraaf worden eerst de verslaggevingsgrondslagen kort behandeld, waarna impairment nader wordt toegelicht. In paragraaf 2 staat weergegeven hoe een bijzondere waardevermindering wordt bepaald. Waardeverminderingen komen bij veel organisaties voor. De wijziging van de economische situatie zal impact hebben op de mate van impairment. Dit staat nader weergegeven in paragraaf 3. In dezelfde paragraaf wordt ook de relatie behandeld tussen bijzondere waardevermindering en het plegen van earnings management.

4.1| DEFINITIE IMPAIRMENT

GRONDSLAGEN VERSLAGGEVING NEDERLAND

De basis voor het Nederlandse jaarrekeningenrecht wordt gevormd door Titel 9 boek 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De bepalingen uit Titel 9 Boek 2 BW zijn, evenals soortgelijke jaarrekeningbepalingen in andere Europese landen, gebaseerd op EG-richtlijnen, waarbij Europa harmonisatie van verslaggevingsregels nastreeft. Sinds 2005 is in de EG-richtlijnen opgenomen dat beursgenoteerde organisaties International Financial Reporting Standards (IFRS) moeten toepassen. Kleine niet beursgenoteerde organisaties hebben in Nederland de mogelijkheid om fiscale regelgeving te hanteren. De overige organisaties dienen de regelgeving te hanteren zoals deze specifiek staat weergegeven in Titel 9 Boek 2 BW. De Raad voor de Jaarverslaggeving heeft op basis van deze wetgeving de Richtlijnen voor de jaarverslaggeving opgesteld (RJ). Deze hebben geen wettelijke kracht. Verder hebben ook niet beursgenoteerde organisaties de mogelijkheid om vrijwillig IFRS te hanteren.

In de jaarverslaggeving dienen bezittingen en schulden te worden opgenomen en gewaardeerd. Vrijwel elke organisatie heeft bezittingen. Deze bezittingen worden ook wel activa genoemd. Een actief is een middel waarover de onderneming beschikkingsmacht heeft als gevolg van een gebeurtenis in het verleden en waaruit naar verwachting in de toekomst economische voordelen naar de onderneming zullen vloeien (Framework IFRS, alinea 49).

Activa zijn uit te splitsen in vaste activa en vlottende activa, waarbij vaste activa onder te verdelen zijn in de categorieën materiële vaste activa, immateriële vaste activa en financiële vaste activa. Materiële vaste activa zijn bezittingen van stoffelijke aard zoals terreinen, bedrijfsgebouwen, inventaris en machines. De IFRS stelt dat er twee criteria zijn voor materiële vaste activa. Materiële vaste activa zijn activa die:

- worden aangehouden voor gebruik in de productie of levering van goederen of diensten, verhuur aan derden of voor bestuurlijke doeleinden; en

- waarvan men verwacht dat ze langer dan één periode zullen worden gebruikt (IAS 16, alinea 2).

Immateriële vaste activa zijn bezittingen die niet tastbaar zijn zoals goodwill, vergunningen, octrooien en kosten van onderzoek en ontwikkeling. De IFRS geeft voor de immateriële vaste activa ook criteria weer. Immateriële vaste activa zijn identificeerbaar, niet monetair en zonder fysieke vorm (IAS 38, alinea 8).

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Waar het begrip ‘starter’ doorgaans gebruikt wordt als synoniem voor een jonge gazelle die uit de startblokken schiet (nieuwe business-creatie, in- noverend, snelgroeiend,

Het ontbreken van die twee ele- menten, wat gesuggereerd wordt in de beschrijving van de postmoderne mens, impliceert dat self control als één van de grondslagen onder

Gezien het feit dat niet alle facetten voor het leveren van prestaties in dit onderzoek mee kunnen worden genomen, spitst dit onderzoek zich toe op de personeelsstroom die binnen

woninginbraak in de gemeente Enschede.. Volle maan is geen continue variabele en daarom moet er een kruistabel worden gemaakt. Hierbij geldt dat wanneer er volle maan is, een kans

Het model wordt gebruikt om ontwikkelingen op het e-business gebied te kunnen voorspellen – verwachte ontwikkelingen binnen organisaties (fase 1), tussen organisaties (fase

Om te kunnen onderzoeken of de financiële crisis effect heeft op earnings management, wordt er data verzameld over de periode 2005 t/m 2012 van niet- beursgenoteerde

In augustus en november vonden twee trainingen plaats voor jongeren van politieke partijen om het begrip sociaal-economische dialoog verder uit te diepen, met tachtig

Wij hebben de in dit verslag opgenomen jaarrekening 2009 van Stichting Secretariaat Christen Democratisch Appèl (CDA) te Den Haag bestaande uit de balans per 31 december 2009 en de