• No results found

Daar zijn ze 't allemaal over eens. En het gesprek glijdt over op Piet van Jaap Keyzer, die een nieuw endje land heeft gekocht van Aris van Daatje en daarop

In document D.L. Daalder, Schimmenspel · dbnl (pagina 54-60)

aardappels wil verbouwen.

Dat interesseert me niet. Ik denk aan dominee van Zweden. Hij is nog maar pas

aan Oosterend, eigenlijk geen èchte dominee, maar een godsdienstonderwijzer. Hij

slaagt erin, de kerk weer vol te preken. Want preken kan hij, dat heb ik zelf ervaren.

Soms gaan we op Zondagmorgen naar de vermaning en op Zondagmiddag nog naar

de grote kerk. In de eerste is mijn vader voorzanger, in de tweede mijn oom Jan

Vlaming, die getrouwd is met Vaders zuster, tante Hiltje.

‘Jan Vlaming ken niet voorleze en niet singe,’ beweert Grootvader, ‘hee jànkt

altoos.’ Ook dat is waar, zijn stem slaat door en heeft niets van de plechtstatigheid,

waarmee Vader voorleest uit Habakuk of Zefanja. Neen, dan dominee van Zweden.

Hij is mager als brood, heeft lange haren, holle, zwarte ogen en armen, die in het

rond zwaaien als hij preekt. Maar hij heeft een stem als een bronzen klok. En het is

een genot, je daardoor mee te laten nemen.

Eén avond zal ik nooit vergeten. Beter gezegd één middag. 't Was winter en 't werd

al donker. Buiten joeg de wind om de toren en de regen kletste tegen de hoge ramen.

De kerk zat vol mensen, die ademloos luisterden. Dominee van Zweden sprak. Nu

eens ging zijn stem de hoogte in, dan fluisterde hij zo zacht, dat hij nauwelijks was

te verstaan. Over de hel ging het en de verdoemenis. Over den duivel, die rondgaat

als een briesende leeuw, zoekende wien hij kan verslinden. Ik begreep niet alles van

zijn sermoen. Maar één ding werd mij duidelijk: wie niet leefde zoals dominee het

wou, zou gevoerd worden

naar een oord, waar weninge is en knersinge der tanden. Met schrille kleuren werd

ons de plaats des verderfs geschilderd.... Daar laaien hoge vuren op en duivels met

gespouwen tongen draaien de spitten, waaraan de verdoemden worden gebraden.

Sissend druipt het vet in de vlammen. Een dikke walm stijgt op en verduistert de

hemel, waar God het aangezicht afwendt en zich in wolken hult.... Ik rilde van een

vreemde zaligheid bij dit schrikwekkend verhaal.

Naast mij zat de oude Biem van der Vis, star zijn ogen gericht op den man in de

preekstoel. Ik had iets tegen hem: bij de laatste verkiezingen voor de gemeenteraad

had hij ruzie gemaakt met Vader en hij was hem vele malen voorbijgelopen zonder

te groeten. Zolang, tot Vader een keer rakelings langs hem was gelopen en met luide

stem had gezegd: ‘Goedenavond, Van der Vis....’ Toen had hij, verbouwereerd, terug

gegroet.... d..d..dag, meester.... Maar nu zag ik zijn brede schippershand beven. En

ik zag, dat zijn haren grijs waren.... ‘Wacht maar, ouwe,’ dacht ik, ‘binnenkort zel

jee dòòdgaan en dan is het jouw beurt.... Je bent bang foor de hel en die verdien je,

as je zo lillik doet teuge mien vader.’ Maar 's avonds, in mijn bed, was ik zelf bezeten

van angst. In de hoek van de bedstee zag ik duidelijk de tronie van Satan - ik voelde

hem naderen en zijn vingers klemden zich om mijn keel.... Moeder verscheen, toen

ik

de. Ze gaf me water en zei, dat ik niet op mijn linkerzij moest gaan liggen, omdat je

dan akelig droomt.... Maar ik wist, dat het gèèn droom was: de duivel met de

bokspoten en de spleetogen zèlf, loerend op mij, omdat ik voor Biem van der Vis

een plaats in de hel had gewenst en dus zelf een zondaar was, die straf had verdiend.

Van dat moment af was ik banger dan ooit. Moeders verhalen over de tientonen en

Heintjevaar, de griezelhistories over blikseminslag, de dreiging van de hel, de

somberheid van het kerkhof vervulden me van nameloze angst. Omdat ik ‘al groot

begon te worre’, moest ik op sommige avonden ‘oppassen’: Vader en Moeder gingen

dan ‘om een ròòkie’, ‘te bollekriek’ of naar een avond van ‘Nut en Genoegen’. Met

een potje thee en een schaaltje bruidsuikers of zuurtjes mocht ik de avond

doorbrengen. Dat ging de eerste uren goed. Ik zat in Vaders grote stoel, mijn benen

op een andere en las een Indianenverhaal of een historie van kapitein Marryat. Nu

en dan ging iemand onder de ramen langs - zijn stap klonk hol in de stille straat. De

buitendeur was op slot - de achterdeur gegrendeld; niemand kon binnenkomen, ook

buurman Plaatsman niet, die in die dagen soms dronken was en de buurt onveilig

maakte. De thee was zoet, zèèr zoet door de extra suiker, die ik meende te mogen

nemen en de zuurtjes verzachtten de eenzaamheid. Maar zo tegen tien uur, als alles

op was en de buren naar bed, dàn begon

de ellende. Ergens op zolder kraakte het geheimzinnig. Ik hoorde een schuifelstap

in de richting van de ladder. Duidelijk was het kantelen van de stijlen te horen en

voorzichtig, voetje voor voetje, kwam iemand naar beneden en sloop door de gang.

Met ogen, star van ontzetting, fixeerde ik de deurknop, die langzaam bewoog.... Het

is waar, òpen ging die deur nooit, maar ik had nimmer de moed, te gaan zien, wie

daar achter stond. Rillend kroop ik in de bedstee, trok de dekens over mijn hoofd om

niets meer te horen en sliep in.... Tegen Vader en Moeder zei ik niets, beheerst door

de vrees, dat ze mij uit zouden lachen over zoveel dwaasheid. Maar de angst bleef.

Die verrijst onmiddellijk, wanneer er over dominee Van Zweden wordt gesproken.

Ook nu, terwijl Vader en Grootvader praten over Piet Keyzer en Jan Boon en hun

gekibbel over een hek en een paadje.... Er is maar één middel tegen: bidden.

‘Lieve Heer, help me.’ Dat maakt rustig en bevrijdt je van zorgen. Ook is het goed,

je gedachten op iets anders te richten. Liefst op mensen in je buurt en hun gesprekken.

Dat doe ik ook, als ik lachen moet en het eigenlijk niet mag. Als Jaap Burger op

visite komt bijvoorbeeld, die altijd vreemde woorden gebruikt en dan helemaal

verkeerd. Ik zie dan een wonderlijke trekking gaan over Vaders gezicht; die kan zich

meesterlijk beheersen, dat heeft hij op school geleerd vòòr de klas, beweert hij

tijd. Maar hij heeft grote moeite, als Jaap Burger ‘hooghaarlemmerdijks’ spreekt en

vertelt, dat hij eenmaal bij den minister op alliantie is geweest.... Als ik Vaders ogen

zo verdacht zie glanzen begin ik vanzelf te lachen, ook als ik de onzin van Jaap

Burger niet snap. Maar ik màg niet lachen om wat de mensen zeggen, zo heeft Moeder

me ingeprent - daarom kijk ik niet meer naar de baard van Burger en de ringetjes in

zijn oren, maar ik staar naar buiten en begin te denken over een begrafenis of andere

akelige dingen.... Dat helpt meestal heel goed.... Lukt het niet, dan spring ik de deur

uit en verdwijn....

Gelukkig glijdt er nu een schaduw langs het raam.

‘Deer komt de Kluut,’ zegt grootje.

Op alle gezichten begint het te glanzen. Ze mogen dien mallen kerel graag. Hij zit

altijd vol grappen en kent de kroniek van het hele eiland. Vandaag gaat het over Toon

van Schele Pietje en Aagie van den Pieterman, die al tien jaar vrijen en nooit tot

trouwen kunnen komen, morgen over den veldwachter en zijn mislukte pogingen

om de dronken vissers op Zaterdagavond op tijd uit de kroeg te krijgen. En als de

Kluut begint, komen vanzelf de tongen los. Moeder vertelt in geuren en kleuren, hoe

ze eenmaal met een paar andere vrouwen de chocolaketel heeft gestolen uit het

achterhuis van Willem van Rennetje, toen de mannen er ‘om een ròòkie’ waren.

Niemand had

iets gemerkt; ze hadden de pot leeggeschonken en hem teruggebracht met een briefje

In document D.L. Daalder, Schimmenspel · dbnl (pagina 54-60)