• No results found

4| I MPAIRMENT EN E ARNINGS MANAGEMENT

In document * E ARNINGS MANAGEMENT IN CRISISTIJD (pagina 30-56)

4| I MPAIRMENT & E ARNINGS MANAGEMENT

4| I MPAIRMENT EN E ARNINGS MANAGEMENT

Impairments hebben sinds de invoering van de verslaggevingsstandaard IFRS veel aandacht gekregen. Impairment staat centraal in dit onderzoek, waardoor het van belang is te begrijpen wat een bijzondere waardevermindering nu precies inhoudt. Dit wordt nader toegelicht in paragraaf 1. In deze paragraaf worden eerst de verslaggevingsgrondslagen kort behandeld, waarna impairment nader wordt toegelicht. In paragraaf 2 staat weergegeven hoe een bijzondere waardevermindering wordt bepaald. Waardeverminderingen komen bij veel organisaties voor. De wijziging van de economische situatie zal impact hebben op de mate van impairment. Dit staat nader weergegeven in paragraaf 3. In dezelfde paragraaf wordt ook de relatie behandeld tussen bijzondere waardevermindering en het plegen van earnings management.

4.1| DEFINITIE IMPAIRMENT

GRONDSLAGEN VERSLAGGEVING NEDERLAND

De basis voor het Nederlandse jaarrekeningenrecht wordt gevormd door Titel 9 boek 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De bepalingen uit Titel 9 Boek 2 BW zijn, evenals soortgelijke jaarrekeningbepalingen in andere Europese landen, gebaseerd op EG-richtlijnen, waarbij Europa harmonisatie van verslaggevingsregels nastreeft. Sinds 2005 is in de EG-richtlijnen opgenomen dat beursgenoteerde organisaties International Financial Reporting Standards (IFRS) moeten toepassen. Kleine niet beursgenoteerde organisaties hebben in Nederland de mogelijkheid om fiscale regelgeving te hanteren. De overige organisaties dienen de regelgeving te hanteren zoals deze specifiek staat weergegeven in Titel 9 Boek 2 BW. De Raad voor de Jaarverslaggeving heeft op basis van deze wetgeving de Richtlijnen voor de jaarverslaggeving opgesteld (RJ). Deze hebben geen wettelijke kracht. Verder hebben ook niet beursgenoteerde organisaties de mogelijkheid om vrijwillig IFRS te hanteren.

In de jaarverslaggeving dienen bezittingen en schulden te worden opgenomen en gewaardeerd. Vrijwel elke organisatie heeft bezittingen. Deze bezittingen worden ook wel activa genoemd. Een actief is een middel waarover de onderneming beschikkingsmacht heeft als gevolg van een gebeurtenis in het verleden en waaruit naar verwachting in de toekomst economische voordelen naar de onderneming zullen vloeien (Framework IFRS, alinea 49).

Activa zijn uit te splitsen in vaste activa en vlottende activa, waarbij vaste activa onder te verdelen zijn in de categorieën materiële vaste activa, immateriële vaste activa en financiële vaste activa. Materiële vaste activa zijn bezittingen van stoffelijke aard zoals terreinen, bedrijfsgebouwen, inventaris en machines. De IFRS stelt dat er twee criteria zijn voor materiële vaste activa. Materiële vaste activa zijn activa die:

- worden aangehouden voor gebruik in de productie of levering van goederen of diensten, verhuur aan derden of voor bestuurlijke doeleinden; en

- waarvan men verwacht dat ze langer dan één periode zullen worden gebruikt (IAS 16, alinea 2).

Immateriële vaste activa zijn bezittingen die niet tastbaar zijn zoals goodwill, vergunningen, octrooien en kosten van onderzoek en ontwikkeling. De IFRS geeft voor de immateriële vaste activa ook criteria weer. Immateriële vaste activa zijn identificeerbaar, niet monetair en zonder fysieke vorm (IAS 38, alinea 8).

Tot slot bestaat er nog een derde groep vaste activa. Dit betreffen de financiële vaste activa. In IFRS staan op verschillende plaatsen weergegeven aan welke criteria financiële vaste activa moeten voldoen. Financiële vaste activa zijn activa die bestaan uit:

- een overeengekomen recht om liquide middelen of een ander financieel actief van een andere partij te ontvangen;

- een overeengekomen recht om financiële instrumenten met een andere partij te ruilen onder voorwaarden die potentieel voordelig zijn;

- een eigen vermogensinstrument in een andere partij; en

- andere financiële instrumenten die om strategische redenen langdurig worden aangehouden (Fuchs et al, 2007).

WAARDERING VASTE ACTIVA

Immateriële vaste activa dienen bij eerste waardering te worden gewaardeerd tegen kostprijs. Dit mag alleen wanneer de kosten betrouwbaar kunnen worden vastgesteld en als het waarschijnlijk is, dat het actief zal leiden tot verwachte toekomstige voordelen voor de organisatie. Na eerste waardering dient de keuze te worden gemaakt uit waardering tegen het kostprijsmodel of het actuele waardemodel. Het kostprijsmodel betekent dat na de eerste waardering tegen kostprijs het actief wordt verminderd met afschrijvingen c.q. bijzondere waardeverminderingen. In beperkte gevallen kan gekozen worden voor het actuele waardemodel. Dit betekent dat het immaterieel actief periodiek wordt geherwaardeerd. De verantwoorde waarde betreft de reële waarde van het actief minus de afschrijvingen en bijzondere waardeverminderingen sinds de laatst bepaalde reële waarde (IAS 38, alinea 74).

Materiële vaste activa dient bij eerste waardering te worden gewaardeerd tegen kostprijs. Ook voor materiële vaste activa geldt dat er na de eerste waardering de keuze kan worden gemaakt uit waardering tegen het kostprijsmodel of het actuele waardemodel.

De initiële waardering van financiële activa vindt plaats op basis van de reële waarde (IAS 39, alinea 43). De vervolgwaardering vindt ook plaats op basis van de reële waarde van het actief, tenzij sprake is van financiële activa die tot het einde van de looptijd wordt aangehouden of andere verstrekte leningen en vorderingen. Deze activa worden gewaardeerd tegen geamortiseerde kostprijs (IAS 39, alinea 43).

IMPAIRMENT

Impairment betekent vrij vertaald bijzondere waardevermindering. Naast systematische afschrijvingen op vaste activa kunnen zich ook bijzondere waardeverminderingen voordoen. Bij de bijzondere waardevermindering van de vaste activa wordt rekening gehouden met een vermindering van hun waarde, indien deze naar verwachting duurzaam is. Bij de waardering van de financiële vaste activa moet in ieder geval met op de balansdatum opgetreden waardevermindering rekening worden gehouden (Artikel 2:387 lid 4 BW).

Zoals in bovenstaande definitie staat weergegeven spreekt de wet specifiek over een duurzame waardevermindering. Volgens IAS 36 hoeft dit niet het geval te zijn, wat impliceert dat dit niet geldt voor Nederlands beursgenoteerde organisaties.

OORZAKEN VOOR IMPAIRMENT

Een bijzondere waardevermindering kan ontstaan door fysieke schade aan een vast actief, zoals brand of technologische ontwikkeling, waardoor de economische waarde van een vast actief sneller daalt dan op basis van systematische afschrijvingen was verwacht. Daarnaast kan een bijzondere waardevermindering ontstaan, doordat in de markt een nieuw product is uitgebracht, waardoor de vraag naar het bestaande producten sterk daalt. Op de machines waarmee de bestaande producten gefabriceerd worden, is dan een bijzondere waardevermindering noodzakelijk, omdat de verkopen in de toekomst zullen dalen en dus minder dekking wordt verkregen voor jaarlijkse afschrijvingen. In de laatste twee gevallen is sprake van een bijzondere waardevermindering door economische veroudering (Fuchs et al, 2007).

4.2| VASTSTELLING VAN EEN IMPAIRMENT

Om vast te stellen of een bijzondere waardevermindering noodzakelijk is dient de boekwaarde vergeleken te worden met de realiseerbare waarde. De realiseerbare waarde is de hoogste van de directe opbrengstwaarde en de bedrijfswaarde (ook wel de indirecte opbrengstwaarde) genoemd (IAS 36, alinea 18 t/m 58). De directe opbrengstwaarde is de reële waarde onder aftrek van de te maken verkoopkosten. De bedrijfswaarde is de contante waarde van de geschatte toekomstige kasstromen uit het gebruik van het actief en uit de restwaarde aan het einde van de gebruiksduur (IAS 36, alinea 18 t/m 58). Onderstaand figuur betreft een visualisatie van de bepaling van impairment.

BOEKWAARDE REALISEERBARE

WAARDE INVERGELIJKINGTOT

ISGELIJKAANDEHOOGSTEVAN:

DIRECTEOPBRENGSTWAARDE

(VERKOOPWAARDE -/- VERKOOPKOSTEN)

BEDRIJFSWAARDE

(NCW KASSTROMEN)

BOEKWAARDE > REALISEERBAREWAARDE

BOEKWAARDE < REALISEERBAREWAARDE

BOEKWAARDEBLIJFTONGEWIJZIGD

BOEKWAARDEAFWAARDERENTOT LAGEREREALISEERBAREWAARDE

4.3| IMPAIRMENT IN RELATIE TOT EARNINGS MANAGEMENT EN DE FINANCIËLE CRISIS

In het verleden zijn diverse onderzoeken verricht naar de mate van earnings management in tijden van de financiële crisis. Er is vastgesteld dat in economische onzekere tijden meer gebruik wordt gemaakt van ‘income smoothing’ door managers, dan in economische stabiele tijden (Ghosh, 2009). Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat alleen organisaties in een zeer instabiele omgeving gebruik maken van ‘income smoothing’.

Ten tijde van de crisis in Azië is onderzoek gedaan naar de mate van earnings management in 1998 bij beursgenoteerde organisaties in Singapore (Chia et al, 2007). Uit dit onderzoek is geconstateerd dat in deze financiële crisis de mate van het type earnings management ‘income minimalization’ in de dienstverlenende sector toenam (Chia et al, 2007).

Er is ook onderzoek verricht binnen de banken sector in Japan ten tijde van drie verschillende economische toestanden. Hieruit is geconcludeerd dat tijdens financiële crisis van 1997 t/m 1999 in Japan de managers van banken middels verkopen van effecten ‘income smoothing’ toepasten (Agarwal et al, 2007). Dit onderzoek is beperkt tot de bankensector binnen Japan en geeft een ander beeld weer dan het onderzoek van Chia et al. (2007).

De financiële crisis heeft dus een extra impact hebben op de toepassing van earnings management door managers. Bij een financiële crisis kan earnings management twee richtingen opgaan. De organisatie past winstmaximalisatie of winstminimalisatie toe.

INCOME MAXIMALIZATION

Een organisatie kan gebruik maken van earnings management om zo een daling in de gerapporteerde winst of een gerapporteerd verlies te voorkomen (Burgstahler en Dichev, 1997). Zoals staat weergegeven in Figuur VI en Figuur VII leidde de economische recessie tot een inkrimping van de economie en zijn de aandelenkoersen gedaald. In deze situatie is de kans groter dat een organisatie een winstdaling of zelfs een verlies zou moeten rapporteren. Deze constatering zorgt ervoor dat de kans groter is dat het management ‘income maximalization’ zal toepassen.

Naast een daling van het resultaat, kan de financiële crisis ook impact hebben op de financiële ratio’s van de organisatie. Dit kan ertoe leiden dat de organisatie niet zal voldoen aan de contractuele voorwaarden van zijn uitstaande schulden (Defond en Jiambalvo, 1994). Voor het management van de organisatie kan dit een aanleiding zijn om ‘income maximalization’ toe te passen.

Het is als organisatie belangrijk om te voldoen aan de verwachtingen die worden gesteld door het maatschappelijk verkeer. Deze verwachtingen omtrent bijvoorbeeld de winst worden vaak bepaald door analisten. Dit is voor het management een motief om earnings management toe te passen, waarbij zij zal kiezen voor het patroon ‘income maximalization’ (Matsumoto, 2002). Door de recessie vanaf 2008 is het voor het management van de organisatie nog moeilijker geworden om te voldoen aan de verwachtingen opgesteld door de analisten, wat een extra reden is om ‘income maximalization’ toe te passen.

INCOME MINIMALIZATION

Een ander type earnings management tijdens de financiële crisis is ‘income minimalization’ oftewel winstminimalisatie. De financiële crisis heeft impact op de prestaties van een organisatie. Zoals weergegeven in Figuur VI kan het leiden tot een forse daling van de aandelenkoersen. Veel organisatie komen tijdens de economische crisis in financiële problemen. Uit onderzoek is gebleken dat 52 procent van de organisaties die in de financiële problemen zitten, te maken krijgen met nieuwe managers (Gilson, 1989). Dit is meer dan in een economische stabiele periode. Tijdens een wisseling van de managers bij een organisatie wordt in de wisselingsperiode door het nieuwe management earnings management toegepast (Pourciau,1993). Het nieuwe management van de organisatie past ‘income minimalization’ toe in deze periode. Op deze manier kan het nieuwe management het oude management de schuld toekennen van het slechte

resultaat. Door het verantwoorden van de toekomstige kosten in het jaar van de wisseling, zal het nieuwe management betere resultaten verantwoorden in de toekomst.

Het is voor het management lastig om tijdens de financiële crisis te voldoen aan de minimumeisen om een bonus op het salaris te behalen. Deze minimumgrens wordt ook wel de ‘bogey’ genoemd (Healy, 1985). Onder normale omstandigheden zou het management van de organisatie ervoor kunnen kiezen om ‘income maximalization’ toe te passen. Tijdens een financiële crisis, zullen veel managers de ‘bogey’ niet halen. In deze situatie kan het management ervoor kiezen om ‘income minimalization’ toe te passen. Hiermee haalt zij kosten naar voren, aangezien zij toch niet kan voldoen aan de minimumeisen om de bonus te behalen. Wanneer het management het opvolgende jaar ‘income maximalization’ toepast, zal het in dat betreffende jaar wel voldoen aan de minimumeisen, om een bonus te behalen (Healy, 1985).

De algemene tendens tijdens de financiële crisis bij organisaties is dat managers het earnings managementpatroon ‘income minimalization’ toepassen. Tijdens de financiële crisis verkeren veel organisaties in financiële problemen. In deze situatie is het voor het management van een organisatie eenvoudig de financiële crisis de schuld te geven van de slechte resultaten van de organisatie in plaats van de slechte prestaties van het management zelf (DeAngelo, 1994). Om deze reden zal het management ‘income minimalization’ willen toepassen.

Naast ‘income minimalization’ bestaat er ook een agressievere vorm van earnings management om het resultaat negatief te beïnvloeden. Dit is ‘taking a bath’ (Scott, 2009). Wanneer het resultaat gedurende een incidentele periode significant laag is, kan de organisatie ervoor kiezen om extra verliezen te rapporteren. De kans dat in de opvolgende periode weer een positiever resultaat wordt behaald is dan aanzienlijk hoger. Vooral in het eerste crisisjaar wordt dit earnings managementpatroon gehanteerd (Kirschenheiter en Melumad, 2002). De motieven in bovenstaande alinea’s kunnen aanleiding zijn tot het earnings managementpatroon ‘taking a bath’.

4.4| BEANTWOORDING DEELVRAGEN

IV. WAT WORDT ONDER IMPAIRMENT VERSTAAN?

Impairment betekent vrij vertaald bijzondere waardevermindering. Naast systematische afschrijvingen op vaste activa kunnen zich ook bijzondere waardeverminderingen voordoen. Bij de bijzondere waardevermindering van de vaste activa wordt rekening gehouden met een vermindering van hun waarde op verslagdatum (IAS 39).

Een bijzondere waardevermindering kan ontstaan door fysieke schade, technologische ontwikkeling of economische recessie. Door deze gebeurtenissen daalt de economische waarde van een vast actief sneller dan op basis van systematische afschrijvingen was verwacht.

Om vast te stellen of een bijzondere waardevermindering noodzakelijk is dient de boekwaarde vergeleken te worden met de realiseerbare waarde. De realiseerbare waarde is de hoogste van de directe opbrengstwaarde en de bedrijfswaarde (ook wel de indirecte opbrengstwaarde) genoemd (IAS 36, alinea 18 t/m 58). Als de realiseerbare waarde lager is dan de boekwaarde, dient het verschil geboekt te worden als een bijzondere waardevermindering.

V. WELKE IMPACT HEEFT DE FINANCIËLE CRISIS GEHAD OP HET TOEPASSEN VAN EARNINGS MANAGEMENT?

In het verleden zijn diverse onderzoeken verricht naar de mate van earnings management in tijden van de financiële crisis. Uit deze onderzoeken zijn verschillende resultaten gekomen. Er is vastgesteld dat in economische onzekere tijden meer gebruik wordt gemaakt van ‘income smoothing’ door managers, dan in economische stabiele tijden (Ghosh, 2009). Uit een andere studie is gebleken dat in financiële crisis in Azië de mate van het type earnings management ‘income minimalization’ in de dienstverlenende sector toenam (Chia et al, 2007). Naast Azië is er ook een studie verricht specifiek voor Japan. Hieruit is geconcludeerd dat tijdens financiële crisis

de managers van banken middels verkopen van effecten ‘income smoothing’ toepasten (Agarwal et al, 2007).

De financiële crisis heeft dus een extra impact op de toepassing van earnings management door managers. Op basis van eerdere onderzoeken is vastgesteld dat managers geen consistent patroon van earnings management toepassen tijdens een financiële crisis.

5| M

ETHODOLOGIE

In de inleiding van dit rapport is de centrale vraag voor dit onderzoek als volgt geformuleerd:

Welke impact hebben de impairmentlasten tijdens de kredietcrisis op de toepassing van earnings management bij Nederlandse beursgenoteerde organisaties?

In dit hoofdstuk zal nader worden toegelicht middels welke methoden de bovenstaande hoofdvraag zal worden beantwoord. In paragraaf 1 staan de hypothesen weergegeven die bijdragen om de hoofdvraag te kunnen beantwoorden. In de tweede paragraaf staat de afbakening weergegeven van het onderzoek. Hierin staan tevens de overwegingen weergegeven die de methode van het onderzoek onderbouwen. In paragraaf 3 staan de analysemodellen weergegeven, waaronder de regressieanalyse met de bijbehorende controlevariabelen. Tot slot wordt in de laatste paragraaf van dit hoofdstuk de gebruikte data nader toegelicht.

5.1| HYPOTHESEN

Zoals eerder is vermeld in hoofdstuk 4 is er tijdens een financiële crisis sprake van meer earnings management en in het bijzonder winstminimalisatie, wat in het geval van een financiële crisis zou kunnen leiden tot het patroon ‘big bath’ (Kirschenheiter en Melumad, 2002). Vooral in tijden van financiële crisis is het eerder aannemelijk dat een organisatie een significant verlies leidt, door het treffen van bijzondere waardevermindering die in veel gevallen conform verslaggevingsregels en op basis van redelijke inschattingen zijn te maken. De organisatie kan daarnaast ervoor kiezen om kosten van opvolgende perioden te gaan verantwoorden in de periode waar toch al een verlies werd geleden door de bijzondere waardevermindering.

Op basis van het theoretisch kader zijn de volgende hypothesen opgesteld: Hypothese I:

𝐻0: Organisaties met hogere impairmentlasten zullen hogere negatieve kortlopende discretionaire accruals vertonen dan organisaties met lagere impairmentlasten.

𝐻1: Organisaties met hogere impairmentlasten zullen geen hogere negatieve kortlopende discretionaire accruals vertonen dan organisaties met lagere impairmentlasten.

Hypothese II:

𝐻0: Organisaties met hogere impairmentlasten zullen hogere negatieve kortlopende discretionaire accruals vertonen in het eerste jaar van de financiële crisis, dan in het tweede jaar.

𝐻1: Organisaties met hogere impairmentlasten zullen geen hogere negatieve kortlopende discretionaire accruals vertonen in het eerste jaar van de financiële crisis, dan in het tweede jaar.

Hypothese III:

𝐻0: Organisaties met negatieve discretionaire accruals in relatie tot hoge impairmentlasten in 2008 zullen in 2009 positieve discretionaire accruals vertonen.

𝐻1: Organisaties met negatieve discretionaire accruals in relatie tot hoge impairmentlasten in 2008 zullen in 2009 geen positieve discretionaire accruals vertonen.

5.2| AFBAKENING KWANTITATIEF ONDERZOEK

TYPE ORGANISATIES

Zoals in hoofdstuk 4 staat weergegeven zijn er in het verleden verschillende onderzoeken verricht naar earnings management tijdens de financiële crisis. Hierbij is onderzoek verricht in landen zoals de Verenigde Staten, Singapore en Japan, maar er is op dit gebied nog geen onderzoek gedaan in Nederland. Daarom is besloten om onderzoek te verrichten naar Nederlandse organisaties, die aan een Nederlandse beurs staan genoteerd.

PERIODE VAN ONDERZOEK

In hoofdstuk 3 is gedefinieerd wat een financiële crisis is. Deze definities zijn niet direct te kwantificeren. Om deze reden is in dit onderzoek de recessie aangemerkt als de jaren van de financiële crisis. In Figuur VII is te zien dat de recessie in het derde kwartaal van 2008 is begonnen in Nederland. Er is gekozen om de jaren 2008 en 2009 aan te merken als crisisjaren, aangezien er in 2007 nog sprake was van een groei van de economie zij het deze afnam gedurende de laatste twee kwartalen.

MODEL EARNINGS MANAGEMENT

In paragraaf 2.4 zijn diverse modellen weergegeven die in voorgaande onderzoeken zijn gehanteerd om earnings management te meten. De doelstelling van dit onderzoek is de relatie tussen bijzondere waardeverminderingen en earnings management te meten. De modellen van Healy (1985), DeAngelo (1986), Jones (1991) berekenen allen de totale discretionaire accruals van de organisatie. Dit betekent dat het effect van een bijzondere waardevermindering mee wordt genomen in de berekening van de accruals.

Voor het bepalen van de relatie tussen earnings management en de bijzondere waardeverminderingen van de organisatie kan dus beter worden gekeken naar de kortlopende discretionaire accruals. Het model van Defond en Park (2001) berekent discretionaire kortlopende accruals, waarbij het model alleen rekening houdt met de discretionaire werkkapitaal accruals van de organisatie, zie vergelijking 9.

𝐷𝑊𝐶𝐴 𝑡= 𝑊𝐶𝐴 𝑡− � 𝑊𝐶𝐴𝑅𝐸𝑉𝑡−1

𝑡−1 ∗ 𝑅𝐸𝑉𝑡� (𝟗)

𝐷𝑊𝐶𝐴𝑡 = discretionaire werkkapitaal accruals 𝑊𝐶𝐴𝑡 = totale werkkapitaal accruals

Door de relatie met de bijzondere waardevermindering zijn de discretionaire accruals gerelateerd aan het werkkapitaal een goede maatstaf. Naast het model van Defond en Park zijn er ook nog nieuwere modellen, die zich specifiek richten op de kortlopende discretionaire accruals waaronder het model van Dechow en Dichev (2002). Dit model hanteert de operationele kasstromen als uitgangspunt, waarbij de operationele kasstromen van het opvolgende jaar ook worden meegenomen. Zoals eerder is weergegeven wordt in dit onderzoek gekeken naar de crisisjaren 2008 en 2009. Om het model van Dechow en Dichev te gebruiken zijn ook de gegevens van 2010 nodig om de accruals van 2009 te berekenen. Tijdens de start van dit onderzoek begin 2011 waren deze gegevens nog niet voor alle Nederlandse beursgenoteerde organisaties beschikbaar. Daarnaast is de berekening complexer en worden de totale accruals berekend in plaats van een uitsplitsing tussen discretionaire- en niet-discretionaire accruals. Om deze redenen is er niet gekozen voor dit model, maar voor het model van Defond en Park (2001).

In document * E ARNINGS MANAGEMENT IN CRISISTIJD (pagina 30-56)