University of Groningen
The Process of Death
Jones, Olivia
DOI:
10.33612/diss.108355327
IMPORTANT NOTE: You are advised to consult the publisher's version (publisher's PDF) if you wish to cite from it. Please check the document version below.
Document Version
Publisher's PDF, also known as Version of record
Publication date: 2019
Link to publication in University of Groningen/UMCG research database
Citation for published version (APA):
Jones, O. (2019). The Process of Death: a bioarchaeological approach to Mycenaean mortuary traditions in Achaia. https://doi.org/10.33612/diss.108355327
Copyright
Other than for strictly personal use, it is not permitted to download or to forward/distribute the text or part of it without the consent of the author(s) and/or copyright holder(s), unless the work is under an open content license (like Creative Commons).
Take-down policy
If you believe that this document breaches copyright please contact us providing details, and we will remove access to the work immediately and investigate your claim.
Downloaded from the University of Groningen/UMCG research database (Pure): http://www.rug.nl/research/portal. For technical reasons the number of authors shown on this cover page is limited to 10 maximum.
Samenvatting
172
Samenvatting
Dit proefschrift behandelt twee thema’s die centraal staan in archeologisch onderzoek naar Myceense grafpraktijken: 1) de secun-daire behandeling van skeletresten en 2) de uitsluiting van bepaalde bevolkingsgroepen van formele begraving. Deze onderwerpen worden bestudeerd door middel van gecon-textualiseerd bioarcheologisch onderzoek. De onderzoeksvragen, doelstellingen, de be-schikbare data en de gebruikte onderoeks-methoden worden uitgebreid besproken in Hoofdstuk 1.
Hoofdstuk 2 behandelt de introductie van Myceense begrafenispraktijken in Achaia en variaties die daarin bestaan. Het doel van dit hoofdstuk is om door middel van een dia-chrone analyse van de beschikbare data de afwijkende variaties los te koppelen van echte lokale tradities. De architectuur van graftombes, de grafgiften en de manier waarop met omging met de dode lichamen worden bestudeerd in drie periodes (de Pre-palatiale, Palatiale, en de Post-palatiale periode) om zo differentiatie en verande-ring door de tijd heen te kunnen identifi-ceren. De resultaten laten zien dat de bevol-king van Achaia tijdens de Pre-palatiale periode experimenteerde met hun grafge-bruiken en dat er een samensmelting van verschillende tradities ontstond. Tijdens de Post-palatiale periode raakten de zoge-naamde krijgersbegrafenissen in zwang. De aanwezigheid van geïmporteerde grafgiften in deze periode wijzen bovendien op rela-ties met supra-regionale gebieden.
Hoofdstuk 3/Jones forthcoming richt zich op de manipulatie van skeletresten nadat ze begraven zijn; een gebruik dat de Myceense grafcultuur karakteriseert. Myceense graven bevatten gewoonlijk menselijke resten die
verstoord en vermengd zijn. Vaak zijn ze opgehoopt, verspreid over de tombe, of worden ze gevonden in putten. Dergelijke assemblages van menselijke resten worden gewoonlijk bestempeld als secundaire be-gravingen. Voor het formatieproces van dergelijke assemblages is eigenlijk weinig aandacht geweest, en bovendien wordt niet al het bewijsmateriaal in de graven gebruikt in het onderzoek. Het label secundaire begraving, dat een bewuste rituele hande-ling impliceert, is daarom niet altijd correct. In dit hoofdstuk wordt dan ook benadrukt dat de variatie in en complexiteit van My-ceense grafpraktijken - in het bijzonder de secundaire begraving - alleen gereconstru-eerd en begrepen kan worden als we dui-delijke, objectieve, en consistente definities gebruiken. In dit hoofdstuk laat ik door middel van verschillende tafonomische onderzoeksmethoden zien dat het heel bruikelijk was dat menselijke resten ge-manipuleerd werden nadat ze vergaan wa-ren, maar dat een echte secundaire begra-fenis maar zelden voorkwam in de tombes die zijn onderzocht.
In Hoofdstuk 4/ Jones et al 2018 wordt de periode van gebruik en hergebruik van Myceense tholoi onder de loep genomen. Ook dit is een aspect van Myceense grafcul-tuur dat nog niet goed wordt begrepen. Het uitvoeren van C14-dateringen op botmate-riaal is vaak de enige methode die ons nauwkeurig laat dateren wanneer begra-fenissen plaatsvonden en hoeveel tijd er tussen verschillende deposities verstreek. In dit hoofdstuk wordt C14-datering toegepast op menselijke resten uit de tholos van Petroto. Twee monsters leverden succes-volle resultaten. Deze werden gedateerd als
Samenvatting
173 3105 +/-35 BP (1420-1305 cal v. Chr.) en 2965 +/- 35 BP (1255-1120 cal v. Chr.). De tholos werd gedurende een periode van 400 jaar gebruikt en werd herhaaldelijk herge-bruikt voor nieuwe begravingen. De fases van gebruik vormden meerdere lagen, waarvan de meeste lieten zien dat de ge-bruikelijke Myceense grafpraktijken waren toegepast. De hoogste laag, echter, die de restanten van de laatste begrafenis bevatte, liet zien dat er toen gekozen werd voor een atypische begrafenis in een kistgraf. De introductie van een nieuwe begrafenisvorm kan erop wijzen dat de lokale bevolking tegen het einde van de Myceense periode hun grafcultuur begon aan te passen.
In Hoofdstuk 5/Jones 2018 staat de regio-nale demografie in Myceens Achaia centraal, evenals de vraag of bepaalde bevolkings-groepen systematisch uitgesloten werden van formele begraving. Tot dusver werden grafgiften en architectuur gebruikt om te bepalen of personen een bepaalde leeftijd bereikt moesten hebben of van een specifiek geslacht moesten zijn om begraven te mo-gen worden in Myceense kamergraven of tholoi. Het gebruik van grafgiften voor deze vragen is problematisch, omdat de toe-wijzing van gender op basis van objecten gebaseerd is op soms simplistische aanna-mes. In dit onderzoek wordt skeletmateriaal gebruikt om dezelfde vragen te beant-woorden. De uitkomsten van de analyse van skeletresten worden tegenover de traditio-nele interpretaties gezet.
De skeletanalyse maakt duidelijk dat zuige-lingen en mogelijk ook wat oudere kinderen ondervertegenwoordigd waren in de verza-melde menselijke resten. Dit laat zien dat jonge kinderen gewoonlijk werden uitgeslo-ten van formele begraving in de kamer-graven en tholoi van Achaia.
Mannen en vrouwen daarentegen waren evenredig vertegenwoordigd. Uitsluiting op basis van geslacht werd dus niet aange-toond. Dit is een belangrijk resultaat, omdat
het ingaat tegen het traditionele idee dat mannen vaker een formele begrafenis kregen dan vrouwen.
De significante ondervertegenwoordiging van zuigelingen en de aanwezigheid van slechts een klein aantal kinderen suggere-ren dat de sociale samenstelling die we in deze tombes vinden niet representatief zijn voor de levende populatie.
In studies naar de Myceense wereld is in de afgelopen decennia bioarcheologisch onder-zoek geïntroduceerd. Hoewel het onderonder-zoek zich in eerste instantie vaak op de belang-rijke palatiale centra richtte, zijn inmiddels gegevens uit de hele Myceense wereld be-schikbaar. Dit groeiende aantal studies is echter nog niet samengebracht, en daarom zijn aspecten zoals leeftijd en geslacht (gen-der) vaak alleen op lokale, en niet op regio-nale of supra-regioregio-nale schaal bestudeerd. In Hoofdstuk 6 worden de beschikbare bioarcheologische data bijeengebracht. Deze synthese laat zien dat er slechts subtiele verschillen waren tussen mannen en vrouw-en als het gaat om graftype, regio vrouw-en tijds-periode. Daarentegen was de leeftijd van de dode een belangrijke factor wanneer het ging om uitsluiting van formele begraving. Zuigelingen en kinderen werden op grote schaal uitgesloten van begraving in alle contexten, behalve in simpele graven die binnen de grenzen van de bewoningskern plaatsvonden. Dit hoofdstuk laat zien dat syntheses van data en statistische nauw-keurigheid van cruciaal belang zijn om oude aannames te betwisten en de relatie tussen grafgebruiken en leeftijd en geslacht in Myceense context beter te reconstrueren. In Hoofdstuk 7 worden de resultaten van het onderzoek besproken en samengevat, worden conclusies gepresenteerd, en zet ik uiteen in welke richtingen de Myceense bioarcheologie zich zou kunnen ontwik-kelen.
De studies in dit proefschrift hebben ver-schillende gevolgen voor het onderzoek
140130_Olivia Jones_A4_BNW.indd 184
Samenvatting
172
Samenvatting
Dit proefschrift behandelt twee thema’s die centraal staan in archeologisch onderzoek naar Myceense grafpraktijken: 1) de secun-daire behandeling van skeletresten en 2) de uitsluiting van bepaalde bevolkingsgroepen van formele begraving. Deze onderwerpen worden bestudeerd door middel van gecon-textualiseerd bioarcheologisch onderzoek. De onderzoeksvragen, doelstellingen, de be-schikbare data en de gebruikte onderoeks-methoden worden uitgebreid besproken in Hoofdstuk 1.
Hoofdstuk 2 behandelt de introductie van Myceense begrafenispraktijken in Achaia en variaties die daarin bestaan. Het doel van dit hoofdstuk is om door middel van een dia-chrone analyse van de beschikbare data de afwijkende variaties los te koppelen van echte lokale tradities. De architectuur van graftombes, de grafgiften en de manier waarop met omging met de dode lichamen worden bestudeerd in drie periodes (de Pre-palatiale, Palatiale, en de Post-palatiale periode) om zo differentiatie en verande-ring door de tijd heen te kunnen identifi-ceren. De resultaten laten zien dat de bevol-king van Achaia tijdens de Pre-palatiale periode experimenteerde met hun grafge-bruiken en dat er een samensmelting van verschillende tradities ontstond. Tijdens de Post-palatiale periode raakten de zoge-naamde krijgersbegrafenissen in zwang. De aanwezigheid van geïmporteerde grafgiften in deze periode wijzen bovendien op rela-ties met supra-regionale gebieden.
Hoofdstuk 3/Jones forthcoming richt zich op de manipulatie van skeletresten nadat ze begraven zijn; een gebruik dat de Myceense grafcultuur karakteriseert. Myceense graven bevatten gewoonlijk menselijke resten die
verstoord en vermengd zijn. Vaak zijn ze opgehoopt, verspreid over de tombe, of worden ze gevonden in putten. Dergelijke assemblages van menselijke resten worden gewoonlijk bestempeld als secundaire be-gravingen. Voor het formatieproces van dergelijke assemblages is eigenlijk weinig aandacht geweest, en bovendien wordt niet al het bewijsmateriaal in de graven gebruikt in het onderzoek. Het label secundaire begraving, dat een bewuste rituele hande-ling impliceert, is daarom niet altijd correct. In dit hoofdstuk wordt dan ook benadrukt dat de variatie in en complexiteit van My-ceense grafpraktijken - in het bijzonder de secundaire begraving - alleen gereconstru-eerd en begrepen kan worden als we dui-delijke, objectieve, en consistente definities gebruiken. In dit hoofdstuk laat ik door middel van verschillende tafonomische onderzoeksmethoden zien dat het heel bruikelijk was dat menselijke resten ge-manipuleerd werden nadat ze vergaan wa-ren, maar dat een echte secundaire begra-fenis maar zelden voorkwam in de tombes die zijn onderzocht.
In Hoofdstuk 4/ Jones et al 2018 wordt de periode van gebruik en hergebruik van Myceense tholoi onder de loep genomen. Ook dit is een aspect van Myceense grafcul-tuur dat nog niet goed wordt begrepen. Het uitvoeren van C14-dateringen op botmate-riaal is vaak de enige methode die ons nauwkeurig laat dateren wanneer begra-fenissen plaatsvonden en hoeveel tijd er tussen verschillende deposities verstreek. In dit hoofdstuk wordt C14-datering toegepast op menselijke resten uit de tholos van Petroto. Twee monsters leverden succes-volle resultaten. Deze werden gedateerd als
Samenvatting
173 3105 +/-35 BP (1420-1305 cal v. Chr.) en 2965 +/- 35 BP (1255-1120 cal v. Chr.). De tholos werd gedurende een periode van 400 jaar gebruikt en werd herhaaldelijk herge-bruikt voor nieuwe begravingen. De fases van gebruik vormden meerdere lagen, waarvan de meeste lieten zien dat de ge-bruikelijke Myceense grafpraktijken waren toegepast. De hoogste laag, echter, die de restanten van de laatste begrafenis bevatte, liet zien dat er toen gekozen werd voor een atypische begrafenis in een kistgraf. De introductie van een nieuwe begrafenisvorm kan erop wijzen dat de lokale bevolking tegen het einde van de Myceense periode hun grafcultuur begon aan te passen.
In Hoofdstuk 5/Jones 2018 staat de regio-nale demografie in Myceens Achaia centraal, evenals de vraag of bepaalde bevolkings-groepen systematisch uitgesloten werden van formele begraving. Tot dusver werden grafgiften en architectuur gebruikt om te bepalen of personen een bepaalde leeftijd bereikt moesten hebben of van een specifiek geslacht moesten zijn om begraven te mo-gen worden in Myceense kamergraven of tholoi. Het gebruik van grafgiften voor deze vragen is problematisch, omdat de toe-wijzing van gender op basis van objecten gebaseerd is op soms simplistische aanna-mes. In dit onderzoek wordt skeletmateriaal gebruikt om dezelfde vragen te beant-woorden. De uitkomsten van de analyse van skeletresten worden tegenover de traditio-nele interpretaties gezet.
De skeletanalyse maakt duidelijk dat zuige-lingen en mogelijk ook wat oudere kinderen ondervertegenwoordigd waren in de verza-melde menselijke resten. Dit laat zien dat jonge kinderen gewoonlijk werden uitgeslo-ten van formele begraving in de kamer-graven en tholoi van Achaia.
Mannen en vrouwen daarentegen waren evenredig vertegenwoordigd. Uitsluiting op basis van geslacht werd dus niet aange-toond. Dit is een belangrijk resultaat, omdat
het ingaat tegen het traditionele idee dat mannen vaker een formele begrafenis kregen dan vrouwen.
De significante ondervertegenwoordiging van zuigelingen en de aanwezigheid van slechts een klein aantal kinderen suggere-ren dat de sociale samenstelling die we in deze tombes vinden niet representatief zijn voor de levende populatie.
In studies naar de Myceense wereld is in de afgelopen decennia bioarcheologisch onder-zoek geïntroduceerd. Hoewel het onderonder-zoek zich in eerste instantie vaak op de belang-rijke palatiale centra richtte, zijn inmiddels gegevens uit de hele Myceense wereld be-schikbaar. Dit groeiende aantal studies is echter nog niet samengebracht, en daarom zijn aspecten zoals leeftijd en geslacht (gen-der) vaak alleen op lokale, en niet op regio-nale of supra-regioregio-nale schaal bestudeerd. In Hoofdstuk 6 worden de beschikbare bioarcheologische data bijeengebracht. Deze synthese laat zien dat er slechts subtiele verschillen waren tussen mannen en vrouw-en als het gaat om graftype, regio vrouw-en tijds-periode. Daarentegen was de leeftijd van de dode een belangrijke factor wanneer het ging om uitsluiting van formele begraving. Zuigelingen en kinderen werden op grote schaal uitgesloten van begraving in alle contexten, behalve in simpele graven die binnen de grenzen van de bewoningskern plaatsvonden. Dit hoofdstuk laat zien dat syntheses van data en statistische nauw-keurigheid van cruciaal belang zijn om oude aannames te betwisten en de relatie tussen grafgebruiken en leeftijd en geslacht in Myceense context beter te reconstrueren. In Hoofdstuk 7 worden de resultaten van het onderzoek besproken en samengevat, worden conclusies gepresenteerd, en zet ik uiteen in welke richtingen de Myceense bioarcheologie zich zou kunnen ontwik-kelen.
De studies in dit proefschrift hebben ver-schillende gevolgen voor het onderzoek
140130_Olivia Jones_A4_BNW.indd 185
Samenvatting
174 naar Myceense grafcultuur. Ten eerste de-monstreert dit proefschrift de noodzaak van een veelzijdige aanpak, waarin archeolo-gisch en osteoloarcheolo-gisch materiaal evenals C14-gegevens moeten worden gecombineerd om manipulatie van skeletresten en demogra-fische samenstelling te bestuderen. Ten tweede levert dit onderzoek bioarcheolo-gische data geleverd over meerdere sites in Achaia, die in toekomstige toegepast kun-nen worden. Dit proefschrift laat ook zien dat legacy data een onbenutte, maar waar-devolle bron zijn die vaker gebruikt zouden
moeten worden in bioarcheologische stu-dies. Tot slot toont dit proefschrift het belang aan van grootschalig bioarcheolo-gisch onderzoek. Door bioarcheolobioarcheolo-gische gegevens van meerdere sites en regio's te combineren, kunnen we de demografische samenstelling in grafcontexten op een supra-lokale schaal onderzoeken en My-ceense grafpraktijken op een nieuwe manier bespreken. Het combineren van data van meerdere sites en regio’s stelt archeologen in staat om lokale trends en bredere cultu-rele patronen te observeren.
Περίληψη 175