• No results found

“Duitse bouwbedrijven op de Noord-Nederlandse particuliere woningbouwmarkt”

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "“Duitse bouwbedrijven op de Noord-Nederlandse particuliere woningbouwmarkt”"

Copied!
108
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Alfred Matthijssen Groningen, december 2006

“Duitse bouwbedrijven op de

Noord-Nederlandse

particuliere

woningbouwmarkt”

(2)

Duitse bouwbedrijven op de

Noord-Nederlandse particuliere

woningbouwmarkt

Onderzoek naar de oorzaken en gevolgen van de toetreding van

Duitse bouwbedrijven op de Noord-Nederlandse markt

Eerste begeleider: Drs. D.F.F.R. Maccow Tweede begeleider: Drs. H.C. Stek

Bedrijfsbegeleider: Dhr. R. Knegt

Student: Alfred Matthijssen

Studentnummer: 0898260

(3)

Managementsamenvatting

In het nieuwe millennium werden Noord-Nederlandse bouwbedrijven geconfronteerd met Duitse concurrentie op de particuliere woningbouwmarkt.

Voor brancheorganisatie Bouwend Nederland was dit een aanleiding om onderzoek te doen naar deze Duitse concurrentie. De resultaten van het onderzoek moeten bijdragen aan de kennis van Bouwend Nederland.

Deze samenvatting zal ingaan op de probleemstelling, de conclusies en aanbevelingen.

Probleemstelling Doelstelling

Het doel van dit onderzoek is een bijdrage leveren aan de concurrentiepositie van de Noord-Nederlandse bouwsector.

Vraagstelling

De vraagstelling bestaat uit twee vragen.

1. Waarin onderscheidt de Duitse bouwsector zich ten opzichte van de Nederlandse bouwsector?

2. Voldoen Duitse bouwbedrijven beter aan de wensen van een Nederlandse opdrachtgever dan Nederlandse bouwbedrijven?

Om een goed beeld te kunnen vormen van de huidige situatie op de Noordelijke bouwmarkt, zal er een vooronderzoek worden gehouden naar het marktaandeel van de Duitse

bouwbedrijven op de particuliere markt.

Conclusies

 Veel Noord-Nederlandse bouwbedrijven hebben te maken met de concurrentie van Duitse bouwbedrijven op de woningbouwmarkt. Een aantal geeft aan dat deze concurrentie desastreus is voor de sector.

 Het aandeel van de Duitse bouwbedrijven op de particuliere woningbouwmarkt is stijgende en ligt in sommige gebieden rond de 50%.

 De kostprijs van een nieuwe woning is de belangrijkste motivatie voor Nederlandse opdrachtgevers om te kiezen voor een Duits bouwbedrijf. Flexibiliteit en marktgerichter werken tellen ook zwaar mee.

(4)

 De Duitse bouwbedrijven kunnen goedkoper een woning bouwen voor een particuliere opdrachtgever in Noord-Nederland.

 De concurrentiepositie van Nederland ten opzichte van Duitsland is de laatste jaren verslechterd.

 Opdrachtgevers die gewerkt hebben met een Duits bouwbedrijf zijn meer tevreden over het functioneren van het bouwbedrijf dan opdrachtgevers die gewerkt hebben met een Nederlands bouwbedrijf.

 Het aantal klachten en de klachtenafhandeling worden beter gewaardeerd door opdrachtgevers die werkten met een Duits bouwbedrijf.

Aanbevelingen

 Bouw marktgericht en prijsbewust.

 Probeer het imago van de bouwsector te verbeteren om meer scholieren aan te trekken.

 Wijs de Nederlandse medewerkers van bouwbedrijven op het belang van klanttevredenheid.

 Ontwikkel vaste relaties met onderaannemers en leveranciers. Doel hiervan is een betere onderlinge communicatie en wederzijds begrip.

 Controleer of de overheid zich houdt aan de belofte om beter te controleren op naleving van de ARBO-wetgeving.

(5)

Voorwoord

De Europese eenwording is lange tijd aan veel inwoners van Nederland voorbijgegaan. Bij de invoering van de euro werd het voor veel mensen duidelijk dat er toch daadwerkelijk “iets” veranderde.

De laatste jaren is het met name in Noord-Nederland ook op straat te zien. Her en der zag je incidenteel een reclamebord van Duitse bouwbedrijven die een woning aan het zetten waren in Nederland. Het her en der een reclamebord werd vervangen door reclameborden bij bijna elke nieuwbouwwijk.

Deze ontwikkeling was voor mij de aanleiding om te willen weten wat er aan de hand is met de particuliere woningbouwmarkt in Noord-Nederland.

Ik hoop met dit onderzoek een bijdrage te kunnen leveren aan de kennis van de

bouwnijverheid in het algemeen. En in het specifiek van de particuliere woningbouwmarkt en haar bouwbedrijven.

Het onderzoek is onderdeel van mijn afstuderen aan de Rijksuniversiteit Groningen faculteit Bedrijfskunde. Het onderzoek is uitgevoerd voor brancheorganisatie Bouwend Nederland afdeling Noord en organisatie en adviesbureau Balance & Result.

Van Bouwend Nederland wil ik met name de heer Ronald Knegt bedanken. Hij heeft mij de kans geboden het onderzoek uit te voeren en heeft mij bijgestaan met advies en de nodige faciliteiten.

Ook de heer Pries van Balance & Result verdient mijn dank voor zijn adviezen.

Mijn eerste afstudeerbegeleider van de Rijksuniversiteit, de heer Maccow, wil ik hartelijk bedanken voor zijn inzet. Je flexibele instelling en de adviezen die ik gedurende de gesprekken heb gekregen, zijn een enorme bijdrage geweest aan het onderzoek.

Ook mijn tweede begeleider, de heer Stek, wil ik bedanken voor zijn terechte aanwijzingen bij het schrijven van deze scriptie.

Verder wil ik mijn familie en vriendin bedanken voor alles wat ze voor mij gedaan hebben, waardoor ik mijn studie heb kunnen afronden.

(6)

Inhoudsopgave

INHOUDSOPGAVE VI

HOOFDSTUK 1: ACHTERGROND EN AANLEIDING 8

HOOFDSTUK 2: ONDERZOEKSOPZET 11

2.1VERANTWOORDING 11

2.2PROBLEEMSTELLING EN DOELSTELLING 11

2.3AFBAKENING EN RANDVOORWAARDEN 13

2.4ONDERZOEK 14

HOOFDSTUK 3: THEORETISCH KADER 16

3.1THEORIEËN VAN PORTER EN WHITLEY 16

3.2THEORIEËN BETREFFENDE KLANTTEVREDENHEID EN AFNEMERSBEHOEFTEN 21

3.3ONDERZOEKSMODEL 24

HOOFDSTUK 4 : DATAVERZAMELING EN –ANALYSE, BETROUWBAARHEID EN

VALIDITEIT 26

4.1DATAVERZAMELING 26

4.2DATA ANALYSE 29

4.3BETROUWBAARHEID EN VALIDITEIT VAN DE ENQUÊTE 30 4.4BETROUWBAARHEID EN VALIDITEIT VAN DE INTERVIEWS 32 4.5BETROUWBAARHEID EN VALIDITEIT VAN DE OBSERVATIES 33

HOOFDSTUK 5: VOORONDERZOEK MARKTAANDEEL DUITSE WONINGEN IN 2005 34

HOOFDSTUK 6: WAARIN ONDERSCHEIDT DE DUITSE BOUWSECTOR IN DE DEELSTAAT NIEDERSACHSEN ZICH VAN DE NEDERLANDSE BOUWSECTOR IN

GRONINGEN EN DRENTHE? 36

6.1THEORIE VAN PORTER 36

6.1.1PRODUCTIEFACTOREN 37

(7)

6.1.3THUISMARKT 43

6.1.4NETWERK VAN SECTOREN 44

6.1.5OVERHEID 46

6.1.6TOEVAL 47

6.1.7DETERMINANTENSCHEMA 47

6.2BUSINESS SYSTEM VAN WHITLEY 49

6.2.1 THE NATURE OF THE FIRM 49

6.2.2 MARKET ORGANISATION 51

6.2.3AUTHORITATIVE COORDINATION AND CONTROL SYSTEMS 52

6.3KORTE SAMENVATTING VAN HET ONDERZOEK NAAR DE VERSCHILLEN TUSSEN DE

NEDERLANDSE EN DUITSE BOUWSECTOR 56

HOOFDSTUK 7: RESULTATEN VAN DE ENQUÊTE 57

7.1IMAGO NEDERLANDSE EN DUITSE BOUWBEDRIJVEN 57 7.2MOTIVATIE BIJ DE KEUZE VAN EEN BOUWBEDRIJF 59

7.3TEVREDENHEID OVER HET PROJECT 62

7.4NAZORG EN SERVICE VAN HET BOUWPROCES 64

7.5KORTE SAMENVATTING VAN DE RESULTATEN VAN DE ENQUÊTE EN INTERVIEWS 68

HOOFDSTUK 8: CONCLUSIES 70

HOOFDSTUK 9: AANBEVELINGEN 76

HOOFDSTUK 10: REFLECTIE 80

LITERATUURLIJST: 82

BIJLAGE 1:TOWS-MATRIX VAN WEIHRICH 84

BIJLAGE 2:ENQUETE 87

(8)

Hoofdstuk 1: Achtergrond en aanleiding

In dit eerste hoofdstuk zal kort worden ingegaan op de ontwikkelingen in de Noord-Nederlandse particuliere woningbouw van de afgelopen jaren. Deze korte samenvatting heeft als doel lezers die minder bekend zijn met de situatie een overzicht te geven.

Vanaf midden jaren ’90 is de woningbouwproductie fors afgenomen. Ondanks een groeiprognose over de komende jaren is er sprake van stevige concurrentie op de woningbouwmarkt.

In Duitsland is er een vergelijkbare trend te ontdekken. Het aantal bouwbedrijven en hun productiecapaciteit overtreft de vraag naar nieuwbouwwoningen. Eén van de maatregelen die Duitse ondernemers hebben genomen is het uitbreiden van het werkterrein. Om hun personeel niet te hoeven ontslaan is er vanaf het jaar 2000 gestart met het penetreren van de Noord-Nederlandse woningbouwmarkt.

De afgelopen jaren is er in de media, in de politiek en door brancheverenigingen regelmatig melding gemaakt van een penetratie op de woningbouwmarkt door Duitse bouwbedrijven voornamelijk in de grensgebieden. Uit onderzoek is gebleken dat dit gebied zich heeft uitgebreid naar een gebied tot wel 100 kilometer van de grens. (Roelfes,2004)

Voorgaand onderzoek heeft verder uitgewezen dat deze trend zich verder ontwikkelt. Er zijn echter weinig concrete cijfers bekend over de huidige situatie. Dit onderzoek zal zich dan ook in eerste instantie richten op het verkrijgen van deze data. Een inventarisatie van het aantal woningen gezet door Duitse bouwbedrijven in 2005, afgezet tegen het totale aantal

woningen gebouwd in de regio Groningen en Drenthe moet inzicht geven in het marktaandeel van de Duitse concurrentie.

Noord Nederland

Verleende bouwvergunningen vs. totaal gereedgekomen woningbouw naar jaar

7915 7768 10490 11843 10173 10764 9571 8241 8234 7277 8376 6262 7415 8868 7266 7141 10559 9830 8975 9788 8225 8055 6315 6846 7040 5361 6743 7250 6282 8104 5000 6250 7500 8750 10000 11250 12500 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 Jaren

Verleende bouw vergunningen Gereedgekomen w oningbouw

I CBS, statline 2005 I Bewerking

(9)

Eerder onderzoek heeft uitgewezen dat Nederlanders gecharmeerd zijn van de zogenaamde “Duitse “bouwstijl. Vergeleken met de Nederlandse bouwstijl kenmerkt de Duitse bouwstijl zich ondermeer door het gebruik van andere materialen en technieken. Enkele kenmerken hiervan zijn:

• Grotere metselstenen.

• Standaard plaatsen van rolluiken.

• Koperen goten in plaats van het in Nederland veel gebruikte PVC.

• Dikke muren.

• Kleine ramen, meestal in gestandaardiseerde maten.

• Schuin gemetselde stenen als raamdorpels.

• Sierlijk metselwerk in de rollagen boven de kozijnen in het buitenspouwblad.

• Kunststoffen kozijnen, geplaatst achter het buitenspouwblad.

• Grote dakoverstekken.

Bron: Roelfes, 2004

Vanaf 2000 is het aantal woningen gebouwd door Duitse bouwbedrijven in Noord-Nederland dan ook enorm toegenomen. Opvallend is hierbij de clustervorming van “Duitse” huizen. Bij het zoeken naar voorbeelden van Duitse huizen werden vaak hele “Duitse wijken”

aangetroffen. Het naar tevredenheid van de opdrachtgever plaatsen van een woning door een Duits bouwbedrijf leidt blijkbaar tot een sneeuwbaleffect. Goede voorbeelden hiervan zijn te vinden in de wijk Borgmeren bij Harkstede, de wijk Kloosterveen in Assen en de nieuwbouwwijk in Klazienaveen.

In hoofdstuk 2 zal worden ingegaan op de doelstellingen van het onderzoek en de onderzoeksvraag. In hoofdstuk 3 worden een aantal theorieën besproken die ondermeer ingaan op onderzoek naar klanttevredenheid in de bouwsector. Verder zullen hier de theorieën van Porter en Whitley worden besproken die gebruikt worden om de verschillen tussen de Nederlandse en Duitse bouwsector te verklaren. In de laatste paragraaf wordt het onderzoek schematisch weergegeven door middel van een onderzoeksmodel.

In hoofdstuk 4 worden de methodes van dataverzameling, -analyse en –verslaglegging verklaard.

In hoofdstuk 5 wordt de huidige situatie op de Noord-Nederlandse particuliere

woningbouwmarkt besproken. Hiervoor is ondermeer een inventarisatie van het aantal door Duitsers gebouwde huizen gemaakt.

(10)

In hoofdstuk 6 worden de eerder genoemde theorieën van Porter en Whitley toegepast op de Nederlandse en Duitse bouwbedrijven. Getracht wordt niet alleen de verschillen te

benoemen, maar ook de sociaal-economische achtergrond van de onderlinge verschillen. In hoofdstuk 7 worden Nederlandse en Duitse bouwbedrijven met elkaar vergeleken met behulp van een enquete. Aan de hand van de antwoorden van de respondenten van deze enquête en de meningen van experts zal worden beoordeeld of Duitse bouwbedrijven beter voldoen aan de wensen van de Nederlandse opdrachtgever dan de Nederlandse

bouwbedrijven.

In hoofdstuk 8 worden de conclusies overzichtelijk weergegeven en zullen de onderzoeksvragen worden beantwoord.

Hoofdstuk 9 bestaat uit de aanbevelingen die worden gegeven aan Bouwend Nederland, de verschillende overheden en Nederlandse bouwbedrijven en dan met name richting de kleine en middelgrote bedrijven.

(11)

Hoofdstuk 2: Onderzoeksopzet 2.1 Verantwoording

In opdracht van brancheorganisatie Bouwend Nederland en organisatie en adviesbureau Balance & Result zal dit onderzoek inzicht proberen te geven in het marktaandeel van de Duitse bouwbedrijven. Verder zal er gezocht worden naar het onderscheidend vermogen van Duitse bouwbedrijven ten opzichte van de Nederlandse concurrenten. Dit onderzoek zal ook een relatie proberen te leggen tussen het onderscheidend vermogen van de Duitse

bouwbedrijven en de aantrekkingskracht hiervan op de Nederlandse afnemers. Volgens de classificatie van De Leeuw (1990) valt dit onderzoek te kenmerken als een beleidsondersteunend onderzoek. Dit type onderzoek probeert inzicht te verschaffen in feiten en verbanden die relevant zijn voor het nemen van specifieke beleidsbeslissingen.

De probleem- en doelstelling en de deelvragen worden behandeld in paragraaf 2.2 Tevens zal een korte beschrijving van de opzet van het onderzoek worden gegeven in paragraaf 2.2.

Paragraaf 2.3 beschrijft de afbakening en de randvoorwaarden gezien vanuit zowel de positie van de markt als de positie van de aanbieders.

Om enig inzicht te krijgen in de huidige situatie op de woningbouwmarkt zal er een inventarisatie worden gehouden onder de afdelingen Bouw en Woning toezicht van verschillende gemeenten in de provincies Groningen en Drenthe. Dit vooronderzoek zal worden besproken in paragraaf 2.4.

In paragraaf 2.5 komt de beschrijving van het onderzoek aan de orde.

2.2 Probleemstelling en doelstelling

Het doel van dit onderzoek is een bijdrage leveren aan de concurrentiepositie van de Noord-Nederlandse bouwsector. De basis van het onderzoek ligt bij het in kaart brengen van de (onderscheidende) kwaliteiten van Nederlandse en Duitse bouwbedrijven, maar ook de behoeften van de particuliere opdrachtgevers uit Groningen en Drenthe.

Door middel van een kwalitatief en kwantitatief onderzoek zal geprobeerd worden de markt te doorgronden. Waarbij de markt bestaat uit Nederlandse bouwbedrijven, Duitse

(12)

Zoals eerder aangegeven is het al langer duidelijk dat Duitse bouwbedrijven steeds actiever worden in Noord-Nederland. De leden van Bouwend Nederland vinden het dan ook hoog tijd dat er “iets aan gedaan moet worden”. Uit de reacties van de leden blijkt vaak dat het dan gaat om wettelijke maatregelen. Zoals het bouwen conform de Nederlandse wetgeving inzake veiligheid, arbeidsomstandigheden, vergunningen etc.

Dit onderzoek probeert een bijdrage te leveren aan het inzicht van Nederlandse bouwers aan wat de bedrijven “zelf” kunnen doen aan het verlies van marktaandeel.

Dit inzicht kan dan ook gebruikt worden om de Nederlandse overheid en de verschillende werkgever- en werknemersorganisaties te overtuigen van de noodzaak om maatregelen te treffen.

Om inzicht te krijgen in de omvang van de concurrentie door Duitse bouwbedrijven moet eerst worden gekeken naar het marktaandeel van Duitse bouwbedrijven op de particuliere woningbouwmarkt in de provincies Groningen en Drenthe. De volgende vraag zal dan ook worden beantwoord door middel van een vooronderzoek:

 Hoe groot is de markt en welk deel daarvan wordt ingenomen door Duitse bouwbedrijven? Deze deelvraag is noodzakelijk voor Bouwend Nederland en haar leden. Het dient als basis en is tevens nuttig bij het verzamelen van gegevens over afnemers die gebruik hebben gemaakt van Duitse aannemers.

Deze deelvraag zal besproken worden in hoofdstuk 5.

Zoals al eerder aangegeven bij de doelstelling, bestaat dit onderzoek uit twee onderwerpen, namelijk de (onderscheidende) kwaliteiten van Nederlandse en Duitse bouwbedrijven en de behoeften van afnemers uit Groningen en Drenthe.

Om inzicht te krijgen in beide onderwerpen zijn ze samengevat in twee hoofdvragen.

1. Waarin onderscheidt de Duitse bouwsector zich ten opzichte van de Nederlandse bouwsector?

De al eerder genoemde onderzoeken hebben een aantal verschillen onderkend tussen Nederlandse en Duitse aannemers. Dit onderzoek wil inzicht geven in de oorzaak van deze verschillen. Er zal daarbij worden gekeken naar het achterliggende institutionele kader en de achterliggende omgeving die het onderscheid tussen de Nederlandse en Duitse bouwsector bepalen.

(13)

2. Voldoen Duitse bouwbedrijven beter aan de wensen van een Nederlandse opdrachtgever dan Nederlandse bouwbedrijven?

Om deze vraag te kunnen beantwoorden zal er een inventarisatie worden gemaakt van de wensen van afnemers.

Het voldoen aan deze wensen zal worden gemeten door middel van een enquête onder opdrachtgevers die met een Duits en/of Nederlands bouwbedrijf hebben gewerkt.

Aan de hand van deze vragen zal geprobeerd worden inzicht te krijgen in de verschillen en overeenkomsten tussen Nederlandse en Duitse bouwbedrijven.

Aan de hand van verzamelde gegevens bij (gewezen of potentiële) afnemers zal gezocht worden naar de succesfactoren van een bouwbedrijf. Deze factoren moeten uiteindelijk bijdragen aan de aanbevelingen.

Gedurende het onderzoek zullen er waarschijnlijk nog een aantal deelvragen toegevoegd, veranderd en/of verwijderd worden.

2.3 Afbakening en randvoorwaarden

Het geografische gebied waar op gericht zal worden is de provincie Groningen en de provincie Drenthe. De reden hiervan is het ontbreken van meldingen van Duitse bouwbedrijven die zouden opereren in andere provincies.

Verder zal er alleen gekeken worden naar woningbouw onder particulier

opdrachtgeverschap. De reden hiervoor is dat er vanuit de markt weinig signalen opgevangen zijn over Duitse bouwbedrijven in de utiliteitsbouw.

Randvoorwaarden

 Het onderzoek en de afronding van het afstudeerverslag zal binnen zes maanden voltooid moeten worden.

 Het onderzoek dient te voldoen aan de richtlijnen voor het afstuderen zoals opgesteld door de Rijksuniversiteit Groningen, faculteit Bedrijfskunde.

(14)

2.4 Onderzoek

Het onderzoek bestaat uit drie deelvragen. Allereerst het vooronderzoek dat behandeld zal worden in hoofdstuk 5.

Het vooronderzoek heeft als doel een inventarisatie van de huidige situatie.

Dit vooronderzoek moet leiden tot inzicht in het aantal “Duitse huizen” dat jaarlijks in de provincies Groningen en Drenthe gebouwd wordt. De markt in dit onderzoek bestaat uit de woningbouw in particulier opdrachtgeverschap in Groningen en Drenthe.

Deze schatting zal gebaseerd worden op een inventarisatie onder een aantal representatieve gemeenten en een aantal interviews met deskundigen.

Hiermee kan een inschatting gemaakt worden van het deel van de markt wat ingenomen wordt door Duitse bouwbedrijven.

Het hoofdonderzoek bestaat uit de beantwoording van twee deelvragen. Het eerste deel van dit onderzoek zal zich richten op de capaciteiten en kwaliteiten van de bouwsector uit beide landen. Het onderzoek richt zich op kenmerkende eigenschappen van de bouwsector in beide landen. Er zal dan ook gekeken worden naar algemene eigenschappen in de gehele bedrijfstak en niet naar de kenmerken van een individueel bedrijf.

Voor deze analyse worden de theorieën van Michael Porter(1990) en Richard Whitley (1992) gebruikt. In paragraaf 3.1 wordt het theoretisch perspectief van deze deelvraag besproken. Het empirische onderzoek van deze deelvraag wordt behandeld in hoofdstuk 6 met behulp van deskresearch, een enquête onder opdrachtgevers en expertinterviews.

De tweede deelvraag richt zich op de afnemers van de Nederlandse en Duitse bouwbedrijven.

Voldoen Duitse bouwbedrijven beter aan de wensen van een Nederlandse opdrachtgever dan Nederlandse bouwbedrijven?

De vraagkant bestaat uit particuliere eigenaren van een stuk grond die een bouwbedrijf opdracht geven tot het plaatsen van een woning. In het vervolg van dit verslag zal hiernaar worden verwezen als opdrachtgevers.

Dit onderzoek wil inzicht krijgen in afnemersbehoeften van particuliere opdrachtgevers in Drenthe en Groningen. Vragen die hierbij gesteld gaan worden zijn: Wat wil de Nederlandse afnemer? Wat verwachten ze van het bouwbedrijf? Wat zijn de verschillen tussen

Nederlandse en Duitse aannemers?

(15)

Nederlandse als Duitse bouwbedrijven worden geënquêteerd. Deze ervaringsdeskundigen zullen worden gevraagd naar hun ervaringen betreffende het gehele traject van keuze van het bouwbedrijf tot de service na de afronding van het project en tevens de overgang tussen de trajectonderdelen.

In paragraaf 3.2 worden de theorieën besproken die gebruikt worden om deze deelvraag te kunnen onderzoeken.

De empirische beantwoording van deze deelvraag zal plaatsvinden met behulp van de enquête, expertinterviews en observatie in hoofdstuk 7.

(16)

Hoofdstuk 3: Theoretisch kader

In dit hoofdstuk worden de theorieën gepresenteerd die gebruikt gaan worden in dit onderzoek. Dit hoofdstuk behandelt per deelvraag de te gebruiken theorieën. Allereerst zullen in paragraaf 3.1 de theorieën van Porter (1990) en Whitley (1992) worden

geïntroduceerd die worden ingezet om het onderscheidend vermogen van de Nederlandse en Duitse bouwsector te analyseren. In paragraaf 3.2 komen een aantal theorieën en

eerdere onderzoeken aan de orde die toepasbaar zijn op de klanttevredenheid van afnemers van Nederlandse en Duitse bouwbedrijven.

In paragraaf 3.3 ten slotte wordt het onderzoeksmodel gepresenteerd.

In het buitenland zijn al een aantal onderzoeken gedaan naar succesfactoren van

bouwbedrijven. Dit onderzoek richt zich op Noord-Nederland en zal proberen een relatie te leggen tussen klanttevredenheid, kenmerken van Nederlandse en Duitse aannemers (succesfactoren) en het succes van Duitse aannemers op de Nederlandse markt.

3.1 Theorieën van Porter en Whitley

Verschillende buitenlandse onderzoekers hebben bijgedragen aan het inzicht in

succesfactoren van bouwbedrijven. Alle onderzoekers kwamen tot de conclusie dat er niet zoiets bestaat als een complete lijst van succesfactoren.

Dit onderzoek heeft niet de illusie een dusdanige lijst te produceren. Wel zal er geprobeerd worden een overzicht te geven van de in de ogen van deskundigen en afnemers meest belangrijke.

Onder succesfactoren wordt hier verstaan; kenmerken van een bouwbedrijf die een afnemer helpen bij het bepalen van een keuze tussen verschillende bouwbedrijven.

A critical success factor is the limited number of areas in which the results, if satisfactory, will guarentee successfull competitive behavior for an organization and are based on common organizational objectives. (Esteves en Pastor, 2001)

Het onderzoek van Hutchings en Christofferson (2004) onder Amerikaanse middelkleine bouwbedrijven heeft gekeken naar succesfactoren volgens de aannemers zelf. Uit dit onderzoek kwamen de volgende factoren sterk naar voren:

 goed vakmanschap

(17)

 communicatie tussen afnemer en bouwbedrijf

 reputatie

 afspraken (tijdig) nakomen

De klantenanalyse zal zich richten op afnemers en proberen inzicht te krijgen in de succesfactoren voor bouwbedrijven die in Nederland in de woningbouw werkzaam zijn. Vervolgens zullen deze succesfactoren gekoppeld worden aan de karakteristieken van de Nederlandse en Duitse bouwbedrijven.

Een vergelijking van de behoeften van de afnemers, de sterke en zwakke punten van Nederlandse bouwbedrijven en de sterke en zwakke punten van Duitse bouwbedrijven moet leiden tot aanbevelingen. Deze aanbevelingen zullen zich met name richten op microniveau en op marktgericht ondernemen.

Niet alleen zullen bouwbedrijven onderling sterk verschillen, ook zijn er verschillen in achtergronden van Nederlandse en Duitse bouwbedrijven.

Bouwbedrijven in beide landen hebben dan ook te maken met een andere geografische, culturele en sociale achtergrond. Dit verschil in achtergrond is de oorzaak van een aantal concrete verschillen in werkwijze van Nederlandse en Duitse aannemers.

Deze institutionele verschillen zullen in kaart worden gebracht met behulp van de theorieën van Porter (1990) en Whitley (1992).

Beide theorieën gebruiken een aantal factoren om de concurrentiepositie van landen met elkaar te vergelijken. Bij met name de theorie van Porter komen een aantal factoren tussen Niedersachsen aan de ene kant en Groningen en Drenthe aan de andere kant erg met elkaar overeen, om toch een compleet beeld te krijgen van de verschillen wordt er daarom gebruik gemaakt van beide theorieën.

(18)

Porter

Een goed beeld van de bruikbaarheid van de theorie van Porter is de bijbehorende diamant. Jacobs (1992) heeft de diamant van Porter gebruikt bij een analyse van de toenmalige (1992) situatie in de Nederlandse woningbouw. Een aantal karakteristieken die Jacobs, specifiek in de woningbouw, ontdekte zijn weergegeven in onderstaand model.

Figuur 3.1 Model van Porter

In de “Competitive Advantage of Nations” heeft Porter (1990) een relatie aangegeven tussen bedrijfstakken en landen. Porter is van mening dat ieder land specifieke sterke en zwakke factoren heeft die bepalend zijn voor de relatieve kracht van een sector. In dit onderzoek zal geprobeerd worden de diamant te plaatsen op de situatie van de Duitse en Nederlandse bouwsector. Uiteindelijk worden beide diamanten met elkaar vergeleken om een oordeel te kunnen geven over de concurrentiekracht van beide landen in de bouwsector en dan met name in de bouwsector van Noord-Nederland.

Porter gebruikt 4 centrale determinanten die de concurrentiekracht van een land of sector kenmerken. Daarnaast gebruikt hij nog twee additionele variabelen. (Jacobs, 1992)

Economische orde

-Lage

toetredingsdrempels -Overcapaciteit leidt tot prijsconcurrentie

Netwerk van sectoren

-Projectennetwerk: steeds wisselende bouwplaatsen en wisselende bouwpartners Produktie-factoren -Innovatie in logistiek en prefabricage -Bouwkundig en universitair onderzoek zeer gering en nationaal gericht Thuismarkt -Lokale en regionale markten -Conjuncturele markt -Conservatieve cliënten eisen hoge kwaliteit voor lage prijs

Overheid Toeval

(19)

1. Productiefactoren: volgens Porter zijn er 2 soorten productiefactoren

a) Basic factors zoals, grondstoffen, locatie, klimaat laag en middelmatig geschoolde arbeiders.

b) Advanced factors zoals, telecommunicatie infrastructuur, hooggeschoolde arbeidskrachten.

2. Vraag, ook wel thuismarkt. Hierbij zijn drie elementen van belang. a) omvang en groeipatroon van de binnenlandse vraag b) kwalitatieve samenstelling van de binnenlandse vraag c) internationalisatie

3. Netwerk van sectoren: internationaal competitieve leveranciers geven toegang tot nieuwe informatie, ideeën en innovaties. Porter ziet dan ook in toenemende mate afnemers, toeleveranciers en verwante sectoren minder als een bedreiging en meer als een mogelijke bron van concurrentievoordeel.

4. De economische orde. Het institutioneel cultureel kader waarbinnen de concurrentie plaatsvindt.

De twee additionele variabelen zijn:

5. De overheid, het beïnvloeden van de dynamiek tussen de vier determinanten. Liever uitdagen dan beschermen van deze dynamiek. Voor de bouwsector valt hierbij te denken aan het openstellen van de grenzen en het vrije verkeer van personeel binnen de EU, inclusief de voor de bouw belangrijke Polen.

6. Toevalsfactoren, onverwachte effecten op de internationale concurrentiepositie zoals uitvindingen, technologische doorbraken, prijsdiscontinuïteiten of de plotselinge opkomst van een bepaalde vraag op regionaal of wereldvlak. Belangrijk, zeker ook voor de bouwsector, is hoe ondernemingen op de toevalsfactoren reageren. Voordelen kunnen immers tot gemakzucht leiden, nadelen kunnen uitdagingen vormen. (Jacobs, 1992)

(20)

Whitley

Whitley beschrijft een kader waarin business systems van verschillende landen met elkaar worden vergeleken. Een business system is een gemeenschap met een bepaalde structuur en cultuur die sterk wordt beïnvloed door de sociaal-economische en culturele

karakteristieken van het land waarin het functioneert (Grimbergen, 2000).

Zijn theorie gaat er vanuit dat ieder land specifieke karakteristieken hanteert waardoor de economische organisatie van twee landen in deze tijd van internationalisering sterk van elkaar kunnen verschillen.

Whitley beschrijft hoe de rol van de overheid, de financiële sectoren, onderwijs en training, werkgelegenheidsverwachtingen en arbeidsverhoudingen een cruciale rol spelen in

verschillen tussen managementstructuur, besluitvormingsprocessen, strategieën en marktontwikkeling in verschillende landen.

De theorie van Whitley zal worden gebruikt als aanvulling op de theorie van Porter. De toegevoegde waarde ligt in de “zachte” kant van de theorie van Whitley.

Waarbij in de diamant van Porter veel gebruik gemaakt zal worden van “harde” cijfers, geeft het business system van Whitley naast harde cijfers de mogelijkheid om te kijken naar verschillende factoren binnen een cultuur van een land.

Hij beschrijft een business system aan de hand van drie componenten: 1. The nature of the firm as an economic actor

2. Market organisation

3. Authorative coordination and control systems

De manier waarop bedrijven zaken doen is gebaseerd op deze drie componenten. Dit onderzoek zal Nederland en Duitsland beoordelen op basis van de kwalificaties die Whitley heeft beschreven. In dit onderzoek komen de volgende karakteristieken aan de orde:

Ad. 1 De bedrijfstak, risicospreiding en eigendomsverhouding van bedrijven Ad. 2 Relaties met leveranciers

Ad. 3 Algemene cultuur, opleiding, stijl van leidinggeven, taakvaardigheid, specialisatie en individualisatie, werkgever-werknemer loyaliteit

Deze karakteristieken worden op landelijk niveau onderzocht en waar de theorie dit mogelijk maakt zal de vergelijking worden doorgetrokken naar Nederlandse en Duitse bouwbedrijven. De verschillen die op landelijk niveau naar voren komen, zullen worden toegepast op

(21)

3.2 Theorieën betreffende klanttevredenheid en afnemersbehoeften

Een belangrijke operationalisering van deze deelvraag kan worden gevonden in het meten van klanttevredenheid onder afnemers die gewerkt hebben met een Nederlands en/of Duits bouwbedrijf.

Het meten van klanttevredenheid heeft tot doel te bepalen op welke punten het bedrijf beter scoort dan de concurrentie en op welke gebieden verbeteringen mogelijk zijn, en het beleid op deze bevindingen af te stemmen. (Pelsmacker en van Kenhove, 1994)

Klanttevredenheid ontstaat wanneer de verwachtingen van de klant overeenkomen met de waargenomen prestaties. (Blackwell, 2001)

Van der Veen en Laudy (2005) maken in hun onderzoek naar marketing in de bouw op de particuliere markt hierin onderscheid naar vier verschillende productconcepten.

Allereerst het fysieke product. In dit onderzoek een nieuwbouwwoning. Onder het verwachte product komen onderdelen aan de orde als maatwerk, nakomen van afspraken, nazorg, kwaliteit, communicatie en klachtenafhandeling. Tot zover vrij voor de hand liggende behoeften van de opdrachtgever. Van der Veen en Laudy maken dan nog onderscheid in opgewaardeerd product en potentieel product.

Het opgewaardeerde product omvat ondermeer; tussentijdse voortgangsrapporten,

persoonlijke dienstverlening, speciale garantievoorwaarden, gebruiksgemak en flexibiliteit. Het potentiële product probeert een invulling te geven aan de latente behoefte van de opdrachtgever. Hier komt het aan op meedenken met de opdrachtgever, met als doel het verhogen van de klanttevredenheid.

(22)

Het productconcept zal gebruikt worden in het onderzoek naar Duitse bouwbedrijven op de Nederlandse woningbouwmarkt. Het productconcept gaat niet alleen uit van de zichtbare producten en diensten die tijdens een bouwproces bestaan, maar ook een toegevoegde waarde van het ene bouwbedrijf ten opzichte van het andere bouwbedrijf wat betreft het meedenken met de klant/opdrachtgever.

De vraag die hierbij beantwoord moet worden is; Is er verschil tussen Nederlandse en Duitse bouwbedrijven bij het voldoen aan het productconcept.

Een mogelijk verschil zou een relatie kunnen leggen tussen het productconcept en klanttevredenheid onder klanten van zowel Nederlandse als Duitse bouwbedrijven. De onderdelen van het productconcept, zoals geschetst in het onderzoek van Van der Veen en Laudy, zullen gebruikt worden om de klanttevredenheid van opdrachtgevers met een Nederlands bouwbedrijf te meten en te vergelijken met opdrachtgevers die een Duits bouwbedrijf hebben ingeschakeld.

In de bouwnijverheidsector spelen een aantal extra factoren een rol. Een project bestaat vaak uit minimaal drie partijen: de opdrachtgever, de architect en de aannemer. De interactie en samenwerking tussen deze partijen speelt een grote rol bij de klanttevredenheid. (Egan, 1998)

Een aantal theorieën hebben een relatie aangegeven tussen klanttevredenheid en het succes van een onderneming. Een onderzoek door Pelham (2000) wijst uit dat een snelle reactie op klachten van klanten en het snel inspelen op veranderende klantenwensen sterk bijdragen aan het succes van ondernemingen.

potentiële product

opgewaardeerde product

verwachte product

fysieke product

(23)

Een onderzoek naar marktgerichtheid (V.d Veen en Pries, 2003) in de Nederlandse bouwsector geeft aan dat de bouw consequent achterblijft bij andere bedrijfstakken. Zij geven aan dat marketing een belangrijke rol speelt om de aansluiting met de markt te vinden.

Het onderzoek naar Duitse bouwbedrijven bouwt ondermeer voort op de conclusies van het onderzoek van Van der Veen en Laudy (2005). Het voldoen aan de verwachtingen van de klant draagt in grote mate bij aan de klanttevredenheid. In hun onderzoek komt een aantal verwachtingen van particuliere opdrachtgevers naar voren. In aflopende mate van

belangrijkheid (1= meest belangrijk, 12= minst belangrijk) zijn die verwachtingen:

1. Kwaliteit van het werk 2. Nakomen van afspraken 3. Vakkennis

4. Budgetbewustheid 5. Netheid van werken 6. Meedenkendheid 7. Tijdige oplevering

8. Inspelen op nieuwe wensen 9. Klantvriendelijkheid

10. Flexibiliteit 11. Beleefdheid

12. Persoonlijke aandacht

Een nadere analyse door Van der Veen en Laudy leidde tot 4 “harde” factoren namelijk: kwaliteit van het werk, netheid van werken, vakkennis en het nakomen van afspraken. Deze factoren bepalen de uiteindelijke tevredenheid. En of een klant terugkomt of een bouwbedrijf aanbeveelt bij een kennis.

De overige factoren, de zogenaamde “zachte factoren”, spelen meer een rol bij het gunnen van het werk.

In dit onderzoek zullen deze factoren gebruikt worden om de klanttevredenheid te meten onder opdrachtgevers die gebruik hebben gemaakt van een Duits dan wel een Nederlands bouwbedrijf.

(24)

3.3 Onderzoeksmodel

Het onderzoeksmodel is gebaseerd op een marketingmodel door van der Veen en Laudy (2005). Zij gaan uit van het volgende traject dat een klant doorloopt bij het bouwen van een woning. Keuze van bouwbedrijf Nazorg / Service Project Proces

Voor dit onderzoek is het model aangevuld met relevante factoren op het gebied van keuzebepaling en klanttevredenheid die het traject beïnvloeden.

Noot: Waarbij de gestippelde onderdelen in dit onderzoek aan de orde komen

De omgeving, de ondernemer en de onderneming staan aan de basis van de verschillen tussen Nederlandse en Duitse bouwbedrijven. De verschillen worden behandeld met behulp van de deelvraag: “Waarin onderscheidt de Duitse bouwsector zich ten opzichte van de Nederlandse bouwsector?”. Figuur 3-3. Onderzoeksmodel Imago Verschillen tussen Nederlandse en Duitse bouwbedrijven op het gebied van: 1. Communicatie 2. Kwaliteit 3. Nazorg 4. Service 5. Prijs 6. Nakomen afspraken 7. Etc. Verwachte dienstverlening Verleende dienstverlening Klant- tevredenheid Keuze bouwbedrijf

Omgeving Ondernemer Onderneming

Nazorg en service Bouwproces

(25)

De vraag in hoeverre er verschil bestaat tussen de Duitse en Nederlandse omgeving, de Duitse en Nederlandse ondernemer en de Duitse en Nederlandse onderneming zal worden behandeld met behulp van de theorieën van Porter en Whitley in hoofdstuk 6.

De wijze waarop Nederlandse en Duitse bouwbedrijven omgaan met de verwachtingen van een opdrachtgever dragen bij aan het imago van het bouwbedrijf, maar ook aan het imago van de gehele groep Nederlandse en Duitse bouwbedrijven. Waarbij imago gedefinieerd kan worden als iemands beeld van de organisatie en de indrukken die de organisatie

communiceert. Een imago wordt gevormd door toevallige en oppervlakkige informatie, die we krijgen uit massamedia en persoonlijke communicatie, niet uit onze eigen directe ervaringen met de organisatie. (Alvesson, 1990)

Om het imago van zowel Nederlandse als Duitse bouwbedrijven in kaart te brengen, zal er gebruik worden gemaakt van een enquête onder afnemers die gewerkt hebben met Duitse of Nederlandse bouwbedrijven. De uitwerking hiervan vindt plaats in paragraaf 7.1.

Wat bepaalt de keuze voor een bouwbedrijf? Het verschil met veel andere producten is dat de aankoop, althans de overeenkomst, vooraf gaat aan de productie en de levering. Dit onderzoek wil dan ook inzicht geven in de motieven van opdrachtgevers bij hun keuze voor een Duits of Nederlands bouwbedrijf. De motieven die opdrachtgevers gebruiken bij de keuze van een bouwbedrijf komen terug in paragraaf 7.2.

Een tweede onderdeel van de enquête is het in kaart brengen van klantbehoeften.Wat verwachten de opdrachtgevers van een bouwbedrijf bij het plaatsen van een woning? Het bouwen van de woning en de nazorg en service worden beoordeeld op basis van de verwachtingen van de opdrachtgever en de ervaren dienstverlening door de opdrachtgever. Een vergelijking tussen de verwachtingen en de ervaringen die de opdrachtgever heeft, bepalen de klanttevredenheid van de opdrachtgever. In hoeverre is er voldaan aan de verwachtingen van de opdrachtgever? Is de verleende dienstverlening minimaal gelijk aan de verwachte dienstverlening of is er sprake van ontevreden klanten?

Het antwoord op al deze vragen kan worden samengevat onder de deelvraag “Voldoen Duitse bouwbedrijven beter aan de wensen van de afnemer dan Nederlandse

bouwbedrijven?” en wordt behandeld in hoofdstuk 7.

In het onderzoeksmodel bestaat deze deelvraag uit de onderdelen imago, klantbehoefte, verwachte dienstverlening, verleende dienstverlening, bouwproces, klanttevredenheid, nazorg en service en de onderlinge relaties weergegeven met de pijlen.

(26)

Hoofdstuk 4 : Dataverzameling en –analyse, betrouwbaarheid en validiteit

In hoofdstuk 4 zal worden ingegaan op de data die noodzakelijk is voor dit onderzoek. Er zal worden gekeken naar de verschillende vormen van dataverzameling, de analyse van de verkregen data en de verslaggeving van de geanalyseerde data.

4.1 Dataverzameling

Om de twee hoofdvragen en de deelvragen goed te kunnen beantwoorden is er

verschillende data nodig. De dataverzameling, analyse en verslaggeving zullen dan ook per (deel)vraag worden besproken. De dataverzameling wordt besproken aan de hand van theorie van Verschuren en Doorewaard (2000). Per deelvraag worden de verschillende bronnen besproken, de ontsluiting van deze bron en de voor- en nadelen van de methode van dataverzameling.

In onderstaande tabel wordt per deelvraag de databron aangegeven en op welke wijze deze bronnen worden ontsloten.

Deelvraag Hoofdstuk Databron Bronontsluiting

Hoe groot is de markt en welk deel wordt

ingenomen door Duitse bouwbedrijven? Hoofdstuk 5  Media  Personen  Literatuur Inhoudsanalyse Interviews Inhoudsanalyse Waarin onderscheidt de

Duitse bouwsector zich ten opzichte van de Nederlandse bouwsector? Hoofdstuk 6  Personen  Media  Literatuur  Werkelijkheid Enquêtes/ interviews Inhoudsanalyse Inhoudsanalyse Observaties Voldoen Duitse

bouwbedrijven beter aan de wensen van een Nederlandse afnemer dan Nederlandse bouwbedrijven? Hoofdstuk 7  Personen Enquêtes, observaties, interviews Tabel 4.1: Bronnen

(27)

Hoe groot is de markt en welk deel hiervan wordt ingenomen door Duitse bouwbedrijven?

Allereerst is er gekeken naar de omvang van de Duitse concurrentie in Noord-Nederland. De benodigde data bestaat uit aantallen woningen geplaatst in de provincies Drenthe en Groningen gedurende het jaar 2005.

De databronnen die voor de gegevens geraadpleegd zijn:

 Media, zoals het CBS ( totale woningproductie per gemeente in 2005), voordeel van deze databron is de snelheid en de lage kosten van de data. Nadeel in dit onderzoek is wel de lagere betrouwbaarheid en de overzichtelijkheid. Het CBS maakt bijvoorbeeld geen onderscheid in onder architectuur gebouwde woningen, cataloguswoningen en woningen gebouwd voor de markt. Ook heeft het CBS geen gegevens over het aantal door Duitse bouwbedrijven gebouwde woningen. Daarom is het raadplegen van andere bronnen noodzakelijk.

 Bouw- en Woningtoezicht van de gemeenten in de provincies Groningen en Drenthe. Dit om een indicatie te krijgen van het aantal door Duitse bouwbedrijven gebouwde

woningen. Voordelen zijn wederom de lage kosten en de grotere (vergeleken met data van het CBS) gedetailleerdheid van de gegevens. Een nadeel is wel dat niet alle gemeenten dezelfde data kunnen leveren.

 Om de ontbrekende data te verzamelen is er gekozen voor een tijdrovende en relatief dure methode van dataverzameling: Observatie

Observatie wordt hierbij als ontsluiting gebruikt om de werkelijke situatie op de Noordelijke woningbouwmarkt in kaart te brengen.

De observatie heeft plaatsgevonden door middel van het bezoeken van nieuwbouwlocaties voor vrije sectorwoningen en het inventariseren van Duitse bouwbedrijven en hun projecten op deze locaties. Voordelen van directe meting is de hoge objectiviteitwaarde (Verschuren en Doorewaard, 2000). Nadelen zijn de al eerder genoemde hoge kosten en tijdrovendheid.

Waarin onderscheidt de Duitse bouwsector zich ten opzichte van de Nederlandse bouwsector?

Voor deze tweede deelvraag is gebruik gemaakt van de volgende bronnen en ontsluitingsmethodes:

 Personen door middel van ondervraging (enquêtes en interviews). Voor de ondervraging is gebruik gemaakt van zowel enquêtes als interviews. Er is gekozen voor beide

methoden vanwege de specifieke voordelen van de technieken. De enquête geeft de mogelijkheid om een groot aantal personen te ondervragen met relatief lage kosten en

(28)

een besparing van tijd. Omdat er geen mogelijkheid is om dit telefonisch te doen is er gekozen voor een schriftelijke enquête. Nadeel hiervan is dat er geen mogelijkheid is om dieper op vragen en antwoorden in te gaan.

Kwalitatieve data zal worden verzameld door middel van expertinterviews. Deze

interviews worden gehouden met experts op het gebied van werknemers en internationale samenwerking, maar ook zal er gesproken worden met zowel Nederlandse als Duitse (bouw)ondernemers. Voordeel is dat er doorgevraagd kon worden op de voor dit onderzoek interessante onderwerpen. Nadelen zijn echter de hogere kosten en de tijdrovendheid.

 Media door middel van inhoudsanalyse. De gegevens uit met name de elektronische media is eenvoudig toegankelijk, actueel en ruim aanwezig. Nadeel is de beperkte betrouwbaarheid. Om de betrouwbaarheid te waarborgen is er in het onderzoek alleen gebruik gemaakt van websites van officiële instanties zoals, het CBS, haar Duitse tegenhanger destatis, het lokale Niedersachsen bureau NLS en Eurostat.

 Literatuur door middel van inhoudsanalyse. De bron literatuur is erg belangrijk bij de beantwoording van deze deelvraag. Veel kennis uit verschillende theorieën is gebruikt als aanvulling op data verkregen uit andere bronnen. Literatuur zal worden gebruikt om de theorieën van ondermeer Porter en Whitley toe te passen op de Nederlandse en Duitse bouwers. Hierbij zal veel aandacht worden gegeven aan de institutionele verschillen tussen Nederland en Duitsland.

Een groot voordeel is dat veel inzichten en materiaal al verzameld zijn door andere onderzoekers. Probleem is echter wel deze inzichten nauwkeurig toe te passen op dit onderzoek, waarbij de literatuur niet kritiekloos wordt gevolgd.

 Werkelijkheid door middel van observaties. Uit voorgaand onderzoek is naar voren gekomen dat Duitse bouwbedrijven anders bouwen dan hun Nederlandse collega’s. Zo bouwen zij met andere funderingen, andere materialen en andere prijzen. Observatie is bij deze deelvraag gebruikt als bronnentriangulatie. “Er ontstaat meer diepgang door te werken met meerdere bronnen”.(Verschuren en Doorewaard, 2000)

Voordeel is een hogere betrouwbaarheid en de nadelen zoals hoge kosten en tijdrovend vallen relatief mee, omdat er voor de eerste deelvraag al gebruik moet worden gemaakt van observatie. De observatie in deze deelvraag kan dus tegelijkertijd plaatsvinden.

De datatriangulatie draagt bij aan de hoge interne validiteit van de resultaten van deze onderzoeksvraag. Alleen die variabelen die een groot onderscheid aantonen, zijn gebruikt bij het beantwoorden van de deelvraag.

(29)

De resultaten zijn echter alleen toepasbaar op Groningen en Drenthe. De bouwsectoren in Noord-Nederland en Niedersachsen verschillen dusdanig van de andere delen van beide landen, dat de resultaten niet onvoorwaardelijk toepasbaar zijn.

De begripsvaliditeit die Baarda en de Goede (2001) definiëren als:”De begripsvaliditeit kun je nagaan door jouw resultaten te vergelijken met resultaten van andere instrumenten die beogen hetzelfde te meten,” is hoog. De gebruikte meetinstrumenten als Porter en Whitley hebben zichzelf bewezen. Verder blijkt uit resultaten van andere onderzoeken

overeenkomen met de resultaten van dit onderzoek.

Voldoen Duitse bouwbedrijven beter aan de wensen van een Nederlandse afnemer dan Nederlandse bouwbedrijven?

 De belangrijkste bron bij de beantwoording van deze deelvraag zijn personen, of

specifieker, afnemers van bouwbedrijven. De eerder genoemde schriftelijke enquête zal worden gebruikt om gegevens en meningen te verkrijgen.

Voordelen zijn wederom de lage kosten, de tijdsbesparing en het bereik van een groot aantal afnemers. Nadeel is echter het ontbreken van de mogelijkheid om door te vragen. Datatriangulatie zal worden toegepast door ook observaties en interviews met experts te betrekken bij de beantwoording van de deelvraag.

Bij de externe betrouwbaarheid van deze deelvraag moet een kanttekening geplaatst worden. Opdrachtgevers die een enquête hebben ontvangen en hebben teruggestuurd, hoeven niet een doorsnee te zijn van de populatie. Zo kan het zijn dat opdrachtgevers die extreem positief of negatief oordelen, eerder geneigd zijn de enquête te retourneren. Dit probleem is bij de analyse echter niet aangetoond en wordt deels opgevangen door de datatriangulatie.

De resultaten van de deelvraag zijn algemeen toepasbaar binnen de bouwsector van Nederland.

De begripsvaliditeit is hoog. Andere onderzoeken tonen vergelijkbare resultaten aan.

4.2 Data analyse

De analyse van de verkregen data zal worden opgesplitst in twee onderdelen; de analyse van de enquête en de analyse van de interviews.

De ruwe data van de enquête zal geanalyseerd worden volgens de indeling van de vier deelthema’s die ook zijn gebruikt in de enquête. Deze indeling bestaat uit: imago, motivatie van de keuze van een bouwbedrijf, bouwproject en nazorg en service.

(30)

Per thema worden van de relevante labels vergelijkingen gemaakt per groep.

De eerste groep bestaat uit opdrachtgevers die gewerkt hebben met een Nederlands bouwbedrijf.

De tweede groep bestaat uit opdrachtgevers die gewerkt hebben met een Duits bouwbedrijf. De vergelijkingen zullen worden gedaan in percentages. Dit vanwege de ongelijke grootte van beide groepen.

De analyse van de verkregen ruwe data uit de enquêtes zal gebeuren met behulp van SPSS versie 11. Hierbij zal gebruik worden gemaakt van wiskundige modellen als kruistabellen, frequentieverdelingen, percentageverdelingen en gemiddelden en de Chi-square test. De uitkomsten van de enquête zullen worden gepresenteerd in tabellen en figuren in hoofdstuk 7. In de verslaglegging zullen de uitkomsten van de verschillende bronnen met elkaar worden vergeleken. Dit om de betrouwbaarheid van de resultaten te vergroten.

De interviews zijn een onderdeel van datatriangulatie. De analyse vindt dan ook plaats op basis van de uitkomsten van de enquête. Er zal worden gekeken naar verklaringen en meningen van experts over uitkomsten van de enquête.

Bij de analyse van de interviews moet er rekening worden gehouden met de positie die met name de ondernemers hebben in de markt. Met andere woorden, de betrouwbaarheid van de meningen van Duitse en Nederlandse ondernemers zal worden getoetst op relevantie en validiteit. Zie hiervoor paragraaf 4.4.

4.3 Betrouwbaarheid en validiteit van de enquête

De enquête is verspreid onder 350 bewoners van vrijstaande nieuwbouwwoningen in de provincies Groningen en Drenthe. Hierin werd gevraagd naar de ervaringen met het bouwbedrijf en een mening te geven over het bouwbedrijf.

Een aantal is per post verstuurd naar adressen verkregen uit de gemeenteadministraties. Het merendeel van de enquêtes is handmatig verspreid onder bewoners van woningen. Uit de eerste reacties bleek dat van opdrachtgevers van Duitse huizen een lagere respons kwam dan van opdrachtgevers van door Nederlandse bouwbedrijven gebouwde woningen. Om toch een goed inzicht te kunnen krijgen in de meningen van opdrachtgevers die gewerkt hebben met Duitse bouwbedrijven zijn de laatste 100 enquêtes verspreid onder woningen die voldeden aan de kenmerken van de “Duitse bouwstijl”, zoals beschreven in hoofdstuk 1.

(31)

Er zijn in totaal 108 enquêtes geretourneerd. Hiervan zijn er 58 afkomstig van “Nederlandse woningen”, 49 van “Duitse woningen” en 1 van een zelfgebouwde woning. Die laatste is niet meegenomen in de resultaten.

Om te kunnen beoordelen of de analyse van de enquêtes gebruikt kunnen worden om conclusies te trekken is er gebruik gemaakt van de theorieën van Baarda en de Goede (2001). Om de resultaten van de enquête te kunnen gebruiken, moet eerst beoordeeld worden in hoeverre het onderzoek betrouwbaar en valide is.

Onder betrouwbaarheid wordt verstaan: onafhankelijk van toeval. De resultaten zijn nauwkeurig en herhaalbaar.

Om de betrouwbaarheid van de enquête te vergroten is bij het opstellen gebruik gemaakt van een aantal proefenquêtes. In deze fase zijn de vragen duidelijk gemaakt en niet voor verschillende uitleg vatbaar. Ook komen een aantal vragen meerdere keren voor in de enquête. Deze vragen zijn vrijwel identiek beantwoord.

Uit de resultaten komt naar voren dat de geënquêteerden de vragen op de juiste wijze hebben geïnterpreteerd.

Validiteit wordt omschreven als: meten wat je beoogt te meten.

Bij het opstellen van de enquête is gebruik gemaakt van eerder onderzoek naar

klanttevredenheid onder particuliere opdrachtgevers van nieuwbouwwoningen. De resultaten van deze onderzoeken dragen bij aan de validiteit van dit onderzoek.

Verder zijn de geënquêteerden allen ervaringsdeskundig op het onderzoeksgebied en zijn de begrippen vrij concreet en simpel.

Ook het gebruiken van expertinterviews, waardoor er in combinatie met deskresearch en de enquête sprake is van data triangulatie oftewel het gebruik van meerdere bronnen, vergroot de validiteit van het onderzoek.

Bij de steekproef is getracht een gelijke verdeling van het aantal Duitse en Nederlandse respondenten te verkrijgen. Met een verdeling van 58 Nederlandse respondenten en 49 Duitse respondenten is dat redelijk gelukt.

De totale populatie is onbekend. Een goede schatting kan echter wel gemaakt worden. Roelfes (2004) heeft in zijn onderzoek het aantal Duitse huizen, gebouwd in de periode 2000- februari 2004, vastgesteld op 150.

In de jaren 2004 en 2005 zijn er in totaal respectievelijk 869 en 983 woningen geplaatst in Groningen en Drenthe onder particulier opdrachtgeverschap (bron: Centraal Bureau voor de Statistiek).

(32)

Ervan uitgaande dat 25% van deze woningen geplaatst zijn door Duitse aannemers, komen we uit op 464 woningen. Samen met de 150 van voor 2004 is de totale schatting 614 Duitse woningen in de periode 2000-2005.

Aangezien ook opdrachtgevers van Nederlandse woningen in dit onderzoek zijn betrokken, moet dit aantal verdubbeld worden.

De totale populatie wordt aldus geschat op 1228.

Bij een betrouwbaarheidsniveau van 90% en een foutenmarge van 5% is de vereiste steekproef gelijk aan 91.

Bij een betrouwbaarheidsniveau van 95% en een foutenmarge van 5% is de vereiste steekproef gelijk aan 125.

De foutenmarge bij een betrouwbaarheidsniveau van 95% en een respons van 107 is 5,43%. Aangezien de spreiding van de te verwachtten antwoorden van Nederlandse en Duitse opdrachtgevers niet al te ver uit elkaar zullen liggen, mag er geconcludeerd worden dat de resultaten van de enquête zeker significant zijn bij een betrouwbaarheidsniveau van 90 %, maar waarschijnlijk ook bij een betrouwbaarheidsniveau van 95%.

4.4 Betrouwbaarheid en validiteit van de interviews

Baarda en De Goede(2001) bespreken drie grote nadelen van interviewen. Allereerst is er het probleem van de sociale wenselijkheid. Dit houdt in dat mensen in het algemeen de neiging hebben zich van hun goede kant te laten zien. Zij geven dan ook antwoorden waarvan zij denken dat het een goede indruk maakt.

Ten tweede zijn mensen zich niet altijd even bewust van hun gedrag en hun motieven voor hun gedrag.

Het derde probleem is de non-respons. De medewerking voor het interview is vrijwillig. Sommige ondernemers hadden geen zin of tijd voor het interview. Dit betekent dat de ondernemers die wel geïnterviewd zijn, mogelijk een grotere betrokkenheid hebben met het onderwerp en mogelijk een uitgesproken negatieve of positieve mening over het onderwerp hebben.

De Nederlandse ondernemers die geïnterviewd zijn, hebben allemaal hun werkterrein in Noord-Nederland. Zij zijn dus bekend met de situatie en geven aan te maken te hebben met concurrentie van Duitse bouwbedrijven. Om een zo goed mogelijk beeld te krijgen van de situatie is er gebruik gemaakt van open vragen. Om de betrouwbaarheid te garanderen hebben alle geïnterviewden dezelfde vragen voorgelegd gekregen.

De vragen die gesteld zijn hebben niet zozeer te maken met hun gedrag als wel met hun attitudes en opinies.

(33)

Ook is de ondernemers de mogelijkheid geboden om hun anonimiteit gedurende het onderzoek te waarborgen.

De sociale wenselijkheid en het onbekend zijn met eigen gedrag is dan ook van weinig invloed op de betrouwbaarheid.

De non-respons daarentegen heeft een negatieve invloed op de betrouwbaarheid van de interviews. Om de non-respons zo klein mogelijk te houden is er gekozen voor mondeling interviewen.

Voor de Duitse ondernemer geldt hetzelfde, alleen is zijn mening mogelijk erg positief ten opzichte van de ontstane concurrentie.

De expert op het gebied van internationale samenwerking, en dan met name tussen Noord-Nederland en Niedersachsen, heeft geen belangen in de bouwsector. Zijn meningen zijn dan ook weinig gekleurd.

4.5 Betrouwbaarheid en validiteit van de observaties

Het observeren is gebruikt als controlemiddel van de interviews en de gegevens van de afdelingen Bouw- en Woningtoezicht.

De observaties betroffen voornamelijk het in kaart brengen van woningen gebouwd door Duitse bouwbedrijven op nieuwbouwlocaties.

Er is gekeken naar alle vrijstaande woningen waar men op dat moment mee bezig was. Of woningen gezet werden door Nederlandse of Duitse bouwbedrijven, werd bepaald door reclameborden, spreektaal van de aanwezige bouwvakkers, nummerborden van de aanwezige bedrijfswagens, bouwstijl en materiaalgebruik. Het gebruik van meerdere indicatoren bij het bepalen van de nationaliteit vermindert de kans op toeval en vergroot daarmee de betrouwbaarheid.

Bij enige twijfel over de nationaliteit van het bouwbedrijf, is deze niet meegenomen in de observatie.

Ook is gebruik gemaakt van observatie om de kwantitatieve analyse van de enquête aan te vullen met kwalitatieve data. De observatie heeft als doel waar te nemen en inzichten te controleren.

(34)

Hoofdstuk 5: Vooronderzoek marktaandeel Duitse woningen in 2005

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de eerste deelvraag: Hoe groot is de markt en welk deel

hiervan wordt ingenomen door Duitse bouwbedrijven?

Er is weinig bekend over de precieze omvang van het marktaandeel van Duitse

bouwbedrijven. Eén onderzoek van Roelfes uit 2004 geeft een schatting van het aantal huizen gebouwd door Duitse bouwbedrijven in de periode 2000-2003 in de provincies Groningen en Drenthe. Hij komt uit op respectievelijk 3,1% (Groningen) en 1,5 % (Drenthe).

Om een actueler idee te krijgen welk deel van de markt wordt ingenomen door de Duitse bouwbedrijven, is er een inventarisatie gemaakt op basis van informatie van afdelingen Bouw- en Woningtoezicht van gemeenten in Groningen en Drenthe. Veel gemeenten houden geen administratie bij van betrokken bouwbedrijven. Alle gemeenten die dit wel doen, zijn verwerkt in figuur 5.1.

Tabel 5-1. Inventarisatie aantal woningen gebouwd in 2005 door Duitse bouwbedrijven in Groningen en Drenthe

Duitse woningen per gemeenten in

2005

Totaal aantal

woningen Duitse woningen

Percentage van totaal Assen 582 35 6% Emmen* 5% Scheemda 16 8 50% Slochteren** 37 7 19% Veendam 51 11 22% Vlagtwedde 32 6 19%

*Gemeente Emmen geeft een deskundige schatting.

** Gemeente Slochteren geeft op het totaal van 37 woningen, 21 woningen met een bij de gemeente bekende aannemer. Van deze 21 woningen zijn 7 woningen geplaatst door Duitse aannemers, wat neerkomt op een percentage van 33%.

Als eerste moet worden opgemerkt dat de gemeente Assen een groot aantal seriematige bouwprojecten heeft meegerekend in deze cijfers. Het totale aantal woningen gebouwd in particulier opdrachtgeverschap is niet bekend.

(35)

Het marktaandeel van Duitse bouwbedrijven op de particuliere markt, het bouwen van één woning voor particulier gebruik, is veel groter. Een recente schatting komt uit op minimaal 40%, met lokaal nog hogere percentages. (Bron: Vermande, 2005)

Voor veel kleine en middelgrote Nederlandse bouwbedrijven is dit een belangrijk deel van hun omzet. Zij zullen dan ook het meest getroffen worden door het verlies van marktaandeel. Uit de interviews gehouden met Nederlandse bouwbedrijven bleek dat alle bedrijven veel marktaandeel hebben verloren aan Duitse bouwbedrijven.

Een bedrijf uit de regio Appingedam zag het aantal te plaatsen woningen teruglopen van 50 woningen per jaar, voordat de Duitse bouwbedrijven in Noord-Nederland opereerden, naar 20 woningen per jaar. Wat neerkomt op een daling van 60%.

Ook in Drenthe is deze tendens gaande. Een bedrijf uit omgeving Assen verwacht in 2006 geen particuliere woningen meer te zetten. In voorgaande jaren waren dit nog zo’n 25 per jaar.

Eén van de grotere bouwbedrijven uit Duitsland zag haar woningproductie in Nederland dan ook groeien naar 50 woningen in 2005.

Ten tweede is het opvallend dat het marktaandeel van Duitse bouwers in de gemeenten Scheemda en Slochteren vrij groot is. In beide gemeenten zal de komende jaren een enorme hoeveelheid (vrijstaande) woningen worden gezet.

De eerste meldingen van Duitse bouwbedrijven dateren van 2001 in de grensstreek. Nu, in 2006, lijken de Duitse bouwbedrijven marktaandeel te veroveren in gebieden die steeds verder van die grens liggen.

Goede voorbeelden hiervan zijn de gemeente Assen en de nieuwe wijk Borgmeren bij Harkstede. In deze in aanbouw zijnde wijk wordt, naar schatting, meer dan 75% van de gebouwde vrijstaande woningen gebouwd door Duitse bouwbedrijven.

Mogelijke directe, negatieve consequenties van de aanwezigheid van Duitse bouwbedrijven op de Noord-Nederlandse markt zijn:

 Groot verlies marktaandeel leidt tot faillissementen

 Daling werkgelegenheid

 Stijging werkloosheid

(36)

Hoofdstuk 6: Waarin onderscheidt de Duitse bouwsector in de deelstaat

Niedersachsen zich van de Nederlandse bouwsector in Groningen en Drenthe?

Gedurende het onderzoek is naar voren gekomen dat er een duidelijk verschil is in de werkwijze van Nederlandse en Duitse bouwbedrijven. Zo werken Duitse bouwbedrijven met andere materialen, andere technieken en worden Duitse bouwbedrijven gezien als

goedkoop. In dit hoofdstuk zal door middel van een vergelijking van de institutionele waarden geprobeerd worden de verschillen en de achtergronden van de verschillen tussen Nederland en Duitsland bloot te leggen. Veelvuldig zal hierbij gebruik worden gemaakt van historische ontwikkelingen in de afgelopen tien jaar.

Allereerst; overal waar een vergelijking gemaakt wordt tussen Duitsland en Nederland is er sprake van generalisatie. Als er een verschil tussen beide landen wordt benoemd, dan geeft dat aan dat iets in meerdere mate voor dat land geldt en niet dat datgene totaal ontbreekt in het andere land.

Om een beter beeld te kunnen vormen van de verschillen tussen Nederlandse en Duitse bouwbedrijven zal in de eerste paragraaf de theorie van Porter (1990) worden behandeld. Hierbij wordt ingegaan op de verschillen tussen Nederland en Duitsland betreffende de productiefactoren, de economische orde, de situatie op de thuismarkt en het netwerk van sectoren.

In de tweede paragraaf komt de theorie van Richard Whitley (1992) aan de orde. Hierbij wordt gekeken naar zijn karakteristieken van “business systems”.

Waar Porter voornamelijk ingaat op institutionele factoren, neemt Whitley in zijn theorie een aantal factoren mee die de bedrijfstak en mogelijk zelfs individuele bedrijven zelf kunnen beïnvloeden.

De invulling is gebaseerd op bestaande interpretaties, meningen van experts, bestaande onderzoeken en eigen observaties.

6.1 Theorie van Porter

In zijn standaardwerk “The Competitive Advantage of Nations” gebruikt Porter vier centrale determinanten en twee additionele variabelen die de concurrentiekracht van een land kenmerken.

Bij de vergelijking van beide landen zal er indien mogelijk gekeken worden naar de

(37)

is gekozen voor Niedersachsen, omdat de verschillen binnen Duitsland erg groot kunnen zijn en alle Duitse bouwbedrijven die in Groningen en Drenthe opereren, komen uit dit

Landesamt.

6.1.1 Productiefactoren

De eerste determinant zijn de productiefactoren opgesplitst in basic factors en advanced factors. De basic factors bestaan uit laag en middelmatig geschoolde arbeiders, loonniveau grondstoffen, locatie. De advanced factors bestaan uit telecommunicatie infrastructuur, hooggeschoolde arbeidskrachten.

Scholing Nederland

Onder de basic factors valt ondermeer laag en middelmatig geschoolde arbeid. In Nederland is er sprake van een tekort aan goed opgeleide bouwvakkers. Recente onderzoeken wijzen uit dat dit tekort de komende jaren alleen nog maar toe zal nemen. (Beereboom, 2005)

Voor de bedrijfstak is het van belang dat toetreders in de sector voor een groot deel afkomstig zijn vanuit het onderwijs. Dit is niet alleen noodzakelijk om een gezonde

leeftijdsstructuur in de bedrijfstak te handhaven, maar ook voor de aanvoer van voldoende goed geschoolde krachten te garanderen.

Redenen voor het achterblijven van het aanbod bij de vraag naar nieuwe bouwvakkers zijn onder meer:

 De vergrijzing; het aantal 55-plussers in de bouw is in tien jaar tijd verdubbeld.

 De aantrekkingskracht van de bouwnijverheid op jonge mensen.

 Economisch tij.

 Het gebrek aan anticyclisch opleiden.

 Keuze van jongeren voor brede, algemeen technische opleidingen en minder voor specifieke bouwafdelingen, die ook minder worden aangeboden.

 De focus in opleidingen ligt te veel op managementniveau; in plaats van blauwe boorden, witte boorden.

De laatste jaren neemt niet alleen de interesse in VMBO opleidingen af, maar nog sterker in specifieke technische opleidingen. Zo nam het aantal scholieren die kozen voor VMBO-techniek met 9% procent af in de periode 2000-2004.

(38)

De daling in de technische opleidingen is voor een deel toe te schrijven aan de toename in de vraag naar economische opleidingen. In dezelfde periode is bijvoorbeeld het aantal scholieren in de richting VMBO-economie met bijna 20% toegenomen. (Beereboom, 2005))

Een andere zorgwekkende trend is de toename van het aantal scholieren dat een LWOO opleiding volgt. Deze jongeren zijn gemiddeld lager geschoold.

De toekomst laat een soortgelijke trend zien. Het aantal afgestudeerde VBO-techniek scholieren zal sterk dalen. Het aantal afgestudeerde LWOO-techniek scholieren zal een kleine stijging laten zien.

Gevolg is dat tot 2010:

 Het totale aantal gediplomeerde scholieren, die potentieel toetreden tot de arbeidsmarkt, met 5% sterk dalen.

 Het niveau van de gediplomeerde jongeren zal afnemen.

Tabel 6-1. Raming aantal gediplomeerden in het VBO

2004/2005 ‘05/’06 ‘06/’07 ‘07/’08 ‘08/’09 ‘09/’10 VBO-techniek 10.305 10.380 10.368 10.183 9.901 9.644 Index ‘04/’05 = 100 100 101 101 99 96 94 LWOO-techniek 5.296 5.290 5.280 5.306 5.309 5.305 Index ‘04/’05 = 100 100 100 100 100 100 100 Totaal VBO-techniek 15.601 15.670 15.648 15.489 15.210 14.949 Index ‘04/’05 = 100 100 100 100 99 97 96

Bron: Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

Daarnaast is een ontwikkeling gaande betreffende veranderingen in de opleidingsvorm. De lesstof wordt globaler, flexibeler en praktijkgerichter. Zo is in sommige scholen per augustus 2005 in het VMBO de intersectorale opleiding “techniek-breed” ingevoerd. Techniek breed is een brede techniekopleiding zonder een vroege specialisatie. Er wordt gewerkt met thema’s. Een thema is gericht op techniek als onderdeel van “brede beroepsvaardigheden”, dus niet op een bepaald beroep. De oude opleiding bouwtechniek komt hiermee te vervallen. De

(39)

bedrijfstak bouw is bang dat hiermee de bouwspecifieke kennis achteruit gaat en de aansluiting op het vervolgonderwijs nog verder verslechtert.” (Beereboom, 2005)

Het beeld dat hier wordt geschetst is ook de zorg van enkele experts. De concurrentiekracht van de Duitse bouwbedrijven lijkt deels voort te komen vanuit de specialistische expertise van haar medewerkers.

Het is dan ook opvallend dat de Nederlandse onderwijsinstellingen zich meer gaan richten op het allround-vakmanschap.

Scholing Duitsland

Ook Duitsland heeft te maken met veel van deze factoren. Het economische tij is mogelijk nog slechter dan in Nederland, vergrijzing is ook aan de orde, maar twee factoren zijn wezenlijk anders.

De hoge werkloosheid dwingt jongeren om een goede opleiding te kiezen en ten tweede een bouwvakker in Duitsland geniet status en is trots op zijn vak. Dit komt voort uit het duale leerstelsel, waarbij een leerling door kan groeien richting het meesterschap.

Het onderwijssysteem voor technische vaardigheden maakt gebruik van een op de middeleeuwen gestoelde meester/gezelrelatie.

Zoals Maurice e.a (1980) al omschreef; “Apprenticeships were most strongly cultivated in Germany, where they eventually formed the backbone of professional training in handicrafts, industry and commerce. The apprenticeship system has become a most elaborate

institutional network with exams, certificates and bodies at various levels, and it exerts a strong status-conferring function throughout the economy.”

Ook de aansluiting tussen onderwijs en het bedrijfsleven is in Duitsland goed te noemen. Dankzij het duale systeem krijgen leerlingen gedurende de opleiding al een goedbetaalde baan.

Het opleidingsniveau in Duitsland ligt hoger dan in Nederland is de mening van experts. In Nederland zijn de bouwvakkers meer allround, wat leidt tot een grotere flexibiliteit, maar mogelijk ook een lagere kwaliteit.

In Duitsland wordt er langer onderwezen, maar ook gespecialiseerder.

Loon

De lonen van medewerkers vormen een groot deel van de kosten bij het bouwen van een woning. Om deze kosten tot een minimum te beperken wordt er in de Nederlandse

(40)

De Duitse bouwbedrijven hebben volgens de experts een meer traditionele bouwstijl. Er wordt dan ook minder nadruk gelegd op innovatieve bouwmaterialen.

De Duitse bouwbedrijven bouwen vrij arbeidsintensief. De afgelopen tien jaar zijn twee belangrijke macro-economische ontwikkelingen te zien die de concurrentiepositie van Duitsland ten opzichte van Nederland verbeterd hebben.

Het verschil in loonontwikkelingen tussen beide landen geeft een duidelijk beeld van de verhoudingen.

Tabel 6-2. Ontwikkeling uurloon

Uurloon in €

1996 ‘97 ‘98 ‘99 ‘00 ‘01 ‘02 ‘03 ‘04

Nederland 20,39 19,71 20,79 21,78 22,99 24,44 25,64 26,77 27,44 Duitsland 22,39 22,76 23,03 23,45 24,33 24,92 25,46 26,05 26,22

Bron: Eurostat, Hourly labour costs

Waar in Nederland de uurlonen in deze periode met bijna 35% procent zijn gestegen, zijn in dezelfde periode in Duitsland de lonen met slechts 17% gestegen.

Een logisch gevolg is dan ook dat de concurrentiepositie van Nederland ten opzichte van Duitsland is gedaald.

De arbeidsproductiviteit laat een omgekeerd beeld zien. De indexcijfers van

arbeidsproductiviteit per gewerkt uur tonen aan dat de productiviteit in Duitsland veel sneller stijgt dan in Nederland.

Tabel 6-3. Ontwikkeling arbeidsproductiviteit

Arbeidsproductiviteit Per uur

1995 ‘96 ‘97 ‘98 ‘99 ‘00 ‘01 ‘02 ‘03

Nederland 100 101,6 103,7 104,1 105,4 109,1 107,1 107,1 107,9 Duitsland 100 102,4 105,0 106,2 107,8 110,5 112,4 114,2 115,5

Bron: Eurostat, Labour productivity per hour worked

Een ander duidelijk verschil op het gebied van arbeidskrachten is het verschil in

werkloosheidscijfers. Duidelijk is dat het werkloosheidscijfer in Duitsland op een beduidend hoger niveau ligt. Dit kan een verklaring zijn voor de geroemde inzet van medewerkers van Duitse bouwbedrijven. Zij zijn vanwege de economische thuissituatie misschien meer gemotiveerd om hun baan te behouden.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Op basis van het model van DeFond en Park (2001) heb ik onderzoek gedaan naar de mate waarin Nederlandse bouwbedrijven tijdens de financiële crisis Accrual based Earnings

INDO calculations on the sigmatropic [1,5] H-shift in 1,3- cyclohexadiene and 1,3,5-cycloheptatriene : a homo- cyclopentadienyl transition state model.. Citation for published

Momenteel worden er tijdens de uitvoering van projecten verschillende keuringsplannen en eisen gebruikt en wordt er projectoverstijgend niet geleerd, waardoor dezelfde afwijkingen

uitzondering in de praktijk zeer eng uitlegt en zich bijvoorbeeld op het standpunt stelt dat bij twee natuurlijke personen (taalkundig) geen sprake is van dezelfde persoon en

Downloaded from: https://hdl.handle.net/1887/15505 Note: To cite this publication please use the final. published version

De Nederlandse schoolleider is, ook door de sterke onderlinge concurrentie van scholen, meer een CEO, heeft doorgaans zijn taken in het managementteam verdeeld over

Wat zijn succesfactoren voor lightrail en in hoeverre zijn deze aanwezig in de lightrailsystemen van Keulen en Bonn, Karlsruhe, Randstadrail en de Rijn Gouwe Lijn.. Met