• No results found

Group taxation in CCCTB

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Group taxation in CCCTB"

Copied!
59
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Group taxation in CCCTB

Een analyse van de systematiek van de

consolidatieregeling in CCCTB

M.A. (Marlon) Nieuwhuis

Studentnummer: 1536966

Masterscriptie fiscale economie

Rijksuniversiteit Groningen

Eerste begeleider: mr. M.J. Boer

(2)

INHOUDSOPGAVE

1 INLEIDING... 4

2 NAAR EEN INTERNE MARKT ZONDER BELASTINGBELEMMERINGEN: CCCTB ... 7

2.1 INLEIDING ...7

2.2 DE VENNOOTSCHAPSBELASTING IN DE INTERNE MARKT...7

2.2.1 Inleiding ...7

2.2.2 Historisch overzicht...7

2.2.3 Situatie in 2001...9

2.3 DE RESTERENDE FISCALE BELEMMERINGEN IN DE EU...10

2.3.1 Inleiding ...10 2.3.2 Fiscale belemmeringen ...11 2.3.3 Onderlinge verliesverrekening ...12 2.3.4 Interne bedrijfsreorganisaties ...13 2.3.5 Transfer pricing ...14 2.3.6 Slot ...15

2.4 TOEKOMSTIGE BELEID: “TWEELEDIGE STRATEGIE” ...15

2.4.1 Inleiding ...15

2.4.2 De vier pijlers van CCCTB...16

2.4.3 Slot ...17

2.5 CONCLUSIE ...17

3 GROUP TAXATION REGIMES IN DE EU ...18

3.1. INLEIDING ...18

3.2 ACHTERGRONDSCHETS GROUP TAXATION...18

3.2.1 Motieven ...18

3.2.2 Group taxation regimes...20

3.3 TRANSFER REGIMES...21

3.3.1 Inleiding ...21

3.3.2 Group relief...21

3.3.3 Group contribution...21

3.3.4 Reikwijdte van transfer regimes...22

3.4 CONSOLIDATIEREGIMES...22

3.4.1 Inleiding ...22

3.4.2 Pooling/partiële fiscale consolidatie ...23

3.4.3 Reikwijdte van pooling/partiële fiscale consolidatie...23

3.4.4 Fictieve toerekening (volledige fiscale consolidatie) ...24

3.4.5 Reikwijdte van fictieve toerekening ...24

3.5 VERGELIJKING VAN DE GROUP TAXATION SYSTEMEN...25

(3)

4.3.2 De berekening van de heffingsgrondslag...29

4.3.3 Deelnemingsvrijstelling ...31

4.3.4 Renteaftrekbeperkingen ...32

4.4 CONSOLIDATIE...34

4.4.1 Inleiding ...34

4.4.2 In aanmerking komende groepsstructuren ...34

4.4.3 De systematiek van de consolidatieregeling...37

4.4.4 Bepalingen rond de toetreding tot en uittreding uit de consolidatiegroep...39

4.4.5 Bedrijfsreorganisaties...41 4.5 VERDEELSLEUTEL ...41 4.5.1 De factoren...43 4.5.2 Slot ...44 4.6 FORMELE ASPECTEN ...44 4.6.1 Inleiding ...44

4.6.2 One stop shop ...45

4.7 CONCLUSIE ...45

5 DE SYSTEMATIEK VAN FICTIEVE TOEREKENING ALS ALTERNATIEF IN CCCTB ... 47

5.1 INLEIDING ...47

5.2 DE NEDERLANDSE FISCALE EENHEID ...47

5.2.1 Inleiding ...47

5.2.2 De systematiek van fictieve toerekening ...47

5.2.3 De gevolgen van fictieve toerekening...48

5.2.4 Conclusie...50

5.3 AFWEGING SYSTEMATIEK VAN FICTIEVE TOEREKENING ...50

5.3.1 Inleiding ...50

5.3.2 Afweging van de Commissie ...51

5.3.3 Vergrote reikwijdte als gevolg van de eenheidsbenadering...51

5.3.4 Conclusie...53

6 SAMENVATTING EN CONCLUSIE ... 54

(4)

1 INLEIDING

“Imagine you had met Sisyphus Hades, confronting a man who had for decades tried to push a stone up a hill, never succeeding and every time starting anew. Imagine further that this man explained to you that he would now try another way, choosing a new stone that was much larger and more complicated than the one he had used before. Would you call his project vain or visionary? Would you think of him as heroic or helpless?

Whatever your first impression is – this awe-inspiring project deserves a closer look”1

Deze vergelijking met Sisyphus Hades, een figuur uit de Griekse mythologie, maakte Schön, nadat de Commissie in 2001 voor het eerst aankondigde om een geconsolideerde heffingsgrondslag op EU-niveau te willen introduceren.2 De geconsolideerde heffingsgrondslag, later Common Consolidated Corporate

Tax Base (CCCTB) genoemd, betreft een gemeenschappelijke aanpak op het niveau van de Europese Unie (EU), welke een alternatief dient te bieden voor de 27 verschillende nationale vennootschapsbelastingstelsels die er momenteel in de EU bestaan. CCCTB heeft als doel de resterende fiscale belemmeringen weg te nemen waarmee ondernemingen met grensoverschrijdende activiteiten in de EU worden geconfronteerd.

Na tien jaren van ontwikkeling heeft de Commissie op 16 maart 2011 haar richtlijnvoorstel voor CCCTB (hierna: “Voorstel”) geïntroduceerd.3Het Voorstel, alsmede andere door de Commissie en CCCTB WG4

gepubliceerde (werk)documenten over CCCTB, zijn vanuit verschillende hoeken van de wetenschap, het bedrijfsleven en de EU-lidstaten, met veel scepsis ontvangen. Los van de kritiek ten aanzien van de technische haalbaarheid van het voorstel, bestaat er veel kritiek op de politieke haalbaarheid (EU-lidstaten geven immers een groot deel van hun soevereiniteit op) en de economische haalbaarheid (de invoering zal positieve dan wel negatieve gevolgen hebben voor de belastingopbrengsten van EU-lidstaten5). Het is dan

ook de vraag of CCCTB, zoals gepresenteerd in het huidige Voorstel, haalbaar is, gezien de unanimiteit die is vereist voor invoering van het Voorstel.

Hoewel de invoering van CCCTB dus een erg complex en ambitieus plan lijkt en het de vraag is of de CCCTB in de huidige vorm ooit zal worden ingevoerd, ben ik het met Schön eens dat CCCTB toch een nadere blik verdient. De kans dat het Voorstel helemaal van tafel wordt gegooid acht ik namelijk klein. Indien unanimiteit niet haalbaar is, biedt allereerst het Verdrag namelijk de mogelijkheid om CCCTB door middel van een zogenaamde “nauwere samenwerking” te introduceren. In dat geval hoeft slechts één derde van de EU-lidstaten, i.e. negen EU-lidstaten, bereid te zijn om CCCTB te willen invoeren. Ten tweede hebben de Europese grootmachten Duitsland en Frankrijk recentelijk een voorstel gedaan voor een “Common Corporate Tax Base (CCTB) and rate”, oftewel het in overeenstemming brengen van de Duitse en Franse winstbepalingen en vennootschapsbelastingtarieven voor ondernemingen die activiteiten verrichten in de twee EU-lidstaten.6Zij hopen dat de rest van de EU-lidstaten zich zullen aansluiten bij dit

voorstel. Daarbij zouden de winstbepalingen zoals die nu in het Voorstel voor CCCTB zijn gepresenteerd

1 W. Schön, ‘The European Commission’s report on company taxation: a magic formula for European taxation?’, European Taxation, August 2002, p. 276.

2Commissie, ‘Naar een interne markt zonder belastingbelemmeringen; een strategie voor het verschaffen van een geconsolideerde

heffingsgrondslag aan ondernemingen voor vennootschapsbelasting op hun activiteiten in de gehele EU’, COM(2001) 582.

3 Commissie, ‘Voorstel voor een richtlijn van de Raad betreffende een gemeenschappelijke geconsolideerde heffingsgrondslag

voor -de vennootschapsbelasting (CCCTB)’, COM(2011) 121/4.

4De CCCTB WG is een door de Commissie opgerichte werkgroep die zich bezig houdt met de mogelijke uitwerking van een

CCCTB-richtlijn. Sinds 2004 zijn er meer dan 60 werkdocumenten gepubliceerd.

5Uit een impact assessment studie die de Commissie heeft laten verrichten blijkt dat CCCTB hogere belastingopbrengsten zal

opleveren voor onder andere de EU-lidstaten in Oost-Europa, Duitsland, Spanje, Frankrijk, Griekenland, Italië en het Verenigd Koninkrijk. Nederland, Finland, Zweden en Denemarken zijn voorbeelden van EU-lidstaten die hun belastingopbrengsten zullen zien dalen, zie Commissie, ‘Impact assessment’, SEC(2011) 315, p. 30.

6Ernst & Young, ‘France and Germany to develop proposals for a Common Corporate (CCTB) Tax Base and rate, European

(5)

als leidraad kunnen gelden. Het voorstel van Duitsland en Frankrijk wijkt op twee belangrijke punten af van het Voorstel van de Commissie. Ten eerste ontbreekt de mogelijkheid voor consolidatie, i.e. de verdeling van de geconsolideerde heffingsgrondslag zal niet plaatsvinden op basis van een verdeelsleutel, maar op de huidige manier.7 Ten tweede zal, in tegenstelling tot het Voorstel voor CCCTB, sprake zijn

van harmonisatie van de nationale vennootschapsbelastingtarieven van beide EU-lidstaten. Tot slot bestaat de verwachting, los van het voorstel van Duitsland en Frankrijk, dat nationale vennootschapsbelastingbepalingen in de EU in overeenstemming zullen worden gebracht met de CCCTB-bepalingen. Volgens Simonis ligt hier ook de toegevoegde waarde: CCCTB zal het richtpunt worden voor nationale wetgevers en daarmee leiden tot harmonisatie van de nationale bepalingen.8

CCCTB is gebaseerd op vier pijlers, te weten: (i) gemeenschappelijke winstbepalingen, (ii) consolidatie, (iii) verdeelsleutel en (iv) “one stop shop”-systeem. In deze scriptie wil ik mij specifiek richten op het consolidatiegedeelte, aangezien dit een essentieel element van CCCTB vormt In de literatuur wordt het consolidatieconcept in CCCTB regelmatig aangeduid als de behandeling van groepsmaatschappijen als een eenheid (single entity).9Dit principe, ook wel aangeduid met group taxation, is een bekend verschijnsel in

de nationale vennootschapsbelastingwetgeving. Zo kennen wij in Nederland bijvoorbeeld de fiscale eenheid. In de EU wordt momenteel geen eenduidig group taxation regime gehanteerd en de regimes verschillen dan ook in werking en mate waarin een groep als een eenheid wordt behandeld (reikwijdte). Hierbij speelt de systematiek van een dergelijk regime een belangrijke rol. Momenteel kunnen er in hoofdlijnen vier systemen worden onderscheiden in de EU, te weten (i) group relief, (ii) group contribution, (iii) partiële fiscale consolidatie en (iv) fictieve toerekening.

Nu blijkt dat geen eenduidig systeem bestaat voor group taxation, ben ik benieuwd voor welke systematiek in het Voorstel is gekozen en of met de kennis van bestaande group taxation systemen in de EU het beste systeem is ontwikkeld. De hoofdvraag van dit onderzoek luidt dan ook als volgt:

Hoe is de systematiek van de consolidatieregeling in CCCTB uitgewerkt, bezien vanuit de bestaande group taxation systemen in de EU? Om antwoord te vinden op de hoofdvraag bevat dit onderzoek het volgende vijftal deelvragen: (i) Welke rol heeft de Commissie aan consolidatie in CCCTB toegedicht?

(ii) Welke group taxation systemen worden er momenteel in de EU gehanteerd en zouden mogelijk als basis kunnen dienen voor de consolidatieregeling in CCCTB?

(iii) Op welke group taxation systematiek is de consolidatieregeling in het Voorstel gebaseerd?

(iv) Wat zijn de gevolgen van de eenheidsbenadering die voortvloeit uit de systematiek van fictieve toerekening?

(v) In hoeverre zou de systematiek van fictieve toerekening een geschikt alternatief kunnen zijn voor de consolidatieregeling in CCCTB?

In deze scriptie ga ik uit van het Voorstel zoals dat op 16 maart 2011 is gepresenteerd en van de hypothese dat alle 27 EU-lidstaten zullen deelnemen. Verder betreft de analyse van de consolidatiebepaling in CCCTB enkel een technische analyse. Op de politieke- en/of economische haalbaarheid van het Voorstel dan wel de consolidatiebepaling wordt niet ingegaan.

7Mijns inziens zullen Duitsland en Frankrijk vanwege de aantrekkelijkheid van het voorstel er wel voor kiezen een groepsregeling

op te nemen die vergelijkbaar zal zijn met de nationale groepsregelingen van Duitsland (Organschaft) en/of Frankrijk (intégration fiscale).

8Zo zullen EU-lidstaten de druk voelen hun regels aan te passen indien blijkt dat de CCCTB-bepalingen eenvoudiger zijn en

voordelen bieden ten opzichte van nationale bepalingen, P.H.M. Simonis, ‘CCCTB; enige opmerkingen over consolidatie’, MBB

2008/11, par. 8.

(6)
(7)

2 NAAR EEN INTERNE MARKT ZONDER BELASTINGBELEMMERINGEN: CCCTB

2.1 INLEIDING

“Naar een interne markt zonder belastingbelemmeringen”, zo luidde de mededeling in 2001 waarin de Commissie haar nieuwe zogenaamde “tweeledige strategie” ten aanzien van de heffing van vennootschapsbelasting in de EU presenteerde.10 Het is ook de mededeling waarin de Commissie,

voortvloeiend uit deze strategie, voor het eerst aankondigde op de lange termijn een geconsolideerde heffingsgrondslag op EU-niveau (later CCCTB)11te willen invoeren. De Commissie heeft hiermee tot doel

de resterende fiscale belemmeringen aan te pakken waarmee ondernemingen met grensoverschrijdende activiteiten12worden geconfronteerd. Hierbij speelt consolidatie volgens de Commissie een essentiële rol.

Om antwoord te kunnen geven op de vraag hoe de systematiek van de consolidatiebepaling in CCCTB is uitgewerkt, is het noodzakelijk vast te stellen welke rol de Commissie aan consolidatie in CCCTB heeft toegedicht. Daarom zal dit hoofdstuk worden gewijd aan het verder in kaart brengen van de doestellingen van CCCTB. Om dit te kunnen bereiken wordt in paragraaf 2.2 allereerst de achtergrond van CCCTB geschetst. Centraal staat daarbij de vraag waarom de Commissie het noodzakelijk acht de resterende fiscale belemmeringen aan te pakken, waarna in paragraaf 2.3 nader wordt ingegaan op deze belemmeringen. In paragraaf 2.4 wordt vervolgens het toekomstige beleid van de Commissie beschreven, oftewel de tweeledige strategie, waarvan CCCTB een belangrijk onderdeel uitmaakt. Daarbij worden de vier belangrijkste pijlers van CCCTB, waarvan de consolidatiebepaling er één is, besproken. Het hoofdstuk wordt afgesloten met een conclusie.

2.2 DE VENNOOTSCHAPSBELASTING IN DE INTERNE MARKT

2.2.1 Inleiding

Dat de Commissie fiscale belemmeringen op het gebied van de vennootschapsbelasting in de EU wil wegnemen is in principe niet nieuw. In het verleden heeft de Commissie namelijk al verschillende initiatieven ondernomen die variëren van unificatie van vennootschapsbelasting in de EU tot meer passieve initiatieven in de vorm van coördinatie van de verschillende nationale vennootschapsbelastingstelsels. De strategiewijziging van 2001, en in het bijzonder de aankondiging voor een geconsolideerde heffingsgrondslag op EU-niveau, vormt echter een aanzienlijke verandering ten opzichte van het voorgaande beleid van de Commissie. Aan de hand van een beschrijving van de vennootschapsbelasting in de interne markt in het verleden (vóór 2001) en de situatie in 2001, wordt beschreven waarom de Commissie het in 2001 noodzakelijk heeft geacht om tot een strategiewijzing over te gaan.

2.2.2 Historisch overzicht

Tijdens de oprichting van de Europese Economische Gemeenschappen (EEG) in 1957 is bepaald dat EU-lidstaten hun soevereiniteit op het gebied van directe belastingen, waaronder de vennootschapsbelasting, in principe behouden. Iedere EU-lidstaat is op het gebied van

10 Commissie, ‘Naar een interne markt zonder belastingbelemmeringen; een strategie voor het verschaffen van een

geconsolideerde heffingsgrondslag aan ondernemingen voor vennootschapsbelasting op hun activiteiten in de gehele EU’,

COM(2001) 582. In het vervolg van deze scriptie wordt de titel van deze mededeling als volgt aangeduid: ‘Naar een interne markt

zonder belastingbelemmeringen’. Deze mededeling bouwt voort op een onderzoek van de Commissiediensten, ‘Company taxation in the internal market’, SEC(2001) 1681. De Commissiediensten, onder leiding van de heer F. Bolkestein (hierna: “Commissie Bolkestein”), is door de Commissie in het leven geroepen om onderzoek te doen naar de heffing van vennootschapsbelasting in de interne markt. Een (Nederlandse) samenvatting van het onderzoek (hierna: het “Bolkestein rapport”) is opgenomen in de bijlage van COM(2001) 582.

11Er bestaan meerdere mogelijkheden om een geconsolideerde heffingsgrondslag te realiseren. De Commissie heeft dan ook pas

later de keuze gemaakt om dit door middel van CCCTB te bereiken.

12Met de term “grensoverschrijdend” wordt bedoeld over de nationale grenzen van de EU-lidstaten, maar binnen de grenzen van

(8)

vennootschapsbelasting dan ook een afzonderlijk jurisdictie en vrij om eigen regels te vast te stellen. Echter, een uitzondering hierop geldt ingeval deze nationale regels de instelling of de werking van de interne markt in de weg staan. In dat geval is de Commissie bevoegd om, bijvoorbeeld door middel van een richtlijn, onderlinge aanpassingen te verrichten.13 Hiervoor geldt dat EU-lidstaten unaniem moeten

instemmen.

Al kort na de oprichting van de EEG werd geconstateerd dat de vennootschapsbelasting een belangrijk element vormt voor de totstandbrenging en voltooiing van de interne markt.14Zo verschenen er namelijk

in opdracht van de Commissie in de jaren zestig en zeventig een aantal rapporten over de (verstorende) invloed van de vennootschapsbelasting op de werking van de interne markt.15Er werd vastgesteld dat het

voor de voltooiing van de interne markt noodzakelijk zou zijn de vennootschapsbelasting in de EU op bepaalde gebieden te harmoniseren.16 Naar aanleiding van deze rapporten richtte de Commissie haar

beleid dan ook op de realisatie van een beperkte mate van harmonisatie. In 1975 en 1988 heeft de Commissie bijvoorbeeld gerichte (ontwerp)voorstellen gedaan voor de harmonisatie van respectievelijk de tarieven en de heffingsgrondslag in de EU.17 Dit bleek echter een brug te ver en vanwege de grote

weerstand van de EU-lidstaten is de laatste zelfs nooit ingediend.

Hoewel harmonisatie vanuit de interne marktgedachte gewenst is, ondervonden deze initiatieven dus weinig succes. In 1990 heeft de Commissie dit onderkend en besloten haar fiscale beleid niet langer te richten op harmonisatie, maar enkel op maatregelen die noodzakelijk zijn voor de voltooiing van de interne markt.18 Dit leidde ertoe dat voortaan alleen bepaalde deelgebieden die een verstorende invloed

hadden op de werking van de interne markt door middel van coördinatie of aanpassingen werden aangepakt.19 In tegenstelling tot harmonisatie, waarbij gemeenschappelijke wetgeving tot stand wordt

gebracht die voorrang heeft op de nationale wetgeving, bouwt deze aanpak voort op de nationale stelsels met als doel deze in overeenstemming te brengen met het EU-Verdrag en met elkaar.20 De nationale

vennootschapsbelastingstelsels blijven in principe onaangetast en zodoende behouden EU-lidstaten grotendeels hun soevereiniteit. Later worden deze initiatieven ook wel aangeduid als “specifiek gerichte maatregelen”.21 De nieuwe benadering wierp meteen zijn vruchten af. In 1990 werden namelijk

achtereenvolgens de Moeder-dochterrichtlijn, de Fusierichtlijn en het Arbitrageverdrag ingevoerd.22Ook

na 1990 is deze benadering voortgezet.23

De discussie in welke mate harmonisatie van de vennootschapsbelasting op EU-niveau noodzakelijk of wenselijk is voor de voltooiing van de interne markt, bleef ondertussen achter de schermen doorgaan. Zo presenteerde de Commissie Ruding in 1992 bijvoorbeeld een onderzoek betreffende de relatie tussen de vennootschapsbelasting in de EU en de naderende voltooiing van de interne markt.24Bevindingen van dit

onderzoek, waaronder wederom een pleidooi voor (gedeeltelijke) harmonisatie, vonden echter geen gehoor. Tot slot volgde er in 2001 het Bolkestein rapport, welke in feite voortborduurde op het rapport

13Op basis van het huidige artikel 115 VWEU (oude artikel 94 EG-Verdrag).

14Zie voor een historisch overzicht van de heffing van vennootschapsbelasting in de EU onder andere het Bolkestein rapport,

‘Company taxation in the internal market’, SEC(2001) 1681, part I en I.J.J. Burgers, Wegwijs in het Internationaal en Europees

belastingrecht, Amersfoort: Sdu, 6edruk, par. 8.2.

15Dit betrof onder andere het “Neumark rapport” (1962), het “Segré rapport” (1966) en het “Tempel rapport” (1970). 16I.J.J. Burgers, Wegwijs in het Internationaal en Europees belastingrecht, Amersfoort: Sdu, 6edruk, par. 8.2.

17Bolkestein rapport, ‘Company taxation in the internal market’, SEC(2001) 1681, p. 16.

18 Commissie, ‘Guidelines on company taxation’, SEC(90) 601, p. 2 en 10. Bovendien werd besloten dat nieuwe initiatieven

voortaan via consultatie van de EU-lidstaten worden voorgesteld.

19H.P.A.M. van Arendonk, ‘CCCTB: ook een legislatief experiment?’, MBB 2008/438, par.2.

20Commissie, ‘Coördinatie van de directe belastingstelsels van de lidstaten op de interne markt’, COM(2006) 823 21Commissie, ‘Naar een interne markt zonder belastingbelemmeringen’, COM(2001) 582, p. 13.

22 Moeder-dochterrichtlijn, COM(90)/435/EEG, Fusierichtlijn, COM(90)/434/EEG en het Arbitrageverdrag, COM(90)/436/EEG.

23Een voorbeeld is het voorstel voor een Verliesverrekeningsrichtlijn, COM(90) 595, deze is overigens in 1994 weer ingetrokken.

Meer succes hadden de zogenaamde “tax package” en de “Code of Conduct”.

24Commissie, ‘Subsequent to the conclusions of the Ruding Committee indicating guidelines on company taxation linked to the

(9)

van de Commissie Ruding.25In tegenstelling tot het rapport uit 1990, werd door de Commissie wel gehoor

gegeven aan dit rapport. Het rapport vormde in 2001 zelfs de basis voor een strategiewijzing op het gebied van de vennootschapsbelasting in de EU, waarvan de invoering van geconsolideerde heffingsgrondslag (later CCCTB) op EU-niveau onderdeel uitmaakte.

2.2.3 Situatie in 2001

De reden waarom de Commissie zich in 2001 genoodzaakt voelde om haar fiscale beleid te veranderen, was om een antwoord te kunnen geven op de ontwikkelingen die zich in de jaren negentig in de EU hebben afgespeeld.26 De totstandkoming van de interne markt, als ook de Economische en Monetaire

Unie (EMU) in de jaren negentig, hebben in combinatie met de globalisering, de vennootschapsbelasting in de EU namelijk in een ander perspectief geplaatst. De toenemende economische integratie van de EU en de afname van de economische, technologische en institutionele barrières ten aanzien van grensoverschrijdende handel hebben namelijk tot de ontwikkeling van (moderne) pan-Europese bedrijfsstructuren (hierna: “EU-groepen”) geleid.27 Ondernemingen zien daarbij steeds vaker de gehele

EU als hun thuismarkt, in plaats van slechts één EU-lidstaat. Daarbij is niet alleen de locatie van ondernemingen, maar ook de interne organisatie van deze ondernemingen aanzienlijk veranderd. Zo is bijvoorbeeld de (wereldwijde) tendens ontstaan om de ondernemingsactiviteiten, zoals productie en verkoop, niet langer onder te verdelen per land waarin een onderneming actief is, maar deze zoveel mogelijk te concentreren en op basis van functionaliteit onder te verdelen.28 Dit heeft geleid tot een

aanzienlijke toename van de mobiliteit van kapitaal en grensoverschrijdende activiteiten tussen sterk geïntegreerde groepsvennootschappen. De nationale vennootschapsbelastingstelsels hebben zich echter nauwelijks aangepast aan deze ontwikkelingen en zijn bovendien van oudsher gericht op relatief gesloten economieën. Het beeld van een geïntegreerde markt komt in het algemeen dan ook niet overeen met de belastingrealiteit in de EU.29 De situatie van de vennootschapsbelasting in de EU, in het bijzonder van

EU-groepen, kan als volgt worden weergegeven:30

(i) Afzonderlijke belastingwetgeving

Elke EU-lidstaat heeft zijn eigen vennootschapsbelastingwetgeving. Deze regels verschillen nogal van elkaar en zijn bovendien vaak complex, met name doordat EU-lidstaten nieuwe regels hebben ingevoerd ter bescherming van hun heffingsrechten. De EU-lidstaten bezitten daarnaast ook elk eigen regels voor onder andere het innen en beheren van de belastingen en een eigen netwerk van belastingverdragen. Voor groepen betekent dit dat zij aan tot wel 27 verschillende regels moeten voldoen, namelijk in elke EU-lidstaat waarin zij belastingplichtig is.

(ii) Afzonderlijke belastingjurisdicties en transfer pricing

Indien een EU-groep in meerdere EU-lidstaten actief is, moet zij momenteel in elke EU-lidstaat afzonderlijk aangifte doen. Bij de verdeling van de winst over de EU-lidstaten waarin zij actief is, is een EU-groep momenteel verplicht de wereldwijde standaard van “separate entity approach” (SEA) te hanteren.31 Dit is een fictie, waarbij gelieerde ondernemingen, dus ook groepsmaatschappijen, voor de

heffing van vennootschapsbelasting als afzonderlijke belastingplichtigen moeten worden aangemerkt. Om dit te kunnen bewerkstelligen wordt gebruik gemaakt van het “at arm’s length principle” (ALP), i.e. de

25Bolkestein rapport, ‘Company taxation in the internal market’, SEC(2001) 1681.

26Commissie, ‘Naar een interne markt zonder belastingbelemmeringen’, COM(2001) 582, p. 4 en 5.

27Bolkestein rapport, ‘De heffing van vennootschapsbelasting in de interne markt’, SEC(2001) 1681, punt 4 - 6.

28 Rapport van de “studiegroep vennootschapsbelasting in internationaal perspectief”, ‘Verdieping en verlichting’, deel III. De

term waarmee deze ontwikkeling ook wel wordt omschreven is “supply chain management”, zie I.J.J. Burgers, Wegwijs in het

Internationaal en Europees belastingrecht, Amersfoort: Sdu, 6edruk, par. 5.8.

29Bolkestein rapport, ‘De heffing van vennootschapsbelasting in de interne markt’, SEC(2001) 1681, punt 4 - 6.

30Deze situatie is geschetst in: Commissiediensten, ‘Impact assessment. Accompanying document to the proposal for a council

directive on a Common Consolidated Corporate Tax Base (CCCTB)’, SEC(2011) 315, p. 7-9.

31Deze standaard is terug te vinden in het artikel 9, OESO-Modelverdrag en in de OESO-richtlijnen voor verrekenprijzen voor

(10)

verrekenprijs van onderlinge (groeps)transacties dient niet af te wijken van hetgeen tussen onafhankelijke partijen zou zijn overeengekomen. Daarbij zijn de partijen verplicht een gedetailleerde administratie bij te houden waarin de totstandkoming van de (zakelijke) verrekenprijs is onderbouwd. Als leidraad voor het bepalen van een zakelijke prijs, gelden een aantal verrekenprijsmethoden. Indien partijen een onzakelijke prijs hebben gehanteerd, dient deze te worden gecorrigeerd. SEA en ALP moeten voorkomen dat winsten tussen gelieerde ondernemingen worden verschoven.32Het geheel van bepalingen en voorwaarden rond

onderlinge transacties wordt ook wel “transfer pricing” genoemd. (iii) Erkenning van grensoverschrijdende situaties

Tot slot houden de EU-lidstaten in hun nationale vennootschapsbelastingwetgeving vaak nog onvoldoende rekening met grensoverschrijdende situaties.

De huidige situatie van (inmiddels) 27 verschillende belastingstelsels, heeft tot gevolg dat de op de interne markt gerichte geïntegreerde groepsstructuren voor de heffing van vennootschapsbelasting veelal worden genegeerd en dus in feite worden gedesintegreerd.33 Dit zorgt ervoor dat de huidige

vennootschapsbelasting in de EU de grensoverschrijdende activiteiten van deze ondernemingen belemmert.34 Bovendien zullen tekortkomingen van nationale stelsels in grensoverschrijdende situaties

verder worden benadrukt en steeds belangrijker worden naarmate andere belemmeringen in de interne markt verdwijnen.35 In 2001 heeft de Commissie het streven geuit om de vennootschapsbelasting in de

EU meer in lijn te brengen met de toegenomen grensoverschrijdende activiteiten en moderne groepsstructuren.36 Een bijkomend doel komt voort uit de zogenaamde “Lissabon-strategie”. In 2000

heeft de EU namelijk zichzelf tot doel gesteld om in 2010 “…de meest concurrerende en dynamische kenniseconomie van de wereld te worden…”.37 Volgens de Raad (van Lissabon) kan de

vennootschapsbelasting een belangrijke rol spelen voor de verwezenlijking van dit doel. De fiscale belemmeringen beletten ondernemingen namelijk nog altijd de voordelen van de interne markt volledig te benutten. Door deze weg te nemen, kan de efficiëntie van de interne markt worden versterkt en worden economische grensoverschrijdende activiteiten gestimuleerd. Dit zou het concurrentievermogen van de ondernemingen in de EU aanzienlijk kunnen versterken.

Alvorens wordt ingegaan op deze strategie, wordt hierna allereerst de kern van de resterende fiscale belemmeringen besproken.

2.3 DE RESTERENDE FISCALE BELEMMERINGEN IN DE EU

2.3.1 Inleiding

De huidige situatie van de vennootschapsbelasting in de EU, zoals beschreven in paragraaf 1.2, leidt in grensoverschrijdende situaties tot een aantal belemmeringen. In opdracht van de Commissie heeft de Commissie Bolkestein in 2001 de resterende fiscale belemmeringen in kaart gebracht. In deze paragraaf staan deze belemmeringen centraal. Allereerst wordt beschreven wanneer sprake is van een fiscale belemmering. Vervolgens worden de belangrijkste nationale belastingbepalingen in kaart gebracht die, met name bij EU-groepen, tot belemmeringen leiden.

32 Zie artikel 9, lid 1 OESO-Modelverdrag. Deze principes gelden in beginsel ook voor de allocatie van winsten tussen het

hoofdhuis en de vaste inrichting. ALP wordt ook op nationaal niveau gehanteerd, i.e. bijvoorbeeld bij transacties tussen nationale verbonden ondernemingen.

33Rapport van de “studiegroep vennootschapsbelasting in internationaal perspectief”, ‘Verdieping en verlichting’, deel III. 34Zie paragraaf 2.3 welke specifieke gebieden in de vennootschapsbelasting tot belemmeringen leiden.

(11)

2.3.2 Fiscale belemmeringen

De Commissie Bolkestein heeft zich in het onderzoek naar de resterende fiscale belemmeringen voor grensoverschrijdende ondernemingsactiviteiten gericht op “…aanvullende belasting- of nalevinglasten die ondernemingen oplopen als gevolg van het zaken doen in meer dan één lidstaat en die zodoende een belemmering vormen voor grensoverschrijdende handel, vestiging en investering”.38 De belemmeringen

kunnen daarbij worden onderverdeeld in de volgende drie categorieën:39

(i) Extra nalevingskosten, de kosten die zijn verbonden aan het naleven van meer dan één belastingstelsel;40

(ii) Dubbele belastingheffing, die plaatsvindt wanneer van hetzelfde inkomen in twee of meer EU-lidstaten vergelijkbare belasting wordt geheven;41

(iii) Overbelasting, die optreedt wanneer grensoverschrijdende activiteiten tot belastingverplichtingen leiden die in zuiver nationale situaties niet zouden voorkomen.42

Bovenstaande belemmeringen leiden er toe dat economische beslissingen van ondernemers in de EU momenteel worden beïnvloed door de heffing van vennootschapsbelasting. Dit is vanuit het oogpunt van economische efficiëntie ongewenst, waar belastingstelsels in een ideale situatie namelijk neutraal dienen te zijn wanneer het gaat om economische beslissingen (belastingneutraliteit).43 Anders gezegd, economisch

identieke situaties dienen op identieke wijze te worden belast.44 Vanuit grensoverschrijdend perspectief

betekent dit bij bijvoorbeeld EU-groepen dat de keuze voor de geografische verdeling van de groepsmaatschappijen (zowel dochtermaatschappijen als vaste inrichtingen) in de EU niet door belastingen dient te worden beïnvloed.45Uitgaande van bovengenoemde omschrijving van het onderzoek

van de Commissie Bolkestein, wordt dit optimaal bereikt indien een EU-groep dezelfde belasting- en nalevingslasten kent als een groep dat is gevestigd in slechts één EU-lidstaat. Dit betekent in principe ook dat alle EU-lidstaten dezelfde vennootschapsbelastingtarieven dienen te hanteren.46 De Commissie heeft

daarentegen meerdere malen uitdrukkelijk aangegeven dat geen inbreuk mag worden gemaakt op de soevereiniteit van EU-lidstaten als het gaat om het vaststellen van de vennootschapsbelastingtarieven. In dat kader wordt dan ook aangenomen dat de meest optimale grensoverschrijdende belastingneutraliteit wordt bereikt indien de heffingsgrondslagen van een nationale groep en een EU-groep hetzelfde zijn. Om de verschillen in nationale- en grensoverschrijdende situaties te kunnen aanpakken, moet de vennootschapsbelasting in de EU op een aantal gebieden worden aangepakt. De Commissie Bolkestein heeft de belangrijkste belastingbepalingen vastgesteld die momenteel voornamelijk bij EU-groepen tot belemmeringen leiden.47Dit betreft allereerst in het algemeen de aanwezigheid van verschillende en vaak

complexe belastingbepalingen van EU-lidstaten. Allereerst leidt de noodzaak om met tot wel 27 verschillende en vaak complexe nationale belastingregels om te gaan tot aanzienlijke extra nalevingkosten

38Bolkestein rapport, ‘De heffing van vennootschapsbelasting in de interne markt’, SEC(2001) 1681, punt 32.

39Commissiediensten, ‘Impact assessment. Accompanying document to the proposal for a council directive on a Consolidated

Corporate Tax Base (CCCTB)’, SEC(2011) 315, p. 9-10.

40Met nalevingskosten (of compliance kosten) worden de administratieve kosten bedoeld die belastingplichtigen verschuldigd zijn

om aan de fiscale wetgeving te voldoen. Commissiediensten, ‘Impact assessment. Accompanying document to the proposal for a council directive on a Common Consolidated Corporate Tax Base (CCCTB)’, p. 9.

41Dit betreft zowel de juridische- als de economische dubbele belastingheffing.

42Bijvoorbeeld indien de belastingheffing eerder plaatsvindt dan in nationale situaties het geval zou zijn geweest.

43 Economische efficiëntie vormt één van de belangrijkste economische criteria voor een (vennootschapsbelasting)stelsel, zie

Bolkestein rapport, ‘Company taxation in the internal market’, SEC(2001) 1681, p. 25-26; Ook Princen en Gérard gaan in op het principe van belastingneutraliteit, S. Princen en M. Gérard, ‘International tax consolidation in the European Union: evidence of heterogeneity’, European Taxation april 2008, p. 174.

44S. Princen en M. Gérard, ‘International tax consolidation in the European Union: evidence of heterogeneity’, European Taxation april 2008, p. 175.

45S. Princen en M. Gérard, ‘International tax consolidation in the European Union: evidence of heterogeneity’, European Taxation april 2008, p. 174 en 175.

46De belastinglast bestaat immers uit enerzijds de heffingsgrondslag en anderzijds het belastingtarief. S. Princen en M. Gérard,

‘International tax consolidation in the European Union: evidence of heterogeneity’, European Taxation april 2008, p. 174 en 185.

(12)

en het risico op dubbele belastingheffing. Daarnaast heeft de Commissie een aantal specifieke kwesties in kaart gebracht, te weten de bepalingen rond onderlinge verliesverrekening tussen groepsvennootschappen, interne bedrijfsreorganisaties en transfer pricing. Hierna wordt ingegaan op de kern van deze drie kwesties. Daarbij wordt bovendien kort ingegaan op het proces van positieve- dan wel negatieve integratie48 die

zowel vóór 2001 als daarna relevant zijn voor deze kwesties. 2.3.3 Onderlinge verliesverrekening

Een belangrijke nationale bepaling die in grensoverschrijdende situaties veelal tot belemmeringen leidt, is de groepsfaciliteit op grond waarvan verliezen van een groepsvennootschap kunnen worden verrekend met winsten van andere groepsvennootschappen.49Met betrekking tot verliesverrekening in nationale en

grensoverschrijdende situaties kunnen in principe vier situaties worden onderscheiden.50 Indien een

vennootschap met één van haar binnenlandse activiteiten (bijvoorbeeld een vestiging of filiaal) een verlies behaalt, wordt dit verlies automatisch verrekend met positieve resultaten die in dat jaar met andere binnenlandse activiteiten zijn behaald. Hetzelfde geldt min of meer voor de situatie waarbij een vennootschap met een buitenlandse activiteit (vaste inrichting) een verlies behaalt. De meeste EU-lidstaten staan dan namelijk onder voorwaarden toe om het verlies van de vaste inrichting in aanmerking te nemen bij het hoofdhuis.51Ook voor de situatie waarin een tot een groep behorende vennootschap een verlies

behaalt, hebben de meeste EU-lidstaten een regeling in hun nationale wetgeving opgenomen die verliesverrekening binnen een (nationale) groep mogelijk maakt.52 Zodoende kunnen verliezen worden

verrekend tussen juridisch aparte entiteiten die tot een groep behoren en in beginsel zelfstandig belastingplichtig zijn. De meeste EU-lidstaten stellen dergelijke mogelijkheden slechts voor nationale situaties.53Dit betekent dat in de situatie van EU-groepen, een groepsvennootschap haar verlies niet de

mogelijkheid heeft haar verlies te verrekenen met groepsvennootschappen die zijn gevestigd in andere EU-lidstaten. De reden dat EU-lidstaten buitenlandse vennootschappen uitsluiten voor dergelijke bepalingen, is dat zij vrezen dat het toelaten van deze vennootschappen zal leiden tot “verliesimport”.54In

de onderstaande tabel is een overzicht gegeven van de beschreven situaties en de mogelijkheid tot verliesverrekening:

Tabel 1: Overzicht mogelijkheden tot verliesverrekening55

48Het proces van positieve integratie ziet op het eenzijdig of in Europees verband nemen van initiatieven, vaak in de vorm van

een richtlijn, die EU-lidstaten verplichten hun wetgeving zodanig aan te passen dat zij een resultaat realiseren dat de richtlijn wil bereiken. Het proces van negatieve integratie ziet op het passief creëren van een interne markt door jurisprudentie van het Hof van Justitie EU (HvJ EU) en dwingt EU-lidstaten hun regels in overeenstemming te brengen met het Europese recht. Zie J.N. Bouwman, Wegwijs in de vennootschapsbelasting, Amersfoort: Sdu, 12edruk, par. 1.3.

49De methode om de verliezen in aanmerking te nemen verschilt per EU-lidstaat, maar het uiteindelijke effect is bij alle regelingen

wel hetzelfde. Nederland kent bijvoorbeeld de fiscale eenheid hiervoor. Zie verder paragraaf 3.4 voor de verschillende methoden.

50 Deze situaties zijn door de Commissie geschetst in de volgende mededeling: ‘Fiscale behandeling van verliezen in

grensoverschrijdende situaties’, COM(2006)824, p. 2-3.

51Indien de vaste inrichting weer winst maakt dienen de verliezen weer ingelopen te worden.

52De methode om de verliezen in aanmerking te nemen verschilt per EU-lidstaat, het uiteindelijke effect op de heffingsgrondslag

van de groep is bij alle regelingen wel hetzelfde. Zie paragraaf 3.4 voor de verschillende methoden.

53Denemarken, Frankrijk, Oostenrijk en Italië staan grensoverschrijdende verliesverrekening wel (gedeeltelijk) toe.

54Verliesimport houdt in dat verliezen van een buitenlandse dochtermaatschappij in mindering kunnen worden gebracht op de

winsten van de moedermaatschappij die geen enkel verband hebben met het land waarin deze laatste is gevestigd. Zie J.N. Bouwman, Wegwijs in de vennootschapsbelasting, Amersfoort: Sdu, 12edruk, par. 8B.2.3.2.

(13)

Als gevolg van het ontbreken van de mogelijkheid van grensoverschrijdende verliesverrekening, kunnen EU-groepen met overbelasting worden geconfronteerd. Dit is het geval indien een verlies van een tot een EU-groep behorende vennootschap in de EU-lidstaat van vestiging van die vennootschap niet meer in aanmerking komt voor compensatie.56In dat geval worden EU-groepen belast over een bedrag dat groter

is dan het totale EU-brede resultaat.57 Daarnaast leiden EU-groepen cashflownadelen indien zij hun

verliezen niet onmiddellijk kunnen verrekenen, maar alleen met toekomstige winsten.58

De Commissie is al sinds 1969 bezig om grensoverschrijdende verliesverrekening tussen groepsvennootschappen (beperkt) mogelijk te maken.59 Tot op heden is het echter niet gelukt om tot

invoering van een specifiek gerichte maatregel te komen. In 2006 is naar aanleiding van het Bolkestein rapport wederom een voorstel gedaan.60Tot de invoering van deze maatregel is het wederom (nog) niet

gekomen. De Commissie heeft verder aangegeven dat het simpelweg openstellen van nationale groepsfaciliteiten voor grensoverschrijdende situaties enerzijds een verbetering van de huidige situatie zal opleveren, maar anderzijds echter geen ideale oplossing biedt. Er dient dan namelijk uitdrukkelijk in een inhaalmechanisme te worden voorzien, zoals bij vaste inrichtingen, om zodoende het heffingsrecht van de EU-lidstaten te verzekeren en verliesimport te voorkomen.61 Bovendien zal een dergelijke regeling een

kleiner toepassingsbereik hebben dan bijvoorbeeld een EU-brede CCCTB.

Tot slot biedt de rechtspraak van het HvJ EU ook vrijwel geen oplossing aan de problematiek van grensoverschrijdende verliesverrekening.62 Slechts in het geval een dochtervennootschap alle in haar

vestigingsstaat bestaande mogelijkheden voor verliesverrekening heeft uitgeput, is bepaald dat de vestigingsstaat van de moedervennootschap dient te voorzien in een compensatiemogelijkheid.63 In alle

andere gevallen worden EU-lidstaten niet Europeesrechtelijk gedwongen grensoverschrijdende verliesverrekening toe te staan. Boer noemt de jurisprudentie van het HvJ EU dan ook “een aderlating voor het internationale bedrijfsleven”, aangezien deze immers niet zal bijdragen aan de bereidheid van EU-lidstaten om in te stemmen met een Verliesverrekeningsrichtlijn of anderszins.64

2.3.4 Interne bedrijfsreorganisaties

Nationale bepalingen die zien op bedrijfsreorganisaties kunnen in grensoverschrijdende situaties tot belemmeringen leiden. (Interne) bedrijfsreorganisaties vormen een belangrijk middel voor EU-groepen, om (economisch) optimale bedrijfsstructuren te creëren die passen bij de huidige omstandigheden in de interne markt. Om dit te kunnen bereiken is het belangrijk dat het gebruik van reorganisatiemiddelen, zoals de (juridische) fusie, (gedeeltelijke) splitsing, inbreng van activa (bedrijfsfusie) en aandelenruil (aandelenfusie) in de interne markt wordt bevorderd. In de nationale wetgevingen van de EU-lidstaten bestaan er voor deze reorganisatievormen veelal faciliteiten die (interne) bedrijfsreorganisaties bevorderen. Onder voorwaarden bestaat er namelijk veelal de mogelijkheid om de belastingheffing over de meerwaarde op activa of aandelen uit te stellen en door te schuiven naar de overnemer (“geruisloze (interne) reorganisaties”). Een belangrijke voorwaarde bij al deze faciliteiten is dat de latere belastingheffing over de meerwaarde is verzekerd. Wanneer daarentegen vennootschappen uit verschillende EU-lidstaten zijn betrokken bij een reorganisatie, worden deze faciliteiten in beginsel veelal beperkt of geheel niet toegestaan. De reden hiervoor is dat het heffingsrecht over de meerwaarde niet meer is verzekerd als deze met de vennootschap meegaat naar een andere EU-lidstaat. Als gevolg hiervan

56Door verliesverdamping of doordat de vennootschap op houdt te bestaan.

57Commissie, ‘Coördinatie van de directebelastingstelsels van de lidstaten op de interne markt’, COM(2006) 823, p. 7. 58Commissie, ‘Fiscale behandeling van verliezen in grensoverschrijdende situaties’, COM(2006) 824, p. 2.

59I.J.J. Burgers, Wegwijs in de Internationaal en Europees belastingrecht, Amersfoort: Sdu, 6edruk, par. 8.2. 60Commissie, ‘Fiscale behandeling van verliezen in grensoverschrijdende situaties’, COM(2006) 824. 61Commissie, ‘Fiscale behandeling van verliezen in grensoverschrijdende situaties’, COM(2006) 824, p. 8.

62In de Zaak Marks & Spencer II, (13 december 2005 nr. C-446/03) kwam dit voor het eerst aan bod met betrekking tot de in het

Verenigd Koninkrijk geldende verliesverrekeningsregeling (“group relief”). Later is in de zaak X Holding, (25 februari 2010 nr. C-337-08) ook de Nederlandse verliesverrekeningsregeling (fiscale eenheid) aan bod gekomen.

(14)

vindt er een heffing plaats op het transactiemoment in plaats van op het realisatiemoment, zoals bij een overdracht aan een derde het geval is. Hierdoor wordt het heffingsmoment over de meerwaarde naar voren gehaald en ontstaat er overbelasting. Dergelijke belemmeringen spelen zich min of meer ook af bij de overdracht van activa door een vennootschap naar een vaste inrichting in een andere EU-lidstaat (en andersom) of de verplaatsing van de statutaire zetel naar een andere EU-lidstaat.65Op het moment van de

overdracht of de verplaatsing vindt in beginsel namelijk een zogenaamde “exitheffing” plaats en wordt dus ook hier het heffingsmoment naar voren gehaald.

De Commissie heeft de problematiek rondom grensoverschrijdende reorganisaties al sinds begin jaren negentig sterk doen verminderen door de Fusierichtlijn in te voeren.66In de Fusierichtlijn is bepaald dat

een fusie of soortgelijke transactie niet tot belastingheffing over de meerwaarde mag leiden op het moment van de transactie, maar slechts wanneer de meerwaarde werkelijk wordt gerealiseerd, zoals bij de overdracht aan een derde. In 2005 heeft de Commissie naar aanleiding van het onderzoek van de Commissie Bolkestein het toepassingsbereik van de Fusierichtlijn bovendien vergroot.67Verder is door het

HvJ EU een soortgelijke uitwerking als de Fusierichtlijn ook indirect bepaald in het kader van exitheffingen bij vennootschappen.68 In dit arrest bepaalde het HvJ EU namelijk dat een onmiddellijke

inning van heffing op ongerealiseerde winsten in grensoverschrijdende situaties niet is geoorloofd wanneer dat niet in vergelijkbare binnenlandse situaties gebeurt. Tot slot is de Commissie in 2006 met een mededeling gekomen om de regelgeving van EU-lidstaten rondom exitheffingen beter te coördineren en zodoende bijvoorbeeld dubbele belastingheffing te voorkomen die als gevolg van verschillen in regelgeving ontstaan.69

2.3.5 Transfer pricing

In paragraaf 2.2.2 is het principe van transfer pricing geïntroduceerd. De opkomst van grensoverschrijdende groepsstructuren leidt tot aanzienlijke problemen op dit gebied, met name ten aanzien van de prijsbepaling op basis van ALP.70Het vaststellen van de verrekenprijs op basis van ALP

leidt namelijk tot hoge nalevingkosten en is bovendien in toenemende mate complex. Ter voorkoming van manipulatie stellen nationale belastingdiensten bijvoorbeeld steeds hogere eisen aan de documentatieverplichtingen. Verder kunnen de verrekenprijsmethodes tot verschillende interpretaties van EU-lidstaten leiden. Ondernemingen leven hierdoor in onzekerheid of de verrekenprijzen wel door de nationale belastingdiensten worden geaccepteerd. Dit laatste leidt bovendien tot het risico op dubbel belastingheffing indien een nationale belastingdienst een correctie van een andere nationale belastingdienst niet overeenkomstig accepteert.71Daarnaast bestaan er ook theoretische bezwaren tegen de verdeling van

de winst op basis van ALP. Zo houdt ALP namelijk geen rekening met de economische verwevenheid van activiteiten binnen een volledige economische geïntegreerde groep.72Zo bevatten transacties met derden

geen vergelijkbare economische synergie-effecten. Bovendien gaan verbonden ondernemingen transacties aan die derde partijen niet zouden aangaan, waardoor het moeilijk is om een zakelijke prijs te bepalen. Om specifiek gerichte oplossingen te vinden voor de transferpricingproblematiek in de EU, heeft de Commissie naar aanleiding van het Bolkestein Rapport het zogenaamde “Joint Transfer Pricing Forum” (JTPF) in 2002 opgericht. Sindsdien heeft de JTPF twee gedragscodes uitgebracht en één gids.73De eerste

65Commissie, ‘Exitheffingen en de behoefte aan coördinatie van het belastingbeleid van de lidstaten’, COM(2006) 825, p. 4. 66‘Fusierichtlijn’, COM(90)/434/EEG.

67‘Fusierichtlijn’, COM(2005)/19/EC.

68HvJ EG 11 maart 2004 nr. C-9/02, (De Lasteyrie du Saillant). In deze zaak ging het om exitheffingen bij particulieren. De

Commissie is echter van mening dat deze zaak ook geldt voor exitheffingen bij vennootschappen.

69Commissie, ‘Exitheffingen en de behoefte aan coördinatie van het belastingbeleid van de lidstaten’, COM(2006) 825.

70De transferpricingproblematiek speelt niet alleen in de EU, maar in principe ook wereldwijd. Echter, het effect is in de EU

sterker vanwege de Europese integratie.

71Bolkestein rapport, ‘De heffing van vennootschapsbelasting in de interne markt’, SEC(2001) 1681, punt 46.

72 M. Erasmus-Koen, ‘De Common Consolidated Corporate Tax Base (CCCTB): mogelijke elementen van het

toerekeningsmechanisme’, WFR2008/1256, par. 2. Ook OESO erkent dit mogelijke tekort van ALP.

(15)

gedragscode ziet op het doelmatiger maken van het bestaande Arbitrageverdrag.74De tweede gedragscode

ziet op de documentatie-eisen voor verrekenprijzen binnen de EU. Ter voorkoming van geschillen en het daarmee verband houdende risico op dubbele belastingheffing, heeft het JTPF verder in 2007 een gids voor zogenaamde “Advance Pricing Agreements” (APA’s) geïntroduceerd. APA’s zijn overeenkomsten tussen nationale belastingdiensten waarin vooraf wordt afgesproken op welke manier een bepaalde transactie tussen twee verbonden partijen wordt belast.75Als gevolg van onder andere deze APA’s bestaat

er op het gebied van transfer pricing vrijwel geen jurisprudentie.76

2.3.6 Slot

In deze paragraaf zijn de resterende belemmeringen beschreven waarmee met name EU-groepen worden geconfronteerd. De huidige situatie van de vennootschapsbelasting in 2011 is in principe hetzelfde als in 2001, toen de belemmeringen in kaart zijn gebracht. De noodzaak om deze belemmeringen aan te pakken is dan ook in 2011 nog steeds aanwezig.

2.4 TOEKOMSTIGE BELEID: “TWEELEDIGE STRATEGIE”

2.4.1 Inleiding

Er bestaan volgens de Commissie Bolkestein twee soorten middelen om de belemmeringen uit de vorige paragraaf aan te pakken.77De eerste mogelijkheid is om voor elke belemmering een aparte maatregel te

bepalen, oftewel de specifiek gerichte maatregelen, welke in de vorige paragraaf al aan bod zijn gekomen. Deze maatregelen zien in feite op het bestrijden van negatieve gevolgen. Een ander middel is een “alomvattend” middel, welke is gericht op het aanpakken van de onderliggende oorzaak van belemmeringen, zodat alle belemmeringen in één keer kunnen worden aangepakt.

Om de resterende fiscale belemmeringen weg te kunnen nemen en zodoende te garanderen dat de mogelijkheden van de interne markt volledig worden gebruikt en de doelstellingen van Lissabon worden bereikt, geeft volgens de Commissie alleen een zogenaamde “tweeledige strategie” een “realistisch vooruitzicht”.78Op de korte termijn zal de Commissie in principe haar bestaande beleid voortzetten om

zodoende de meeste urgente fiscale belemmeringen afzonderlijk aan te pakken, i.e. op het niveau van de EU-lidstaten. Dit betekent dat de bestaande specifiek gerichte maatregelen worden verbeterd en dat daarnaast nieuwe maatregelen, zoals een Verliesverrekeningsrichtlijn, worden voorgesteld.79 Hoewel

specifiek gerichte maatregelen voor een groot deel de nationale wetgevingen met elkaar in overeenstemming kunnen brengen en overbelasting of dubbel belastingheffing kunnen wegnemen, wordt de onderliggende oorzaak, namelijk het bestaan van afzonderlijke vennootschapsbelastingstelsels, hiermee niet aangepakt.80Dit betekent dat de huidige situatie van 27 verschillende belastingstelsels zal aanhouden.

Dit past echter niet bij de huidige omstandigheden in de interne markt en ondernemingen zullen hierdoor nog steeds worden geconfronteerd met kosten en inefficiënties. Op de lange termijn acht de Commissie een alomvattende oplossing op communautair niveau dan ook noodzakelijk. Een alomvattende oplossing waarbij EU-groepen zijn onderworpen aan slechts één geconsolideerde heffingsgrondslag (later CCCTB)81

74Het Arbitrageverdrag is in 1995 opgericht ter afschaffing van dubbele belasting in geval van winstcorrecties tussen verbonden

ondernemingen. I.J.J. Burgers, Wegwijs in het Internationaal en Europees belastingrecht, Amersfoort: Sdu 2008, p. 519.

75Commissie, ‘Over de werkzaamheden van advance pricing agreements (APA’s) binnen de EU’, COM(2007) 71, p. 3.

76Voor uitleg van bijvoorbeeld ALP kan gebruik worden gemaakt van de OESO transfer pricing-richtlijnen. M. Erasmus-Koen,

‘CCCTB: een ‘eerlijk gedeelte’ of de belasting grondslag? (Deel 1 van 2)’, Forfaitair, 2011/217, p. 29.

77Bolkestein rapport, ‘De heffing van vennootschapsbelasting in de interne markt’, SEC(2001) 1681, punt 50. 78Commissie, ‘Naar een interne markt zonder belastingbelemmeringen’, COM(2001) 582, p. 13.

79 Een voorbeeld van verbetering is het verruimen van werkingssfeer en de voorwaarden van de Fusierichtlijn en de

Moederdochter-richtlijn. Zie ook de paragraaf 2.2 waarin een aantal specifiek gerichte maatregelen die na 2001 zijn ingevoerd, al zijn besproken.

80Commissie, ‘Naar een interne markt zonder belastingbelemmeringen’, COM(2001) 582, p. 17.

81Aanvankelijk heeft de Commissie een viertal mogelijkheden overwogen om een geconsolideerde heffingsgrondslag in te voeren.

Naast CCCTB bestond er de mogelijkheid voor een Europese vennootschapsbelasting (EUCIT), een uniforme heffingsgrondslag op EU-niveau en tot slot Home State Taxation (HST), zie Commissie, ‘Naar een interne markt zonder belastingbelemmeringen’,

(16)

zou de belemmeringen in één keer kunnen aanpakken. Zodoende worden echte interne marktomstandigheden gecreëerd. De Commissie heeft daarbij meerdere malen uitdrukkelijk opgemerkt dat deze aanpak geen inbreuk zal maken op de soevereiniteit van EU-lidstaten als het gaat om het vaststellen van de vennootschapsbelastingtarieven.82

2.4.2 De vier pijlers van CCCTB

In deze paragraaf wordt kort beschreven hoe een geconsolideerde heffingsgrondslag in de vorm van CCCTB in zijn werk gaat, en in het bijzonder hoe de in paragraaf 2.3 in kaart gebrachte belemmeringen door middel van CCCTB worden aangepakt. Dit wordt gedaan met behulp van de volgende vier pijlers die CCCTB eigen is, te weten de gemeenschappelijke winstbepalingen, de consolidatiebepaling, de verdeelsleutel en de zogenaamde “one stop shop”.

(i) Gemeenschappelijke winstbepalingen

De gemeenschappelijke winstbepalingen moeten een einde maken aan de 27 verschillende nationale winstbepalingsstelsels. Voortaan kan een groep de afzonderlijke heffingsgrondslagen van groepsmaatschappijen volgens één stel winstbepalingen vaststellen. Doordat ondernemingen niet langer genoodzaakt zijn om met wel 27 verschillende winstbepalingsstelsels om te gaan, worden de nalevingskosten aanzienlijk verminderd. Bovendien zal er niet langer het risico bestaan op dubbele belastingheffing als gevolg van dispariteiten tussen nationale regels. Tot slot zijn de gemeenschappelijke winstbepalingen noodzakelijk voor de hierna te bespreken consolidatiebepaling. Immers, het samenvoegen van de enkelvoudige resultaten is alleen mogelijk indien zij op basis van dezelfde bepalingen zijn vastgesteld.

(ii) Consolidatie

De tweede pijler vormt de consolidatie voor geïntegreerde groepen. Uit diverse mededelingen kan worden afgeleid dat de Commissie met consolidatie wil bereiken dat een zogenaamde “one single tax base” wordt gecreëerd, in die zin dat de individuele resultaten van de groepsmaatschappijen worden samengevoegd, waarbij mogelijke fiscale gevolgen van transacties tussen groepsmaatschappijen (intragroepstransacties) worden geëlimineerd.83De consolidatie vormt volgens de Commissie een essentieel element van CCCTB,

aangezien de belangrijkste belemmeringen alleen door het opnemen van een consolidatiemogelijkheid worden weggenomen.84 Allereerst vindt als gevolg van de samenvoeging van de individuele resultaten

namelijk een automatische saldering plaats van winsten en verliezen, waardoor de mogelijkheid voor onderlinge verliesverrekening binnen een EU-groep een feit is. Bovendien zal als gevolg van de eliminatie van intragroepsresultaten de transferpricingproblematiek bij groepen niet langer spelen.85De prijsstelling

van onderlinge transacties at arm’s length zal namelijk niet langer relevant zijn en het risico op dubbele belastingheffing zal niet langer bestaan. Tot slot zullen ook interne bedrijfsreorganisaties als gevolg van de eliminatie niet langer tot belastingheffing leiden.

De creatie van een “one single tax base” leidt ertoe dat bij de heffing van vennootschapsbelasting rekening wordt gehouden met het bestaan van een geïntegreerde groep, i.e. dat de groep als één belastingplichtige wordt aangemerkt. Dit principe, ook wel de group taxation genoemd, wordt momenteel door veel EU-lidstaten (tot op zekere hoogte) op nationaal niveau gehanteerd. Group taxation is gebaseerd op de veronderstelling dat een groep van geïntegreerde vennootschappen een economische eenheid vormt en zodoende voor de vennootschapsbelasting als één belastingplichtige dient te worden aangemerkt.86 De

82Commissie, ‘Naar een interne markt zonder belastingbelemmeringen’, COM(2001) 582, p. 12-13.

83 CCCTB WG, ‘Issues related to group taxation’, CCCTB/WP035, punt 14; Commissie, ‘Naar een interne markt zonder

belastingbelemmeringen’, COM(2001) 582, p. 18.

84Commissie, ‘Naar een interne markt zonder belastingbelemmeringen’, COM(2001) 582, p. 19; Commissie, ‘Voorstel voor een

richtlijn van de raad betreffende een gemeenschappelijke geconsolideerde heffingsgrondslag voor -de vennootschapsbelasting (CCCTB)’, COM(2011) 121/4, preambule punt 6.

(17)

Commissie heeft de intentie uitgesproken deze benadering uit te breiden (op EU-niveau), zodat het voortaan mogelijk wordt dat een EU-groep een “one single tax base” kan bepalen.87

(iii) Verdeelsleutel

Nadat de individuele heffingsgrondslagen zijn samengevoegd tot een geconsolideerde heffingsgrondslag, is het noodzakelijke gevolg dat deze moet worden (her)verdeeld over de individuele groepsmaatschappijen. De EU-lidstaten verkrijgen vervolgens het heffingsrecht over de winst die is toegerekend aan de in een hun EU-lidstaat gevestigde groepsvennootschap. Om echter te voorkomen dat bij de (her)verdeling de transferpricingproblematiek via de achterdeur terugkomt, is afgeweken van de traditionele verdeling op basis van ALP, i.e. waar het werkelijk gerealiseerde resultaat van individuele belastingplichtigen centraal staat. De Commissie heeft gekozen voor een verdelingsmechanisme op basis van een formule die bestaat uit drie factoren, te weten arbeid, activa en omzet, i.e. de zogenaamde “toewijzingsformule” (“Formulary Apportionment”, (FA)).88FA wordt al jaren met succes toegepast in onder andere de Verenigde Staten en

Canada.

(iv) One stop shop

Tot slot is de Commissie voornemens een zogenaamde “one stop shop”-systeem te introduceren. Dit houdt in dat een groep voortaan al haar zaken kan regelen met slechts één belastingautoriteit, namelijk die van het hoofd van de groep. Het hoofd van de groep hoeft namens de groep slechts één (geconsolideerde) aangifte te doen, waaruit vervolgens de belastinglast van de verschillende groepsmaatschappijen volgt. Het "one stop shop"-systeem dient de nalevingskosten voor groepen aanzienlijk te verminderen.

2.4.3 Slot

In deze paragraaf zijn de belangrijke pijlers van CCCTB geïntroduceerd. In hoofdstuk 4 zal het Voorstel van 16 maart 2011 worden besproken, waarbij wordt gekeken hoe deze vier pijlers uiteindelijk in wettelijke bepalingen zijn vormgegeven.

2.5 CONCLUSIE

Van de vier pijlers die CCCTB eigen is, i.e. de gemeenschappelijke winstbepalingen, consolidatie, de verdeelsleutel en het “one stop shop”-systeem, wordt aan consolidatie een essentiële rol door de Commissie toegedicht. Alleen door middel van consolidatie kunnen namelijk de belangrijkste resterende fiscale belemmeringen worden weggenomen en de doelstelling van CCCTB worden bereikt. Het gaat daarbij om de belemmeringen die optreden bij onderlinge verliesverrekening tussen groepsmaatschappijen, interne reorganisaties en transfer pricing. De Commissie wil met consolidatie een zogenaamde “one single tax base” creëren, i.e. dat de resultaten van groepsmaatschappijen worden samengevoegd, waarbij mogelijke fiscale gevolgen van intragroepstransacties worden geëlimineerd. Door het creëren van een “one single tax base”, ontstaat zodoende de mogelijkheid voor onderlinge verliesverrekening tussen groepsmaatschappijen en geruisloze intragroepstransacties en interne reorganisaties.

Door het opnemen van consolidatie in CCCTB ontstaat de mogelijkheid tot group taxation op EU-niveau, i.e. dat de groep voor de vennootschapsbelasting als een eenheid wordt behandeld. Daarbij wordt aangesloten op de meeste nationale vennootschapsbelastingstelsels, waarin dit principe al langer wordt gehanteerd.

87CCCTB WG, ‘Issues related to group taxation’, CCCTB/WP035, punt 14.

88 De Commissie heeft oorspronkelijk twee mechanismen overwogen voor het verdelen van de geconsolideerde

(18)

3 GROUP TAXATION REGIMES IN DE EU 3.1. INLEIDING

In dit hoofdstuk wordt onderzocht hoe EU-lidstaten op nationaal niveau omgaan met de heffing van vennootschapsbelasting in groepsverband. De behandeling van groepen voor de heffing van vennootschapsbelasting staat op nationaal niveau al langer ter discussie. Al sinds de invoering van de vennootschapsbelasting/winstbelasting, houden de meeste nationale wetgevers rekening met het bestaan van economisch geïntegreerde groepen. Dit betekent dat zij in hun vennootschapsbelastingwetgeving een regeling hebben opgenomen die het voor een groep mogelijk maakt om haar belastinglast gecombineerd dan wel geconsolideerd vast te stellen en zodoende te profiteren van het feit dat ze (gedeeltelijk) als een single entity worden behandeld: group taxation regimes.89De systematiek van een dergelijk regime vormt

daarbij het geraamte, aangezien het bepaalt in hoeverre een groep als één belastingplichtige wordt aangemerkt voor de vennootschapsbelastingheffing. Momenteel wordt er in de EU geen eenduidig systeem gehanteerd en de mate waarin een groep als één belastingplichtige wordt aangemerkt (reikwijdte) verschilt daarbij aanzienlijk. De vraag is, welke van deze bestaande systemen in beginsel als basis zouden kunnen dienen voor de consolidatieregeling in CCCTB. Dit vraagstuk staat in dit hoofdstuk centraal. Daarbij wordt rekening gehouden met de rol die de Commissie heeft toegedicht aan consolidatie in CCCTB. Dit betreft het creëren van een “one single tax base”, waardoor de mogelijkheid ontstaat voor onderlinge verliesverrekening, geruisloze intragroepstransacties en interne reorganisaties.

Het hoofdstuk vangt aan met een achtergrondschets van group taxation. Aan bod komen de motieven voor de invoering van group taxation. In paragraaf 3.3 en 3.4 worden vervolgens de group taxation systemen besproken die momenteel in de EU worden gehanteerd. Daarbij is een hoofdindeling gemaakt in een viertal systemen, te weten group relief en group contribution (samen transfer regimes) en partiële fiscale consolidatie en fictieve toerekening (samen consolidatieregimes). In paragraaf 3.5 wordt een overzicht gegeven van de vier systemen. Aan het einde van dit hoofdstuk wordt antwoord gegeven op de vraag welke van de bestaande regimes in de EU in beginsel als basis zouden kunnen dienen voor de consolidatieregeling in CCCTB.

3.2 ACHTERGRONDSCHETS GROUP TAXATION

3.2.1 Motieven

Groepsvorming is in economische zin erg belangrijk. Bedrijfseconomische, organisatorische en/of juridische motieven spelen een belangrijke rol om een onderneming onder te verdelen in meerdere vennootschappen.90 Het wereldwijd geldende uitgangspunt dat zelfstandig juridische entiteiten (zoals

vennootschappen) afzonderlijk in de vennootschapsbelastingheffing moeten worden betrokken (separate entity approach91), kan bij deze economische geïntegreerde groepen echter tot ongewenste gevolgen

leiden.

Door groepen vennootschappen die feitelijk een economische eenheid vormen afzonderlijk in de vennootschapsbelastingheffing te betrekken, wordt niet aangesloten bij de economische realiteit. Dit is vanuit het oogpunt van zogenaamde “economische efficiëntie” ongewenst. Teneinde namelijk zo efficiënt mogelijk te zijn is het noodzakelijk dat zoveel mogelijk bij de economische realiteit wordt aangesloten. Het principe van belastingneutraliteit speelt daarbij een belangrijke rol. Belastingneutraliteit houdt in dat

89Y. Masui, ‘General report’ in International Fiscal Association (IFA), Group taxation, Cahiers de droit fiscal international, vol. 89b,

Amersfoort: Sdu 2004, p. 25.

90Kok is in zijn proefschrift over de fiscale eenheid in de vennootschapsbelasting ingegaan op de motieven voor groepsvorming,

Q.W.J.C.H. Kok, ‘De fiscale eenheid in de vennootschapsbelasting’, Den Haag: Sdu,2005, par. 2.3.

(19)

economische beslissingen niet door belastingoverwegingen dienen te worden beïnvloed.92Anders gezegd,

economische identieke situaties dienen op identieke wijze te worden behandeld. Specifiek in het kader van groepen betekent dit dat de keuze van een onderneming voor een organisatorische vorm niet mag worden beïnvloed door belastingen.93In het kader van de belastingheffing van groepen houdt dit in dat het voor

de belastinglast geen verschil mag uitmaken of een vennootschap haar activiteiten uitoefent door middel van afzonderlijke dochtervennootschappen (“groep”) dan wel binnen haar eigen vennootschap door middel van niet-afzonderlijke onderdelen94 (“single entity”). Aan de hand van een voorbeeld waarin een

groep wordt vergeleken met een single entity, wordt inzichtelijk gemaakt dat de separate entity approach leidt tot een verschillende behandeling in economische vergelijkbare gevallen. Aan bod komen de twee belangrijkste verschillen.

Voorbeeld

In de linker structuur zijn de R&D activiteiten en verkoopactiviteiten in één vennootschap ondergebracht en is de vennootschap als geheel belastingplichtig. In de rechter structuur zijn dezelfde activiteiten ondergebracht in afzonderlijke dochtervennootschappen, die ieder zelfstandig belastingplichtig zijn.

Figuur 1: Single entity vs. groep95

Ten eerste wordt een verschil geconstateerd ten aanzien van de verwerking van verliezen van een divisie dan wel een dochtervennootschap. In de linker structuur wordt bijvoorbeeld een verlies dat door de divisie R&D is gemaakt, automatisch gecompenseerd met winsten van bijvoorbeeld de verkoopdivisie. Dergelijke compensatie is in beginsel niet mogelijk bij de rechter structuur, aangezien de dochtervennootschappen afzonderlijke entiteiten zijn en als onafhankelijke belastingplichtigen in de heffing worden betrokken. De situatie kan ontstaan dat de groep als geheel geen winst heeft behaald, maar dat individuele (winstgevende) groepsmaatschappijen toch belastingheffing zijn verschuldigd.

Een tweede verschil bestaat ten aanzien van onderlinge transacties binnen een single entity dan wel binnen een groep.96Zo wordt bijvoorbeeld een transactie van activa tussen de zustervennootschappen R&D en

Verkoop als een belastbaar feit erkend en met belastingheffing van de winsten geconfronteerd. Hetzelfde geldt ten aanzien van interne reorganisaties. Dit speelt niet bij soortgelijke handelingen tussen de divisies R&D en Verkoop van een single entity, aangezien dit een interne aangelegenheid betreft en fiscaal niet wordt waargenomen.

92S. Princen en M. Gérard, ‘International tax consolidation in the European Union: evidence of heterogeneity’, European Taxation april 2008, p. 174.

93S. Princen en M. Gérard, ‘International tax consolidation in the European Union: evidence of heterogeneity’, European Taxation, april 2008, p. 174 en 175.

94Bijvoorbeeld een filiaal of divisie.

95Dit figuur is ontleend van Y. Masui, ‘General report’ in International Fiscal Association (IFA), Group taxation, Cahiers de droit

fiscal international, vol. 89b, Amersfoort: Sdu 2004, p. 34. Beide situaties betreffen puur nationale situaties.

96Onderlinge transacties kunnen plaatsvinden tussen divisies dan wel zustervennootschappen, maar ook tussen het hoofdhuis en

(20)

Uit het voorbeeld kan worden geconcludeerd dat de separate entity approach de keuze van een ondernemer voor de juridische inrichting van zijn ondernemingsactiviteiten verstoort.97 De zelfstandige

dochtermaatschappijen worden immers met belastingheffing geconfronteerd, terwijl de groep als geheel geen winst heeft gerealiseerd. Dit is bij een single entity niet het geval.

De meeste EU-lidstaten hebben op basis van het principe van belastingneutraliteit in hun nationale vennootschapsbelastingwetgeving een regeling voor groepen opgenomen. Echter, niet alle EU-lidstaten gaan uit van het principe van belastingneutraliteit en zijn van mening dat een groep en een single entity niet exact dezelfde economische situatie vertegenwoordigen. Volgens hen is de logische conclusie dan ook dat er geen reden is om beide organisatorische vormen op exact dezelfde wijze te behandelen voor de belastingheffing. Dit verklaart volgens Masui dan ook waarom een aantal EU-lidstaten geen groepsregeling hebben opgenomen.98 Tot slot zijn er ook EU-lidstaten die om andere redenen, mede afhankelijk van

politieke, sociale en economische omstandigheden in een EU-lidstaat, wensen af te wijken van de separate entity approach en derhalve een group taxation regime hebben ingevoerd.

3.2.2 Group taxation regimes

Uit het voorgaande blijkt dat de basisveronderstellingen van EU-lidstaten om al dan niet een group taxation regime in te voeren nogal verschilt. Dit resulteert zich dan ook in group taxation regimes die variëren tussen de separate entity approach (geen group taxation regime) en de single entity approach99

(een groep wordt hetzelfde behandeld als een single entity). In de literatuur100 wordt geen eenduidige

onderverdeling gemaakt, maar in hoofdlijnen kunnen er vier systemen worden onderscheiden, te weten group relief, group contribution, pooling/partiële fiscale consolidatie en fictieve toerekening/volledige fiscale consolidatie.101Deze indeling is gebaseerd op de mate waarin belastingneutraliteit wordt bereikt.

Onderstaande tabel geeft een overzicht van de group taxation regimes in de EU:

Tabel 2: Overzicht group taxation systemen in de EU

97M.F. de Wilde, ‘Over de (on)verenigbaarheid van het fiscale-eenheidsregime met de vestigingsvrijheid’, WFR2009/1546, par. 3. 98Y. Masui, ‘General report’ in International Fiscal Association (IFA), Group taxation, Cahiers de droit fiscal international, vol. 89b,

Amersfoort: Sdu 2004, p. 35 en 36.

99Een andere benaming voor deze benadering is “unitary buisiness approach”.

100Zo heeft Masui haar indeling gebaseerd op basis van de geografische spreiding in het verleden, Y. Masui, ‘General report’ in

International Fiscal Association (IFA), Group taxation, Cahiers de droit fiscal international, vol. 89b, Amersfoort: Sdu 2004, p. 29; Verder hebben Princen en Gérard hun indeling gebaseerd op het principe van belastingneutraliteit, S. Princen en M. Gérard, ‘International tax consolidation in the European Union: evidence of heterogeneity’, European Taxation, april 2008, p. 178-179. Tot slot heeft ook de Commissie een indeling gemaakt, Mededeling,, ‘Fiscale behandeling van verliezen in grensoverschrijdende situaties’, COM(2006)826, p. 7.

101De indeling is grotendeels ontleend aan de indeling van Princen en Gérard. In principe kan in internationale context dezelfde

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

As the overall foreign ownership share of the fixed factors is likely to be still lower than for capital, the domestic burden of a tax rise becomes higher (φ increases when α

Taking account of the fact that government revenue as a per- centage of GNP has declined (from 24 per cent of GNP in 1980 to 16 per cent in 1993), the general impression is

Voor deze ouderen geldt dat er geen andere manieren zijn om zich autonoom te verplaatsen dan de scootmobiel.. Ze beleven plezier aan het rijden op hun scootmobiel: liefst 86%

Een eerste golf ongeveer 45 minuten na het uitvoeren van de leertaak was al bekend (Crowe, et al,. 1994),maar door experimenten die lieten zien dat toediening van PSA- NCAM blokkers

The blue nodes with question marks are the ones at which we want to determine the optimal number; (b) The previously determined optimal number of hidden units for the one-layer

H: Nou dat wist ik niet, maar dat zijn mensen dus die bij machte zijn geweest om heel goed te kijken: hoe moet ik dat concept nu inkleden dat ik daar naar mijn klanten toe, heel

Voor het eerstgestelde probleem moet worden nagegaan welke betekenis de splitsing in interne en externe berichtgeving heeft voor het onderhavige vraagstuk.. De conclusie

Test if \@tempcnta has reached the number of digits that are printed as group for the given number base (stored in \nbprt@digitgroup@h\nbprt@base i). 