• No results found

NEDERLANDSE BOUWBEDRIJVEN EN DE CRISIS

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "NEDERLANDSE BOUWBEDRIJVEN EN DE CRISIS"

Copied!
36
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

NEDERLANDSE BOUWBEDRIJVEN

EN DE CRISIS

EEN ONDERZOEK NAAR DE TOEPASSING VAN EARNINGS

MANAGEMENT BIJ NEDERLANDSE BOUWBEDRIJVEN IN DE CRISIS

MASTER THESIS ACCOUNTANCY & CONTROLLING

JAN HAAKMA AA 31 AUGUSTUS 2014 RIJKSUNIVERSITEIT GRONINGEN

(2)

NEDERLANDSE BOUWBEDRIJVEN

EN DE CRISIS

EEN ONDERZOEK NAAR DE TOEPASSING VAN EARNINGS

MANAGEMENT BIJ NEDERLANDSE BOUWBEDRIJVEN IN DE CRISIS

MASTER THESIS ACCOUNTANCY & CONTROLLING

JAN HAAKMA AA 31 AUGUSTUS 2014 RIJKSUNIVERSITEIT GRONINGEN

Auteur Jan Haakma AA

Studentnummer 2250632

Onder begeleiding van drs. H.J.R. Litjens RA Tweede beoordelaar drs. D.J.J. Heslinga

Telefoon 06 – 29 37 40 34

E-mail jan.haakma@nl.ey.com

Universiteit Rijksuniversiteit Groningen

Faculteit Economie en Bedrijfskunde

Opleiding MSc Accountancy & Controlling

Afstudeerrichting Accountancy

(3)

V

OORWOORD

Voor u ligt het resultaat van een voor mij inspannende periode. Een periode waarin ik een aantal zaken heb moeten combineren, waaronder een baanwissel, verbouwing, verhuizing en dus het schrijven van mijn Thesis. Het genoegen is dan ook groot om nu het eindresultaat van mijn afstudeeronderzoek te mogen presenteren.

Ik heb ervoor gekozen onderzoek te doen naar de bochten waarin managers van bouwbedrijven zich tijdens de laatste financiële crisis hebben gewrongen. De bouwwereld interesseert mij van nature en heeft, alleen al gezien de vele faillissementsdossiers in die sector, zwaar te lijden gehad van de financiële crisis.

Het is interessant om eens te kijken of het waar is dat managers in een noodlijdende sector tijdens crisis eerder geneigd zijn tot het manipuleren van de verantwoorde resultaten. In het verlengde daarvan ligt het voor de hand om te onderzoeken of in tijden van crisis door de Nederlandse bouwbedrijven meer aan Earnings Management is gedaan dan in tijden van economische groei. Of is het tegenovergestelde juist waar?

Dit onderzoek is mijn laatste te nemen hobbel alvorens de Master bul in ontvangst te mogen nemen. Het feit dat u mijn onderzoeksverslag nu voor u heeft liggen betekent dat ik ook deze laatste horde met succes heb genomen, voor mij een prachtige en waardevolle mijlpaal. Niet alleen zoals te doen gebruikelijk maar vooral omdat ik het van harte meen, wil ik mijn begeleider, drs. Robin Litjens RA bedanken voor de feedback, tips, trucs en ondersteuning tijdens mijn afstudeerperiode. Het is een periode geweest waarbij een grote mate van zelfstandigheid werd gevergd maar zonder de begeleiding van dhr. Litjens zou het mij niet zijn gelukt u dit eindresultaat te mogen presenteren.

Jan Haakma AA

(4)

S

AMENVATTING

Bedrijven en organisaties kunnen de ruimte in de interpretatie van financial reporting en het structureren van transacties aanwenden om stakeholders te misleiden voor wat betreft de (werkelijke) financieel-economische performance van de organisatie. Dit wordt Earnings Management genoemd.

Ondernemingen (of hun managers) hebben verschillende motieven om de resultaatverantwoording te willen beïnvloeden. Zo kan een bonus van een manager gebaseerd zijn op het bedrijfsresultaat, moet er aan bepaalde voorwaarden in bijvoorbeeld leningsovereenkomsten voldaan worden of kan men de aandelenkoers willen manipuleren. Onder andere Watts & Zimmermann (1978) en Healy & Wahlen (1998) hebben onderzoek gedaan naar deze motieven voor het manipuleren van de verantwoorde resultaten.

Het manipuleren van de verantwoorde bedrijfsprestaties gebeurt in hoofdlijnen op een tweetal niveaus. De eerste mogelijkheid is het beïnvloeden van de daadwerkelijke prestaties van de onderneming. Dit kan door bijvoorbeeld het bewust manipuleren van de bedrijfsactiviteiten door kortingen te geven waardoor de omzet een boost krijgt. Deze vorm van resultaatsturing wordt Real Activities Earnings Management genoemd. De tweede hoofdvorm is Accrual based Earnings Management. Hierbij vindt bewuste manipulatie van de accruals plaats. Accrual based Earnings Management is de meest voorkomende hoofdvorm van Earnings Management.

Het aantal faillissementen in de Nederlandse bouwwereld is in 2010 fors hoger dan in 2007. Deze organisaties hebben hun bedrijfscontinuïteit na 2009 helaas niet langer kunnen handhaven. Dit heeft alles te maken met de financiële crisis (of: kredietcrisis) die recent achter ons ligt. De bouwsector is een sector gebleken welke het in de crisis zwaar te verduren heeft gehad. Een crisis zou voor een conjunctuurgevoelige bedrijfstak als de bouw aanleiding kunnen zijn tot het manipuleren van verantwoorde bedrijfsprestaties om zo ‘noodgedwongen’ het hoofd boven water te kunnen houden tot betere tijden. Een soort overlevingsstrategie. Op basis van het model van DeFond en Park (2001) heb ik onderzoek gedaan naar de mate waarin Nederlandse bouwbedrijven tijdens de financiële crisis Accrual based Earnings Management hebben toegepast. Uit mijn onderzoek blijkt dat er geen significant verband is tussen de financiële crisis en de mate waarin Nederlandse bouwbedrijven Accrual based Earnings Management toegepast hebben. Er is wel een verschil tussen de discretionaire accruals van 2007 en die van 2009, echter dit is niet significant.

(5)

I

NHOUDSOPGAVE

1

INTRODUCTIE

1.1 Aanleiding 1

1.2 Wetenschappelijke relevantie 2

1.3 Structuur van het onderzoek 3

2

E

ARNINGS

M

ANAGEMENT EN DE

F

INANCIËLE

C

RISIS

2.1 Definitie Earnings Management 4

2.2 Earnings Management, waarom en hoe? 5

2.2.1 Motieven voor Earnings Management 6

2.2.2 Vormen van Earnings Management 8

2.3 De financiële crisis 9

2.3.1 Definitie financiële crisis 9

2.3.2 De laatste crisis 9

2.3.3 Hypothese 11

2.4 Controlevariabelen Ceteris Paribus 12

2.5 Conceptueel model 13

3

ONDERZOEKSMETHODOLOGIE

3.1 Methoden om Earnings Management te meten 14

3.1.1 Dechow et al, 1995 14

3.1.2 DeFond en Park, 2001 16

3.1.3 Dechow Dichev, 2002 16

3.1.4 Keuze voor een model 18

3.2 Afbakening 19 3.3 Bepalen onderzoekspopulatie 20 3.4 Analysemodellen 20

4

O

NDERZOEKSRESULTATEN 4.1 Beschrijvende statistiek 22 4.2 Toetsen hypothese 23

4.2.1 Paired t-test of means 24

4.2.2 Meervoudige regressie analyse 25

5

CONCLUSIE

5.1 Conclusies 27

5.2 Beperkingen van het onderzoek 27

5.3 Voorstellen voor verder onderzoek 28

(6)

1

INTRODUCTIE

1.1 AANLEIDING

De laatste maanden bereiken ons steeds meer berichten over het einde van de crisis, het toenemende vertrouwen van zowel de ondernemers als de consument en het herstel op de woningmarkt.

De afgelopen (ruim) twee jaar ben ik bezig geweest met een ‘vernieuwbouw’ van onze woning. Ik ben derhalve veel in aanraking geweest met ondernemingen welke werkzaam zijn in de bouwsector en heb hierbij heel duidelijk meegekregen hoezeer deze bedrijven te lijden hebben gehad van de financiële crisis. Ook het nieuws stond bol van berichtgeving over noodlijdende bouwbedrijven. Aangezien de bouwwereld en deze ontwikkeling in de bouwwereld mijn sterke persoonlijke interesse heeft en tevens om het onderzoek af te bakenen kies ik ervoor om mijn onderzoek te richten op het wel en wee van de Nederlandse bouwbedrijven. Hiermee onderzoek ik een bedrijfstak welke gevoelig is gebleken voor de recente financiële crisis en waarvan voldoende data voorhanden is.

Het feit dat onze mooie Nederlandse bouwsector veel last heeft gehad van de crisis is voor mij aanleiding geweest om eens te kijken naar de mate waarin Earnings Management is toegepast in de jaarrekeningen van Nederlandse bouwbedrijven ten tijde van de crisis en dit te vergelijken met de florisante jaren voor de crisis. Ik ben benieuwd in hoeverre de overlevingsstrategie van de Nederlandse bouwers bestaat uit het middels Acrual based Earnings Management manipuleren van de bedrijfsresultaten.

Het zou namelijk zo kunnen zijn dat deze organisaties in zware tijden (noodgedwongen) ‘creatiever’ met hun resultaatverantwoording om gaan. Kasstromen kunnen in grote mate objectief worden vastgesteld. In het verantwoorde resultaat daarentegen, is echter altijd sprake van (in)schattingen, beslissingen en invloed van wet- en regelgeving. Managers kunnen op verschillende manieren invloed uitoefenen op de financiële verslaggeving. Managers moeten bijvoorbeeld schatten hoe lang bepaalde activa mee zullen gaan en wat de restwaarde zal worden. Ook kunnen managers kiezen op welke manier en wanneer bepaalde transacties gerapporteerd worden. Met de keuzes die de managers maken kunnen zij de belanghebbende misleiden.

Het resultaat laat derhalve meer ruimte voor ongewenste subjectieve beïnvloeding dan de Cash Flow. Dit gegeven maakt het interessant om eens te kijken of men in zware tijden eerder geneigd is tot het benutten van deze ‘ruimte’ voor subjectieve beïnvloeding van cijfers: Accrual based Earnings Management. Wanneer wij hierbij de discretionaire accruals van voor de crisis meten en deze als een soort nulpunt veronderstellen, zouden de discretionaire accruals van tijdens de crisis indicatie zijn voor de mate waarin de toepassing van Earnings Management in de crisis anders was dan voor de crisis.

Concreet ben ik op zoek naar een antwoord op de volgende hoofdvraag:

In welke mate verschilt de mate van winststuring door Nederlandse bouwbedrijven in crisistijd van de mate van winststuring in perioden van economische groei?

(7)

1.2 WETENSCHAPPELIJKE RELEVANTIE

Er is reeds veel onderzoek gedaan naar Earnings Management. Een belangrijke reden hiervoor is onder andere het feit dat de toepassing van Earnings Management de kwaliteit van financial reporting negatief beïnvloedt (Sankar en Subramanyam, 2000). Het is daarom zo dat wetenschappers al jaren geïnteresseerd zijn in het verder in kaart brengen van de motieven voor en de vormen en invloeden van het toepassen van Earnings Management.

Healy is de eerste die een methode heeft ontwikkeld om Earnings Management by Accruals te meten. Hij kwam in 1985 met een model waarbij op basis van geschatte discretionaire accruals een uitspraak werd gedaan over de mate waarin Accrual based Earnings Management werd toegepast. Sinds het model van Healy zijn er diverse modellen gekomen voor het ‘meten’ van Earnings Management, zie hiervoor bijvoorbeeld het onderzoek van Dechow et al (1995). Zij hebben onderzocht welke modellen Earnings Management het beste detecteren.

McNichols komt in 2002 met een onderzoek waaruit blijkt dat er alleen al in de zes jaar van 1993 tot en met 1998 in de grote wetenschappelijke accounting journals 55 artikelen zijn gepubliceerd met betrekking tot Earnings Management. In de jaren daarna is dit aantal nog eens fors toegenomen, echter, zo stellen Healy & Wahlen in 1999, zijn de uitkomsten steeds niet concreet genoeg om echt te kunnen sturen in de regelgeving omtrent externe verslaggeving. Het is dan ook van belang om het onderzoek naar Earnings Management te blijven uitbreiden zodat er een steeds bredere bodem ontstaat op basis waarvan regelgeving geoptimaliseerd kan worden. Middels mijn onderzoek werk ik mee aan deze uitbreiding van specifiek onderzoek naar Earnings Management.

Ik wil een bijdrage leveren door aan te tonen of de meest recente financiële crisis van invloed is geweest op de mate waarin Earnings Management binnen een specifieke, conjunctuurgevoelige Nederlandse bedrijfstak werd toegepast. Een en ander specifiek op het vlak van accrual accounting. Het duiden van de mate waarin Earnings Management tijdens een financiële crisis binnen een bedrijfstak werd toegepast geeft een indicatie voor de kwaliteit van de verantwoorde resultaten in betreffende crisisperiode. Er is reeds onderzoek gedaan naar Nederlandse bedrijven en Earnings Management, zo hebben Roosenboom et al. in 2003 het verband tussen beursgang en Earnings Management in Nederland onderzocht. De informatie welke aan dit onderzoek ontleend kan worden leert op bedrijfskundig en economisch vlak welke invloed conjunctuur heeft op de mate waarin Earnings Management en resultaatsturing wordt toegepast, een en ander binnen een specifieke en conjunctuurgevoelige sector. Het geeft aan in hoeverre er sprake is van een eventuele ‘overlevingsstrategie’ en in hoeverre dit betekent dat er meer aan Earnings Management wordt gedaan.

WAT VOEG IK TOE?

Er is nog geen wetenschappelijk onderzoek bekend op specifiek het gebied van de invloed van de laatste depressie/crisis op de mate waarop Accrual based Earnings Management werd toegepast binnen de Nederlandse bouwsector. Mijn onderzoek geeft inzicht in de vraag of managers in deze sector in zware tijden eerder geneigd zijn om middels accruals aan resultaatsturing te doen. Dit zou vervolgens waardevolle input kunnen zijn op het gebied van bijvoorbeeld Auditing technieken en het bepalen van auditing strategieën. Daarnaast voeg ik, door een specifieke bedrijfstak in een bepaald land, iets toe aan de reeds bekende onderzoeksresultaten over Earnings Management, zodat ik hiermee mijn steentje bij draag aan de algemene kennis over dit onderwerp. Specifiek onderzoek naar Earnings Management is waardevol voor regelgevers om te beoordelen waar en in welke mate regels eventueel aangepast moeten worden om Earnings Management te beperken.

(8)

1.3 STRUCTUUR VAN HET ONDERZOEK

Het onderzoek begint met literatuurstudie op het vlak van Earnings Management. Hierbij wordt gekeken naar de definitie van Earnings Management alsmede motieven voor en vormen van toepassing van Earnings Management.

Vervolgens wordt de financiële crisis belicht, waarbij wordt ingegaan op definitie, het ontstaan en het verloop van de laatste crisis. Dit laatste is van belang ter afbakening van het onderzoek en om te bepalen welke jaren onderzocht zullen worden.

Dan zal de hypothese geformuleerd worden en komen de controlevariabelen (Ceteris Paribus) aan bod. Uiteindelijk zal het op basis van de dan gedane literatuurstudie geformuleerde conceptueel model behandeld worden.

In Hoofdstuk drie zal de onderzoeksmethodologie aan bod komen, waarbij in eerste instantie wordt gekeken naar methoden om Earnings Management te meten. Daarna volgt de afbakening van het onderzoek, het bepalen van de onderzoekspopulatie en de presentatie van de analysemodellen.

Hoofdstuk vier staat in het teken van het presenteren van de onderzoeksresultaten en in hoofdstuk vijf vindt u de conclusie.

(9)

2

E

ARNINGS

M

ANAGEMENT EN DE FINANCIËLE CRISIS

2.1 DEFINITIE VAN EARNINGS MANAGEMENT

Earnings Management wordt in eerste instantie veelal gezien als een ongewenst fenomeen, dat resulteert in beperkte informatiewaarde van verantwoorde cijfers en de kwaliteit van financial reporting negatief beïnvloedt (Sankar en Subramanyam, 2000).

Healey en Wahlen (1999) stellen dat Earnings Management zich voordoet wanneer managers de ruimte in de interpretatie van financial reporting en het structureren van transacties aanwenden om stakeholders te misleiden voor wat betreft de (werkelijke) financieel-economische performance van de organisatie of om de aan gerapporteerde cijfers gerelateerde effecten van contractuele verplichtingen te managen.

Dat dit echter niet altijd het geval is, tonen Arya, Glover en Sunder aan in 2003: “Accounting onderzoek laat zien dat winstmanipulatie niet puur slecht is; binnen bepaalde grenzen is het van toegevoegde waarde bij het maken van efficiente beslissingen”.

Ronen en Yaari (2008) stellen dat Earnings Management niet per se slecht is; zij delen Earnings Management in drie categorieen in:

Wit: deze categorie Earnings Management voegt iets toe aan de reporting quality van financial statements. Managers gebruiken hun specifieke kennis van de organisatie om betere en completere informatievoorziening tot stand te brengen (Sankar & Subramanyam, 2000). Beneish (2001) geeft met betrekking tot het informatie potentieel van Earnings Management aan dat het ervoor zorgt dat managers de mogelijkheid krijgen om hun eigen verwachting ten aanzien van toekomstige cash flows te ventileren richting investeerders. Een voorbeeld van de positieve uitwerking van Earnings Management volgens Ronen & Yari (2008): een organisatie kan resultaten beïnvloeden om investeerders meer inzicht te geven ten behoeve van het onderscheiden van normale winsten en eenmalige/bijzondere winsten.

Grijs: hier gaat het om ofwel opportunistische motieven om het nut van de manager te dienen, of economische efficiency; het verbetert de rapportagekwaliteit, wat ertoe leidt dat middelen efficiënt gealloceerd kunnen worden. Een definitie welke in de grijze categorie thuis hoort is die van Watts & Zimmerman (1990): “Earnings Management doet zich voor wanneer managers hun mening met of zonder beperkingen van invloed laten zijn op de cijfers. Dergelijke beïnvloeding kan zowel om ondernemingswaardemaximalisatie motieven zijn als puur om opportunistische redenen”.

Zwart: de laatste categorie definieert Earnings Management als bewuste acties om te misleiden of transparantie van de financiële verantwoording te beperken. Schipper definieert Earnings Management in 1989 als volgt: “een doelbewuste interventie in het externe verslaggevingsproces om persoonlijk gewin te bewerkstelligen”.

Ronen en Yaari (2008) hebben een definitie geformuleerd die eigenlijk alle aspecten van het gebruik van Earnings Management dekt:

‘’Earnings Management is a collection of managerial decisions that result in not reporting the true short-term, value-maximizing earnings as known to management. Earnings Management can be 1) Beneficial: it signals long-term value; 2) Pernicious: it conceals short- or long-term

(10)

Het is belangrijk om aan te geven dat het gebruik van Earnings Management niet gelijk staat aan fraude. Bij Earnings Management gaat het om het toepassen van accounting keuzes en beslissingen van het management in het accounting proces. Een en ander binnen de grenzen van de Generally Accepted Accounting Principles. Earnings Management is ook iets anders dan Earnings Manipulation. Het managen van earnings kan onder bepaalde omstandigheden leiden tot het manipuleren van earnings. Het onderscheid tussen deze twee is met name gelegen in het verschil tussen legale- en illegale accounting activiteiten. Earnings Manipulation is illegaal en betreft dus feitelijk fraude. Earnings Manipulation is overigens meestal geen fraude met voorbedachten rade, maar komt vaak voort uit een steeds agressievere interpretatie van de accounting regels in combinatie met de aanwezigheid van enkele van de motieven voor Earnings Management. (Graham, Harvey en Rajgopal, 2005)

2.2 E

ARNINGS

M

ANAGEMENT

,

WAAROM EN HOE

?

In deze paragraaf wil ik aangeven welke motieven ten grondslag kunnen liggen aan het toepassen van Earnings Management en in welke vormen Earnings Managment wordt toegepast. Earnings Management is in te delen in een tweetal hoofdvormen: Accrual based Earnings Management en Real Activities based Earnings Management.

Accrual based Earnings Management betreft het bewust manipuleren van accruals door het management. Accruals zijn ‘potjes geld’ waarbij de kasstroom op een ander moment plaats vindt dan het moment van resultaatneming, bijvoorbeeld een renteontvangst in boekjaar x+1 welke betrekking heeft op boekjaar x. Het totaal van de accruals is gelijk aan het verschil tussen de nettowinst en de operationele kasstroom (DeFond & Jiambalvo, 1992). Accrual based Earnings Management is de meest voorkomende hoofdvorm van Earnings Management.

Real Activities based Earnings Management betreft het bewust manipuleren van de bedrijfsactiviteiten door het management. Roychowdhury (2006) definieert Real Activities Manipulatie als ‘‘departures from normal operational practices, motivated by managers’ desire to mislead at least some stakeholders into believing certain financial reporting goals have been met in the normal course of operations’’. Zij beïnvloeden cash flows en in sommige gevallen accruals. Voorbeelden van Real Activities Earnings Management zijn het aanbieden van kortingen om tijdelijk de omzet te doen stijgen, opportunistische reductie van R&D uitgaven om de gerapporteerde kosten te verlagen, overproductie om de kostprijs van verkochte goederen te verlagen en het agressief verlagen van de discretionare uitgaven om marges te verbeteren (Roychowdhury 2006). Real activities Earnings Management heeft een negatieve impact op de toekomstige performance van het bedrijf omdat de manager bereid is toekomstige cash flows in te ruilen voor huidige, korte termijn inkomsten (Gunny 2005). De Positive Accounting Theory van Watts en Zimmerman (1986) gaat in op het gedrag van managers, de keuzes die managers maken en waarom deze keuzes gemaakt worden. Dit is derhalve de kapstok waaraan het handelen van managers in dit hoofdstuk wordt opgehangen. In het tweede deel van dit hoofdstuk worden de motieven die Healy en Wahlen onderscheiden besproken, deze motieven zijn overwegend gebaseerd op de Positive Accounting Theory van Watts en Zimmerman.

Het begrijpen van het belang van de jaarrekening is van belang om te kunnen begrijpen waarom managers in sommige gevallen Earnings Management toepassen. De verschillende stakeholders rond de jaarrekening hechten elk hun eigen waarde en belang aan de jaarrekening. Zo zijn er de interne belanghebbenden (met name de verstrekkers van de jaarrekening, de werknemers en het management) en aan de andere kant de externe belanghebbenden (het maatschappelijk verkeer, de gebruikers van de jaarrekening, de aandeelhouders, investeerders, banken en andere geïnteresseerden). Het belang van de verstrekkers van de jaarrekening kan afwijken van- of zelfs tegengesteld zijn aan het belang van de gebruikers van de jaarrekening.

(11)

2.2.1 MOTIEVEN VOOR EARNINGS MANAGEMENT

De Positieve Accounting Theory van Watts en Zimmerman (1986) analyseert de gedragingen en de belangen van managers. Zij stellen dat het management probeert het eigen nut te maximaliseren. Het management is er bij gebaat dat de jaarrekening een positief beeld geeft van de onderneming, vanwege bijvoorbeeld van bedrijfsresultaten afhankelijke bonusstructuren en/of het voornemen om investeerders aan te trekken. Voor het management van een onderneming is het dan over het algemeen ook van belang om positieve resultaten te laten zien. Met de PAT wordt in feite verklaard waarom het fenomeen Earnings Management bestaat. Vanzelfsprekend is het management van een onderneming gebonden aan de verslaggevingregels die gelden voor de desbetreffende onderneming, echter gaat de PAT er van uit dat het alle ruimte binnen de betreffende GAAP zal nemen om de cijfers ten positieve te doen keren.

Watts en Zimmerman (1986) hebben binnen de Positive Accounting Theory een drietal hypothesen geformuleerd met betrekking tot de redenen waarom ondernemingen kiezen voor een bepaalde manier van verslaggeving:

- Bonus plan hypothese (wordt toegelicht bij contracting motives Healy et al); - Debt/equity hypothese (wordt toegelicht bij capital market motives Healy et al); - Political cost hypothese (wordt toegelicht bij regulatory motives Healy et al). Healy en Wahlen (1998) onderscheiden een drietal motieven voor het toepassen van Earnings Management:

- Capital Market motives; - Contracting motives; - Regulatory motives.

Deze paragraaf betreft een verdieping van deze drie motieven voor Earnings Management en zal ze achtereenvolgens behandelen.

CAPITAL MARKET MOTIVES

Financieel analisten maken voor hun prognoses en voorspellingen zowel gebruik van informatie uit financiële overzichten (de jaarrekening) als van andersoortige, niet financiële informatie. De belangrijkste prestatie indicatoren binnen dit proces zijn de toekomstige omzetten en resultaten. Normaalgesproken hanteren analisten korte termijn benchmarks voor deze indicatoren; per kwartaal of jaarlijks.

Het is voor managers dan ook essentieel om de resultaten van deze benchmarks te evenaren. Wanneer dit namelijk niet het geval is, presteert hun organisatie beneden het verwachte peil en zal de koers van het aandeel (significant) dalen. Dit raakt de managers persoonlijk, omdat (vooral in het hogere management) hun bezoldiging vaak voor een deel bestaat uit aandelenopties zodat hun beloning gerelateerd is aan de performance van het bedrijf.

Matsunaga en Park (2001) kwamen er achter dat bonussen van CEO’s sterk negatief beïnvloed worden wanneer hun organisatie kwartaalresultaten publiceert welke onder het niveau van de benchmarks liggen. Dit betekent een incentive voor managers om de cijfers zodanig te manipuleren dat de gerapporteerde resultaten wel op het niveau van de benckmark liggen.

Arthur Levitt (voorzitter van de Securities en Excange Commissie) heeft in 1998 publiekelijk zijn zorgen geuit over het feit dat bedrijven bewust resultaten manipuleren om aan resultaatverwachtingen te voldoen. Eerder onderzoek (Burgstahler en Dichev, 1997, Degeorge et al, 1999) wijst daadwerkelijk uit dat managers resultaten bijstellen om verschillende benchmarks te halen. Deze studies richten zich op resultaatverantwoordingspatronen rond verschillende benchmarks en concluderen dat managers het rapporteren van verliezen, slechtere resultaten ten opzichte van voorgaande perioden en resultaten beneden het benchmarkpeil proberen te vermijden.

Andere studies onderzoeken de toepassing van Earnings Management voorafgaand aan management buyouts.

(12)

DeAngelo (1988) stelt dat managers incentives hebben om Earnings Management toe te passen teneinde de resultaten van de over te nemen onderneming negatief te beïnvloeden om zodoende de overnameprijs voor hun eigen nut te doen verlagen.

Perry en Williams (1994) toonden de manipulatie van discretionaire accruals voorafgaand aan het jaar van bekendmaking van een aanstaande management buyout aan. Het bestaan van onverwachte negatieve accruals voorafgaand aan management buyouts toont de toepassing van Earnings Management aan.

Cohen en Zarowin (2010) onderzoeken het gebruik van Earnings Management door organisaties die te maken krijgen met tussentijdse aandelenemissies. Zij vonden bewijs dat aantoont dat dergelijke organisaties gebruik maken van Real Activities Management en Accruals Management om de resultaten van de periode voorafgaand aan de emissie positief te beïnvloeden.

CONTRACTING MOTIVATIONS

Een private organisatie kan getypeerd worden als een vorm van legale fictie welke fungeert als een schakel om contractuele verbindingen aan te gaan. Teneinde effectief te kunnen functioneren en haar doelen te bereiken, sluit de organisatie contracten met haar medewerkers, leveranciers en afnemers. Het bestaan van deze overeenkomsten zou kunnen leiden tot het toepassen van Earnings Management. Volgens Watts en Zimmerman (1978) is het daarnaast lastig en kostbaar om Earnings Management te monitoren en eventueel ongedaan te maken. Dit geldt dus ook voor de personen die de beloning voor de bestuurder vast stellen, hetgeen voor de bestuurder een incentive tot toepassen van Earnings Management betekent.

LENINGSOVEREENKOMSTEN

Bedrijven financieren hun activa deels door leningen af te sluiten; de hoeveelheid debt/leningen wordt ‘leverage’ genoemd. Volgens de Positive accounting theory en de debt/equity hypothese, hebben bedrijven met een hogere leverage eerder de neiging om accounting methodes te kiezen die de gerapporteerde resultaten verhogen. Eerdere studies (Beneish 1997, Sweeney 1994) toonden een positieve relatie aan tussen het gebruik van Earnings Management en hogere schulden. Het willen voorkomen dat leningsvoorwaarden niet nagekomen worden, geeft managers van ‘highly leveraged’ bedrijven incentives om gebruik te maken van ‘income-increasing discretionary accruals’ (Becker et al 1998, Sweeney 1994). Daarnaast, high leverage kan leiden tot financiële problemen. In geldnood geraakte bedrijven zouden kunnen proberen hun bestaande overeenkomsten te heronderhandelen met banken, bonden en de overheid hetgeen leidt tot incentives om de earnings lager te doen lijken. Dit kan worden bereikt middels het gebruik van negatieve accruals (DeAngelo and Skinner 1994).

ARBEIDSOVEREENKOMSTEN

Kengetallen en gerapporteerde cijfers zijn belangrijke indicatoren voor de performance van een bedrijf. Zij worden daarnaast gebruikt voor het evalueren van de prestaties van het management en daarmee indirect voor het bepalen van hun bonus en/of salaris. Beloning van het top management bestaat meestal uit een basissalaris plus een prestatiebonus en aandelenopties. Het variabele deel van de managementbeloning heeft als functie het tegengaan van de problemen welke ontstaan volgens de agency theorie; het geeft managers incentives om te handelen in het bedrijfsbelang. Wanneer bepaalde prestatietargets behaald zijn worden managers hiervoor beloond middels bonussen en/of opties (Healy 1985).

De positive accounting theory zegt dat bonussen leiden tot incentives voor managers om boekhoudkeuzes te maken ten faveure van de maximalisatie van hun eigen beloning (Watts and Zimmerman 1978). Volgens de bonus plan hypothese hebben managers van bedrijven met bonusstucturen incentives om gebruik te maken van accounting methodes die over de huidige periode verantwoorde resultaten verbeteren (Watts & Zimmerman 1990). Healy (1985) heeft het gebruik van Earnings Management aangetoond bij managers wiens beloning onder andere bestaat uit bonussen gebaseerd op resultaattargets. Hij legt tevens uit dat wanneer resultaten lager blijken dan de gestelde ondergrens voor het ontvangen van een bonus, de manager neigt tot het gebruik van negatieve accruals om het resultaat nog verder

(13)

te verlagen, om zo opbrengsten over te hevelen naar toekomstige periodes zodat hij de kans op een bonus in die toekomstige periode vergroot. Wanneer de restultaten tussen de boven- en ondergrens uitkomen, zal de manager positieve accruals toepassen om toch de bovengrens te bereiken en zijn bonus te maximeren. Bij resultaten boven de bovengrens zal hij echter de resultaten weer willen verlagen middels negatieve accruals.

Managers zouden resultaten eveneens manipuleren om te profiteren van verhoogde baanzekerheid. DeAngelo (1988) toont aan dat wanneer aandeelhouders verkiezingsrondes voor managers houden, managers gebruik maken van Earnings Management om de resultaten beter te doen lijken zodat hun kans op herverkiezing wordt vergroot. Wanneer nieuwe managers gekozen worden verlagen zij het resultaat middels taking a bath (een methode voor Earnings Management); en geven vervolgens het voorgaande management de schuld van deze resultaatverslechtering. Dit geeft hen de kans en de ruimte om de resultaten in het volgende jaar weer voor hun eigen prestatiebeoordeling te boosten.

REGULATORY MOTIVES

Volgens de political cost hypothese (Watts and Zimmerman 1978), is de omvang van het bedrijf van invloed op haar accounting keuzes. Grote bedrijven met hoge resultaten kunnen ongewenste aandacht trekken van wetgevers en overheden (bijvoorbeeld vanwege anti-monopolie beleid) hetgeeen zou kunnen leiden tot politiek ingrijpen tegen het bedrijf. Dit zou het bedrijf schade kunnen toebrengen en kunnen leiden tot kosten voor adviseurs en advocaten om de politieke acties aan te vechten. Naast overheden zouden ook vakbonden gealarmeerd kunnen worden door hoge resultaten en vervolgens hogere beloningen eisen voor het personeel. De omvang van deze ‘political costs’ is in hoge mate afhankelijk van de omvang van het bedrijf (Watts and Zimmerman 1978); grotere bedrijven worden geacht meer politieke kosten te genereren dan kleinere bedrijven. Dit geeft bedrijven aanleiding (incentives) om hun resultaten zo laag mogelijk te rapporteren.

Jones (1991) onderzoekt het gebruik van Earnings Management waarbij de doelstelling het verlagen van gerapporteerde resultaten is. Ze onderzocht een aantal binnenlandse productiebedrijven die baat hebben bij minder import in hun land, tijdens een onderzoek naar importdaling door het United States International Trade Commission. De resultaten onderschrijven haar hypothese dat deze bedrijven gebruik maken van negatieve accruals om hun gerapporteerde resultaten te verlagen.

2.2.2 VORMEN VAN EARNINGS MANAGEMENT

In deze paragraaf besteed ik aandacht aan de verschillende verschijningsvormen van accrual based Earnings Management. Scott heeft in 2009 een viertal vormen beschreven:

TAKING A BATH

In situaties van (niet-structurele) verliezen wordt deze vorm van Earnings Management toegepast. Wanneer het er op lijkt dat er een negatief resultaat gerapporteerd zal moeten worden, kan de manager de keuze maken dit, toch al onafwendbare, verlies te vergroten. Op deze manier worden extra verliezen genomen, hetgeen betekent dat voor de komende jaren wellicht meer winsten kunnen worden gerapporteerd. Voor wat betreft te hanteren instrumenten om Taking a Bath te bewerkstelligen kan gedacht worden aan bijvoorbeeld versnelde afschrijvingen, extra voorzieningen en het verwerken van toekomstige kosten.

INCOME SMOOTHING

Dit betreft resultaategalisatie. Hierbij worden de resultaten in de loop van de jaren zoveel mogelijk op hetzelfde niveau gehouden, zo min mogelijk resultaatfluctuaties dus. In de bonusplan hypothese wordt als motief genoemd dat managers een gelijkmatig inkomen willen hebben, dit past bij Income Smoothing. Verder past ook het voldoen aan verwachtingen bij Income Smoothing; uitkomen bij resultaten van de vorige periode is een vorm van voldoen aan de verwachtingen, aangezien deze veelal gebaseerd zijn op voorgaande resultaten.

(14)

INCOME MAXIMIZATION

Het ‘kunstmatig’ verbeteren van resultaten is een methode om aan doelstellingen en verwachtingen te voldoen, zodat hieraan gerelateerde bonussen behaald kunnen worden. Resultaten kunnen boekhoudkundig verbeterd worden door door bijvoorbeeld afschrijvings-termijnen te verlengen, het (onterecht) laten vrijvallen van voorzieningen of door het nemen van kosten uit te stellen dan wel opbrengsten uit te toekomst naar voren te halen.

INCOME MINIMIZATION

Dit betreft een tegengestelde situatie als bij winst maximalisatie, om reden van het doorschuiven van positieve/behaalde resultaten. Bij het streven naar het minimaliseren van de winst is in eerder stadium reeds voldaan aan bepaalde doelstellingen en verwachtingen en willen de managers het hieruit voortvloeiende resultaat ‘overschot’ zoveel mogelijk doorschuiven naar de volgende periode. Daarnaast wordt deze vorm toegepast vanuit fiscaal oogpunt; lagere resultaten betekent minder belasting betalen. Het minimaliseren van de winst wordt bewerkstelligd door bijvoorbeeld sneller af te schrijven, extra voorzieningen te treffen en kosten naar voren te halen.

2.3 D

E FINANCIËLE CRISIS

2.3.1DEFINITIE FINANCIËLE CRISIS (BRON: CBS.NL)

Een crisis is in correct economische taal een omslagpunt in de conjuncturele golfbeweging, en is dus per definitie van korte duur. Als de omslag betekent dat een economie in het slop raakt, spreken we van een recessie of een depressie. Er is sprake van een recessie bij twee achtereenvolgende kwartalen van negatieve groei; een depressie duurt minstens een jaar. Recessie is de conjunctuurfase die gekenmerkt wordt door teruglopende groei van de economische activiteiten. Dit wordt afgemeten aan een kleiner wordende volumegroei van het bruto binnenlands product of een groei die beneden het langjarige gemiddelde ligt.

Recessie gedefinieerd als 'De toestand waarin de economie verkeert wanneer het volume van het bruto binnenlands product (na correctie voor seizoensinvloeden) twee opeenvolgende kwartalen krimpt' is gangbaar in de (vooral Engelstalige) media. Deze definitie is bij economen omstreden.

2.3.2DE LAATSTE CRISIS

In 2006 was er nog sprake van groei, in de loop van dat jaar ging het nog steeds beter met de economie. In 2007 blijft het aanvankelijk goed gaan maar als er in september negatieve signalen komen van de Amerikaanse huizenmarkt schrikken consumenten. Dit was meteen te zien in de conjunctjuur; het consumentenvertrouwen verslechterde. Ook bij andere indicatoren zag je al verslechteringen maar met de productie en de investeringen gaat het nog prima en ook de werkloosheid ontwikkelt zich nog gunstig.

In de loop van 2008 gaat het slechter. Na het faillissement van de grote Amerikaanse bank Lehman Brothers, gaat het snel bergafwaarts, in eerste instantie vooral met het producentenvertrouwen.

Begin 2009 gaat het echt slecht. Toch zijn er nog onderdelen van de economie waar het goed gaat, zoals de arbeidsmarkt. De gevolgen van de crisis zijn daar nog niet duidelijk zichtbaar. Dat is gebruikelijk; de arbeidsmarkt loopt in de conjunctuurcyclus altijd achteraan. In de loop van 2009 zijn bij het producentenvertrouwen, de ontvangen orders en het consumentenvertrouwen verbeteringen te zien. Even later trekken ze de andere variabelen mee. De producenten zetten hun producten om in een hogere productie en de uitvoer schiet omhoog maar de gezinnen houden hun hand nog op de knip. De forse stijging van de ontvangen orders, begin 2010, zou de voorbode kunnen zijn van verder herstel.

(15)

CONJUNCTUURKLOKINDICATOR

De conjunctuurklokindicator van het Centraal Bureau voor de Statistiek laat het verloop van alle vijftien conjunctuurindicatoren over meerdere jaren zien. Hieruit is snel af te leiden dat de meest recente hoogconjunctuurpiek op juni 2007 lag, terwijl het dieptepunt van de recente financiële crisis op augustus 2009 lag (bron: conjunctuurklokindicator van cbs.nl1).

Het dieptepunt van de recente financiële crisis lag in augustus 2009 (bron: cbs.nl1):

De meest recente hoogconjunctuurpiek ligt op juni 2007 (bron: cbs.nl1):

1http://cbs.nl/nl-NL/menu/themas/dossiers/conjunctuur/publicaties/conjunctuurbericht/

(16)

Het effect van de crisis op de Nederlandse bouwbedrijven is goed af te leiden uit onderstaande grafiek van failissementsdossier.nl2. Het betreft een vergelijking tussen het

aantal faillissementen in 2007 versus het aantal faillissementen in 2010. Ik heb bewust niet de jaren 2007 en 2009 genomen omdat ik er van uit ga dat het effect van crisisjaar 2009 voor wat betreft faillissementsuitspraken in het jaar 2010 zal vallen. Zoals blijkt uit onderstaande grafiek ligt het aantal faillissementen van Nederlandse Bouwbedrijven in 2010 beduidend hoger dan in 2007:

2.3.3HYPOTHESE

Op grond van het voorgaande literatuuronderzoek alsmede hetgeen zoals gesteld in hoofdstuk 1, kom ik tot de volgende hypothese voor mijn onderzoek:

H0: Er is geen verband tussen de recente financiële crisis en de mate waarin er door

Nederlandse bouwbedrijven aan Earnings Management wordt gedaan.

H1: Er is wel een verband tussen de recente financiële crisis en de mate waarin er door

Nederlandse bouwbedrijven aan Earnings Management wordt gedaan.

2.4 CONTROLEVARIABELEN CETERIS PARIBUS

Andere variabelen (naast onderzochte variabele: crisis) die ook van invloed zijn op Earnings Management zijn in te delen in twee soorten: incentives en standards.

LISTED/NON LISTED

Onderzoek van Burgstahler en Dichev, 1997 maar ook van Degeorge et al, 1999 wijst uit dat managers van beursgenoteerde ondernemingen resultaten bijstellen om verschillende benchmarks te halen. Het is voor managers van beursgenoteerde ondernemingen essentieel om de resultaten van benchmarks te evenaren. Wanneer dit namelijk niet het geval is, presteert hun organisatie beneden het verwachte peil en zal de koers van het aandeel (significant) dalen. In de afbakening van mijn onderzoek heb ik bij de populatieformulering beursgenoteerde ondernemingen uitgesloten, zodat ik in mijn verdere onderzoek geen rekening hoef te houden met deze variabele.

AUDIT EFFECTIVENESS

Volgens Becker et al (1998) is een lagere kwaliteit van de accountantscontrole geassocieerd met meer ‘accounting flexibility’. Dit betekent dat er bij een lagere audit quality meer ruimte is voor beïnvloeding van de cijfers door het management. Het onderzoek van Becker et al (1998) bepaalt de ‘accounting flexibility’ middels de mate van Earnings Management.

(17)

Het onderzoek van Becker et al (1998) ondersteunt de hypothese dat er bij controles door kleinere accountantskantoren relatief meer accounting flexibility wordt toegestaan dan bij grotere kantoren, doordat bij kleinere kantoren een grotere waarde van de discretionaire accruals werd gevonden. In de criteria van mijn onderzoekspopulatie sluit ik deze controlevariabele niet uit, derhalve bouw ik hiervoor een control in mijn regressie analyse in.

MANAGEMENT BUY OUTS

DeAngelo (1988) stelt dat managers incentives hebben om Earnings Management toe te passen teneinde de resultaten van de over te nemen onderneming negatief te beïnvloeden om zodoende de overnameprijs voor hun eigen nut te doen verlagen. Aangezien informatie rond management buy outs in Orbis niet wordt verstrekt binnen mijn populatie, heb ik voor deze controlevariabele geen controls in kunnen bouwen in zowel de formulering van mijn populatie als de regressie analyse. Dit is derhalve een beperking van mijn onderzoek.

AANDELENEMISSIES

Cohen en Zarowin (2010) onderzoeken het gebruik van Earnings Management door organisaties die te maken krijgen met tussentijdse aandelenemissies. Zij vonden bewijs dat aantoont dat dergelijke organisaties gebruik maken van Real Activities Management en Accruals Management om de resultaten van de periode voorafgaand aan de emissie positief te beïnvloeden. Aangezien informatie rond aandelenemissies in Orbis niet wordt verstrekt binnen mijn populatie, heb ik voor deze controlevariabele geen controls in kunnen bouwen in zowel de formulering van mijn populatie als de regressie analyse. Dit is derhalve een beperking van mijn onderzoek.

LEVERAGE RATIO

De mate waarin de onderneming extern is gefinancierd kan van invloed zijn op de mate waarin Earnings Management wordt toegepast aldus bijvoorbeeld de Debt/Equitiy hypothese (Watts & Zimmermann, 1978). In de criteria van mijn onderzoekspopulatie sluit ik deze controlevariabele niet uit, derhalve bouw ik hiervoor een control in mijn regressie analyse in.

BONUSSEN

De positive accounting theory zegt dat bonussen leiden tot incentives voor managers om boekhoudkeuzes te maken ten faveure van de maximalisatie van hun eigen beloning (Watts and Zimmerman 1978). Aangezien informatie rond bonussen in Orbis niet wordt verstrekt binnen mijn populatie, heb ik voor deze controlevariabele geen controls in kunnen bouwen in zowel de formulering van mijn populatie als de regressie analyse. Dit is derhalve een beperking van mijn onderzoek.

BAANZEKERHEID

DeAngelo (1988) toont aan dat wanneer aandeelhouders verkiezingsrondes voor managers houden, managers gebruik maken van Earnings Management om de resultaten beter te doen lijken zodat hun kans op herverkiezing wordt vergroot. Aangezien informatie rond baanzekerheid in Orbis niet wordt verstrekt binnen mijn populatie, heb ik voor deze controlevariabele geen controls in kunnen bouwen in zowel de formulering van mijn populatie als de regressie analyse. Dit is derhalve een beperking van mijn onderzoek.

BEDRIJFSOMVANG

De omvang van de onderneming kan op basis van bijvoorbeeld de political cost hypothese (Watts & Zimmermann, 1978) van invloed zijn op de mate waarin Earnings Management wordt toegepast. In de criteria van mijn onderzoekspopulatie sluit ik deze controlevariabele niet uit, derhalve bouw ik hiervoor een control in mijn regressie analyse in.

In mijn onderzoek bouw ik in de meervoudige regressie analyse controls in voor alle onafhankelijke variabelen welke niet middels het formuleren van de onderzoekspopulatie uitgesloten worden. Door alle overige relevante factoren constant te houden, kan ik focussen op het unieke effect van de gekozen onafhankelijke variabele.

(18)

2.5 CONCEPTUEEL MODEL

Gegeven bovenstaande literatuuruitwerking ben ik gekomen tot onderstaand conceptueel model. Dit model zal de basis zijn voor mijn empirisch onderzoek.

Het conceptueel model geeft een schematisch overzicht van welke begrippen worden gemeten in het onderzoek en welke relaties ik wil analyseren voor mijn onderzoek. Het model is een weergave van de rode draad in mijn onderzoek:

- Wat wil ik onderzoeken: de invloed van de financiële crisis op het concept

Earnings Management;

- Hoe wil ik dat onderzoeken: door Earnings Management te meten aan de

hand van de gevonden Discretionaire Accruals;

- Welke relaties wil ik analyseren: de relatie tussen financiële crisis en Earnings

Management en daarmee middels een

dummywaarde voor crisis (1) en geen crisis (0) de relatie tussen Discretionaire Accruals en

financiële crisis;

- Hoe waarborg ik de effectiviteit: Door controls in te bouwen voor de overige controlevariabelen Ceteris Paribus.

Wat? Waarom?

Concept

Hoe? Hoe?

Verband? Ceteris Paribus

Empirisch Controls (overige) CONTROLE-VARIABELEN EARNINGS MANAGEMENT FINANCIELE CRISIS (onderzoeksvariabele) DISCRETIONAIRE ACCRUALS

Onafhankelijke variabele Afhankelijke variabele

0 ≠ CRISISJAAR (2007) 1 = CRISISJAAR (2009)

(19)

3

O

NDERZOEKSMETHODOLOGIE

3.1 METHODEN OM EARNINGS MANAGEMENT TE METEN

Earnings Management is lastig te traceren. Dit is met name gelegen in het feit dat slechts beperkte financiële informatie beschikbaar wordt gesteld in de vorm van jaarrekeningen. De interne financiële rapportages en analyses plus forecasts worden niet beschikbaar gesteld en het is lastig om te bepalen of resultaatfluctuaties worden veroorzaakt door bijvoorbeeld beleid, managementsturing of de economische omstandigheden.

Accruals en Earnings Management zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Accruals zijn ‘potjes geld’ waarbij de kasstroom op een ander moment plaats vindt dan het moment van resultaatneming, bijvoorbeeld een renteontvangst in boekjaar x+1 welke betrekking heeft op boekjaar x. Het totaal van de accruals is gelijk aan het verschil tussen de nettowinst en de operationele kasstroom (DeFond & Jiambalvo, 1992).

Manipulatie van accruals door het management is de meest voorkomende vorm van Earnings Management. Beneish (2001) stelt dat aangezien accruals het voornaamste product van GAAP zijn, Earnings Management veel vaker voor komt op het accrual component dan op het cash flow component van earnings. Eerdere onderzoeken hebben aangetoond dat Earnings Management veelal wordt toegepast middels specifieke accruals, zoals leningsprovisies, voorzieningen en belastinglatenties (Watts en Zimmerman, 1999).

Totale accruals (AC) zijn onder te verdelen in twee soorten: discretionaire accruals en non-discretionaire accruals:

DISCRETIONAIRE ACCRUALS (DA)

Accruals welke gebruikt worden om de economische effecten van de (normale) bedrijfsvoering van een onderneming volledig weer te geven. Dit zijn niet verwachte accruals waarop de manager invloed kan uitoefenen door bijvoorbeeld zijn oordeel te geven over de samenstelling van het werkkapitaal en de afschrijvingen.

NON-DISCRETIONAIRE ACCRUALS (NA)

Accruals waar de manager geen invloed op kan uitoefenen. De NA hangen samen met de economische omstandigheden waarin de onderneming verkeert.

Het ontwikkelen van een goed analysemodel voor accruals is bijzonder lastig. Dit komt doordat alleen de totale accruals blijken uit de voor externe onderzoekers beschikbare gegevens. De bestaande meetmodellen schatten de Discretionaire Accruals door de Non-discretionaire Accruals van de totale accruals af te trekken.

3.1.1DECHOW ET AL,1995

Dechow et al hebben in 1995 onderzocht welke modellen Earnings Management het beste detecteren. Zij hebben hierbij gekeken naar:

HEALY MODEL (1985)

Healy definieert accruals als het verschil tussen de gerapporteerde winst en de operationele kasstroom. Hij gebruikt de totale accruals als proxy voor de Discretionaire Accruals, omdat de Non-discretionaire Accruals volgens hem niet observeerbaar zijn.

(20)

DEANGELO MODEL (1986)

Het verschil met het meetmodel van Healy is dat DeAngelo in plaats van de gemiddelde accruals de totale accruals (AC) van de vorige periode gebruikt. Het model is derhalve een bijzondere/aangepaste vorm van het Healy model. DeAngelo heeft in 1986 rondom management buy-outs onderzoek gedaan naar de prikkel om de winsten te verlagen ten behoeve van een betere overnameprijs. De methode van Healy is hierbij gebruikt als basis. DeAngelo gaat er van uit dat de omvang van de totale accruals van de vorige periode representatief is voor de huidige accruals. De totale accruals worden bepaald door de verandering van de huidige accruals ten opzichte van de accruals van de vorige periode (er van uitgaand dat winsten niet gemanipuleerd zijn door managers).

JONES MODEL (1991)

Het model van Jones is tot stand gekomen rondom een onderzoek naar de toepassing van winststuring bij importverlichting door de Amerikaanse handelscommissie. Het model van Jones is gebaseerd op dat van DeAngelo en heeft een aantal aanvullingen hierop. De meetmodellen van Healy en DeAngelo houden er geen rekening mee dat accruals afhankelijk zijn van de economische omstandigheden van de onderneming (Kaplan, 1985). Jones heeft de invloed van wanneer de omzet het niveau van de Non-discretionaire Accruals beïnvloedt opgenomen in het meetmodel. De wijziging in de omzet beheerst de economische omstandigheden waarin de onderneming zich bevindt en is verbonden met de verandering in het werkkapitaal. Jones houdt tevens rekening met accruals gerelateerd aan afschrijvingen. De Discretionaire Accruals worden geschat door het verschil tussen totale Accruals en Non-discretionaire Accruals.

MODIFIED JONES MODEL (DECHOW ET AL,1995)

De manager kan de verantwoorde omzet beïnvloeden, echter houdt het Jones model hier geen rekening mee. Dechow et al hebben om deze reden een modificatie in het model aangebracht. Dit model tracht op basis van een regressiebenadering niet-discretionaire accruals te scheiden van discretionaire accruals. Hierbij wordt uitgegaan van een lineaire relatie tussen de niet- discretionaire accruals en veronderstelde verklarende factoren zoals wijzigingen in verkopen, debiteuren en materiële vaste activa. De discretionaire accruals worden gelijkgesteld aan het gedeelte van de totale accruals dat niet kan worden verklaard door deze factoren en dus voortvloeit uit doelbewuste aanpassingen door het management. De resultaten suggereren dat alle beoordeelde modellen redelijk goede tests vormen voor een random sample van event jaren. Het “Modified Jones” model blijkt volgens dit onderzoek echter de krachtigste methode te zijn om Earnings Management te meten (Dechow et al, 1995). Het Modified Jones model wordt als volgt weergegeven:

NA = α1 (1 / AT-1) + α2 [(Δ REVT / AT-1) – (Δ RECT / AT-1)] + α3 (PPET / AT-1)

Uitleg van de gebruikte symbolen:

AT-1 = totale activa in het jaar t-1

Δ REVT = omzet in het jaar t -/- omzet in het jaar t-1

Δ RECT = de netto ontvangsten in een jaar -/- de netto ontvangsten in het jaar t-1

PPET = materiele activa

Nadat middels dit model de non-discretionaire accruals zijn geschat wordt de rest van de accruals als discretionair verondersteld. Omdat discretionaire accruals zowel positief als negatief kunnen zijn, moet deze analyse plaats vinden op basis van de absolute waarde van de discretionaire accruals.

De belangrijkste conclusie uit een vergelijking van de verschillende modellen die worden gebruikt voor het identificeren van discretionaire accruals is dat het Modified Jones Model het meest wordt gebruikt en volgens Dechow, Sloan en Sweeney, (1995), Guay, Kothari en Watts (1996) de meest betrouwbare resultaten geeft. Het Modified Jones Model is niet geheel zonder kritiek. Kothari, Leone en Wasley (2005) geven aan dat de resultaten worden verstoord door verschillen in performance tussen ondernemingen en stellen voor om bij het

(21)

vergelijken van ondernemingen de ondernemingen te matchen op performance. McNichols (2000) geeft aan dat in plaats van de totale accruals beter gekeken kan worden naar specifieke accruals en naar de verdeling van de accruals. Deze kritiek richt zich echter met name op de cross-section variant van het Modified Jones Model terwijl in mijn onderzoek is gekozen voor het vergelijken van dezelfde groep ondernemingen zowel voor als na de financiële crisis (time-series variant van het Modified-Jones Model). Derhalve is veel van deze kritiek niet of minder relevant. Bovendien wordt desondanks het Modified Jones model in veel vergelijkbaar onderzoek gebruikt (zie o.a. Van Tendeloo en Vanstraelen, 2005).

3.1.2DEFOND EN PARK,2001

DeFond en Park hebben een model ontwikkeld waarbij zij abnormale accruals meten. Zij doen dit door het verschil tussen het gerapporteerde werkkapitaal en het op basis van sales verwachte normale werkkapitaal te meten. Dit verschil tussen het gerapporteerde werkkapitaal en het verwachte werkkapitaal is het deel van het werkkapitaal dat als abnormaal wordt verondersteld. Door het verwachte normale werkkapitaal te relateren aan de verantwoorde omzet wordt rekening gehouden met de economische omstandigheden waarin de onderneming zich bevindt.

DeFond en Park definiëren werkkapitaal accruals als de verandering in het non-cash werkkapitaal:

WCAt = (WCt – Casht) – (WCt-1 – Casht-1)

Het model van DeFond en Park baseert zich op kortlopende accruals. Een belangrijke veronderstelling van DeFond en Park (evenals Jones, 1991) is dat discretionaire accruals wijzigen wanneer economische omstandigheden veranderen. Het model maakt voor wat betreft balansinformatie alleen gebruik van het werkkapitaal, verder lijkt het veel op het Jones model waarbij de accruals eveneens in relatie tot de omzet worden geschat.

Een nadeel van het model van DeFond en Park is het feit dat de werkkapitaal accruals worden gerelateerd aan de werkkapitaal accruals van de vorige periode en dus niet de werkkapitaal accruals van de volgende periode. Het model van Dechow en Dichev (2002) houdt hier wel rekening mee. Het model van DeFond en Park (2002):

AWCAt = WCAt - [(WCAt-1 / St-1) x St]

Uitleg van de gebruikte symbolen:

- AWCAt = Abnormale (discretionaire) accruals in jaar t;

- WCAt = Werkkapitaal Accruals in jaar t;

- WCAt-1 = Werkkapitaal Accruals in jaar t-1;

- St = Omzet in jaar t;

- St-1 = Omzet in jaar t-1.

3.1.3DECHOW DICHEV,2002

Dechow en Dichev hebben in 2002 een methode ontwikkeld waarbij de werkkapitaal accruals worden bepaald op basis van de operationele kasstromen van drie achtereenvolgende perioden. Naast de operationele kasstroom van de huidige periode, wordt ook gekeken naar de operationele kasstroom van de periode ervoor en erna. Volgens Dechow en Dichev zijn accruals schattingen van toekomstige kasstromen. Het model van Dechow en Dichev ziet accruals als geheel, en maakt geen onderscheid in DA en NA, dit is dus een nadeel van dit model.

(22)

Vanuit boekhoudkundig perspectief zijn er voor elke kasstroom twee belangrijke gebeurtenissen:

- de ontvangst/de betaling van het bedrag; - de erkenning van dit bedrag als winst of verlies.

Tijdelijke aanpassingen zoals verschuivingen van de erkenning van kasstromen in de tijd vallen onder de ruimte welke binnen het boekhoudkundig systeem bestaat voor accruals. Dechow en Dichev komen met de definitie van “openings accruals” en “sluitings accruals”:

“The opening accrual is initiated when either (1) revenue or expense is recognized before the cash is received or paid or (2) cash is received or paid before it is recognized in earnings. The closing accrual is recorded when the other element of this pair has occured and reverses the

accrual portion of the original entry.” (Dechow P. en Dichev I., 2002, p. 38)

Wanneer kasstromen plaatsvinden nadat de desbetreffende inkomsten en uitgaven worden erkend als kost of opbrengst, moeten managers schatten welk kasbedrag er in de toekomst zal worden uitgegeven dan wel ontvangen. In de mate dat de kasstroomrealisaties afwijken van hun accrualschattingen, zullen de openings accruals een schattingsfout bevatten welke wordt gecorrigeerd door de afsluiting van de accruals.

Dechow en Dichev (2002) gaan ervan uit dat de schattingen van fouten binnen de onderneming onafhankelijk van elkaar- en van de omvang van de gerealiseerde kasstromen zijn. Schattingsfouten kunnen gecorrelleerd zijn in ondernemingen. In een recessie zijn ‘slechte schulden’ uitgaven bijvoorbeeld systematisch ondergewaardeerd. Afhankelijke variabelen van een onderneming die voor verschillende ondernemingen gedefinieerd zijn, geven in deze aanpak geen problemen. Dit komt doordat de tests van Dechow en Dichev op bedrijfsniveau zijn. Hun aanpak negeert ook schattingsfouten die gecorrelleerd zijn aan het ondernemingsniveau. Een optimistische manager die systematisch uitgaven onderschat is hiervan een voorbeeld. Het feit dat juist op ondernemingsniveau wordt gewerkt is wel een van de beperkingen van hun aanpak.

Uitgestelde kasstromen zijn accruals welke geen schattingsfout bevatten, aangezien zij plaatsvinden vóór de erkenning. Een voorraadaankoop kan bijvoorbeeld leiden tot positieve accruals die gelijk zijn aan de aankoopprijs. De verkoop van inventaris heeft negatieve accruals tot gevolg die even groot zijn dan de oorspronkelijke aankoopprijs.

Volgens Dechow en Dichev is winst de som van vroegere, huidige en toekomstige kasstromen met een correctie voor de schatting van fouten. Deze correctie toont de belangrijkste gedachte van het model van Dechow en Dichev (2002). De tijdelijke verschuiving van kasstromen is weergegeven in de kasstroom componenten, hetgeen de problemen met het hanteren van de huidige kasstromen als performancegraadmeter oplost. Dit voordeel ontstaat door schattingen te gebruiken, met als resultaat dat earnings zowel fouten bevatten in de schattingen als in de correctie van deze fouten. Zowel fouten als het herstellen van fouten reduceren de kwaliteit van earnings als performancegraadmeter:

“However, this benefit comes at the cost of using estimates, with the result that earnings include both errors in estimates and their corrections. Both errors and error corrections reduce the quality of earnings as a measure of performance.” (Dechow & Dichev, 2002, p. 39) Dechow en Dichev trekken de volgende conclusies:

- accruals zijn tijdelijke correcties die de resultaatneming van gerealiseerde kasstromen vertragen of vervroegen plus een schattingsfout;

- accruals zijn negatief gerelateerd aan huidige kasstromen en positief gerelateerd aan uitgestelde en toekomstige kasstromen;

- de schattingsfout betreft de mate waarin accruals kasstroom realisatie in kaart brengt en kan gehanteerd worden als maatstaf voor accrual en earnings quality.

(23)

Er zijn drie groepen operationele kasstromen voor een periode (t):

- CFOt-1 = cash inkomsten of betalingen van het opgebouwd bedrag op t-1;

- CFOt = huidige kasstromen;

- CFOt+1 = uitgestelde kasstromen naar t+1.

CFOt-1 staat voor een kasstroom die plaats vindt nadat het overeenkomstige bedrag geboekt is als opbrengst (bijvoorbeeld de nog te ontvangen bedragen). Deze bedragen zijn al geboekt, maar er is voor deze rekeningen nog geen bedrag in kas gekomen.

CFOt verwijst naar de kasstromen die worden ontvangen of betaald op hetzelfde moment als dat waarop de kasstromen worden genomen als opbrengst.

CFOt+1 verwijst naar kasstromen ontvangen of betaald voordat dit als kosten of inkomsten wordt geboekt (betalingen van voorraad bijvoorbeeld).

Het model van Dechow en Dichev:

WC_ACCRt = α0+ α1 * CFOt-1 + α2 * CFOt + α3 * CFOt+1 + Et

3.1.4KEUZE VOOR EEN MODEL

Zoals reeds uiteengezet in paragraaf 3.1.1 wordt het Modified Jones model het meest gebruikt en geeft dit de meest betrouwbare resultaten. Nadeel van dit model voor mijn onderzoek is echter het feit dat dit model haar analyses sterk baseert op vaste activa. Dit vind ik een nadeel omdat in tijden van crisis de waarde van activa niet echt stabiel is, daarnaast vind ik het voor mijn onderzoek interessant om te kijken naar specifiek de werkkapitaal accruals. Ik verwacht namelijk dat de effecten van korte termijn winststuring in de afgelopen crisisperiode beter zijn te onderscheiden dan de effecten van Earnings Management middels het totaal van de korte termijn accruals en de lange termijn accruals.

Verder corrigeert het Modified Jones model de omzet voor de mutatie in de debiteuren. Gedurende de crisis zijn echter regelmatig berichten verschenen dat debiteurentermijnen oplopen en klanten slechter betalen. Ik wil derhalve rekening houden met de mogelijkheid dat omzet daalt als gevolg van de crisis en debiteuren toenemen als gevolg van betalingsonmacht bij debiteuren. Ook dit is voor mij een reden om het Modified Jones model niet te hanteren. Het model van Dechow en Dichev (2002) is wel specifiek gericht op werkkapitaal accruals, hetgeen voor mij dus een voordeel is ten opzichte van het Modified Jones model. Dechow en Dichev maken echter geen onderscheid in Discretionaire- en Non Discretionaire Accruals. Dit onderscheid is voor mijn onderzoek wel van belang, aangezien ik niet specifiek de toepassing van werkkapitaal accruals wil meten maar de toepassing van Earnings Management. Ik moet dus op zoek naar de verhouding tussen abnormale- en normale accruals in crisistijd versus de verhouding abnormale- en normale accruals wanneer geen sprake is van crisis. Het model houdt geen rekening met economische omstandigheden door bijvoorbeeld te relateren aan omzet. Economische omstandigheden is een factor welke juist wel interessant is voor mijn onderzoek. Dit maakt het model van Dechow en Dichev minder geschikt voor mijn onderzoek. Een andere complicatie, meer praktisch van aard, betreft het feit dat ik mijn data uit Orbis3

haal. Dechow en Dichev werken specifiek met operationele kasstromen, deze zijn in Orbis niet te achterhalen bij niet-beursgenoteerde ondernemingen.

DeFond en Park (2001) is het model wat ik zal gebruiken voor het meten van Earnings Management. Dit model maakt onderscheid tussen Discretionaire- en Non Discretionaire Accruals en is gebaseerd op werkkapitaal accruals. Gedwongen impairments en activawaarderingen blijven hiermee buiten beschouwing en er wordt puur gekeken naar de op korte termijn eenvoudiger te manipuleren accruals. Daarnaast wordt in dit model een relatie gelegd tussen het werkkapitaal en de omzet, waarmee de economische omstandigheden worden meegenomen in de analyse. De benodigde data is goed uit Orbis te halen, ook een belangrijk punt.

(24)

In het model van DeFond en Park worden de accruals uit het voorafgaande jaar als normaal verondersteld. In het door mij geselecteerde onderzoeksjaar (2009) valt de hoogste crisispiek, dit is de reden dat ik 2009 heb geselecteerd. De crisis is echter een conjunctuurverschijnsel, hetgeen zich kenmerkt door een golfbeweging. De crisis was in augustus 2009 op zijn sterkst, echter was er in 2008 en de rest van 2009 ook al sprake van crisis. In het jaar 2007 valt de meest recente hoogconjunctuurpiek. Ik heb derhalve 2007 geselecteerd als niet-crisisjaar. Echter, in 2005 en 2006 was ook al sprake van economische groei, weer vanwege de conjunctuurcyclus. Om binnen het model van DeFond en Park een ‘normaal’ jaar te kunnen definiëren waaraan het crisisjaar 2009 gerelateerd kan worden, heb ik het model aangepast. In lijn met wat Healy (1985) doet, heb ik voor het ‘normale’ jaar het gemiddelde genomen van de jaren 2005, 2006 en 2007. Op deze manier ontstaat er een analyse waarbij de Discretionaire Accruals in het geselecteerde crisisjaar optimaal geïdentificeerd worden. Het model ziet er als volgt uit;

AWCAt = WCAt - [(WCAvc / Svc) x St]

Uitleg van de gebruikte symbolen:

- DWCAt = Abnormale (Discretionaire) Werkkapitaal Accruals in jaar t (2009);

- WCAt = Werkkapitaal Accruals in jaar t (2009);

- WCAvc = het gemiddelde van de Werkkapitaal Accruals van 2005, 2006 en 2007; - Svc = het gemiddelde van de omzet van 2005, 2006 en 2007;

- St = Omzet in jaar t (2009).

Aangezien ik de Discretionaire Accruals in de crisis wil vergelijken met de Discretionaire Accruals, dien ik de Discretionaire Accruals in 2007 eveneens te schatten met het model van DeFond en Park. Hier heb ik het model niet gemodificeerd omdat ik nu het voorafgaande jaar als normaal veronderstel. Het model ziet er dan als volgt uit:

AWCAt = WCAt - [(WCAt-1 / St-1) x St]

Uitleg van de gebruikte symbolen:

- WCAt-1 = Werkkapitaal Accruals in jaar t-1 (2006);

- St-1 = Omzet in jaar t-1 (2006).

3.2 AFBAKENING

Het onderzoek wordt uitgevoerd in de vorm van een kwantitatief data onderzoek, waarbij ik mij specifiek richt op niet-beursgenoteerde bouwondernemingen in Nederland. Enerzijds omdat vrijwel alle onderzoeken gedaan worden onder beursgenoteerde ondernemingen en ik, wanneer ik kies voor niet beursgenoteerde ondernemingen, dus een hogere informatiewaarde aan mijn onderzoek toe voeg. Daarnaast zijn er, aldus Orbis, slechts 2 beursgenoteerde bouwondernemingen (NAICS 2007 code 2361) in Nederland, hetgeen een te kleine populatie betekent.

Ik heb gekozen voor NAICS 2007 code 2361 (Residential Building Construction) om mijn onderzoek te kunnen richten op bedrijven die zich slechts bezig houden met woning- en utiliteitsbouw. Dit vanwege het feit dat weg- en waterbouwers verhoudingsgewijs minder last van de financiële crisis hebben gehad als gevolg van overheidsinvesteringen.

Gezien de publicatieplicht voor kleine ondernemingen richt ik mij, in aansluiting op de groottecriteria zoals omschreven in de RJ, op bedrijven met minimaal 50 medewerkers. Ik zal hierbij van mijn steekproefselectie een tweetal perioden met elkaar vergelijken: gerapporteerde cijfers uit een periode voor de financiële crisis en gerapporteerde cijfers uit een periode tijdens de financiële crisis.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Aangezien prijs de belangrijkste factor is bij de keuze van een bouwbedrijf en het feit dat woningbezitters van door Duitse bouwbedrijven gebouwde woningen zelfs meer tevreden

Op basis van deze resultaten kan er niet geconcludeerd worden dat ondernemingen negatieve abnormale kortlopende werkkapitaalaccruals toepassen in het tweede jaar dat

De uitkomsten vanuit SPSS zijn opgenomen in bijlage 3. Op basis van de uitkomsten van SPSS kan worden geconcludeerd sprake is van een normaal verdeling. Dit betekent dat H0 kan

Hierbij worden de AEX (Amsterdam Euronext Exchange), AMX (Amsterdam Midkap Index) en de AScX(Amsterdam Small Cap Index) gebruikt. Zowel in het jaar 2007 als in 2009 is

(2006) hebben onderzoek gedaan binnen Europa naar earnings management en concluderen dat er bij niet beursgenoteerde ondernemingen in hogere mate gebruik wordt gemaakt

stakeholder theorie kunnen dit verduidelijken. Deze deelvraag zal middels literatuuronderzoek worden behandeld in hoofdstuk twee. Om onderzoek te kunnen doen naar

Daarbij wordt alleen het gedeelte voorafgaande aan de jaarrekening (i.c. balans, winst-en-verlies- rekening, kasstroomoverzicht en toelichting daarop) meegenomen. B) Daarna wordt

Aangezien de onafhankelijkheid van de raad van commissarissen bij Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen in twijfel wordt getrokken en er een mogelijkheid bestaat dat tijdens