• No results found

Vraag nr. 20 van 6 december 1995 van de heer STEFAAN PLATTEAU

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Vraag nr. 20 van 6 december 1995 van de heer STEFAAN PLATTEAU"

Copied!
1
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Vraag nr. 20

van 6 december 1995

van de heer STEFAAN PLATTEAU Landbouwraad – Oprichting

Via de pers hebben we vernomen dat de Vlaamse rege-ring de oprichting van een Vlaamse Landbouwraad heeft goedgekeurd. De oprichting van dit adviesorgaan werd reeds door de vorige minister van Landbouw, Luc Van den Brande, in het vooruitzicht gesteld als ant-woord op de vraag van de landbouwconferentie. Immers, door het niet oprichten van een landbouwraad heeft er, sinds de regionalisering van de landbouw op het Vlaams niveau, geen formeel overleg plaatsgevon-den tussen de Vlaamse overheid en de sector.

De Landbouwraad zou 21 leden tellen. Hiervan zouden 10 leden worden afgevaardigd door de landbouworga-nisaties op basis van hun ledenaantallen. De overige 11 mandaten zouden worden verdeeld tussen de toeleve-ringssectoren (4), de handel en veilingen (3), de dien-stensectoren (3) en de directeur-generaal van de Vlaamse landbouwadministratie, die een adviserende stem zou krijgen.

1. In welke omstandigheden is de raad opgericht ? Waarom heeft het zolang geduurd vooraleer de Vlaamse regering de, oprichting van de Landbouw-raad heeft goedgekeurd ?

2. Welke mandaten komen er in de raad ?

3. Waarom werd er geopteerd voor een verdeling van de 10 mandaten van de landbouworganisaties op basis van hun ledenaantallen ? Zal deze verdeling hierdoor niet leiden tot een overwicht van één bepaalde organisatie, waardoor de stem van andere landbouworganisaties onvoldoende aan bod zal komen bij het bepalen van adviezen ?

4. Wordt er bij de samenstelling van de Landbouw-raad rekening gehouden met de vertegenwoordi-ging van de diverse landbouwsubsectoren, opdat iedere subssector een gelijke kans krijgt om zijn belangen te verdedigen ?

5. Wat is de precieze datum van inwerkingtreding van de Landbouwraad ?

6. Welke instanties werden gec onsulteer d bij de oprichting van de Landbouwraad ?

Antwoord

1. De Vlaamse Land- en Tuinbouwraad (VLTR) werd opgericht bij het besluit van de Vlaamse regering op 8 november 1995. De administratie Land- en Tuin-bouw (ALT) kon pas in de tweede helft van 1994 operationeel worden door de effectieve overheve-ling van het personeel van het ministerie van Land-bouw naar het ministerie van de Vlaamse Gemeen-schap. Ondanks de organisatie- en verhuisproble-men die de start van een nieuwe administratie ken-merken, werd door de ALT begin 1995 een ontwerp van besluit tot oprichting van de VLTR opgesteld. De val van de regering heeft de goedkeuring van dit besluit verhinderd. Na het aantreden van de nieuwe

Vlaamse regering werd opnieuw gestart met de pro-cedure.

2. Van de 10 mandaten voor de algemene landbouw-organisaties werden er 7 toegewezen aan de Belgi-sche Boerenbond en 3 aan het Algemeen Boeren-syndicaat. De 11 overige mandaten zullen als volgt worden verdeeld : naast het mandaat bekleed door de directeur-generaal van de ALT is er telkens 1 mandaat voor UEXPO (Belgische federatie van de uitrusting voor de landbouw, de tuinbouw, de vee-teelt en de tuin), BEMEFA (Vereniging van Belgi-sche Mengvoederfabrikanten), OCATO (Overleg-centrum van agrarische toeleverings-, producerende en verwerkende ondernemingen), Nationale Cen-trale Landbouwservice, Landbouwfaculteit Gent, Landbouwfaculteit Leuven, Organisatie van de Zelfstandige Ondernemers, Verbond van de Belgi-sche Tuinbouwveilingen, BelgiBelgi-sche Confederatie van de Zuivelindustrie, BIVEX (Beroepsvereniging van de Internationale Vlees- en Veehandel, de Bel-gische Exportslachthuizen en Uitsnijderijen). 3. Voor de verdeling van de mandaten over de

alge-mene landbouworganisaties werd rekening gehou-den met hun proportionele aanwezigheid in de pro-vinciale landbouwkamers, op voorwaarde dat ze in minstens vier provinciale landbouwkamers van de vijf Vlaamse provincies aanwezig waren. Onrecht-streeks steunt deze verdeling dus op ledenaantallen. Ik meen dat mandaten toewijzen, op basis voor ledenaantallen, algemeen aanvaard en rechtvaardig is.

4. Bij het opvragen van de kandidaturen bij de land-bouworganisaties wordt gevraagd rekening te hou-den met een verdeling over de diverse landbouw-sectoren. Tevens moet elke organisatie dubbel zoveel kandidaten opgeven als het aantal mandaten waarover ze beschikt, zodat bij de benoeming van de leden rekening kan worden gehouden met een evenwichtige verdeling over de sectoren. Daarnaast bestaat de mogelijkheid om in de schoot van de VLTR werkgroepen op te richten waarin externe deskundigen kunnen vertegenwoordigd zijn. Dit alles zal ertoe bijdragen dat, bij het uitbrengen van adviezen, met de belangen van elke landbouwsector wordt rekening gehouden.

5. Het besluit tot oprichting van de VLTR treedt in werking op 8 november 1995. De lijsten met kandi-daten werden opgevraagd bij de organisaties. Er kan geen precieze datum voor het in werking treden van de VLTR worden opgegeven. Het is de bedoe-ling zo snel mogelijk te starten.

6. Voor de oprichting van de VLTR werd uitgegaan van voorstellen die uitgewerkt werden door de administratie Land- en Tuinbouw en werd rekening gehouden met de aanbevelingen die werden gedaan door de Vlaamse landbouwconferentie.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De Vlaamse volksvertegenwoordiger brengt in zijn vraag de neerwaartse trend in de fysieke conditie van de jongeren uitsluitend in verband met kwantitatieve aspecten

Interne kwaliteitszorg betekent dat de hogeschool permanent de kwaliteit van het aangeboden onderwijs en van de eigen werking verzorgt.. Bij externe kwaliteitszorg nemen

Tabel 4 geeft een overzicht van het aantal perso- neelsleden per hogeschool dat van de traditionele TBS 55+ gedurende het academiejaar 1995-1996 gebruikgemaakt heeft. Mijn

Ik heb de werking van de VZW's SOVO en de besteding van de sociale toelagen op de voet laten volgen door mijn commissarissen.. In enkele gevallen heb ik tegen misbruiken

Wat de verlenging van de evaluatietermijn en de individuele gevallen b e t r e f t , blijkt uit de opeenvol- g e n d e, jaarlijkse verslagen van de inspectie over de toestand van

Graag vernam ik per departement hoeveel ambte- naren respectievelijk een loopbaanversnelling en anderzijds hoeveel personeelsleden een onvol- doende

Het kan immers niet de bedoeling zijn bepaalde personen of (buiten- landse) instanties te misleiden omtrent het statuut van de instelling en het niveau van het diploma. I n

Voor bio-ingenieur zou een gelijkaardige vaststel- ling mogelijk zijn, ware het niet dat de neerwaartse trend niet constant is en dat de stijging in 97-98 slechts iets minder dan 11