• No results found

Vraag nr. 48 van 7 december 1999 van mevrouw SONJA BECQ

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Vraag nr. 48 van 7 december 1999 van mevrouw SONJA BECQ"

Copied!
2
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Vraag nr. 48

van 7 december 1999

van mevrouw SONJA BECQ Kinderopvang – Evoluties

In het raam van de begrotingsbesprekingen kwam onder meer de mogelijke ontwikkeling ter sprake van kinderopvanginitiatieven die qua aantal kinde-ren gesitueerd zijn tussen onthaalgezinnen en kin-d e r kin-d a g v e r b l i j v e n . Ook kin-de kin-discussie tussen initiatie-ven onder toezicht en gesubsidieerde initiatieinitiatie-ven kwam daarbij aan de orde.

1. Uit het jaarverslag van Kind en Gezin 1998 blijkt dat er zich, op grond van voorlopige cij-f e r s, een evolutie voordoet in de particuliere op-vang onder toezicht.

Zijn hierover reeds definitieve cijfers bekend ? Hoe verliep de evolutie van de erkende en ge-subsidieerde opvang (onthaalgezinnen en kin-derdagverblijven) in vergelijking met de evolu-tie van de particuliere opvang (onthaalgezinnen en opvanginitiatieven) de voorbije vijf jaar ? 2. Het kwaliteitstoezicht voor gesubsidieerde

diensten en diensten met een attest van toezicht is verschillend. Voor beide zijn er kwaliteits-instrumenten en beoordelingsschalen waarbij gelijkaardige items worden opgevolgd (opvang van aantal kinderen, pedagogische bekwaam-h e i d , administratieve verplicbekwaam-htingen, v e i l i g bekwaam-h e i d , enz.).

Waaruit bestaan de essentiële verschillen in kwaliteitscontrole ?

Hebben ze enkel te maken met infrastructurele en administratieve verplichtingen en met de op-vang van het aantal kinderen, of slaan ze ook op aspecten van pedagogische bekwaamheid ? 3. Welke door de overheid ondersteunde

begelei-d i n g s- en vervolmakingsmogelijkhebegelei-den bestaan er op dit moment voor de particuliere (= onder toezicht) en de gesubsidieerde sector ?

In hoeverre wordt daarvan gebruikgemaakt in de particuliere en gesubsidieerde sector ?

Antwoord

In het raam van de begrotingsbesprekingen was er een discussie over de verdere groei van de

kinder-o p v a n g s e c t kinder-o r. Aansluitend bij deze discussie infkinder-or- infor-meert de Vlaamse volksvertegenwoordiger naar zowel een kwantitatieve als een kwalitatieve stand van zaken.

1. Hierna volgt een overzicht van de evolutie van het plaatsenbestand gedurende de laatste vijf jaar voor de sectoren van de kinderdagverblij-ven (KDV ) , de diensten voor opvanggezinnen ( DVO ) , de particuliere opvanginstellingen (POI) en de particuliere opvanggezinnen ( P O G ) . Ik merk daarbij op dat voor de particu-liere sector de voorzieningen met een attest van toezicht zijn opgegeven.

KDV DVO POI POG Totaal

1994 11.830 21.033 6.188 8.019 47.070 1995 12.338 21.477 6.732 7.998 48.545 1996 12.571 21.111 7.385 7.980 49.047 1997 12.945 26.460 8.273 7.643 55.321 1998 13.079 28.516 9.400 7.995 58.990 2. De pedagogische instrumenten die Kind en

Gezin gebruikt om de pedagogische opvang-kwaliteit in de gesubsidieerde en de particuliere voorzieningen te toetsen, vertrekken vanuit een gelijke conceptualisering.

Bij het ontwikkelen van de beoordelingsschaal voor pedagogische kwaliteitsevaluatie werd uit-gegaan van enerzijds een algemene visie op op-v o e d e n , en anderzijds de op-visie op-van Van der Ploeg op pedagogische kwaliteitsevaluatie. Binnen de algemene visie op opvoeding die de basis vormt van de schalen, wordt de kern van het opvoeden gelegd in de interacties tussen een kind en een opvoeder. Binnen dit interactiepro-ces presenteert het kind zich als ontwikkelende persoon en de opvoeder als iemand die deze ontwikkeling mede bewerkstelligt. Wat de visie op pedagogische kwaliteitsevaluatie betreft, stelt Van der Ploeg dat bij onderzoek naar de kwaliteit van het functioneren van pedagogische voorzieningen wordt nagegaan hoe groot de af-stand is tussen werkelijke en vooropgestelde of wenselijke pedagogische handelingen.

(2)

In de pedagogische observatieschaal voor de er-kende en gesubsidieerde kinderdagverblijven worden deze criteria rechtstreeks gemeten door middel van een observatie van het pedagogisch handelen in een leefgroep. Deze observatie duurt minstens drie uur, om een relevant beeld te kunnen krijgen over de werking van de leef-g r o e p. De observatieschaal voor kinderdaleef-gver- kinderdagver-blijven is in gebruik sinds 1994.

In de kwaliteitsschaal voor de particuliere vanginstellingen zijn de criteria daarentegen genomen in de evaluatie van vijf relevante op-vangsituaties : de eetsituatie, de verzorgingssitu-atie en de zindelijkheidstraining, de rustsituverzorgingssitu-atie, de onthaalsituatie en de situatie inzake activitei-tenbegeleiding en speelgoed. De schaal is opge-bouwd met een ruime vertegenwoordiging van de wetenschappelijke wereld en de sector. E l k van de situaties kan, door middel van een ge-richte observatie, afzonderlijk worden beoor-d e e l beoor-d . Deze observatieschaal is in gebruik sinbeoor-ds begin 1999. De schaal wordt voor de voorzienin-gen ondersteund door een gelijkaardig zelfeva-luatie-instrument.

Enkele evoluties

– Bij de schaal voor de kinderdagverblijven mer-ken we een evolutie op over de verschillende gebruiksjaren.

Niet zozeer de absolute score is gestegen, w e l zijn het aantal geobserveerde leefgroepen waar de minimale score niet wordt gehaald bij een o b s e r v a t i e, gestaag gedaald over de jaren waar-in het waar-instrument waar-in gebruik is. Het waar-instrument heeft er ook toe bijgedragen dat een ruime keuze aan opleidingsmogelijkheden is ontstaan over de concepten en de opbouw van de scha-len.

– Bij de schaal voor de particuliere opvanginstel-lingen stellen we vast dat de basiskwaliteit die bij de opbouw van de schaal gedefinieerd is, over het algemeen wordt gehaald in de sector. De voorzieningen die deze basiskwaliteit niet h a l e n , krijgen (tenzij er sprake zou zijn van acute en ernstige gevaarsituaties voor de opge-vangen kinderen) negen maanden de tijd om de vooropgestelde basiskwaliteit te halen.

3. Voor zowel de particuliere als de gesubsidieerde sector is er in Vlaanderen een ruim aanbod aan v o r m i n g s m o g e l i j k h e d e n . Diverse organisaties bieden zowel algemene als specifiek op

bepaal-de bepaal-deelsectoren toegespitste cursussen aan. Va n dit aanbod wordt vrij sterk gebruikgemaakt. Het is wel zo dat de particuliere voorzieningen in verhouding tot de erkende sector minder ge-makkelijk de weg lijken te vinden naar bijko-mende vorming. Vooral de particuliere opvang-gezinnen vormen een veeleer moeilijk te berei-ken groep.

Aanvullend daarbij is er, wat belangrijk is, s i n d s kort de mogelijkheid tot terugbetaling van het inschrijvingsgeld van een tweetal opleidingen gericht op particuliere voorzieningen. Vo o r-waarde hierbij is dat de cursist de opleiding vol-tooit en werkzaam is in of als een particuliere opvangvoorziening onder toezicht van Kind en Gezin.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Ook uit contacten met directies van meerdere nieuwe rusthuizen die met subsidies van de Vlaamse overheid gebouwd zijn, verneem ik steeds weer dat het enerzijds zeer wenselijk is

Een andere specifieke tegemoetkoming voor min- dervaliden is dat een mindervalide gezinslid als dubbel wordt gerekend bij het bepalen van het aantal kinderen ten

Hoe zag de verdeling van de middelen tussen Vlaamse en Franstalige projecten eruit in 1998 en 1999 en hoe ziet de verdeling voor de ko- mende jaren eruit, zowel in absolute als

Wanneer twee personen feitelijk samenwonen en vanuit die situatie gezamenlijk de zorg voor een kind opgevangen in een erkende voorzie- ning op zich nemen, wordt hun

Zijn er terzake regelingen getroffen voor de ge- subsidieerde sector en/of in de sector onder toe- z i c h t , of behoort een eventuele regeling tot de vrijheid van de

De door dit instituut uitgereikte stu- diebewijzen zijn niet erkend door het departe- ment Onderwijs, dat enkel de studiegetuig- schriften uitgereikt door de centra voor

Vrijwilligerswerk – Erkenning en subsidiëring Tijdens mijn vraag om uitleg inzake vrijwilligers- werk werd op algemene wijze geantwoord op de vraag naar inzicht in de criteria en

Is er omtrent het overstromingsrisico overleg geweest tussen het Vlaams Gewest en het Brus- sels Hoofdstedelijk Gewest.. Voor de collector Ukkel is dus het Brussels