• No results found

D.L. Daalder, Schimmenspel · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "D.L. Daalder, Schimmenspel · dbnl"

Copied!
227
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

D.L. Daalder

bron

D.L. Daalder, Schimmenspel. Ploegsma, Zeist 1940

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/daal003schi01_01/colofon.php

© 2016 dbnl / erven D.L. Daalder

(2)

Voor mijn Moeder

D.L. Daalder, Schimmenspel

(3)

[Hoofdstuk 1]

Mijn eerste herinnering....

Ik ben nog zó klein, dat ik ternauwernood boven de tafelrand uit kan kijken. 't Is in het huis van mijn grootouders en grootje heeft mij een versje geleerd. Wat het is weet ik niet meer - vermoedelijk het schone lied ‘Cornelis had een glas gebroken’

van Hieronymus van Alphen. Maar ik krijg het bevel, op een stoel te gaan staan en dan te laten horen, wat ik kan. Het succes is groot en ik ontvang van grootje een jodenkoek en van grootvader een cent, die ik mag versnoepen....

En nu zie ik de beelden van de twee mensen duidelijk te voorschijn komen. Grootje heeft een rond, gerimpeld gezicht; er ligt een zacht dons over haar wangen en de mond is naar binnen geplooid.... over het gladde haar sluit een wit plooikapje met heel fijne kantjes.... ze draagt een donker jakje met veel ronde knoopjes en ze zit in een oude stoel, heel hoog, omdat ze de roodbaaien hemden en broeken van grootvader mangelen moet tussen haar rok en het groene kussen op de zitting. Geen wonder, dat ze een stoof nodig heeft om in evenwicht te blijven.... Ook tegen de koude voeten geeft die remedie - al is 't soms minder aangenaam, dat er kruimeltjes in de test zijn gevallen....

Vòòr haar, links ter zijde geschoven, ligt op de tafel de Bijbel en daarop de brilledoos - een eindeloze hoeveelheid scheurkalenderbriefjes is er in het Boek der boeken

D.L. Daalder, Schimmenspel

(4)

gestoken: dààr zijn de teksten, die grootje nodig heeft bij de vele perikelen uit haar moeilijk leven. Andere lectuur heeft ze niet nodig. Behalve dan de Texelse krant, die haar op de hoogte houdt van het wel en wee der eilandbewoners; ingewikkelde disputen met grootvader zijn er het gevolg van: is J.C. Bakker, die pas is overleden, nog familie van Jaap van Jawekie of is hij een volle neef van ‘de Kroel’ van

Oudeschild? Grootje meent het eerste - Grootvader gaat alle Bakkers na om te bewijzen, dat hij gelijk heeft.... maar ze worden het niet eens en zwijgen dan maar, tot een ander zekerheid zal brengen....

Grootvader is anders. Sterker, heviger. Hij heeft een scherp, hoekig gezicht - een mannelijk voorkomen. Ook lijkt hij jonger dan grootje en hij praat minder. Grootje kan vertellen en ze kent meer versjes dan moeder; ze praat grààg; als er niemand in haar buurt is, keuvelt ze gemoedelijk met zichzelf.... Grootvader zegt alleen, wat hij kwijt wil zijn en dat is blijkbaar niet veel. Lang kan hij voor zich uit zitten staren:

waaraan denkt hij? Aan de dagen, waarin hij met zijn schuitje, een notendop, viste op de Wadden naar mosselen en garnalen? Of aan de klanten, die hij morgen moet bedienen?

Ook hij heeft zijn lectuur. Niet de Bijbel - maar de Enkhuizer almanak. Ik deel zijn sympathie, vele jaren. Want in die almanak staan niet alleen de aardige rode en

D.L. Daalder, Schimmenspel

(5)

zwarte manen, maar er is ook een doolhof in, een wirwar van gangen, die je doormoet om ergens in het midden terecht te komen.... Het is een hele kunst, zó te

manoeuvreren, dat je onderweg niet bedrogen uitkomt - en zonder grootvaders hulp lukt me dat maar zelden.... Want voor mij is hij minder zwijgzaam dan voor grootje - hij laat me rijden op zijn knie en leert me, hoe je met een zonderlinge pen en een paar ronde houtjes visnetten kunt breien. Dat blìjft hij doen, al heeft hij in arren moede de zee voor het land verwisseld: er zijn altijd vissers, die nieuwe netten kunnen gebruiken en er zijn oude fuiken en korren, die moeten worden geboet. Zo'n oude visserman verstaat nog de kunst en hij kan er best een duitje bij verdienen, nu hij aan de wal moet scharrelen om rond te komen....

Gemakkelijk is dat niet. Toen het schuitje verkocht werd, heeft hij een handeltje opgezet in petroleum, turf, briketten en aanverwante artikelen. Achter op het erfje liggen een paar grote vaten. Ik mag daar niet op spelen van mijn moeder: ze beweert, dat ik ‘een uur in de wiend stink’, als ik de euvele moed heb gehad er mij mee bezig te houden. En het baat mij niet, of ik phantaseer, dat grootvader mij meegenomen heeft in zijn kar, waarmee hij de petroleum langs zijn klanten vent.... ze wèèt, dat ik meesterlijk de kunst versta om uitvluchten te bedenken en ze kent precies de dagen, waarop grootvader

D.L. Daalder, Schimmenspel

(6)

rondgaat.... Ondanks dit alles bezwijk ik voor de verleiding, telkens weer.... en grootvader steunt mij in het kwade: de vrijmetselarij der mannen in hun strijd met de zwakkere, maar serieuze sekse.

Er is nog meer, waarmee hij zijn sobere kost wint. Hij brengt convocaties rond voor de Protestantenbond en int de contributie voor het ‘zieken- en dooienfonds’ - soms mag ik mee langs de huizen: hij loopt met wijde passen en ik huppel naast hem als een jong geitje.... En dan is er nog zijn werk in ‘de vermaning’. Grootje is Doopsgezind en kosteres van de kerk; grootvader kan dat niet worden, omdat hij tot de Hervormden behoort, maar hìj doet het werk. De vloeren schrobben en er fijn wit zand over strooien uit het hok achter de trap; de koperen ornamenten poetsen, die de kerk versieren; het glas met water vullen voor den dominee op Zondagmorgen....

Soms mag ik hem helpen; ik klim dan in de preekstoel, strek mijn armen uit en zeg met plechtige stem: ‘En het geschiedde in de dagen, dat ze de zakkoek met de biel hakten’.... dat heeft vader mij geleerd - hij is voorzanger en hij beweert, dat hij deze woorden iedere Zondag door de kerk moet laten galmen....

Eenmaal per jaar is er avondmaal. Dan gaat er een beker met wijn rond onder de gelovigen; er staan tinnen kannen en kelken in een van de kasten en ik weet, hoe de wijn ruikt. Maar drinken mag ik er niet van.

D.L. Daalder, Schimmenspel

(7)

‘Dat is alleen maar voor de grote mensen,’ zegt grootvader, ‘en die krijgen elk maar een klein slokje.’

Maar er zijn ook fijne, smalle stukjes wit brood. En daar blijft ieder jaar wat van over.... Grootvader mag het aan de kosteres geven, zo heeft dominee beslist, en grootje bewaart het voor mij.

‘Nu ben je òòk lid van de gemeente,’ zegt ze, als ik het opeet, en haar oogen twinkelen als die van een jong meisje. ‘Van de gemeente van Christus,’ voegt ze er aan toe ter verduidelijking. Ik weet niet goed, wat grootje daarmee bedoelt, maar 't moet wel iets hèèl moois wezen.... grootje zelf is immers òòk opgenomen in dit wonder. En als ze dit zegt, trekt ze me naar zich toe en zoent me op m'n haren.... ‘Je krijgt al een mooie kuif,’ zo glijdt ze over op een nieuw onderwerp.... Ja, ik hou toch wel heel erg van grootje....

Die avondmaalsbroodjes zijn niet de enige emolumenten, die de kerk mij brengt.

Iedere Maandag houdt dominee catechisatie. Hij komt dan in de loop van de morgen aan en drinkt koffie bij grootje. De mooie kan staat op het lichtje, de hele kamer geurt ervan. Dominee heeft een nog mooier bordje met gouden randjes - daar ligt een ei naast; op de schaal verdringen de kadetjes en de krentenbroodjes elkaar - er is kaas en grootje heeft de boter glad gestreken in het Zondagse vlootje.... Elke week ben ik getuige van de

D.L. Daalder, Schimmenspel

(8)

preparatieven, die het godenmaal van den zieleherder mogelijk maken. Ik bedel om een kadetje met kaas, maar grootje strijkt me over mijn haar en zegt: ‘Strakjes, mijn jongen, als er wat overblijft...’

Verwonderd kijk ik haar aan: ‘Eet dominee dat dan allemaal op?’

Grootje lacht en vergoelijkend zegt ze: ‘Dominee is een grote man - die moet goed eten om sterk te blijven.’

Maar het helpt niet. Voor mij is het visioen verrezen van den wolf uit Roodkapje, die hààr kon verslinden, toen hij de grootmoeder al naar binnen had gewerkt.... als ik dominee zie, dringt zich dat beeld onweerstaanbaar aan mij op en ik leef in de heilige veronderstelling, dat hij in staat is, kinderen te verscheuren en oude vrouwen....

Tegen grootmoeder zeg ik dat niet; ik voel intuïtief, dat zij mij belachelijk zal vinden, - ik weet ook zèlf wel, dat het dwaas is, maar de obsessie is niet te weerstaan. En ik vermijd angstvallig de paden, waar ik dominee zou kunnen ontmoeten.

Trouwens: ik mag niet in huis komen bij grootje, als hij er is. Hoogstens in de achterkamer, waar ik dan met grootvader wacht, tot dominee weg is. Grootje moet in de kamer wezen om koffie te schenken en dominee te bedienen. Straks, als alle gevaar geweken is, eten we met z'n drieën. Voor grootvader is er dan nog een kop koffie en.... hunkering van mijn leven.... soms voor mij

D.L. Daalder, Schimmenspel

(9)

nog een broodje, waar grootje een heel dun plakje kaas op neervlijt tot mijn onuitsprekelijke vreugde. De krentenbroodjes eet dominee altijd eerst op.

‘Mennisten houden van zoetigheid,’ zegt grootvader met een van zijn zeldzame knipoogjes naar grootje.

Ze kibbelen wel graag samen en liefst over hun verschil in geloof. Maar 't gaat altijd met een grapje. En grootmoeder lacht fijntjes, als ze ziet, dat grootvader ter gelegenheid van de Maandag een extra schep suiker in z'n koffie doet....

‘Ik heb al lang gemerkt, dat je op weg bent om Mennist te worden,’ spot ze terug.

Maar grootvader gaat er niet op in. Hij is weer zwijgzaam als gewoonlijk en er is niemand, die deze stilte zó eerbiedigen kan als grootje. Daarom eten we zwijgend.

Ik tuur door het raam naar de regenton op het plaatsje en dan verval ik in gepeins over de gravure aan de wand, waar een zeeman op staat met de handen aan een machtig wiel.... ‘Far from home’, staat er onder te lezen.... Ik weet niet wat het betekent en grootvader begrijpt alleen het eerste woord: ‘Die man vààrt,’ zegt hij,

‘dat andere zal de plaats wel wezen, waar hij heen moet - ergens in Engeland, moet je maar denken.’ Daarmee ben ik volmaakt tevreden. Maar deze wetenschap belet mij niet, te phantaseeren over de gevaren, waar de schipper aan blootstaat: blijkbaar is het weer

D.L. Daalder, Schimmenspel

(10)

ruw, want de schuit helt hevig naar voren....

Dan schrik ik hevig op. Met een ruk is grootvader opgestaan.

‘Je mag mee,’ zegt hij, ‘we gaan fondsgeld ophalen.’ En hij loopt de kamer al uit, zodat ik me haasten moet om hem in te halen. Grootvader heeft, àls hij eenmaal in beweging is, altijd haast. Hij neemt grote stappen, werkt snel en kan vèèl: pas heeft hij van duigen uit een gestrand schip een hele schuur op het erf gebouwd en het is een lieve lust, te zien hoe handig hij kan helpen, als grootje grote schoonmaak heeft;

hìj smeert de witkalk op de muren en als een ware artist schildert hij de koolteerrand er onder: dat staat fris, meent grootje, en het blijft lang netjes.

Nu lopen we door het tuintje naar de Peperstraat.

‘Eerst maar het fijne end,’ zegt grootvader.

Ik weet, wat dat is. Het verlengde van de Peperstraat, waar de ‘fijne school’ staat, een ietwat somber gebouw met ijzeren punten op de vensterbanken. ‘School met den Bijbel’ staat er in grote letters boven. Ik heb mij er meermalen over verbaasd, dat wìj niet naar die school gaan - eigenlijk begrijp ik daar niets van: Grootje leest veel in de Bijbel, grootvader behandelt de Bijbel van dominee op de preekstoel met een zeer bijzondere eerbied en Vader moet er als voorzanger iedere Zondag een heel stuk uit voorlezen. En tòch is Vader onderwijzer aan

D.L. Daalder, Schimmenspel

(11)

een openbare school en zien we allemaal de ‘fijnen’ als een soort vijanden, die bestreden moeten worden en in onze waardering niet meer zijn dan goedaardige idioten.... Er zijn vèèl raadsels in het leven van kleine kinderen.

Maar nu draaf ik naast grootvader ‘het fijne end’ in. Want ook ‘de fijnen’ hebben den dokter nodig en ze moeten worden begraven als ze gestorven zijn, net zo goed als de ‘groven’ - en daarom zijn ze zo goed als allemaal lid van het zieken- èn het dooienfonds, tot vreugde van het bestuur, waarvan mijn vader voorzitter is en tot profijt van grootvader, die de centen ophaalt. Vòòr ‘de fijne school’ joelen de kinderen; ze schreeuwen even hard als de jongens van de openbare, waar wij precies tegenover wonen en ze knikkeren precies op dezelfde manier. Eigenlijk zijn het doodgewone kinderen, maar ze zijn nu eenmaal ‘fijn’, daardoor ànders en dùs wezens, tegen wie de jongens van ònze school bij tijd en wijle slag leveren.

Ik ben nog te klein om mee te doen, nu ik pas in de tweede klas zit, maar ik hunker er naar, groot te zijn en te vechten tegen die bende. Ze kijken me nù al met verbolgen blikken aan, maar ze durven niet veel, omdat grootvader dwars door hun rijen heenmaait en mij met zijn lange armen meesleept. Toch steekt er een z'n tong tegen me uit en een ander fluistert hoorbaar:

D.L. Daalder, Schimmenspel

(12)

‘Lelijke grove bok’.... Drift flitst in mij op, maar ik heb niet de moed, iets terug te zeggen.

Wij zijn trouwens al door de vijandelijke linies heengedrongen en zeilen de eerste haven binnen. Grootvader toucheert zijn dubbeltje van Sime de Rooi, maakt een praatje over het weer en vertrekt.

Onmiddellijk schiet mij het verhaal te binnen, dat Klaas Duunker, ‘de Kluut’, een paar dagen geleden thuis heeft verteld. Sime de Rooi hàndelde, in geregelde en ongeregelde goederen. Ook deed hij uitvindingen nu en dan, waar het grote publiek zoveel mogelijk van mocht profiteren. Tegen contante betaling. Zo had hij de laatste tijd veel reclame gemaakt voor ‘flooienkruud’, een poeder, waarmee de bruine vrienden uit de bedden onschadelijk konden worden gemaakt. De medicijn ging grif van de hand - Sime kon niet zó hard produceren, of alles was weg. Alweer: tegen contante betaling. Maar het duurde niet lang, of de klachten begonnen.

Verontwaardigd stapten de klanten binnen en beweerden, dat ze nu al die pakjes hadden gebruikt en de vlooien nog even lustig sprongen en beten als voorheen.

‘Maar wat doe je der dan mee?’ vroeg Sime onverstoorbaar.

‘Ik strooi het natuurlijk tussen de dekes,’ was het verwonderde antwoord.

‘O,’ zei Sime, ‘dan is het gien wonder, dat het niet

D.L. Daalder, Schimmenspel

(13)

helpt. Je moet ze de bekke openbreke en het ingeve. Net as wonderolie.’

Ik hoor Moeder nog lachen, toen ‘de Kluut’ dit verhaal vertelde.

‘'t Lijkt Uilenspiegel wel,’ had vader gezegd.

Maar er zijn nieuwe sensaties op mijn weg. Want we zijn via Gerrit de Vries en Herman Keizer terecht gekomen bij Sime Timmer, den bakker. En terwijl Marretje, zijn vrouw, met de ene hand een dubbeltje uit de la grabbelt grijpt ze met de andere een ‘taaie koek’ en steekt me die toe met een gul gebaar. Gul is het zeker: we zijn thuis geen klanten van Sime Timmer, maar van Dirk Wuis. Die is òòk van ‘de vermaning’, misschien niet echt Doopsgezind, maar toch te ‘gròf’ voor de Grote Kerk, waar Sime Timmer zoiets is als ouderling of diaken, en Dirk is helemaal niet gesteld op de fijnen.... Als kind weet je dat. Want de gulheid blijkt gewoonlijk recht evenredig met de geestverwantschap. Èn met de klandizie. Maar Jantje vormt een uitzondering op de regel: ze houdt van kinderen en ik heb een streepje voor, omdat ik naast Kees zit, haar oudsten jongen, die òòk bij ons op school gaat. Ook verdenk ik Grootje ervan, dat ze nu en dan clandestien brood koopt bij Sime Timmer. Ze is minder partijdig dan de meeste ‘groven’, vindt trouwens het brood van Sime Timmer beter dan dat van Dirk Wuis en.... hij woont zoveel dichter bij....

D.L. Daalder, Schimmenspel

(14)

Maar nu zegt Jantje: ‘Moet je nag niet na skool? Kees is al lang weg. Het is zóó twie uur.’

En dan schuift grootvader me meteen de deur uit. Ik ren door de Peperstraat, over de hobbelige keien, die rondom de kerk liggen, langs de hoek bij de grote steen, waar op Zaterdag en Zondag de vissers beurs houden, spring over de voet heen van Fedde Daalder, den timmerman, die me tegen wil houden en me spottend naroept:

‘acht-en-twintig stuvers en een dubbeltje’ en spanker door het Schoolsteegje de Kneppelbuurt in, waar de kinderen van de openbare lawaaien. Er is geen tijd meer om naar huis te gaan - meester Douma staat al te wachten bij het portaal op de twee slagen, die aanstonds uit de vierkante, gedrongen toren zullen vallen: zijn ogen blinken als hij de woelige bende overziet. Rondom hem heen staan de meisjes, die altijd het eerst binnen willen wezen. Natuurlijk hebben ze eerst weer een uur mooie punten staan slijpen op de vensterbanken, waar langzamerhand hele gleuven ingesleten zijn: Moeder deed er al aan mee, toen ze nog een klein meisje was.... Meester trekt een van de meisjes aan de lange vlechten; ze vlijt zich tegen hem aan als een poes, die langs je benen strijkt....

Nu komt ook Vader buiten het andere portaal. Hij kijkt afkeurend naar de vrijerij van het kind en den meester, maar hij zegt niets: een gewone meester mag de daden

D.L. Daalder, Schimmenspel

(15)

van het schoolhoofd niet critiseren en niet iedere meester vindt, dat je de kinderen en vooral de meisjes een beetje op een afstand moet houden.... Er zijn nu eenmaal mensen en mensen....

Dan slaat de klok. Bij Meester Douma dringen de kinderen naar binnen met geweld;

dat màg.... Meester vindt dat niet erg.... Vader wel.... daar gaat het ordelijker en rustiger.... en tòch is Vader niet streng.... Je houdt je vanzelf kalmer, als zijn grijze, rustige ogen je aankijken.... respect is een raar ding in het leven van mensen en kinderen....

D.L. Daalder, Schimmenspel

(16)

[Hoofdstuk 2]

Ik zit in de klas bij juffrouw Drielsma.

Nog niet lang. Pas veertien dagen geleden is ze verschenen. Voor die tijd zat ik bij Vader. En dààr was ik liever. Het was een beetje wonderlijk gegaan met die komst van juffrouw Drielsma. Omdat er zoveel kinderen bijgekomen waren op 1 April, moest er een nieuwe leerkracht benoemd worden. Die waren schaars in die dagen.

En zo was deze juf uit Friesland aangesteld zonder nadere kennismaking. Ze zou wonen, voorlopig tenminste, bij ons. En op de avond, waarop ze met de diligence zou arriveren, was het halve dorp en àlle kinderen aanwezig op de hoek bij Dirk Wuis, waar de ‘déli’ gewoonlijk stopte. Ook Meester Douma was er. En Vader. Ze stonden met z'n beiden een beetje apart, op de stoep van Hannes Daalder, den veldwachter.... Meesters zijn wezens van een andere soort dan vissers, boeren of winkeliers... zèlfs, als ze amicaal zijn, trouwen met de dochter van een inboorling en helpen, waar ze kunnen.... Ontwikkeling schept stànd.... Natuurlijk was de déli te laat.... de kinderen werden ongeduldig en begonnen elkaar te duwen; soms keken ze met een schuin oog naar de twee zwijgende meesters op de stoep, die nu en dan hun horloges uithaalden.... Naast hen stond nu Wullem Klaassen Dekker, de langste man van het dorp en wethouder.... hij behòòrde bij het gezag. En hij schoof met

majesteitelijk gebaar al het grut opzij, toen, eindelijk, de omnibus stil-

D.L. Daalder, Schimmenspel

(17)

hield. De grote mensen weken uit zichzelf - ze gunden de autoriteiten de ereplaats.

Uit het vehikel daalden een paar Oosterenders, verrast door de uitbundige ontvangst.

Dan een lapjeskoopman met zware, glimmende pakken op borst en rug en tenslotte een paar kinderen: twee jongens, drie meisjes....

Géén juffrouw....

‘Ze is er niet,’ zuchtten de mensen teleurgesteld.

Toen wendde zich één van de meisjes tot den langen Wullem, die als Goliath boven haar uit torende.

‘Kunt u me zeggen, waar ik meneer Daalder, den onderwijzer van de openbare school, kan vinden?’ vroeg ze met een pieperig stemmetje. ‘Ik ben juffrouw Drielsma.’

Er ging een deining door het publiek.

‘Net een kiend,’ fluisterde Tet van der Vis.

‘Een kat in de zak kocht,’ zei IJs Koppen, de kastelein.

Maar Vader redde de situatie.

‘Ze staan verwonderd, omdat u klein is,’ zei hij luid.

‘Maar ik loop mank en tòch speel ik de baas over al die kwajongens hier. Gaat u maar mee, juffrouw Drielsma, ik wijs u de weg.’

Niemand lachte. En niemand sprak.

Door een haag van geïntimideerde kinderen en volwassenen trokken de twee meesters en het gebrekkige meisje naar de Kneppelbuurt, waar Moeder met de koffie wachtte....

D.L. Daalder, Schimmenspel

(18)

Zo was het gegaan. Ik was vuurrood geworden, toen Vader zinspeelde op zijn eigen gebrek. Dat kon hij meer doen. Als hij wat laat was, zei hij schertsend: ‘Het hinkende paard komt achteraan.’ En dan lachte hij goedmoedig. Maar mij hinderde het geweldig. De kinderen van de fijne school jouwden mij na: ‘Je vader is een mankpoot’

en Piet Hoving had eenmaal in arren moede geroepen - we plaagden hem, door met een nasaalklank te schreeuwen: ‘Hoving, Hoving, kiek na hoving’ -: ‘As ik dien jongen van den krommen skoolmeester te pakke krig, zel ik him sien póóte kapot kneppele’... En nu had vader dat zomaar weer gezegd, dat iedereen het horen kon.

En toch was ik trots op hem. Er was toch maar niemand meer, die nog durfde roepen of schelden.... Schuw sloop ik voort in het kielzog van vader, meester Douma en de juffrouw.... je bent als kind van een meester op een dorp toch een vreemde eend in de bijt, al vent je grootvader met petroleum en al heb je een oom, die visserman is net als ieder ander...

Veertien dagen geleden is dat allemaal gebeurd. En nu zit ik in de tweede klas bij de nieuwe juffrouw.... Dat ze een bochel heeft, kan me niet schelen.... vader loopt mank en ik hou veel van hem en ik zal altijd doen wat hij zegt... Maar ze knìjpt en dat is heel erg. En ze is niet leuk. Ze kijkt met strenge ogen over de klas en ze zegt heel scherpe dingen. Ze zit daar maar op een hoge stoel en laat je bij

D.L. Daalder, Schimmenspel

(19)

zich komen om je werk na te laten zien. Bij vader ging het net andersom. Die was altijd ìn de klas tussen de banken. Hij schoof gezellig naast je en zwierde met z'n krijtje grote G's over je lei. Of hij schreef je een paar regels voor en zei, dat je 't òòk zo wel leren zou, als je je best maar deed. En 't was altijd rustig in de klas. De kinderen wèrkten.... als ploegpaarden, constateerde Vader zelf. ‘Vèèl te hard,’ zei hij telkens.

‘Het werk wordt er slordig vàn!’ Dan lachten de jongens en ze schreven nog vlugger.

En mooier. Vader hield van grapjes. Leuk was het altijd om twaalf en om vier uur.

Dan zei Vader: ‘Ik ben benieuwd, wie z'n lei zó zachtjes op kan ruimen, dat ik het helemaal niet horen kan....’ Je hield dan je adem in en het was muisstil in de klas.

Eenmaal was Frouwtje Burger in tranen uitgebarsten, omdat ze, juist op het spannende moment, haar lei had laten vallen. Met zo'n geweld, dat er een grote scheur in kwam.

Toen had Vader gezegd: ‘Alle leien weer op de bank.’ Hij had voor het ontroostbare Frouwtje een gloednieuwe lei uit de kast neergelegd, een lei met een blinkend-witte lijst en vuurrode strepen; even streek hij met z'n hand over Frouwtjes grauwe haren en toen zei hij: ‘En nu doen we 't over: wie het het allerzachtst kan wegbergen....’ In spanning wachtten we, als altijd, op de beslissing. Vader keek over de klas.... Toen zei hij, bijna plechtig: ‘Frouwtje heeft het deze keer gewonnen. Daarom mag ze van-

D.L. Daalder, Schimmenspel

(20)

daag het eerst weggaan....’ En vuurrood door alle sensatie sloop het kleine ding tussen de banken door naar het portaal. Wèèr wachtte de klas. Wat zou het worden vandaag?

De ontruiming geschiedde telkens op andere wijze....

‘Wie in Januari jarig is, mag gaan,’ zei Meester Daalder.

Ik zette mij zuchtend neer. Drie jongens slopen weg - ik was nog lang niet aan de beurt: November is nog ver in Januari.

Vader zag het. Hij knipoogde....

‘Februari,’ zei hij toen. Weer vertrok een troepje.

‘Maart.’

En dan, overrompelend: ‘November!’

Zoo ging het nu altijd. Net, wat je niet verwachtte. Morgen zou hij misschien zeggen: ‘Eerst alle jongens, die in de Peperstraat wonen.’ Dan ‘Verlorenkost’ of

‘Achtertunen’. En de ‘Kneppelbuurt’ zou de laatste zijn. Expres, om mij aan 't lijntje te houden. Dat was zo het enige onderonsje in de klas. Verder was ik voor vader één van de velen, een jongen, zoals er meer zijn en met geen enkel voorrecht.

Ook bij juffrouw Drielsma is dat zo. Maar bij haar is er geen sprake van welke particuliere verstandhouding ook. Integendeel: ik heb sterk het vermoeden, dat ze mij achterstelt bij de anderen. Misschien uit vrees, onrechtvaar-

D.L. Daalder, Schimmenspel

(21)

dig te worden gevonden; ze wil het zoontje van haar collega niet bevoorrechten, nog minder nu ze bij ons in huis woont. Maar ik ben dupe van deze houding en ik voel dat zeer duidelijk. Het maakt mij kribbig tegen deze juffrouw, die mij achterstelt, vit op allerlei kleinigheden en mij knijpt, als ik het waag, nu en dan met Kees Timmer een woordje te wisselen. En dat moet nu eenmaal. Ik ben er zeker van, dat ik zou exploderen, als ik niet een paar maal per uur wat zeggen kan. Heel gewone dingen:

over m'n sommen of over het feit, dat er in mijn spreeuwenhokje vier eitjes liggen....

Juffrouw Drielsma houdt niet van spreeuwen - wel van sommen, maar zelfs als ik ze allemaal goed heb geeft ze niet meer dan een 8 of een 9: er is dan een rijtje slordig geschreven of ze vindt een cijfer onduidelijk.... Vader gaf geen cijfers, alleen maar een witte G met veel krullen. Wie géén fouten had, kreeg een zwierige hoofdletter - en als er vèèl antwoorden niet deugden, werd het een gewone g zonder één enkel krulletje en dat was hèèl erg, vèèl erger dan een 3 of een 2 van juffrouw Drielsma, die ze met een nijdig en triomfantelijk gezicht neerstriemde. En Vader zei altijd: ‘een professor ben je nog niet, maar als je volhoudt, leer je 't vanzelf’ en dan ging je vol moed weer verder. Juffrouw Drielsma zegt zulke dingen nooit en daarom is 't niet prettig, voor haar te werken. En toch, ze slaagt er niet in, al is ze nog zo kattig, de klas in orde te houden.... Zopas

D.L. Daalder, Schimmenspel

(22)

heeft ze mijn werk nagezien, omdat ik twee kanten vol had. Weer heeft ze zitten knibbelen: ik had een komma vergeten en ergens een hoofdletter weggelaten. En nu zit ik weer op mijn plaats en kijk rond. Ik heb wel een kleine pauze verdiend vòòr ik verder ga. Overal in de klas wordt gepraat. Ik zie duidelijk, dat Kees Keizer knikkers ruilt met Sime Vlaming. Natuurlijk loopt Siemetje er weer in. Hij is de slimste niet en Kees is een echte boerenzoon, dus op de penning. Jawel, Siemetje geeft negen knikkers voor een potter, die er geen vijf waard is. En Kees strijkt met een onbewogen gezicht de winst op.... Luider dan het gefluister van de kinderen klinkt het blaten van de lammetjes op de wei van Dirk Eelman. Dat stuk land ligt naast de school en ieder kind weet, hoeveel nieuwe ‘lampies’ er dagelijks bijkomen.

Er is een vierling bij en Dirk heeft dit jaar niet minder dan vijf zwarte.... Ik vraag aan Moeder vandaag of morgen, of ik er een van mag hebben: een ‘soggie’ is het leukste speelgoed, dat er bestaat....

Telkens moet er een uit de klas naar achteren. De W.C. is ìn het lokaal en als de deur opengaat, dringt een scherpe lucht naar binnen. Maar daar zijn we aan gewoon, dat was al zo in de dagen, toen moeder nog op school ging en het zal wel zo blijven, zegt vader, want de boeren uit de gemeenteraad hebben wel geld over voor de bemaling van de dertig gemeenschappelijke polders, maar

D.L. Daalder, Schimmenspel

(23)

voor het onderwijs.... ho maar! Hoe lang heeft Vader al niet moeite gedaan voor nieuwe platen in de klas.... Er is geen aankomen aan.... En de oude zijn verweerd en geschonden.... de roos is verkleurd en de peer onsmakelijk geworden van het lange liggen....

Dan valt m'n oog op Rika Burger en het wordt me warm om het hart. Eigenlijk vind ik haar veel aardiger dan Jannie Timmer, die in de eerste klas mijn sultane favorite was. Ik weet niet precies waarom, maar het is waar.... Om de stroopsteek misschien, die ze me vandaag heeft gegeven en die kleeft in mijn broekzak tussen de knikkers en het stuk touw? Nu ziet ze, dat ik kijk en ze lacht.... Rika komt vast in de hemel, denk ik. Ik wil er ook in.... vanavond zal ik er om bidden. Want bidden helpt, dat weet ik uit ervaring. Als mijn sommen moeilijk zijn, vouw ik mijn handen - ònder de bank, want anders lacht Kees me uit - en dan bid ik, voor deze gelegenheid met open ogen: Lieve Heer, help me om ze te vinden - en dan gaat het ineens veel beter. Ja, bidden heb ik thuis geleerd. Alle middagen voor het eten moet ik overluid zeggen: ‘Here zegen deze spijzen.... amen.’ Dan zegt Vader: ‘Val aan als jonge Turken’ en dan beginnen we allemaal te eten....

Maar nu heeft juf Drielsma me in de gaten. Ze slaat nijdig met de liniaal op de voorste bank en ze roept met haar dunne stemmetje: ‘Dirk Daalder, je voert niks uit....’

D.L. Daalder, Schimmenspel

(24)

Nu ben ik wel genoodzaakt, mijn lei schoon te maken. Zonde - het was zo gezellig....

En het is òòk jammer, al die mooie regels uit te vegen. Maar er is niets aan te doen.

Daarom spuw ik aan de bovenkant op mijn lei, houd die verticaal en laat het vocht naar beneden lopen: een donkere weg tekent zich af in de witte letters - ik

manoeuvreer dan zolang, tot er een grillig spinneweb is ontstaan.... Dan poets ik met de mouw van m'n buisje de hele kant schoon. Er is geen enkele reden, m'n sponzedoos voor de dag te halen: de week is tòch bijna om en moeder kijkt op Vrijdag en Zaterdag niet meer zo scherp.... Met woede val ik aan op de nieuwe taalles.... het is toch eigenlijk wel leuk, zo'n lei opnieuw vol te schrijven met fijne, regelmatige lettertjes....

En ik hou van tààl.... ik maak weinig fouten: was ik niet de enige enkele weken geleden, die de opdracht van den schoolopziener zonder mankeren volvoerde: schrijf op ‘één vers eitje’? Dagen lang heeft het me van grote vreugde vervuld - in mijn bed heb ik er over liggen denken vòòr ik insliep en telkens weer vroeg ik me af: wat ìs er ook weer voor heerlijks? De schoolopziener had alle leien gezien en toen mìj voor de klas geroepen. En hij had gezegd: ‘dèze knaap alleen kent Nederlands; schrijf de woorden nu op het bord, zodat iedereen zien kan, hoe het behòòrt....’ Zijn ogen glommen en zijn baard zwabberde op en neer bij alles wat hij zei....

D.L. Daalder, Schimmenspel

(25)

Fijner nog dan taal is zìngen. Dat doen we bij Vader, ook nu nog. Juffrouw Drielsma heeft dan handwerken in Vaders klas en bij ons komen de jongens uit de derde en vierde. We zitten dicht tegen elkaar, de armen om de rug van de buren geslagen.

Vader zingt voor en wij doen het hem na, regel voor regel. Net zolang, tot ieder het kan. Behalve Klaas van Spiek - die bromt er altijd dwars tegenin. ‘Klaas zingt de baspartij,’ zegt Vader. ‘Goed zo, Klaas, maar een èchte bas zingt altijd hèèl zachtjes.

Dan klinkt het mooier!’ En Klaas fluistert bijna, want hij wil niets liever dan een goede baszanger worden. ‘Zo'n man met een mooie, diepe stem,’ zegt Vader. En gòed wordt het pas, als Vader zelf de tweede stem gaat zingen. Dat klinkt zo mooi, dat je er soms de tranen van in je ogen krijgt.... Alleen moet je oppassen, dat je er niet van in de war raakt; uit vrees galm je dan hoe langer hoe harder, net zolang, tot Vader op de bank tikt en met een doodernstig gezicht zegt: ‘Denk er om, jongens, bij Pieter Bakker op Verlorenkost hebben ze pas een buitje

1)

gekregen....’

‘Uut de dunen, meester,’ roept Jan de Reiziger.

‘Dat kan wel wezen,’ zegt Vader weer, ‘maar als jullie zo luid schreeuwen, wordt het stumperdje wakker en dan weet Knelisie helemaal geen raad meer. We doen het nog eens - en zachter!’

1) een baby.

D.L. Daalder, Schimmenspel

(26)

Maar het allerfijnste op school is tekenen. Als je werk àf is. Ik teken altijd blazers.

De T.X. 88, want dat is de schuit van Klaas Duunker. Volle zeilen, hoge golven, schuin voor de boeg en Klaas staat aan 't roer. Een lange wimpel, want die is pas nieuw. Maar de laatste tijd word ik ‘de Kluut’ ontrouw. Er zijn belangrijker dingen dan de visserij. Thuis spreken ze over niets anders dan de oorlog in Transvaal. Daarom teken ik nu Boeren. Mannen met lange baarden en grote geweren. Een patronengordel schuin over de schouder. ‘Botha’ zet ik er onder. Of ‘Piet Cronjé’.... En achter in de tuin sla ik de koppen van de brandnetels af in mijn vrije tijd: dat zijn allemaal Rooibaaitjes - iedere slag rààk en iedere slag een kop. Was ik maar gròòt en mocht ik vechten, net als de Boeren....

Al peinzende raffel ik mijn taalles af. Midden in een zin vallen de vier slagen van de torenklok en dadelijk begint het gerommel van de leien en het gestommel in de banken. Juffrouw Drielsma kletst met de liniaal op de bank, maar dat helpt alleen bij de voorste rijen. Achteraan dringen de jongens elkaar uit de lange banken en wie weggeschoven is, zoekt een goed heenkomen. In het portaal is het een heidens spektakel: links en rechts vliegen de petten en de klompen worden over de straat geschopt.... ik vecht met mijn ellebogen en mijn vuisten tot ik door de tierende bende heengebroken ben en ik ren

D.L. Daalder, Schimmenspel

(27)

de poort in van ons kleine huis tegenover de school.

Moeder is in de keuken, als gewoonlijk.

‘Zóó,’ zegt ze verwonderd, ‘is het nou ol vier uur? Dan mag ik wel gauw water opsette, Vader komt dadelijk en we moeten een theetje doen.... Kiek ers even, of er nag melk in het potje is?’

In de gang is een donkere kast en daarin staat het ‘potje-met-het-tuutje’. Ik kan nooit zien of er wat in is, maar dat hoeft ook niet.... Ik zet het ‘tuutje’ aan m'n mond en drink. Dat màg.... ‘Zuup er de room maar af,’ zegt Moeder altijd, ‘deer wor je vet van.... En je bent zóó mager: ik ken je rubben wel tellen.’ Dùs constateer ik, dat er nog genoeg melk is voor ‘het theetje’.... ‘nag puur een tensie....’

‘Hier heb je een koek,’ zegt Moeder. ‘En dan de breeveertien maar weer op. 't Is mooi weer. Gaan nag maar even na 't are end; Opa is in de tuun an 't werk - misskien kun je wel helpen. En breng, as je thuuskomt, van Dirk Wuis een half driepondje bol roggebrood mee en drie blééke kadetjes.’

Al kauwende ren ik de poort uit. Ik krijg nu de koek zo van Moeder - een taaie of een platte of een bolle.... Verleden jaar ging dat anders. Toen hebben ze me voor de gek gehouden met de koekenboom. Het pruimenboompje in het bleekveld, waar nooit een pruim aan rijp werd, was plotseling een wonderboom geworden: telkens als ik

D.L. Daalder, Schimmenspel

(28)

uit school kwam, hing er aan een draadje een Texelse koek of een ‘taai-taaitje’, soms zelfs een stuk ‘sekerde-taai’.... Moeder beweerde, dat die er aan groeiden voor de kinderen, die pas op school waren, zomaar, met draad en al. En het kwam uit, want het gebeurde óók bij de andere jongens uit de eerste klas. Tot ik eenmaal thuiskwam op het moment, waarop Moeder bezig was, de koek aan de tak te knopen....

Buiten de poort matig ik mijn vaart. Ik blijf even staan voor het raam van An Slik, waar altijd een rooie kool ligt en wat aardappels. Op veilige afstand, want ze is een griezel. Tenminste in mijn oog. Soms valt ze zo maar neer op straat - ze wordt dan helemaal blauw met schuim om de mond. Zelf heb ik het nooit gezien, maar thuis heb ik het verhaal in geuren en kleuren horen vertellen. En ik ben zó bang voor An, dat ik er nooit een boodschap wil doen en hard wegloop, als ik haar maar in de verte zie komen. Maar ik dwing mezelf om nu en dan op haar stoep te gaan staan.... dat is een sensatie, die ik niet wil vermijden. Even maar, dan spring ik over op de stoep van Frouw van Barend. Daar is het vèèl veiliger. Voor het huis staan drie dikke lindebomen. En als ik op een van de knoesten klim, kan ik net door het raam zien.

Achter troebel, groenig glas staat ‘het blààdje’. Het paradijs van de buurt. Lange slierten veterdrop en katjes uit de blikken trommel liggen er op. Toverballen, die

D.L. Daalder, Schimmenspel

(29)

verkleuren als je er op zuigt. Als je ze doorbijt, zie je vele lagen boven elkaar. Elke Woensdag ontdek ik dat.

Want dan komt Vlessing bij ons. Vlessing van Den Burg, met manufacturen. Hij is een Jood, zeggen de mensen, maar ik vind hem niets bijzonders. Een gewone man, net als iedereen. Hij lacht graag en hij drinkt veel thee. En vòòr hij weggaat, geeft hij me een cent. ‘Voor het blaadje van Frouwbuur,’ zegt hij er altijd bij. Soms vergeet hij het. Maar ik weet wel een middel om hem aan zijn plicht te herinneren. ‘Vlessing,’

zeg ik plechtig, ‘ik mag niet vragen....’ Dan lacht hij heel luid. ‘Dat hoeft ook niet,’

zegt hij, ‘je komt zeker je gelag halen.’ En hij geeft me twee centen inplaats van één.... ik hou òòk wel een beetje van Vlessing. Soms moet je wel slim wezen, als je wat hebben wilt, dat anderen je maar niet zó geven. Ook bij Neeltje moet dat.... bij Neeltje Dijker, die huishoudster is bij Ome Piet aan Den Burg. Ze is erg zuinig - boerenknechten verdienen niet veel en Neeltje moet roeien met de korte riemen, die Ome Piet haar geeft. Maar een kleine jongen kan niet buiten koek en appels, als die in de kast liggen. En bij Ome Piet lìggen die in de kast, altijd. Alleen.... Neeltje gèèft ze niet. Ze eet ze 's avonds zelf op met Ome Piet. Maar ik heb, eindelijk, haar zwakke plek ontdekt. Ze heeft haren aan haar kin, net als een man. En eenmaal, toen mij dat plotseling opviel, heb ik verwonderd gevraagd: ‘Neeltje, heb je òk een beerdje?’

D.L. Daalder, Schimmenspel

(30)

Neeltje schrok. En in haar verbouwereerdheid zei ze: ‘Stil maar, liefie, gaan maar mee na de keuken, dan krig je een eindje koek.’ Nu is een blik naar Neeltjes kin voldoende om de hoorn des overvloeds te laten vloeien....

De laatste tijd liggen er op het blaadje van Frouw nieuwe producten in de vorm van messen en scharen. Ze zijn hèèl groot en ze kosten niet veel. ‘Niet kopen,’ zegt Moeder, ‘'t is allegaar Spaanse seep....’ Nu weet ik wel niet, wat dat is, want ik heb geen verstand van huishoudelijke artikelen, maar Moeders gezicht vol afgrijzen is al voldoende, om mij trouw te laten blijven aan de toverballen. En dùs koop ik iedere Woensdag zo'n wonder voor de cent van Vlessing. Soms zuig ik die heerlijkheid alleen op; ik moet dan om de vijf minuten de bal in mijn hand nemen om te zien, hoe ver de kleurverandering gevorderd is. Is Rika in mijn nabijheid of Jan de Reiziger dan bijt ik de knikker door en offreer mijn kameraad de helft.... zìj hebben alleen op Zaterdag centen, als hun vader thuis komt van de visvangst. Op Zondag hebben we elkaar niet nodig; dan krijgt ieder kind een cent voor 's morgens èn één voor 's middags. En dan laat je op 't puntje van je tong aan je makkers zien, hoe zuinig je kunt zuigen....

Frouw van Barend heeft onze vaste klandizie. Niet alleen omdat ze in de Kneppelbuurt woont en dicht bij de

D.L. Daalder, Schimmenspel

(31)

school, maar ook, omdat ze ‘grof’ is - Jawek Mensenmeel en andere

snoepwinkelhouders zijn aangesloten bij de ‘fijnen’ en je moet nu eenmaal je geestverwanten bevoordelen.... anders raakt het evenwicht zoek in het dorp. Toch heb ik de laatste tijd iets te overwinnen, als ik de hoge stoep opklim en het winkeltje binnenga. Want moeder heeft pas een lang verhaal verteld - zoals Moeder dat kan, met àlle bijzonderheden - over een ledikant van Frouw, dat vol wandluizen zat. Op alle manieren hadden ze geprobeerd, die stinkende beesten te vangen en te verdrijven, maar zonder succes. Pas toen ze het hele ledikant een maand lang onder de grond hadden gestopt bleek het kwaad bezworen. En nu ben ik altijd bang, dat er van die viezeriken over het blaadje van Frouw hebben gemarcheerd of dat ze uit de zolder in mijn haren zullen vallen. ‘Ze bennen veul gróóter dan gewone luzen,’ heeft Moeder gezegd, ‘en ze stinken, dat je hart er van omdraait.’ Gewone luizen ken ik wel: gekke Wullem van Reyer Verdompeltje brengt ze mee uit Spiekdorp; ze lopen over de bank en wij erven ze van hem. Iedere Zaterdag kamt Moeder mijn haren, hard, met een

‘luzenkampie’ en dan vallen ze op het vullisblik, waar ze onmiddelijk beginnen te draven. Erg griezelig zien ze er niet uit - 't zou wel meevallen, als ze maar niet in je haren zaten.... Ze knappen onder Moeders nijdige nagel....

D.L. Daalder, Schimmenspel

(32)

Maar nu spring ik van de knoest op de grond: de schatten van Frouw zijn toch onbereikbaar voor me.... Ik groet Engeltje van der Vis, bij wie ik nu en dan een poesie meeëet: aardappels en kool, die 's middags is overgebleven. We zitten dan om de tafel en eten met ijzeren vorken uit de schaal - borden gebruiken ze niet bij buurman Van der Vis voor zo'n kleinigheid.... Engeltje heeft een heel lief gezicht en glad haar en ze lacht altijd zacht als ze je goeiendag knikt. Je hebt zo overal je vrienden en je vijanden.... En ook veel neutrale personen, mensen, die je onverschillig laten. Maar dat zijn er maar weinige: Wullem Pieterse bijvoorbeeld, die een postkantoortje heeft hier in 't Schoolsteegje en schoenen verkoopt. Ik heb wel eerbied voor den man en ik ben ook een beetje bang voor hem, want z'n ene been is korter dan het andere en onder dat korte been zit een ijzeren verhoging, die heel nadrukkelijk op de vloer tikt, als hij ermee loopt. Hij lacht nooit.... Grootvader beweert, dat hij daar te fijn voor is.... maar ik weet wel beter: hoe kan een mens nou plezier hebben in zijn leven, als hij altijd rond moet lopen met zo'n gewicht aan z'n been net als een paard met een kluister?

Op de hoek van het Schoolsteegje woont Dirk Wuis, de bakker. Daar moet ik straks de bleke kadetjes halen en het half-driepondje roggebrood. Ik kom er wel graag, want 't ruikt er lekker en ze geven aan de kinderen van

D.L. Daalder, Schimmenspel

(33)

de klanten altijd wat cadeau. ‘Royaal genoeg,’ zegt Moeder, ‘de bakkers verdienen veel.’ En daarom begrijp ik, dat we tegen Sinterklaas als we mogen helpen in de bakkerij bij het ‘zetten’ van pepermoppen op de platen, gerust alles kunnen opeten, wat verminkt of stuk uit de oven komt. Na een kwartier walg je trouwens van al die zoetigheid....

Over de stoep van Hannes Daalder, den ouden veldwachter, die net heet als wij, maar helemaal geen familie is - ‘of je moet op Adam teruggaan,’ beweert Vader - bereik ik ‘Het Wapen van Amsterdam’, waar Wullem Koppen, de kastelein, in de deur hangt.... Hij is, als altijd, verlegen om een praatje en nu de straten uitgestorven zijn, kiest hij mij tot gezelschap.

‘Al weer op stap?’ zegt hij vriendelijk.

‘Ja, naar grootje,’ - ik ben een beetje schuw bij mijn antwoord, want Koppen neemt je er altijd tussen.

‘Zo,’ zegt hij, ‘leggen de kippen van grootje nog een beetje behoorlijk?’

‘Dat skikt wel.... Grootje is niet ontevreden.’

‘Maar toch vast niet zo goed als die van mee. Op Spiekdorp hew ik een toom van vier-en-zestig kippen. En leggen, man, soms wel vijf-en-seuventig eier per dag.... Ik hew er een kist staan, en die is boordevol. Zóó vol, dat ik de nuwwe eiers er soms in moet trappen om te maken, dat het deksel dicht ken.’

D.L. Daalder, Schimmenspel

(34)

Ik staar hem aan met grote ogen. Zoveel eieren? En die getrapt in de kist?

‘Maar breke ze dan niet?’ vraag ik verbaasd.

Koppen lacht niet. Doodernstig zegt hij: ‘Nooit.... het benne allegaar wiendeieren....’

En piekerend over deze zonderlinge zaak vervolg ik mijn weg. Langs de barometer, die mijn vader dagelijks ‘gelijk moet zetten’, over de keien rondom de kerk - 't is er nu helemaal niet griezelig, want de zon schijnt, maar 's avonds ril ik, als ik er langs moet: ‘Je ken de liekenlucht ruke as 't evend is,’ zegt Moeder en dàt woord heeft me de griezelingen bezorgd. Moeder maakt me wel eens meer bang. Vroeger zei ze altijd, dat we binnen moesten komen vòòr het donker werd, omdat dan de ‘tientone’ ons wilden pakken. En in het water van de slootjes en de kolken loert ‘Heintje-vaar’, die je aan je been naar beneden trekt. Maar het ergst is het onweer. Zodra het rommelt in de verte, mogen we niet naar bed. Dan staan alle mensen van de straat bij het schoolhek voor het land van Dirk Eelman te wachten op de bui. Oude vissers verzekeren plechtig, dat ‘die beu skaakt om de Zuud’, maar Moeder en de andere vrouwen geloven dat niet: ze zien duidelijk, dat de blinkende koppen naderbij komen.

En dan, in de angstige spanning, komen de verhalen los over blikseminslag en zware donderbuien. Ergens in Zuidhaffel of de Westen is de bliksem

D.L. Daalder, Schimmenspel

(35)

al drie maal in dezelfde boerderij geslagen. Verleden jaar ook op Dijkmanshuizen - geen brand gelukkig, maar de schoorsteen in en de ramen weer uit. En nà het geval hingen alle schilderijen omgekeerd tegen de wand.... Aai Burger zegt, dat je helemaal onder de dekens moet kruipen: hij weet, dat iemand uit polder Eierland in zijn bed werd getroffen - helemaal zwart was hij geworden, maar alles wat door de dekens werd bedekt bleef blank.... En buurman Plaatsman komt met het verhaal van de meid, die de gang dweilde: ‘de bliksem rolt de gang binnen, de boer siet het, hee neemt de meid de dweil uut de handen, rolt de bliksem er in en smiet him in de pet, deer ging ie sissend na beneden.’ Zalig griezelend staan de kinderen te luisteren, tot de regen ons naar binnen dwingt. En dan zitten we om de tafel. Telkens als het weerlicht, begint Moeder te tellen - zo kan je uitrekenen, hoever de bui nog weg is.... Ik knipper met m'n ogen en tel mee.... Fijn is het, als de bui voorbij is. Dan komen alle mensen weer buiten. Ze praten over de slagen, die èrg waren en turen naar de horizon om te zien of er niet ergens brand is op Texel.

Het ruikt lekker fris en ik voel mij duizend pond lichter. Laat het maar narommelen in de verte: de bui krijgt me nu tòch niet meer beet....

Maar nù is het gèèn onweer. De spreeuwen kwetteren in de lindebomen van het kerkhof en ik loop veilig en wel

D.L. Daalder, Schimmenspel

(36)

langs bakker Koen naar de Peperstraat.

Dààr wordt het ingewikkeld. Want een paar maanden geleden heb ik mijzelf de plicht opgelegd, voortaan alleen over de stoepen te lopen en nooit meer over de straat.... Tenminste als ik niet hollen moet. Eerst komt de stoep van bakker Dros....

Die is breed en gemakkelijk.... En er is alle reden, een poosje voor het raam te blijven wachten: nergens liggen zoveel heerlijkheden in de etalage als hier. Dros bakt alle Texelse koeksoorten en beter dan een ander. Ook gebruikt hij voor zijn taaitaai nog de oeroude prenten: een schip met bolle zeilen, Adam en Eva onder de appelboom, een kukele-haantje, een ridder te paard.... Tegen Sinterklaas verkoopt hij de echte kruudboltjes, een bruingeel gebak met anijszaad; ook Jantjes van Gaaien - zulk fijn krentenbrood, dat me het water om de tanden loopt als ik er aan denk. En sukerdetaai, die ze aan de vaste wal speculaas noemen, maar die ze daar niet behoorlijk kunnen bakken.... Nu liggen er krentenbroden en ‘kaaksies’, jodenkoeken en kokosmacronen - ik eet ze met mijn ogen en kom tot de ontdekking, dat je als jongen eigenlijk altijd honger hebt en door je moeder stelselmatig wordt verwaarloosd.... Als alles redelijk was en rechtvaardig, moest je toch minstens een half blik ijswafeltjes per dag mogen eten... Ietwat geërgerd trek ik af. Langs een paar andere stoepen kom ik op het straatje van Sime Bakker, den speksla-

D.L. Daalder, Schimmenspel

(37)

ger. Ik hou niet van dien man. In de eerste plaats vind ik hem griezelig, omdat hij de varkens zó maar met een lang mes in hun keel steekt en, al vind ik varkens vieze, antipathieke, wanstaltige beesten, ik gun ze toch een beter lot dan te vallen onder het moordwerktuig van Sime Bakker. Ook mag ik hem niet, omdat hij altijd zo zuur en benepen kijkt.... misschien, denk ik, omdat hij het zelf beroerd vindt al die beesten de adem af te snijden.... En ook zijn kinderen hinderen me: er is een meisje met vuurrood haar en een jongen, eigenlijk al een man, die me altijd plaagt en op straat tegenhoudt.... Dan schiet ik plotseling in de lach: ik herinner me het fraaie verhaal van Klaas Duunker over dezen Gerbrand en zijn meisje uit Den Haag. Of 't waar is, weet ik niet: de Kluut maakt 't wel eens meer een beetje mooier, dan 't eigenlijk was...

Maar hij vertelt 't zo, dat je je tranen lacht.... Een beetje onfatsoenlijk was de historie wel: Moeder schudde haar hoofd en zei: ‘Foei, foei’, maar ze lachte net zo goed als wij allemaal....

‘Jullie weet toch wel,’ zei de Kluut, ‘dat Gerbrand van Sime Bakker teugewoordig verkering het mit een meike uut Den Haag? Nou, deer het ie kortlede logeerd en deer hadde ze een huusie mit een waterspoeling, net as bee iederien an de vaste wal....

Gerbrand had zo'n ding nooit sien.... En toen ie na 't huusie most en net skrep zat, sag ie de trekker en hee docht: wat sou dat weze? Deer moet

D.L. Daalder, Schimmenspel

(38)

je zeker an trekke as je pepier wilt hebbe. En mitien trekt ie en deer begint 't water onder him langs te spoele.... Gerbrand skrikt him dood en hee vliegt op en rent de gang in. En weet je, wat hie schreeuwde?.... Mien blaas is borste.... mien blaas is borste....’

De Kluut heeft altijd van die malle verhalen. Maar als ik Gerbrand zie, moet ik lachen. En als hij me weer tegenhoudt, zal ik vast eens informeren, of zijn blaas al weer heel is. Bang ben ik helemaal niet van hem, vooral nu ik weet, wat er gebeurd is.

Van de stoep van Sime Bakker naar die voor de fijne pastorie is een hele sprong....

Maar met een aanloop kom ik er altijd. 't Is alleen een beetje gevaarlijk. Want de huishoudster van de fijne dominee heeft een hekel aan kinderen en mìj moet ze juist altijd hebben.... Natuurlijk omdat ik een jongen ben van den groven schoolmeester.

En ook, omdat ik alle dagen een paar maal over haar schone stoep ga. Daar is ze erg zuinig op: ze is nòg zindelijker en precieser dan mijn eigen moeder en dat zegt je wat! Nergens hangen zulke witte en zulke dure gordijnen als voor de ramen van deze pastorie. De koperen bel, één van de drie of vier bellen, die er op het dorp te vinden zijn, wordt alle dagen gepoetst en volgens mijn moeder, die het weten kan, dweilt de huishoudster iedere morgen de stoep: schrobben is nog niet eens voldoende....

Daarom is het een beetje griezelig om over deze stoep te lopen:

D.L. Daalder, Schimmenspel

(39)

de jongens beweren, dat ze altijd op de loer staat achter de deur en spionneert door het kleine raampje. Maar des te heerlijker is het om het te wagen. Mijn sprong geeft vaart en met mijn klompen in mijn hand ren ik voorbij de hinderlaag: àls ze dan te voorschijn komt, heeft ze tòch het nakijken.... Via de stoep van Piet Timmer en Aal Vonk kom ik dan bij het hek van Sijp Koning. Daar begint het moeilijkste stuk van de tocht. Want naast dat hek is geen stoep.... ik mag de straat niet aanraken en moet dus voetje voor voetje tussen de spijlen mijn doel bereiken. Dat duurt lang, maar het geeft een zeldzame voldoening. Achter het hek ligt de bogerd. Daar staan nu, twintig April, de appels en de peren in bloei. Van de herfst gaan de jongens uit de vijfde en de zesde klas weer proberen, of ze een maaltje kunnen gappen.... Aan de achterkant is maar een laag hek en er is niet, als bij buurman Boersen, een hond om de dieven te verscheuren.... Ik brand van verlangen om groot te zijn en mee te roven.... Er is niets heerlijkers dan gevaar....

Maar mijn opgave is vervuld. Wel tikt Mie van Sijp Koning tegen de ruiten als ik over haar stoep ga, maar dààr trek ik me niets van aan: Mie loopt tòch mank.... En met een zucht van verlichting ren ik het poortje in bij grootjes huis.... Grootvader is aan 't wieden.... met vààrt.... hij kijkt niet eens op, als ik aankom. Alleen zegt hij: je moet 't dak maar es op, want grootmoeder klaagt over de

D.L. Daalder, Schimmenspel

(40)

spreeuwen.... En dat is de apotheose van deze dag vol triomphen.... Grootjes huis is tot de schoorsteen begroeid met klimop en in die klimop nestelen de spreeuwen....

En dat mag niet, want grootje houdt òòk van schone straatjes en van ruiten zonder uitroeptekens. Daarom moet ik in het voorjaar nu en dan het dak op om de nesten te plunderen. Dat is fijn: je kunt op het dak de schuiten bij Nieuweschild in zee zien liggen. En het is een vreugde, in de klimop tussen hemel en aarde te bungelen en de koele, gladde eitjes van de spreeuwen tussen je vingers te voelen. Straks blaas ik ze uit en maak er een slinger van, die bij Grootje aan de balk komt te hangen.... Er is veel vreugde in het leven van kleine jongens....

D.L. Daalder, Schimmenspel

(41)

[Hoofdstuk 3]

Als in een film flitsen de beelden voorbij....

Het is wèèr April en ik zit in de vijfde klas. Bij meester Douma. Hij is wel aardig en hij meent het wel goed met ons. De jongens, die flink werken, hebben een streepje voor.... Wie niet goed oppast, wordt kind van de rekening.... Als 't àl te erg wordt, loopt meester Douma naar het kastje, dat achter in de klas hangt. Daar haalt hij een dik touw uit en dat legt hij op de bank van den zondaar. Hij zegt niets, maar het is afdoende. Nòòit heeft hij meegedeeld, wat dat touw betekent. We weten niet, of we er mee geslagen of gebonden zullen worden.... Maar juist die geheimzinnigheid maakt de bedreiging groter. Muisstil zit zo'n grote vissersjongen uit de zesde, als dat touw naast hem ligt. Over enkele maanden gaat hij van school af en dan wordt hij

‘dardemantje’ bij z'n vader ‘op de skuut’. Dan zal hij zingen van plezier als de storm door de touwen fluit en de brekers over de voorplecht plensen.... Maar nu is hij bang als de dood voor die rol touw en zijn stomme dreiging.... Zolang hij zijn krans niet geschreven heeft, is meester Douma baas over hem. Dat komt pas op de laatste schooldag. Dan kopen de jongens en meisjes uit de zesde in het winkeltje van Frouw van Barend een groot vel wit papier met een rand van bloemetjes, het ene nog mooier dan het andere. En daarop schrijven ze een gedicht, dat begint met de woorden:

D.L. Daalder, Schimmenspel

(42)

'k Ga thans voor het laatst ter schole, 'k Schrijf dit blad zo mooi ik kan, 't Laatste schrift dat ik u tone Geve daar de blijken van.

Ze werken, met de tong uit de mond en leveren meesterstukken. Die kransen gaan mee naar huis en sommige vaders en moeders lijsten ze in en hangen ze aan de muur.

Maar nu ìs het nog niet zover: Meester Douma is nog oppermachtig en de jongens zijn als de dood voor zijn touw. Misschien ook een beetje voor zijn lange baard, waar hij op zo'n wonderlijke manier langs kan strijken. Klaas Mantje, die nu naast me zit, beweert, dat meester dan een pruimpje tabak in zijn mond steekt. Ik ontken dit hardnekkig, want pruimen is vies en alleen goed voor de vissers, die op de beurs hun tijd doodslaan of op het hekje zitten ‘Achtertunen’ - maar het is een feit, dat meester Douma een tabaksdoos in zijn zak heeft en soms op een wonderlijke manier loopt te kauwen. Klaas lacht me uit als ik beweer, dat het ook wel drop kan zijn, omdat meesters net zo goed verkouden worden als gewone mensen: ‘Prume doet-ie,’ zegt hij triomfantelijk, ‘prume, net als Jaap Burger en Kees Ellen....’ Als zoon van een boer heeft hij een soevereine minachting voor alle vissers. Maar ik wil het niet geloven. Meester Douma is

D.L. Daalder, Schimmenspel

(43)

een keurige meneer met een eerwaardige stem en langzame, beheerste manieren. 's Morgens, zodra we binnen zijn, zet hij de deur naar de andere klas open, vouwt de handen en bidt. Dat geeft stemming: het is het enige ogenblik van de hele dag, dat het muisstil is in de school. Want bidden is een ernstige bezigheid en het komt niet te pas, grappen te maken of te fluisteren, als Gods naam wordt genoemd. Dat hebben we allemaal thuis al geleerd of op de Zondagschool en de catechisatie.... Stil wordt het ook, als meester Douma over geschiedenis vertelt. Dat is het heerlijkste uur van de week. Hij zit dan boven op de voorste bank - wij schikken dicht naast elkaar en luisteren. Is er één wezen op aarde, dat ik dieper haat dan Alva? Eén individu, waarvoor ik een minachting heb als voor Balthasar Gerards? En zal ik ooit iemand ontmoeten, die te vergelijken is met Willem van Oranje of De Ruyter? In mijn vrije uren, als ik door de polders of over de wegen zwerf, droom ik van de helden uit de vaderlandse geschiedenis. Hoe vaak ben ik al een geus geweest, sluipende door de linies der slaperige, niets-vermoedende Spanjaarden? Hoe dikwijls heb ik ze beslopen en hun een kogel geschoten door hun stenen harten? Niemand heeft het recht en de vrijheid liever dan ik en niemand is zó bereid, er goed en bloed voor te offeren. Ik ril van geestdrift, als we zingen van de zilvervloot en ik ken hele stukken uit het hoofd van de ge-

D.L. Daalder, Schimmenspel

(44)

dichten uit de leesboekjes van Leopold; het schone lied van Tromp:

‘Zonk, snoevende dons, u het hart in de schoenen?

Vraagt Spanje om schuts aan een Engelse ree?

Eruit, zo ge durft, met uw trotse galjoenen....

Hier zijn we, bevecht ons in de opene zee!’

Zo trotsen en tarten, van 't wachten verbitterd, De Staatse matrozen hun vijanden uit,

Wier machtige vloot, waar een leger op schittert, Bij Duins onder 't Britse geschut zich vertuit....

Ik begrijp wel niet alle woorden, maar dat maakt het vers juist geheimzinniger en mooier....

Liever nog heb ik dat van Jan Haring:

't Nijpt er in de Diemerschans.

Spanje stormt weldra. Wat kans?

Moog' dan 't fier gemoed al zuchten, 't Geuzentroepje stemt tot vluchten.

Schaduw zal de nacht hun biên.

't Grauwt almee, 't wordt stil en duister;

‘Voorwaarts’, gromt een doffe fluister:

Haring en zijn makkers vliên....

D.L. Daalder, Schimmenspel

(45)

Jan Haring, lichtend voorbeeld uit mijn jongensleven. Bevrijd, maar opnieuw ten strijde. Overgesprongen op het Spaanse admiraalschip. De Spaanse vlag gescheurd van de grote mast en met het dundoek om de lendenen omlaag gesprongen als een zèker doel van de Spaanse kogels.... Tranen dringen in mijn ogen van bewondering en verlangen, net te worden als hij.... En het is meester Douma, die hem door zijn vertellingen levend maakt, een held als Jan van Schaffelaar en een trouw mens als Albrecht Beilinc....

Geschiedenis is het fijnste vak. En dan komt Aardrijkskunde. Ik werk tegenwoordig uit een atlas van R. Bos. Daarin staan vragen over plaatsen en rivieren, die je moet beantwoorden. Dat is een fijne sport. Jammer genoeg zijn er òòk vragen bij over grondsoorten en producten - dààr heb ik het land aan, maar de rest is aardig.... Ook leren we nog rijtjes bij meester Douma. Alle rivieren van Europa op een dreun, de hele klas zingt tegelijk: Petsjora, Mezen, Dwina, Weichsel, Oder, Elbe, Wezer, Eems.... Klaas Mantje maakt er een mop van: Petsjora, Meza, Dwina, Weichsela, Odera, Elba.... en Piet van Kees Timmer zegt: Pettesjora, Pettemeza, Pettedwina...:, maar ik beschouw de zaak als heilige ernst en zing trouw mee in het grote koor.

Rekenen is ook een vak, dat ik waarderen kan. Er is maar één jongen, die me er de baas in is. Dat is Jacob

D.L. Daalder, Schimmenspel

(46)

Duunker, een zoon van ‘de Kluut’. We vechten al maanden om de voorrang, maar hij blìjft nummer een. Eigenlijk schaam ik me diep, nu ik er aan denk. Want een paar weken geleden heb ik fraude gepleegd. We moesten vijf ‘haakjessommen’ maken, Jacob en ik. En meester Douma had gezegd: ‘Wedstrijd om een potlood.’ Toen de spurt geëindigd was, had Meester de papiertjes opgenomen en ze met het werk van de andere jongens in de kast gelegd. En juist op dàt moment kwam ik tot de

ontdekking, dat ik me bij nummer drie vergist had. Voor de zooveelste maal had ik vergeten, dat de vermenigvuldiging vòòr de optelling gaat: meneer van dalen wacht op antwoord! Maar het was te laat. En Jacob beweerde, dat hij alle vijf de sommen afhad en zèker allemaal goed. Dien avond kon ik niet slapen. Ik broedde een plan uit om tòch niet de mindere te zijn, een hels plan. Vader had een sleutel van de schooldeur. Die mocht ik gebruiken om nu en dan een boek te halen uit de bibliotheek van ‘Nut en Genoegen’, waarover vader als voorzitter van dat gezelschap het beheer had. Zo zou het mogelijk zijn, in de klas en misschien in de kast van meester Douma te komen. Nog vòòr meester de sommen had nagezien....

Dit plan was gelukt. Al om acht uur 's morgens was ik in school. Zocht haastig een boek om het vader te tonen en sloop toen met een hart dat tegen mijn keel klopte naar

D.L. Daalder, Schimmenspel

(47)

de kast. Er bestond de mogelijkheid, dat meester gisteren al z'n schriften en papieren meegenomen had naar huis... Dat bleek niet het geval te zijn. Bovenop lag het werk van Jacob Duunker. Als een volleerde schriftvervalser had ik in een minimum van tijd in zijn sommen een paar cijfers veranderd, waardoor de uitkomst niet klopte met de bewerkingen. Zó geraffineerd, dat nooit te constateren zou zijn, wie in het werk had geknoeid. Wonder boven wonder zei meester Douma een paar dagen later: die papieren van Jacob Duinker en Dirk Daalder zijn zoekgeraakt - ze moeten voor de tweede keer vechten om hun potlood. Had hij lont geroken? Wàs er werkelijk een duivelse voorzienigheid, die had ingegrepen? Ik weet het niet - weet alleen, dat Jacob opnieuw won.... En, dat ik hem zijn triomf van harte gunde....

Jacob is eigenlijk de enige werkelijke concurrent dien ik bezit. De andere jongens geloven het wel: ze worden bakkersknecht, boer of visserman - en ze zijn er diep van overtuigd, dat je deeg kunt kneden, ‘stiekels hakken’ of ‘garnen vissen’ zonder op de hoogte te zijn van meesters wijsheden over lijdende voorwerpen en meneer van dalen, die maar altijd op antwoord blijft wachten. Daarom doen ze niets meer dan nodig is. En ook de meisjes hebben het land aan hevige inspanning. 't Zijn er trouwens maar vier in onze klas: Frouwtje en Rika Burger, Jannie en Stijn Timmer.

Rika ben ik ontrouw

D.L. Daalder, Schimmenspel

(48)

geworden. Het is haar eigen schuld. Heeft ze niet, terwijl ze achter me zat op catechisatie bij den dominee, me voortdurend langs m'n rug geaaid met haar

kousenvoet? Zo intensief, dat ik rilde van welbehagen en van afschuw tegelijkertijd?

Het was een vreemde verbintenis, die van Rika en mij. Ik vond haar aardig en tòch was er een hinderlijk element in onze verhouding. Ze was aanhalig en wreed tegelijk.

Had ze me niet, toen ik nog maar een jongen was van een jaar of zes, plotseling voorover geduwd in de brandkolk, terwijl we bezig waren met ‘spierinkiesvissen’?

't Is waar, met moederlijke zorg had ze me er òòk weer uit getrokken en me naar huis begeleid, toen ik druipend en huilend troost bij moeder ging zoeken. En eerlijk had ze verteld, dat zìj de oorzaak was van al de ellende - ze keek moeder uitdagend aan toen ze het zei en ze had haar tong uitgestoken, toen moeder boos uitviel: ‘Maak, dat je weg komt, lillike meid....’ En 's middags stopte ze een handjevol gepelde garnalen in mijn zak om 't allemaal weer goed te maken. Lang was 't toen goed gebléven, tot 't voor altijd werd verknoeid op die catechisatie-uren, waar ze mij uit de verheven sferen van de Bijbel terugvoerde naar de aarde en een tweespalt in mij teweeg bracht, die mij verwarde. Vreemd en geheimzinnig was dat alles. De hele omgang van mannen en vrouwen met elkaar was een donker, maar boeiend raadsel.

En Rika's liefkozin-

D.L. Daalder, Schimmenspel

(49)

gen in de kerkekamer behoorden tot dat angstwekkend domein.... Ze meende het goed, maar ik voelde mij diep ongelukkig. En het bracht een vervreemding teweeg, die niet meer was te overbruggen. Langzamerhand verplaatste ik mijn genegenheid naar Stijn Timmer. En nu, in de vijfde, is zij het meisje, dat ik sprakeloos en uit de verte vereer. Mijn liefde is zonder smet - hemels. Ik raak haar niet aan, wend mijn ogen af als ze kijkt en voel me vreemd gelukkig, als ze schuchter tegen mij lacht.

Wel zoek ik contact, ook buiten de school. De vlotte omgang van jongens en meisjes uit de derde en vierde is verdwenen - alleen met list zijn de uitverkorenen te bereiken. Daarom wordt Piet mijn kameraad, Stijns broer. Ik vind hem saai, weet weinig met hem te praten, verveel mij eigenlijk hevig, wanneer wij op Zondag kringetjes draaien rondom het kerkhof, vijftig of honderd maal op een middag, net als de andere jongens, maar ik heb geen keus. Thuis ligt het ‘Jonge Volkje’ te wachten en ik doe mee aan de prijsraadselwedstrijd, waarmee boeken te veroveren zijn; liever zou ik lezen in ‘De Trouwe Schildknaap’ of ‘Alfer en Wala’ van Louwerse - maar Jannies geheimzinnige charme lokt mij en er is een kleine kans, dat ik straks met Piet naar huis zal gaan en daar zal genieten van haar tegenwoordigheid. Dies luister ik naar de eentonige verhalen van Piet, die timmer-

D.L. Daalder, Schimmenspel

(50)

man zal worden net als zijn vader en praat over draadnagels en duims grenenhout....

En in school dwalen mijn gedachten weg van de sommen, waarover ik zwoeg en de taaie taallessen, die ik in versneld tempo moet maken. Het is zoet, verstolen naar Stijn te kijken, die gebogen zit over haar lei en niet weet, dat ik kijk. Tot ik plotseling de spottende blik ontdek van meester Douma: hij begrijpt, naar wie mijn gedachten uitgaan. Vuurrood van schaamte griffel ik verder tot de toren zijn twaalf slagen uitspreidt over het dorp. Ik ben het eerst in het portaal en ren naar huis - ook naar Stijn kijk ik niet om, doodsbang voor meesters schampere critiek....

Thuis is het goed. Grootvader en grootje zijn op visite. Vanmorgen om een uur of tien, toen er geveegd en gestoft was, is moeder naar het ‘are end’ gegaan om grootje te halen. Ze loopt moeilijk en kan de tocht naar de Kneppelbuurt niet in haar eentje volbrengen. En met grootvader kan ze niet lopen. Die neemt grote stappen, waarbij zijn hoofd en zijn romp regelmatig op en neer wippen en hij heeft altijd haast. Als grootje door hem op sleeptouw wordt genomen komt ze meer dood dan levend bij ons aan. Daarom gaat ze met moeder, voetje voor voetje. Onderweg blijven ze telkens staan, soms om een winkel te bekijken, soms om een praatje te maken. Iedereen kent grootje, maar zij raakt langzamerhand de

D.L. Daalder, Schimmenspel

(51)

tel kwijt. ‘Ik kom te weinig de deur uut,’ zegt ze, ‘de ouwe leu, dat gaat, maar dat opslope goed ken ik niet meer en de kienders hillegaar niet.’ De deftige lui van het dorp knikken alleen maar of zeggen: ‘Goeiemorgen, vrouw Vonk.’ De vissersvrouwen roepen met luide stemmen: ‘Wel, wel, Agie Driever, wat hew ik je al lang niet 'sien....’

en met diè wordt er dan nog een poosje gepraat. Moeder vindt 't maar half leuk, dat de rijke boerenvrouwen zo stijf doen - als vrouw van meester Daalder acht ze zich niet de mindere van de notabelen. Maar thuìs voelt ze zich net als grootje bij de

‘gewone mensen’ - met die spreekt ze onvervalst Texels.... tegen dominee en andere geleerde mensen probeert ze soms ‘Hooghaarlemmerdijks’ te praten zoals vader het glimlachend noemt.... Erg best lukken wil dat gewoonlijk niet.... Na een half uurtje arriveren ze in de Kneppelbuurt. Grootvader is er al lang. Hij zit breeduit in vaders leunstoel en geniet van zijn eerste sigaar. Zo wacht hij, tot we uit school komen. In één run neem ik de straat, de poort, de steeg, het gangetje. Ik val grootje om de hals - ze weert me lachend af met de woorden: ‘Jongen, pas op mien kap’ - want nu ze op visite is, draagt ze niet het geplooide mutsje met de fijne kanten maar de kap met de glimmende gouden ijzers en de twee wonderlijke haartoetjes vooraan.

Opa geef ik een hand - vreemd, als ik in de Peperstraat

D.L. Daalder, Schimmenspel

(52)

binnenzeil, doe ik dat nooit, maar 't vandaag een beetje feestelijk en visite moet je vormelijk behandelen. Dan schuif ik op een stoel en bestudeer de tafel. Er is geurige koffie met een kannetje room en een bak vol fijne witte broodjes. Ook kaas, koek en, grootste vreugde van al, een kommetje met vijf eieren. Mijn hart wordt warm bij zoveel jolijt en heerlijkheid....

Ook vader komt thuis en hij begint onmiddellijk een gesprek met grootje. Met

‘mem’ zoals hij zegt. Die twee verstaan elkaar en ze praten vrolijk en druk. Met Grootvader gaat dat niet zo gemakkelijk. Telkens een paar woorden, dan een lange haal aan de sigaar en een bedachtzaam antwoord, waarin meer verzwegen dan gezegd wordt.

Hij heeft het nu over zijn klanten. Over een vissersvrouw, die slecht van betalen is en over een andere, die voortaan olie wil kopen bij zijn concurrent.

‘Dat heb je van die fijnen,’ zegt grootje een beetje vinnig, ‘ze steunen mekaar....

Je zel 't sien, al de gereformeerden raken we kwiet - ze lóópe allegaar na Gerrit de Vries, nou die ok petrolie gaat verkóópe.’

Zo komt het gesprek op de godsdienst, de politiek en de verdeeldheid in het dorp.

Dat interesseert me hevig. Waarom weet ik niet precies, want niet alles is mij even duidelijk. De noodzaak van zoveel strijd ontgaat mij ten enen male.

D.L. Daalder, Schimmenspel

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Praktisch alle Marokkaanse en Turkse vaders vormen een gezin met hun vrouw en kinderen, terwijl zich onder de Surinaamse en Antilliaanse vaders meerdere gezinsvormen voordoen;

Marcellus Emants, ‘Het is me niet mogelik een mening juist te vinden, omdat ze aangenaam is’.. Misschien is u 't met mij oneens, maar ik vind, dat een schrijver zo goed als

In eenvoudig taalgebruik en met behulp van foto’s wordt zo duidelijk mogelijk uitgelegd wat er voor, tijdens en na het onderzoek gaat gebeuren?. Er is zoveel mogelijk nadruk gelegd

Deze folder is een hulpmiddel om uw kind voor te bereiden op het komende echo-onderzoek.. Angst, spanning en onbekendheid met medische onderzoeken kunnen zowel bij u als bij uw

Deze folder is een hulpmiddel om uw kind voor te bereiden op het komende onderzoek van blaas en urinewegen.. In medische termen wordt dit onderzoek ook wel een mictiecystogram

Stent of filters in de aderen Een metalen of kunststof buisje dat in een vat of kanaal in het lichaam van een patiënt wordt geplaatst, bijvoorbeeld in een bloedvat, met het doel

In eenvoudig taalgebruik en met behulp van foto’s wordt zo duidelijk mogelijk uitgelegd wat er voor, tijdens en na het onderzoek gaat gebeuren.. Er is zoveel mogelijk nadruk gelegd

Als het fotoapparaat klaar is met het maken van de foto’s komt de mevrouw of meneer in een wit pak weer achter het raam vandaan.. Papa of mama mag ook weer naar jou