• No results found

Toestemming voor reproductie dient men schriftelijk aan te vragen.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Toestemming voor reproductie dient men schriftelijk aan te vragen. "

Copied!
19
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Deze film is beschikbaar gesteld door het KITLV, uitsluitend op voorwaarde dat noch het geheel noch delen worden gereproduceerd zonder toestemming van het KITLV. Dit behoudt zich het recht voor een vergoeding te berekenen voor reproductie.

Indien op het originele materiaal auteursrecht rust, dient men voor reproductiedoeleinden eveneens toestemming te vragen aan de houders van dit auteursrecht.

Toestemming voor reproductie dient men schriftelijk aan te vragen.

Thisfilm is slipplied by the KITLV only on condition that neither it nor part of it is further reproduced without first obtaining the permission of the KlTL V which reserves the right to make a charge for such reproduction. If the material filmed is itself in copyright, the permission of the owners of th at copyright will also be requiredfor such reprodllction.

Application for permission to reprodllce should be made in writing, giving details of the proposed reproduction.

SIGNATUUR

MICROVORM:

SHELF NUMBER MICROFORM:

MMETA 0415

(2)

NOVELLE DOOR

''' B E B V U Y K .

>

DIT IS SCHRIFT 1 .. YAN JAARG~NG 9

DER VRIJE BLADEN

(3)

IiI III~ IIIII 1~'~lrj~~mili li~f~[111

00763050

1111 1I111 II

De prijs vu dit achrlft is f 1.20

Dil ie het .. rate .:hrift van den negenden Jur- lanl van "De Vrije

e

la den", Onafhanke- lijk Maandschrift voor Kunat en Letteren,/onder Redactie van Vietor E.

van Vriealand, Gerard Walac"-p en Conatanl van W ... em - Redaetie- adres Bergweg 20. Hij.

veraum • Administratie- adrea Uitgeversbedrijf

"De Spieghel", Prinsen·

gracht 856, Amsterdam.C.

Abonnementsprijs f 7.50 per jur.

r

(

(4)

VELE NAMEN

NOVELLE DOOR

BEB VUYK

,

/"

t

~

!

Hank' s vader is een Indo en een verbitterd man, sedert de verwachte bevordering is uitgebleven en ei--.. < ~;.

jong HoUander, nog niet lang op de onderneming. . benoemd werd. Hij heeft naar een oorzaak gezocht, doch zichzelf geschikt bevonden, ijverig en met vreugde voor het werk; er is geen enkele reden dan de kleur.

de Indo gepasseerd en de totok benoemd.

Deze verdenking is origineel noch onwaarschijnlijk.

het is een oude eentonige aanklacht. nochtans nimmer officieel in het openbaar geuit: een Javaansche groot- moeder en een getinte huid zijn de oorzaak van duizend minderwaardigheden.

Een nieuw geslacht, aaneengesloten en weerbaar. zal dit oordeel belachelijk maken, Emile Hemstra gaat er aan ten gronde.

Zijn achterdocht ontdekt hoon in den groet van zijn administrateur, de glimlach van zijn collega's krijgt nu een andere beteekenis. spot en een weinig medelijden voor den Indo Hemstra. Tegen deze machten tooit hij zich met zijn trots; hij loopt zeer recht op. het vel van jukbeen tot kin staat sterk gespannen en hoewel hij niemand beschuldigt of beleedigt. is zijn houding dermate onmogelijk, dat hij ontslag nemen moet.

Hij vindt een nieuwe werkkring op een rubber- onderneming nabij Palembang. maar dit eenzamer land en de nieuwe arbeid genezen den ouden smaad niet;

geen tantième kan de schade vergoeden, geen positie is hoog genoeg om de verloren waardigheid te evenaren. Hoewel niemand hier de vernedering kent.

houdt de vermeende achterstelling hem nochtans van zijn collega's verwijderd. hij toeft zooveel mogelijk in het eigen huis en komt met geen der employé's in nader contact. In deze vrijwillige ballingschap verliest hij alle begrip van verhouding en Emile Hemstra neemt

3

(5)

~gelijks toe in belangrijkheid, nu de onrechtgedachte begint uit te dijen tot een waanvoorstelling en gebeur~

tenissen en verdenkingen door elkaar warren. Alle kleine vreugden van het leven zijn vernietigd, hij heeft zichzelf buiten de menschelijke verhoudingen gestdd.

Zelfs tot de moeder van zijn kleine zoon Hank spreekt hij nauwelijks. Ze is een tengere vrouw uit Oost~Java,

bruin en schuw als een dwerghert je; ze voedt en kleedt baar kind, verzorgt baar heer en sterft, wanneer zijn zoontje vier jaar oud is.

Is dit een gemis?

Haar nabijheid heeft de eenzaamheid niet bevolkt, maar haar zacht lichaam is een teedere gewoonheid.

Een nacht, kort na haar dood, strekt hij zijn hand half in slaap, maar inplaats van den gladden, ronden schouder streelt hij het kind. Bijna geschrokken ziet hij naar het dikke bruine lijfje, bekend en nieuw nu een kleine voet zijn borst en hart raakt; de hand, waarin het ronde bolletje rust, wordt een holte van teederheid.

Een verbitterd man is geen volmaakt voorbeeld en vader voor een jong kind zonder gezelschap, Hank groeit tot een schuwe en zwijgzame jongen. Heel jong heeft de vader hem een pony gekocht en op urenverre tochten naar de eigen afzondering geleid. Lessen in den avond en tochten overdag maken zijn leven ernstig.

Vertrouwelijkheid, vriendschap en vroolijkheid zijn hem vreemd, zooals ze ook zijn vader vreemd zijn, maar hij heeft geleerd honger en dorst te lijden en de wilde boscbkippen te schieten met een lichte buks. Tien paal in den omtrek is er geen jongen van zijn leeftijd, die schiet en rijdt als hij. De andere planters stellen hem hun zonen ten voorbeeld, maar hun prijs ontneemt hem de geringe kans op een vriendje. Zijn oog ziet scherp,

..

zijn tanden zijn sterk en de handen zeer gespierd.

Trotsch is hij op zijn lenig, recht lichaam, trotsch op zijn jachtbuit en trotsch op de bedwongen moeheid na een urenlange rit. In dit leven is geen begrip van goed en kwaad, geen weifeling tusschen doen en niet~doen.

Zijn vader is zijn geweten; blindelings en zonder aarzelen volgt hij den ongebogen rug van den man.

<5

Hank's huis is niet groot, maar het heeft breede schaduwige galerijen en een steenen vloer, zeer koel onder den blooten voet. In de bijgebouwen wonen de bedienden, Wongso, Minah, Amat, Aroeman. Hij kent hen weinig, de gewone vertrouwelijke omgang van kinderen met hun bedienden is hem vreemd, zooals ook vriendschap en vroolijkheid hem vreemd zijn.

Bezoekers zijn welkom noch verwacht in dit huis, echter men ontvangt ze met een zachte stem, biedt hen een verversching en ziet over hun hoofd naar de tjitjak aan den muur. Niemand is langer dan tien minuten gebleven en voor een tweede maal terug gekomen, tot den avond, dat de Reeve hen opzoekt, twee uur blijft praten, Hemstra's dooden blik ontkomt en in Hank een verloren droom achterhaalt.

Een jonge controleur pas uit Holland: een hoekig gezicht vol sproeten, een stem te luid voor het Oosten en het enthousiasme van een heel jong meisje. V de, vele woorden, adat en agrarische wetten, de schoone glooüngen van Singapore en met een andere stem zacht en haperend van teederheid de naam van een meisje.

Hemstra laat zijn vingers klappen, Hank kent zijn vaders waardeering en buigt zich dieper over zijn sommen om de vernedering te ontkomen. Het is een

(6)

nieuwe schaamte, voornamelijk Mzorgdheid over het dwaze gedrag van een dierbaar vriend. Wel heeft hij even een Met je medelijdend geglimlacht, want hij is gewend een Mheerscht gelaat en een correcte houding als meest noodzakelijke uiterlijkheid te beschouwen, maar hoewel aUes aan deze vreemdeling hevig is, luidruchtig en onaf, zonder excuus afkeuringswaard, is Hank's genegenheid snel boven zijn minachting uitgegroeid. Hank is niet gewend een mensch recht en Mwust aan te zien, het lijkt hem even onMtamelijk als algeheele naaktheid, maar dien avond gehinderd opkijkend van zijn sommen, ziet hij recht in de Reeve's ernstige oogen en voelt zich heimelijk geraakt.

Uren of seconden later strijkt een hand over zijn haren, de controleur staat over hem gebogen en zegt:

"Dag Hank, heeft ons gesprek je gehinderd in je werk?"

"Nee", zegt Hank verlegen, want hij ziet de oogen donkerder worden.

"Goeden nacht, mijn jongen."

Het klinkt bijna bezorgd, de hand heeft zijn haren gestreeld.

Een rilling slaat door het kind, een wind steekt op, een licht waait uit; als de vader zijn stoel weer aanschuift, zit Hank nog duizelig van een onaardsche tuimeling. Heeft Vader werkelijk gelachen en minachtend "deze jonge dwaas" gezegd, of is deze zin een deel van den verwarrenden droom?

Dit bezoek zet een verboden verlangen in den dag, een avondlijke teederheid, waaraan hij den naam moeder gegeven heeft. Zij heeft gestalte, noch stem, noch gelaat, en is nauwelijks een afzonderlijke herin~

nering, een Mminde schemering, een lichte beweging in het leven.

6

Misschien is het verlangen naar een gewoner leven en een minder strenge liefde er altijd geweest, in dezen dag wordt het bewust, hoewel deze onrust nog geen heldere naam draagt en hem nog niet doet twijfelen aan de absolute feilloosheid van zijn voorbeeld. Lang, schemerig en groen zijn de West-Moesson middagen in dit land, onafgebroken valt de regen in de djeroeh- struiken, in de vochtige, geurige aarde en in een warme, Mdroefde kinderhand. Eentonig en veelvuldig als regen zijn Hank' s gedachten, woordenloos, want hij kent slechts de namen van concrete Mgrippen en deze onwetendheid vergroot de verwarring.

Maar vóór hij een naam noemt en de hoogste waarde van zijn leven vernietigt, brengt de Chineesche klontong hem het Mricht van het ongeluk bij de laatste brug.

"De toean bewoog niet."

De bedienden worden angstige kinderen, maar een kleine jongen zegt: "Waarschijnlijk is een arm of been gebroken."

De strakke, blauwe hemel boven een schel groen land, kampongs liggen tusschen bewegelijke, ritselende bamboe-boschjes, het geluid van water, aan den anderen oever tusschen grauwe brokken lijkt een witte steen te liggen. Haak buigt zich over den gewonde. Wie werpt hem op de knieën en slaat hem duizelig? Een dikke, vette vlieg kruipt langzaam van den neus naar het ooglid. Hank is op den bodem van een put terecht gekomen, afschuw fladdert rond zijn hoofd, zijn klein, snel hart jaagt niet langer het warme bloed voort, maar groeit als een benauwend zwaar dier tot zijn keel. Heeft hij geschreeuwd?

7

(7)

Vlekka., donk~re, vochtige vlekka., d~ grond is

bew~gelijk en vreeedijk van bloed en vliegen.

"Vader, Vader", zegt hij een paar maal hulpeloos, maar zijn hoofd vindt tot steun slechts de eigen knieën.

Ergens uit een oud graf zijn de angsten en verschrik- kingen van de schemering en den nacht losgelaten, ze zwermen aan als vliegen op aas.

Zoo worden dood en bederf in hun afschuwelijksten vorm en in volkomen eenzaamheid aan Hank geopen- baard, maar de dokter, die een uur later van zijn paard springt, vindt een kleine jongen dicht naast zijn vader gehurkt, hem koelte toewuivend met een blad.

De vreeselijke vlekken zijn met bladeren en steeDen bedekt, de dikke, walgelijke vliegen, die langs den neus naar de dichte oogen kropen, verjaagd, doch nóóit, nóóit levend in deze wereld van hoomen en zon, dreigende onweersluchten en zwart glinstereDde sterren- nachten, zal Hank durven vertellen naar welke afschu- welijke plaatsen zijn gedachten als teugellooze paarden op hol zijD geslagen in de eeuwigheid van één uur.

Die Dacht is Hemstra gestorven, maar Hank heeft zijn voorbeeld behouden. Want die liefde voor zijn vader is steU en streng en draagt in haar absoluutheid de kiem van haar ondergang, zij is gebonden aan onfeilbaarheid, maar zeker zou nog deze week of over jaren het voorbeeld gefaald hebben en had Hank zich een nieuw begrip van goed en kwaad moeten verwerven. Evenwel een steile helling eD een schichtig paard hebbeD deze gespletenheid voorkomeD, want de dood is barmhartiger dan het leven, wel ontneemt hij het lichaam, maar laat den droom oDaangeroerd.

Holland.

ID een oud huis aan een doode gracht woont Hank bij oom Nico en tante Helma. De uiterlijke omstandig- hedeD zijn gansch veranderd, zon, boomen eD menschen; het schaduwige erf is verlaten, zijn vader gestorven, nochtans is zijn voorbeeld even streDg gebleven, voor aarzeling of twijfel onaanrandbaar, als herinnering zuiverder bemind.

Ongedeerd ontkomt Hank zijn eerste herfst, immers een muis ritselt als een tjitjak eD buiten maakt de koude regen hetzelfde geluid als de lauwe buien in de West- Moessonnachten. Dorre bladeren schuren langs de straten, het raam rukt aan den haak als een verlangende kettinghoDd, de witte, gekalkte mureD van zijn kleine kamer met het uitzicht op de gracht en de wapens en doeken van thuis schutteD in dit vreemde land een eigen vertrouwd terrein af. De tafel staat voor het raam, de lamp is laag neergetrokken, met het hoofd dicht over de boeken gebogen leert de jongen zijn lessen.

In een schemerig groene tuinkamer met het uitzicht op breed uitgroeiende, nooit bloeiende rhododendrons en eeD klein stukje muur, grijs en niet grooter dan een grafsteen, verschuiven Oom Nico en tante Helma hun dagen. V de jaren hebben zij met de deugden en gebreken van de beminde poes Nelleke hun vrienden verveeld, thans prijzen zij op dezelfde verrukte manier Hank, de zoon van neef Emile.

Dit alles is hinderlijk, doch niet kwetsend, zij zijn oud en het is normaal, dat met zijn jeugd hun leven geen contact heeft. Doch op school zit hij met jongens en meisjes van zijn eigen leeftijd in de klas, zjj zijn voor hem blonde en bruine hoofden, brutale antwoorden, goede maandlijsten; hij kent slechts enkele namen. Den

(8)

eersten dag hebben zij hem omringd, uitgevraagd en bekeken; verward en verschrikt door zooveel nieuwe indrukken en stemmen heelt Hank nauwelijks geant~

woord. Hun spreken is te luid, hun bewegingen zijn te ruwen hij is te snel overgeplaast uit de stilte van een schemerige achter~galerij in de verbijsterende drukte en luidheid van een Hollandsch schoolplein. Hoewel uit verschillende milieu's afkomstig hebben deze kinderen tot op zekere hoogte een zelfde verleden, een zelfde toekomst en de zelfde belangen in dezen dag: Vaders, moeders, verjaardagen, straffen en duizend plannen.

Hank heeft alleen het strenge visioen van zijn vaders steile, eenvormige liefde en de geringe veiligheid van een kleine kamer in een oud huis.

Zijn leven is in geen enkel opzicht aan het hunne verwant, nochtans is deze afwijking niet de diepste oorzaak van zijn eenzaamheid; achterdocht, waarschijn~

lijk geërfd, doch jaren latent gebleven en nooit vermoed, dwingt hem tot deze vrijwillige ballingschap.

Eens heeft hij een buurjongen hooren lachen om zijn foutieve uitspraak van een eenvoudig woord en vanaf dit oogenblik is Hank opmerkzaam geworden voor spot en minachting en duizend verbeelde geringschattingen.

Waar twee jongens fluisteren, fluistert men over hem, waar heimelijk gelach weerklinkt, bespot men zijn houding en manieren. Hank werpt het hoofd naar achteren en ziet onafgebroken naar de noordelijkste kaap van Rusland. Na schooltijd gaat hij tusschen de jongens door zonder groet, de handen in de zakken tot vuisten geknepen. Hij houdt den rug stijf en recht, maar het driftige bloed slaat hem duizelig en maakt zijn loop onzeker; het is om deze houding, niet om het bruine gelaat, dat menschen op straat naar hem omzien en kinderen een scheldwoord roepen. Andere jongens

zouden den lacher afgerammeld en de beleediging vergeten hebben, Hank laat beiden na, doch plaatst zichzelf buiten hun gemeenschap.

In Indië heeft hij vele uren over zijn boeken verlum~

meld, in deze maanden leert hij gestadig en haalt de schade in. Uren lang oefent hij zijn uitspraak, maar hoewel hij de moeilijke Hollandsche g leert zeggen, behoudt zijn stem toch het lieve accent van zijn eerste taal. Dien zomer heeft hij de boekenstalletjes bij de oude stadspoort ontdekt en menigen zonnig en namiddag zwerft hij dien kant op. Zijn zakgeld is gering, zijn begeerte hevig, zoo keert hij vele malen voor hij het Mahabharata en de geschiedenis van Java koopt. Deze boeken zijn niet de gewone lectuur voor een jongen in de eerste klas van de middelbare school, maar Hank leest met zijn vinger bij wijzend, als een kind dat spellen leert. Moeilijke zinnen herhaalt hij vele malen tot hij begrijpt. Half luid lezend ligt hij 's avonds op den grond naast de neergetrokken, slingerende lamp en de helden en goden veroveren hem geheel, door bloed en lot voelt hij zich aan hen verwant. Aan den muur hangen gebatikte Solosche Kains, krissen en een wajang~figuur.

"Ardjoeno, Ardjoeno!"

Hank ziet naar de eigen schrale, bruine hand en de naam, eenige malen herhaald, klinkt nieuw en ver~

trouwd als een bekend motief voor het eerst op een vreemd instrument geprobeerd. Waarschijnlijk is deze nieuwe gemeenschap voortgekomen uit een instinct tot zelfbehoud, een vlucht uit gevaarlijke eenzaamheid. Ze vereenvoudigt de dagelijksche moeilijkheden niet, wH geeft ze hem de fictieve steun van een heimelijk bond- genootschap.

Deze genegenheid is avondlijk en irreëel, de dokters~

studie, waar hij de volgende jaren toe besluit, is er in

\\

(9)

geen enkel verband mee te brengen. In deze jaren begint hem zijn verlatenheid bewust te worden en vele avonden gaat hij een weg terug, doch vindt in een bekend huis en een groener land slechts meerdere verwarring en geen enkele veiligheid. Op zijn kamer zijn alleen de boeken; hij heeft een reeks artikelen in handen gekregen over de nooden der Indische volkeren, bijgeloof, armoede, en ziekte en in deze geurige schemerige lente- avonden, gebogen over tijdschriften en couranten, spelend met zijn magere, gele vingers, besluit Hank tot de dokterstudie. Nadat hij zich in Leiden als student heeft laten inschrijven, verandert nochtans zijn leven slechts in geringe bijkomstigheden. Niemand kent dezen stuggen, onwereldschen eersten jaars, van corps noch club is hij lid, iederen morgen loopt hij alleen den weg van het station naar de collegezaal en iederen namiddag spoort hij terug naar de kleine, stille stad en woont in het huis van Oom Nico en tante Helma. Hij werkt hard en leest veel, hij heeft altijd hard gewerkt en veel gelezen. In afzondering opgegroeid, hebben aanleg en opvoeding hem de innerlijke mogelijkheid ontnomen zich opnieuw aan te sluiten, maar nu is hij begonnen zich een vrijgeleide te verwerven naar een land, waaruit hij is weggeweest. Op straat zien de menschen nauwe- lijks naar hem om, men kent zijn stille figuur en licht slingerenden gang, nochtans blijft hij een vreemdeling in het eigen gevoel. Door dit onnatuurlijke leven gaan de gewone verhoudingen van een mensch tot vele menschen verloren en de belangrijkheid van Hank Hemstra neemt wanstaltige afmetingen aan.

Bij tijden worden in een onverhoedsche vlaag doel en werk vernietigd en Hank vindt noch in bet verleden,

noch in de toekomst een excuus voor zijn bestaan.

Nadat het evenwicht hersteld is, zoekt hij een reden voor dezen periodieken twijfel. Van de herfststormen en de verrukkende voorjaarswinden ontgaat hem den invloed niet, echter zijn abnormale afzondering en egocentrische levenshouding worden niet als diepste oorzaak onderkent. Op een van deze verwarrende herfstdagen, strak en ritselend als tafzijde in den morgen, maar ten avond geuriger, vochtig verwaaid van de eerste stormen uit het Noord-Westen, ontmoet Hank het meisje.

Waarschijnlijk is hij haar vele malen voorbijgeloopen op het lab, de bib en in den trein, eerst dezen avond heeft hij haar herkend. Even voorbij Hillegom is de trein stil blijven staan. Hoewel de meeste passagiers uitstappen, conducteurs langs de spoorlijn draven en werklui tegen de rails hameren, zit Hank op de zelfde plaats en ziet zonder belangstelling uit het raam. Het is bijna donker, in de takken van een vergroeiden dennenboom op de uiterste duinenrij verbrandt de laatste zon. Uit de bosschen walmt de avond over het land, een onveilige, vijandelijke avond, zonder schijnsel en zonder veiligheid, waarin een goed werk wordt verknoeid en niet meer overgedaan kan worden. Kun je uit een derde klas coupé ineens aan den rand van de wereld komen en snel een besluit moeten nemen om niet in de desolatie onder te gaan? Hank tracht een sigaret aan te steken, maar nadat zijn laatste lucifer gedoofd is, heeft hij het raampje naar beneden gegooid om aan deze plotsche bekommernis te ontkomen.

Tegen de helling is een open keet gebouwd, het versche hout geurt naar de bosschen. Op de treeplank van de naaste coupé staat een meisje en wrijft gedachteloos een verwelkte aster tusschen de vingers fijn. Deze geur van 13

(10)

dood en bederf verwart zijn verstand, het is een reden~

loos verdriet en bijna een angst. Ben onverhoedsche wind vlaagt om den hoek van de keet, iets oneindig zachts streelt een oogenblik troostend zijn wang, doch als hij het hoofd omwendt, heeft het meisje de das reeds gegrepen.

Zoo heeft Hank nog nooit een meisje aangezien, maar dit korte moment, later duizend malen terug gewenscht, is snel voorbij; de velden geuren sterk, nochtans is de geur van de bloem heviger, de oogen hebben andere oogen geraakt, het hart bewoog en de wang brandt van een verbijsterende Iiefkoozing. Het meisje staat met den rug naar hem toe; ze is klein, haar zwarte vlechten zijn op de ooren rond gelegd, over de kraag van haar kort blauw jasje beweegt een kleine, losse krul als een zacht, zwart veertje. Hank heeft zijn arm gestrekt, in de holte van zijn hand valt een koude regendroppel, in zijn hart het verlangen die kleine zachte veer aan te raken. De verdere reis hangt in zijn oogen een smal donker gelaat, glimlachend en ernstig, evenwel bij het uitstappen dwingt hij zichzelf niet naar haar om te zien. Deze ontroering is gansch nieuw en even onverwacht en diep als zijn snelle genegenheid voor den jongen controleur, een half leven geleden.

In de eerst volgende weken ontmoet hij het meisje vele malen en gaat haar voorbij zonder groet met afgewend gelaat. Een beschamende teederheid veront- rust zijn verstand. Er is geen enkele reden voor deze bijzondere genegenheid, nochtans overstroomt zij hem geheel en door studie uit den dag gebannen, teistert zij zijn nachten. Het deert in het geheel niet, dat hij haar naam niet kent en nauwelijks het gelaat; ze is een visioen, oneindig liefelijk en dierbaar, een tehuis

l i

verwant aa.n de beminde schaduwen van zijn eerste jaren, maar ontstellend levend, in dezen dag.

Op een sneeuwmiddag, vlak voor de kerstvacantie, ontmoet hij Frans Luursma bij de deur van de bib.

Luursma studeert geschiedenis. Hank kent hem sedert eenige weken; een zelfde boek, dat zij gelijkertijd in een leege coupé naast elkaar zittend lazen, heeft hen in gesprek gebracht. Hij is een kleine, dikke jongen, met een bleek, zacht gezicht, nestharen, een bril en een te kort been. Zijn prettige verteltrant en juist geformuleerd oordeel bekoren Hank, maar zijn moeilijke, gebroken gang en samengeknepen, zeer bijziende oogen wekken zijn ergernis. De kracht van zijn eigen gezond lichaam, de scherpe oogen en sterke tanden, hebben hem vanaf de eerste jeugd met een helle heidensche trots vervuld.

Frans' lichamelijke tekorten wekken een barbaarsche minachting in hem op. Echter dit gevoel is hem niet bewust, doch dezen middag, samen naar het station loopend, verandert de trage sneeuwval in onrustige witte vlagen en wanneer Frans, uitglijdend en bijna blind door de sneeuwvlokken tegen zijn bril, zijn arm grijpt, wordt Hank in een duizelend oogenblik een primitieve afkeer geopenbaard. Zijn hart klopt heviger, hoewel ze voorzichtig loopen; de golf van afkeer is weggevloeid, het begrip van een eenzaamheid, smade- lijker dan de eigen vrijwillige ballingschap, is achter gebleven; maar dit koude inzicht is in geen enkel opzicht aan medelijden en barmhartigheid verwant.

Voor ze het stationsplein oversteken, blijven ze even staan. Lichten zijn gefilterd, geluiden vervormd, afstanden op onrustbarende wijze ingekrompen en vergroot. Op dit oogenblik passeert een meisje hen en zegt: "Dag, Frans:'

Hank knipt met de oogen tegen een te fel licht.

IS

(11)

"Nita ten Have."

Hij hoort een naam, drukt een hand en vindt zichzelf eerst geheel terug als zij drieën de trappen naar het andere perron oploopen. Frans en het meisje praten druk. Hank zoekt naar een excuus om een latere trein te kunnen nemen, maar hij kan den korten zin niet samenstellen en moet met hen in dezelfde coupé plaats nemen.

"Nita ten Have."

Nn kent hij haar naam en kan haar groeten, iedere keer als hij haar tegen komt, onmogelijk is het het hoofd af te wenden om, heimelijk gestreeld door baar lichte beweging en vage geur, een beminden droom te behouden.

De trein is goed verwarmd en weinig bezet. Nita klopt haar mantel buiten uit en zit in de coupé in haar roode trui en schots geruit rokje. Frans heeft zijn bril afgezet en poetst zijn glazen schoon. Dom en ziekelijk is het gelaat met de hulpelooze oogen, waarin de pupil onnatuurlijk vergroot is. Hank wendt onmiddellijk de oogen af. Nita en Frans praten onafgebroken. Het meisje heeft het hoofd gebogen en vertelt van thuis.

Verwarrend veel namen, Maatje, Ati, Ru, Herman, Jetty. De diamant aan haar vingers trekt een lichtstreep langs haar donkere rok en Hank ziet haar smalle hand, zoo tenger van bouwen mager, dat de vingers tot de wortelbeentjes lijken doorgegroeid. De lijn van de wangen buigt een blijvende glimlach rond het gelaat en de oogen lichten en leven als diep, donker water.

Het luisteren naar het kabbelen van die twee stemmen geeft hem een ongekend behaaglijk gevoel, soms klatert haar lach er tusschen door als een kleine waterval. Hij voelt door zijn jasje de ribbels van de planken van het tusschenschot en Hank steekt de

handen in den zak. De beklemmende angst drijft voorbij, want het visioen is vleesch geworden en nochtans niet verwoest. Buiten sneeuwt het onafgebroken, alle sporen, wegen en gedachten zijn volgesneeuwd tot een volkomen vrede.

Ineens is het voorbij. Seinen en lichten en het donkere vochtige perron, maar daar buiten is het witte plein zonder trams geluidloos, bevolkt met schimmen. De fijne, nieuwe sneeuw dringt in de neusgaten.

Frans bergt zijn bril op en zegt: "Willen jullie mij thuis brengen?"

"Natuurlijk."

Hank hoort het lichte accent van medelijden in haar stem, hij gooit de schouders naar achteren als een krachtig beest.

Ze loopen gearmd, de manke jongen in het midden.

Hank herkent wegen noch huizen. Een plein, vele grachten, besneeuwde boomen, gedempte lichten, lang- zame auto's. Ze staan op een stoep onder een balkon en Frans reikt hen de hand.

"Dank je wel."

De deur valt dicht, het licht dooft.

Ineens heeft Hank gezegd: "Wilt U mij een arm geven?"

Ze loopen dicht langs den huizenkant. De straat komt uit op een gracht. Uit de open deur van een winkel werpt het licht een hel glinsterend pad over den weg, maar het water is donker en vijandelijk.

Ze hebben een oogenblik stil gestaan op een kleine, gebogen brug. "Wit en zwart, nu is de wereld een houtsnede", zegt het meisje.

17

(12)

Een keer is zij bijna gestruikeld, baar hoofd heelt zijn schouder geraakt.

"Zij weet alles."

Het is een dwaze gedachte. Hank herinnert zich niet hoe hij er aan gekomen is, maar ze is troostend als een hand op zijn arm.

Van een boom valt met een doffe bons sneeuw op den grond. Ze loopen door een laan van een buitenwijk.

De uitstekende takken van een besneeuwde heg steken en streelen Hank' s hand. Het heeft opgehouden te sneeuwen, maar Hanlt en Nita loopen zonder te praten door een nieuwe stad. Na weken ontmoeten ze een postbode, na vele maanden komen ze een huis voorbij, waarin een viool wordt gestemd en daar eindigt de straat op een klein pleintje en zegt het meisje, een tuinhekje openend:

"Hier woon ik."

Het einde komt onverwacht. Ze geven elkaar de hand.

"Ik heet Nita. Dank je wel, hoorl"

"Goeden avond. Ik heet Hank."

Het is niet moeilijk bij de Vreelands geïntroduceerd te worden. Nita's zwager en zuster hebben een welkom klaar voor alle Indische jongelui, die in Holland hun studie voltooien, boeken, bedden, eten en drinken hebben, doch geen tehuis. Hank gaat een Zondag- middag met Frans mee, hoort namen en drukt handen, want er zijn vele H.B.S.,ers, gymnasiasten en studenten, die in dit huis hun vreemdheid verliezen en den avond luid maken met hun stemmen en muziek. Hank zit op de haardbank, naast een jongen, die Al genoemd wordt en viool speelt, slordig, doch met veel gevoel. Hij is beroemd om negen verschillende kosthuizen in één jaar,

18

legt Hiang Li Hank uit. Een breede grijze streep drukt een verwarrend merk in Li's zwarte haren en bij heeft de hooge, schrille stem van een verwend kind. Evenwel, bij is de eenigste, die zich met Hank bemoeit. Iedere vreemdeling wordt hier aan zichzelf overgelaten en vindt de tweede keer zijn houding of blijft weg. Hank keert terug en wordt een trouwen zwijgzaam bezoeker.

Prettig zijn deze uren nauwelijks voor hem. Hij schrikt de schaarsche keeren, als hij aangesproken wordt; soms durft hij een kort, moedig oogenblik het meisje aanzien en voelt zich heimelijk gestreeld.

Overigens zit bij dicht bij de haard, het vuur als een warme ritselende mantel in den rug, drinkt thee en hoort noch de gesprekken, noch de muziek. Later trekt bij zijn jas aan in de kleine hall. Een hooge, roode kaars brandt in een aarden kandelaar. Nita zit op de onderste tree van de trap, haar hand is zacht en warm. Er is geen enkele reden voor deze opwinding, noch voor de teleur- stelling daarna. In Leiden ziet Hank het meisje niet langer dan een oogengroet, maar dit voorjaar schuiven hun levens dichter ineen, want ze heeft een kleine, witte cano en vele avonden varen ze met den wind in het zeil de rivier op naar den laatsten inham.

Nita houdt van den avond en van het water. De zon staat reeds zeer schuin en de lucht is geel en geurig als honig. Een trainer schreeuwt zijn instructies naar een oefenwherry, een boer roeit zijn schuit met melk- bussen moeilijk naar den overkant. Bij de bocht is een geel lidteeken in het nieuwe riet, een waterhoen schiet met haar jongen achter zich weg in de opening. De kleine boot heeft geen stuur, het meisje houdt de pagaai en Hank heeft de schoot in de rechterhand, de linker ligt op den bodem. Hij voelt den druk van het water als de polsslag van een mensch, het klotsen

19

(13)

heeft de zelfde regelmaat als de rustige ademhaling van een slapende. Bij den inham laten ze het zeil zakken en sturen naar het midden van de rivier, Nita pagaait. Dor riet kraakt en breekt, met een goede vaart glijden ze over een kleine gladde vijver tusschen de halmen en binden het touw aan een oude knotwilg vast. Een sidderende, groene muur beperkt het uitzicht, door de smalle doortocht zien ze de booten op de rivier en een molen op den anderen oever. Om de stilten en de geluiden van den avond is het meisje deze tochten begonnen, om zijn sterke arm en vertrouwde zwijg- zaamheid heeft ze Hank als tochtgenoot aanvaard, maar naar mate de zomer groener wordt, zoeken zij eerder de bocht en praten, terwijl ze in de smaUe boot op hun rug liggen en elkaar niet aanzien durven.

WeifeUoos en zonder verwondering is haar leven geweest, vanaf het allereerste begin, recht als een pinangboom. De eigen woning, een klein ziekenhuis, een zelfgebouwd kerkje, Vader preekt, Vader geeft timmerlessen en obat en rijdt aUe drie maanden uit voor een wekenlange tocht. Zoo lang zij zich kan herin- neren, zijn menschen om raad gekomen, Moeder helpt, Moeder wascht wonden en rolt verband, terwijl haar vijf jongens en twee meisjes tusschen de wachtenden spelen en de klachten aanhooren.

Ziekten - feesten - een bandjir.

Altijd is er armoede en geldgebrek in dit rijke en vruchtbare land. Het zuivere hart van een klein meisje wordt verontrust door wonden en honger, het hulpe.

looze gebaar van een magere hand, de nederige Klacht.

Later ontdekt ze het verband tusschen luiheid en armoede, bijgeloof en ziekte, maar deze kennis sust het geweten niet, doch bepaalt haar studie, de medicijnen.

Het oudere zusje is met een leeraar getrouwd ·en nadat 20

deze voor de tropen is afgekeurd, reizen ze naar het kleine stadje in Holland, waar hij aan het gymnasium benoemd is. Het jongste zusje gaat met hen en reist na haar eind-examen dagelijks naar Leiden. Ze kent haar weg en weet haar taak, temidden van zoekende studiegenooten, besprongen door de problemen van haar tijd en jaren maakt de gedachte aan een klein ziekenhuis in een groener land haar hart rustig. Het is deze liefde en dit evenwicht, een enkele maal kenbaar door een geringe afgetrokkenheid, die haar overwicht geeft in haar verhouding tot de vele jongelui, die haar thuis bezoeken. Ze kent hun moeilijkheden, hun speciale vreugden en heimelijk verdriet; ze is een trouw kame- raad, met steun gereed, tot hulp bekwaam. Alleen Hank zwijgt en tot hem spreekt ze over het eigen leven en in de lange, geurige avonden van dezen voorzomer wordt aan hem een nieuwe naam geopenbaard.

De strengheid van zijn vader, de nevels rond zijn moeder en zijn verwarrende genegenheid voor den jongen controleur hebben zijn leven moeilijk gemaakt en hem apart gezet onder de menschen. Deze liefde en de gedroomde en verachte teederheden zijn strenge geheimen, verzwegen als een schande. Maar dit meisje spreekt aarzeloos van haar jeugd. Veel kinderen, veel zorgen en een taak van God aanvaard. Te kort aan geld, te kort aan comfort, twee meisjes en vijf jongens en bijna ieder jaar een afscheid.

Dit leven is zeer eenvoudig, door twijfelingen niet verontrust, door achterdocht niet vereenzaamd, noch door zelfontleding van aUe levenswaarden vervreemd;

zonder onuitsprekelijke namen voor een geheim verdriet, verachtelijk als een dwaze schande. Hier zijn de ongecompliceerde vreugden en smarten van een eenvoudig kinderlijk bestaan. Ziekte, scheiding, dood,

(14)

liefde, schaduwlooze vroolijkbeid en een moeilijk werk tot sterveDIJ toe bereid.

Als hij de hand strekt kan hij het aanraken, het meisje, twee zachte bruine handen en een enkelvoudiger en volkomener leven. Een oogenblik raakt een wilde, ongecontroleerde vreugde zijn hart, dan verbergt hij de sidderende handen in de zakken en ziet strak naar de lucht in het Westen, die welkt met de teedere kleuren van een bloemblad.

"Ik houd van haar."

De zin wordt niet hardop gezegd, is nauwelijks een aparte gedachte, maar het lijkt of een geheim luid over het water wordt geschreeuwd.

Vele nachten ligt hij neer zonder slaap, met een liefelijk beeld in de gesloten oogen.

"Nita, Nita!"

Haar naam wordt een klein lied in zijn hoofd en ligt als een avondvrede om alle gedachten. In Juni moet hij zijn eerste examen doen en daarna zal hij spreken.

Nog nooit was een lente zoo overvloedig en uitbunrug in dit land als die laatste Zondagavond in Mei. De Vreelands drinken thee in den tuin, Hank en Nita zitten in de vensterbank. Van den perenboom druipt langzaam en geluidloos de bloesem. Ben bloemblad raakt Hank als een vluchtige kus tusschen de oog en en maakt hem roekeloos.

"Jij zult alles weten", bekent een kleine stem, maar de gewoonte der eenzaamheid achterhaalt het woord.

De schemering ontkleurt den tuin, Jetty schuift den theeboel in elkaar. Nita's schouder brandt aan zijn arm, maar de tijd is voorbij gegaan. In eens heeft Hank haar hand aangeraakt en moeilijk gezegd: "Deze maand kan ik niet komen, je weet mijn propjes. Maar daarna, Nita, met de boot of met de fiets."

22

"

Bank!" Het ia de naam alleen en de belofte voor

dien dag en tienduizend andere dagen.

"Pas op", waarschuwt het meisje, als zijn achterband in de rails raakt. In de verte belt een tram, maar een cluon dreigt nijdiger en terwijl hij valt, hoort hij Nita

"Hank!" roepen met het rauwe accent van een laatste angst.

Dan wordt hij overwonnen door de pijn en opgelost in stilte.

Over een kleine, witte tafel hangt een doek met blauwe ruit. Pijn heeft hem uit den slaap geklopt in een nieuw huis. Een hand beweegt voor zijn gezicht en vloeit

warmte in zijn ked.

Hij drijft weer heen.

Een avond glijdt hij een kleine kamer binnen, een lamp brandt laag aan den vloer en er groeien schadu~

wen als bloemen.

Een stem zegt: "Het is nacht."

Pijn klauwt in zijn schouder, woorden zijn beweeg~

lijk als knikkers. Ze rollen in een put samen en hij zegt haastig: "Waar is Nita1" Hij is afgereisd voor het antwoord, doch in den morgen vaart hij eindelijk de haven binnen. Ben beest knaagt aan zijn beenderen, maar de zon schijnt en er schuiven takken langs het raam. Later vertdt de zuster heJQ van het ongeval.

Nita zit op den stoel naast zijn bed en Frans heeft aan het voeteneinde plaats genomen.

"Het is goed afgeloopen" , hoort Hank zijn eigen stem zeggen. "Het voorwiel ging over mijn hand en 23

(15)

door den val werd mijn schouder beschadigd. Bn dan mijn hoofd. Lichte herseDschadding, geloof ik."

"Kun je nu al weer goed zien?" vraagt Nita.

Hij ziet haar recht in de oogen, zijn gelaat breekt in een lach.

"Alleen jou."

Ben vreemde opgewondenheid maakt zijn stem onbeheerscht en de woorden opzichtig. Hij ziet de blijdschap over haar gelaat trekken en een roekelooze vreugde beweegt in zijn borst.

Frans knipt tegen het licht, een speer van zonne- stralen valt door een reet van het gordijn en treft hem in de oog en. Hij knijpt ze samen, zoodat ze smalle, roode wondranden lijken achter zijn blinkende glazen.

Hank herinnert zich een oude afkeer en een oude angst, maar de ander draait zich met den rug n:lar het gordijn en zegt:

"Het is nog een bof, dat het na je examen gebeurde."

Van den weg komt een vaag gerucht van trams en auto's en Nita moet aan het ongeluk van den vorigen middag denken en de visioenen van den laatsten nacht.

Ze staat op om op de gang aan de zuster een vaas te vragen en terwijl ze de seringen schikt, voelt ze Hanks oogen als zon in haar hals. Ze trekt een bloem op en breekt een stengel korter en treuzelt om tot een gewoon gesprek en een beheerschte houding terug te keeren.

Van allen druk verlost en met een genezende warmte doortrokken, ligt Hank naar haar te kijken en kust iedere beweging. Een oneindige teederheid wiekt over hem heen, en terwijl zijn oogen haar hoofd streelen, voelt hij een nieuw geluk zich los maken.

Zijn hoofd is een donkere kern in het kussen, de blauw gestreepte pyama maakt hem een kleine jongen.

De opgewondenheid van de eerste oogenblikken is 21

afgedreven en zijn oogen zijn rustig als een kaaravlam in een stille kamer. Nita zet de vaas op tafel en gaat weer zitten. Ben bloementr08 hangt haar over den schouder. Hank wendt het gelaat af, door een verloren verlegenheid achterhaald.

"Je glimlacht als een Japanner", zegt Frans.

De gordijnen zijn opgetrokken en in het hooge, klare licht van Juni verbindt dokter Kari Hanks hand.

"Hoe zijn de photo' s uitgevallen?" vraagt de jongen.

De dokter is sterk en jong, hij fluit tusschen de tanden.

"Heb je al gediend?"

"Ik had studieverlof:'

"In geen geval hoef je soldaatje te spelen."

In de hooge vaas staat één tak van Nita' s seringen verlept. Hank ziet er strak naar, terwijl hij "hoezoo?"

zegt.

"Och, je hand:'

De jongen vraagt geen nadere uitlegging, de dokter heeft de tact de zuster om een instrument te sturen.

Ben vogel fladdert in de raamopening.

"Je had toch geen militaire plannen?"

Hank ziet naar de sterke witte handen, die het verband rollen en zegt:

"Neen, alleen medicijnen."

"En dan Indië en een primitieve praktijk."

Hank knikt en wendt het hoofd af, de zuster kraakt in de deur.

"Dank U, zuster. U kunt wel gaan."

"Dit is het einde", denkt Hank. "Hoe kon ik ver- geten."

Hij zuigt zijn trillende onderlip tegen de tanden. Als een vreemd, dood ding ligt de verbonden arm naast 25

(16)

het lichaam. Kari slaat de deken er over heeJl. Hij ia slechts een jaar afgestudeerd en heeft geen troost.

Verlegen bergt hij de eigen handen in de zakken en zegt wankel:

"V oorloopig moet je kalm afwachten."

"Ja", zegt Hank met een geruste stem.

Hij ziet verwondering in Kan's oogen springen, maar als de deur achter den dokter dicht valt, slaat hij het laken als een schuttende tent over het hoofd en duwt het gelaat in het kussen.

De ruwe beweging jaagt het beest in zijn schouder op, doch deze klauwende pijn verstoort het klagende rhythme in zijn hoofd niet. In de zonnige wereld van de laatste maanden heeft hij niet op de schaduwen van angsten en voorgevoelens gelet. Nu herinnert hij zich een vergeten schrik, den waanzinnigen angst bij het ontwaken uit een droom, waarin hij zich zelf tegen kwam met Frans Luurma's bijziende oogen en onregd- matigen gang. Echter, de geheime waarschuwingen heeft hij niet geacht, nu is het licht uitgewaaid en ligt hij in de duisternis door snel wisselende beelden geteistera.

Het verleden verbreekt zijn dam en vloeit in dezen dag.

Oude namen, barbaarsche machten, vaders dood gelaat, de Reeve' sstem.

Deze branding slaat hem duizelig, hij snakt naar adem, want oude angsten en een 'nieuwe schande drijven tegen hem op. "Nita, Nita", klaagt hij.

Die naam slaat een anker in het zand, hij landt voor haar gelaat.

"Nita", smeekt hij en ze straalt door de scheme- ringen.

Maar de pijn vreet in zijn arm en een stem schreeuwt schaamteloos hardop: "Verminkte!"

Het woord wappert als een roode doek. Dit is het 26

einde, het einde, een bezwering duizend maal herhaald om aan een lot te ontkomen, dat nochtans onafwend- baar is.

Zijn gezonde hand ligt op het laken als een verlaten slede in de poolvlakten.

Ineens kermt hij - het geluid van een hert vóór de barmhartige kogel treft - dan breekt hij in tranen onbesuisd en roekeloos als een kind, dat voor 't eerst afscheid neemt.

Het laaste verband is afgenomen. Hank loopt de gracht aan de buitenzijde der boomen, de verminkte hand als een beschamend naakt ding in den zak.

"Gebruiken", zegt de dokter.

De vleeschwonden zijn snel genezen, de versplinterde beenderen kunnen niet meer recht groeien. Dokter Kari zegt weinig en Hank aanvaardt zijn zwijgende sympathie als de eenig toelaatbare vorm van mede- lijden.

"Gebruiken."

Hij duwt de verminkte hand dieper in den zak. Alles is ingestort. Een primitieve schaamte verandert de verhoudingen.

Hank Hemstra behoort nu tot de onbegeerde gemeen- schap der verminkten en deze verbanning is vernede- render dan de geërfde afzondering van zijn schooljaren, die hij met trots aanvaard heeft. BiJ zijn oJlmogelijk geworden studie verwijlt hij nauwelijks; ze is hem de theorie van een werkzaam leven, hoewel hij haar eenige jaren bedriege1ijk als zijn ideaal beschouwd heeft. Daar is de oude heidensche vreugde om het eigen lichaam, de sneUe adem, de scherpe oogen en sterke tanden, maar de rechterhand blauwen afzichtelijk als een geplukte vogel hangt in een zwarte doek.

27

(17)

Het ongeluk heeft hem neer geworpen, vernederd en in geschonden staat; er is geen enkele waarde, liefde, noch werk, noch verdienste, noch eer, die hem weer op de voeten kan zetten, een gelijke onder gelijken. Br heeft een bazuin geklonken, er werd een vlag gezwaaid, onveranderd is het uiterlijk der aarde gebleven en nochtans gansch veranderd.

Tusschen de steenen barst de droge grond, een kant- werk van schaduwen en zon beweegt in het water.

Frans Luursma staat op de stoep en belt aan.

"Dat treft", roept hij Hank toe. "Ik kom juist infor- meeren, hoe het met je staat."

Drie trappen op en twee portalen over, de gecombineerde geuren van kamfer en boenwas. Ben zolderkamer met schuine balken, wit gekalkte muren, een met goud geborduurde doek, wapens, geweren en speren, zeer goed onderhouden, een beheerschte kamer en zeer persoonlijk, een Hollandsche zolder, een Hollandsche amberen atmosfeer en de vreemdheid van een ander land als een zachte, blauwe walm.

Frans is gekomen om te praten, zooals in Holland de menschen praten met open woorden, en namen geven aan hun gedachten en impulsen, vele namen voor de vele nuances van het onuitsprekelijke. Evenwd, in deze kamer trekt de snaar van zijn heldere zinnen, de kralen rollen wel. Ze zitten voor de boekenkast, bladeren elk in een ander boek.

Ineens heeft Frans het begin:

"De Vreelands komen vandaag uit lnterlaken. Ga je er Zondag weer heen?"

Interlaken - Interlaken, - de dreun van de laatste weken, maar de stem zegt correct beheerscht: "Neen, ik denk niet te kunnen gaan. Volgende week verhuis ik naar Amsterdam en moet nog van alles regelen."

28

In de laatste maand is zijn gelaat smaller geworden en ongenaakbaarder.

"Amsterdam", zegt Frans.

"Ik ga geschiedenis studeeren."

Hij ziet verwondering in de oogen van zijn gast bewegen en voelt zich onbereikbaar ver en niet te achterhalen. Zijn glimlach is bijna triomf en gedeeltelijk verwachting.

Luursma heeft woorden gereed, warme, hartelijke woorden, bemoedigend als een hand op den schouder, als de sterke arm van een toegenegen vriend.

"Kerel", zegt hij, maar Hank ziet hem recht in het gelaat, recht in de bijziende oogen, dwingend als een slang, tot een boek valt en zij beiden snel bukken.

Buiten slaat een torenklok en Frans vindt een excuus om heen te gaan.

Hij loopt over de brug in het avondlicht, een manke jongen, een vriendelijk, open mensch.

Hank.

Rechthoekig als de naam is het plan van zijn leven, horizontaal, vertikaal, loodrecht, ongebogen. Goed en slecht, eerlijk en oneerlijk, zonder nuances, zonder overgangen. Uit zijn vaders huis en een verborgen jeugd is hij naar een ander land gereisd, verdubbeld zijn zijn jaren, hij is een man geworden, nochtans zijn de contoeren van zijn bestaan niet vervaagd. De avond- tochten van dezen zomer, Nita ten Have' s gelaat en stem behooren bij de gedroomde teederheden, die soms zijn slaap verontrusten.

Br is een nieuwe lijn, die de menschheid verdeelt en Hank Hemstra staat aan de andere zijde van de grens.

29

(18)

Belangstelling, vernederender dan minachting en mede, lijden, het deel van de mismaakten, ontkomt hij in een afstootende hoogmoed.

Een strenge liefde, een beweeglijk nevelbeeld en een verwarrende ontroering: vader, moeder, de Reeve;

daarna Nita, een volkomener vrede, verwoest zekerder en afdoender dan het ander tehuis. waarvan de dood den droom onaangerand liet. Want de hand is verminkt en de macht van het liefelijkste visioen; de woordelooze gemeenzaamheid en de veiligheid van de eerste en laatste haven voor goed onbereikbaar. Geen blauw water achter den horizon van deze barre vlakte, geen huis en geen welkom, slechts heete, witte schaamte en een verlatenheid, die alle vreemd, zijn te boven gaat.

Een klein meisje. Twee sterke, bruine handen. Deze week heeft hij een avond lang aan een kort afscheids, briefje voor de Vreelands geschreven en is naar Amsterdam gereisd, maar geen vlucht gaat ver genoeg om aan haar beeld te ontkomen. Hij woont in een kamer met het uitzicht over de mistige avondweiden en de kleuren van de zonsondergangen, lila en roze als bloem' bladeren en de binnenzijde van schelpen.

Een nieuwe studie.

Gestorven koningen, overwonnen volkeren, vergeten handelsbelangen en oude oorlogen om nieuwe rechten.

Is er een studie even bloedwarm en menschelijk als de historie? Feiten en jaartallen van den dageraad der menschheid tot dit jaar; maar de verheugende details, de roekelooze liefde, spontane overgave en vergeefsche opofferingen heeft Hank nooit ten volle genoten. Liefde in vele namen, alle ontroering en verwarringen van dit 30

vel'8Chroeiende en verrukkende leven terug te brengen tot hun oorsprong.

Vele namen.

Maar de verwondering is niet opgetrokken. Hoewel gansch verschillend in de omstandigheden, wordt Hanks leven meer en meer aan dat van zijn vader gelijk, verstard in het eigen verdriet, laat de genezende gemeen, schap met anderen zijn hart ongezalfd. Geknot en onvolgroeid blijft hij een mismaakte, maar de ware oorzaak van zijn verminking is hem ontgaan.

31

(19)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

kerende lianen en klimop gekapt, hoog opschietend gras uitgetrokken. Maar dan ligt die plaats weer een jaar in regen en zonneschijn, eenzaam en verlaten en

man in dien deerniswaardigen toestand terugzag, ondervroeg zij hem, en vertelde manlief haar met horten en stooten de geheele lugubere geschiedenis van Assem-Reges,

dat onvermijdelijk donker zou zijn wanneer niet bijtijds voor de toekomst werd zorg gedragen, maar tevens mannen, die klaar staan, om anderen met raad en ook

I-Iajati heeft tot n()g toe geen schu ld, zodat ik voorshands nog geen ' echtscheiding kan vragen. den laatsten tijd nog al erg tegenvalt. Door deze bemoedigende

Alles is hem lief van zijn liefelijk land, dat zoet proeft aan zijn zinnen en zoet aan zijn hart, zoo overvloeiend vol zoetigheid, dat ook de ganschelijk

Deze film is beschikbaar gesteld door het KITL V, uitsluitend op voorwaarde dat noch het geheel noch delen worden gereproduceerd zonder toestemming van het KITLV. Dit

Zijn gezicht verzacht zich. rûpese te zijn, .omdat haar .overgroOotvader uit Amsterdam stamde, maar na dien .ouden piûnier is de familie hopeloos ver- lip

Schrijver van Tropenadel.. Co\U'ant- CD StHlldrukkerij G.). DE STEM VAN DEN ONZICHTBARE. aan, die door de geheele dessa gehoord werd. Uit al de macht van zijn