• No results found

Het Boek. Serie 2. Jaargang 30 · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het Boek. Serie 2. Jaargang 30 · dbnl"

Copied!
526
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

bron

Het Boek. Serie 2. Jaargang 30. Martinus Nijhoff, Den Haag 1949-1951

Zie voor verantwoording: https://www.dbnl.org/tekst/_boe031194901_01/colofon.php

Let op: werken die korter dan 140 jaar geleden verschenen zijn, kunnen auteursrechtelijk beschermd

zijn.

(2)

[Het Boek, jaargang 1949-1951]

Dr M.E. Kronenberg

(3)

Dr M.E. Kronenberg

Op 12 Juli 1951 is ons redactielid Mej. M.E. Kronenberg 70 jaar geworden. En enige dagen tevoren bereikte haar het bericht, dat Senaat en Literaire Faculteit van de Universiteit van Amsterdam haar tot Doctor honoris causa benoemd hadden. Twee feiten, die in ‘Het Boek’ niet onvermeld mogen blijven, ook al is het resterende gedeelte van de redactie zich bewust, dat het de kans loopt zich hiermede de toorn op de hals te halen van een medelid, dat elke publiciteit in deze schuwt.

Want de redactie (min één) en de uitgever - die in dit geval zeker hierin betrokken mag worden - willen hier gaarne Mej. Kronenberg gelukwensen met de mijlpaal door haar bereikt, maar vooral met de haar verleende onderscheiding. Zij verheugen zich over dit laatste feit zozeer, omdat zij een bij uitstek wetenschappelijke figuur hiermede op een volkomen verdiende en op de enig juiste wijze geëerd weten, maar niet minder omdat zij hierin van de zijde van de officiële wetenschap een blijk van erkenning zien van de betekenis der bibliografie als wetenschap. En zij menen dit op deze plaats te moeten uitspreken, omdat ‘Het Boek’ als het forum van deze wetenschappelijke bibliografie in ons land mag worden beschouwd en het in dit tijdschrift is, dat Mej.

Kronenberg een belangrijk gedeelte van haar arbeid heeft gepubliceerd.

Natuurlijk wordt hierbij niet uit het oog verloren, dat het werk, waarvoor de Amsterdamse Universiteit haar waardering zal willen betuigen, allereerst de

‘Nederlandsche Bibliographie van 1500-1540’ moet zijn. Dit werk, opgezet door Wouter Nijhoff, waaraan Mej. Kronenberg nu reeds van 1917 af haar zeldzame arbeidskracht, intelligentie en kennis heeft gewijd, zal voor altijd als

‘Nijhoff-Kronenberg’ een monument blijven, dat elk land ons benijden mag. Het is - in een vorm, die menselijkerwijze gesproken, niet te overtreffen is (dit getuigenis is van Pater Kruitwagen) - reeds voldoende motivering voor een eredoctoraat.

En toch: uit dit werk alleen leert men Mej. Kronenberg in het meest eigene van

haar wetenschappelijk werk niet kennen. Zij is bibliografe in een hogere, wijdere zin

dan men zou kunnen aflezen uit een werk als de Nederlandsche Bibliographie, hoeveel

speurzin, scherpzinnigheid, kennis en nauwkeurigheid daaraan ook ten

(4)

grondslag ligt. Mej. Kronenberg heeft Nederlands gestudeerd en heeft haar liefde voor onze taal en letterkunde ook bewezen in twee Vondel-uitgaven, de Noah (1910) en de Inwijdinge van 't Stadthuis t'Amsterdam (1913). Zij heeft deze belangstelling voor de inhoud van de werken, en voor de auteurs, die ze schreven, nooit verloochend bij haar bibliografische studie, gelijk zij die heeft neergelegd in een enorm aantal tijdschriftartikelen en lezingen en in het aardige boekje ‘Verboden boeken en opstandige drukkers in de hervormingstijd’ (Amsterdam, 1948).

De lof, die zij bij gelegenheid van de erepromotie van Pater Bonaventura Kruitwagen hem gegeven heeft, nl. dat hij ons het boek heeft leren zien als een onverbreekbaar complex van technische en litteraire waarde - die lof is zonder enige reserve ook toepasselijk op haar die deze woorden neerschreef. Men behoeft de delen van ‘Het Boek’ maar door te bladeren, waarin Mej. Kronenberg sinds 1914 heeft gepubliceerd, om te zien, hoe het lang niet alleen drukken zijn, waarover zij schrijft.

Oude bibliotheken en haar bezitters hebben steeds haar belangstelling gehad, achter de drukken zag zij altijd de drukker met zijn menselijke eigenschappen en lotgevallen, bij een ontdekking van nieuwe drukken had zij altijd oog voor het verband, dat er met litteratuur- of cultuurgeschiedenis te leggen was. In zeer persoonlijke stijl wordt ons in deze artikelen niet alleen verslag uitgebracht van nieuwe vondsten, van een bibliografische methodiek, die alleen met een grote kennis en beheersing van het materiaal kan worden uitgevoerd, maar ook wordt ons duidelijk gemaakt wat de betekenis daarvan voor de kennis van de drukkers of de schrijvers is. De bibliografie als wetenschap, maar als elke wetenschap niet los te denken van andere disciplinae scientiarum.

Dit alles is een verdienste, die zeker evenzeer als het auteurschap van de Nederlandse Bibliographie, de erkenning met een doctoraat waardig is. Mej.

Kronenberg, sinds 1932 lid van de redactie van ‘Het Boek’, sinds 1938 - na het overlijden van Willem de Vreese - daarin de leidende figuur, heeft met het

eredoctoraat aan haar verleend indirect ook glans bijgezet aan ons tijdschrift. Moge

Dr Maria Elizabeth Kronenberg daaraan nog lang haar beproefde leiding geven.

(5)
(6)

Pater Kruitwagen jubilaris

Het is vijftien volle jaren geleden - en daar waren jaren bij die zwaar meetelden - dat al vroeger eens een aflevering van Het Boek opende met het portret van Pater Bonaventura Kruitwagen O.F.M. De aanleiding was destijds het eredoctoraat dat de Amsterdamse Universiteit hem juist had verleend. Thans staat de jonge doctor van toen opnieuw ten toon in dit jaar 1949, waarin hij in de lente zijn gouden priesterfeest herdacht en op weg is in de herfst zijn 75ste levensjaar te voltooien. In het midden daartussen op de naamdag van S. Bonaventura, 14 Juli, had in zijn geboortestad Rotterdam een plechtigheid plaats, waar een grote schaar vrienden en vereerders hem kwam huldigen en geluk wensen. Wereldlijke en geestelijke autoriteiten gaven door hun tegenwoordigheid van hun belangstelling blijk. De minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen kwam persoonlijk de versierselen van een vererende Koninklijke onderscheiding aanbieden. Dat alles bewoog zich tussen met smaak geschikte bloemen en palmen in een sober-moderne stijlvolle vergaderzaal aan de zonnige Coolsingel.

Als feestredenaar bracht Prof. Rogier de gevoelens van het bont geschakeerde gezelschap van de Kruitwagen-gemeente onder woorden. En hij wist een toon te treffen die zowel aan de veelzijdige betrekkingen als aan de menselijke humor van de jubilaris alle recht liet weervaren! Hij schetste de levende mens en de sterke werker in zijn verdiensten als geleerde, als Rotterdammer en als priester. Verscheiden sprekers na hem vulden dat portret in enkele bijzondere aspecten aan. Het dankwoord van de gehuldigde was even bescheiden als geestig, en voltooide het persoonlijke beeld dat anderen hadden getekend.

De redactie van Het Boek heeft aan dat alles nauwelijks iets toe te voegen en kan

alleen nogmaals van haar dankbaarheid getuigen voor het vele, dat Pater Kruitwagen

als redacteur en medewerker in een lange reeks van jaren aan dit tijdschrift heeft

gegeven.

(7)

Toen Mej. Kronenberg in 1934 ditzelfde deed (Het Boek XXII, blz. 113 e.v.) gaf zij een beknopt overzicht van de voornaamste studies, die als het ware de

ontwikkelingsgang van de geleerde bibliograaf-specialist afbakenen. Maar zij eindigde deze opgaven met de woorden: ‘een bibliographie van Pater Kruitwagen's oeuvre te geven, hoe boeiend de lijst zou worden, ligt niet in mijn bedoeling.’ Thans bezitten wij zulk een bibliographie, en wel bijgewerkt tot op heden, en boeiend is die lijst in haar grote verscheidenheid zeker geworden. Ook Het Boek heeft van de oogst uit de laatste vijftien jaren zijn aandeel gekregen: de drie belangrijke bijdragen over de Munsterse schrijfmeester Herman Strepel en de schriftsoorten van de Broeders van het Gemene Leven en de Windesheimers (in deel XXII en XXIII) en de jongste uitvoerige polemiek over Laurens Janszoon Coster (in deel XXIX).

Deze volledige bibliographie van Kruitwagen's geschriften is verschenen in het

‘Huldeboek’, dat de jubilaris bij zijn feest onlangs werd aangeboden, en dat overigens een 40-tal aan hem opgedragen wetenschappelijke opstellen bevat. Van de overvloed van bijdragen die voor plaatsing in deze bundel bestemd waren profiteert nu ook Het Boek nog onverwacht. De twee opstellen van Mr. Van 't Hoff en Mr. De la Fontaine Verwey, die hier in deze aflevering volgen, zijn inderdaad ook voor het Huldeboek geschreven, maar konden om technische reden daarin niet meer worden opgenomen.

De redactie van Het Boek heeft deze erfenis gaarne aanvaard en acht zich ook hierdoor opnieuw verplicht aan haar oude vriend en medestander Pater Kruitwagen, die zij bij haar herhaalde dank ook haar beste wensen aanbiedt voor nog vele vruchtbare jaren in vrede en gezondheid.

Juli 1949.

F. K

OSSMANN

(8)

Hendrik van Brederode en de drukkerijen van Vianen Een episode uit het voorspel van de tachtigjarige oorlog

Er bestaat een bekende uitspraak van Schiller, dat in geen revolutie de drukpers zulk een gewichtige rol gespeeld heeft als in onze opstand tegen Spanje. Datzelfde geldt van de jaren, die wij, in navolging van Fruin, gewend zijn ‘het voorspel’ te noemen.

In weerwil van de ruime aandacht, die aan deze periode geschonken is, blijft onze kennis van de destijds verschenen politieke en godsdienstige geschriften betrekkelijk gebrekkig. Als Bakhuizen van den Brink, de beste kenner van dit tijdvak, in 1851 zijn wetenschappelijke plannen ontvouwt, luidt een ervan: het teboekstellen van de historia litteraria van de vlugschriften, memoriën en pasquillen uit de tijd van Margaretha van Parma en Alva, uit geschiedkundig en letterkundig oogpunt

1)

. Van de uitvoering van dit voornemen is helaas niets gekomen, evenmin als van de andere punten van het programma. Na Bakhuizen is er niemand geweest, die deze taak van hem overgenomen heeft.

Wel is er sindsdien veel voorbereidend werk verricht. Zo zijn, nadat Frederik Muller het initiatief genomen had, de catalogi van de meeste pamflettenverzamelingen in Noord-Nederland samengesteld en uitgegeven. Het belangrijke materiaal, dat in de Belgische bibliotheken en archieven berust, is echter nog niet op dezelfde wijze toegankelijk gemaakt

2)

. In ieder geval zullen wij er

1) Briefwisseling met zijne vrienden gedurende zijne ballingschap (Haarlem 1906) p. 325.

2) Veel materiaal, vooral uit Belgische archieven is bijeengebracht door Ch. Rahlenbeck in zijn Notes sur les auteurs, les imprimeurs et les distributeurs des pamphlets politiques et religieux au XVIe siecle, Bulletin du bibliophile belge XV (1859) p. 361-372; XVI (1860) p. 25-39;

XVII (1862) p. 99-109, en andere artikelen. Daar het Rahlenbeck aan kritische zin ontbreekt,

dienen zijn mededelingen met de grootste voorzichtigheid gebruikt te worden. In het volgende

is er van afgezien de vele onjuistheden en onbewezen gissingen van deze schrijver, die helaas

door vele latere auteurs in goed vertrouwen overgenomen zijn, stuk voor stuk te weerleggen.

(9)

rekening mee moeten houden, dat veel vlugschriften uit die dagen, waarvan wij het bestaan uit de bronnen kennen, inmiddels verloren gegaan zijn.

Indien men eenmaal een zo volledig mogelijk overzicht bezit van de voor ons bewaarde pamfletten en andere polemische litteratuur uit de tijd van het voorspel, dan zal eindelijk aan de verwezenlijking van Bakhuizens plan gedacht kunnen worden.

Om een historia litteraria, zoals hem voor ogen stond, te schrijven, dient men m.i.

langs tweeërlei weg te werk te gaan. In de eerste plaats behoren alle gegevens over vlugschriften, die in de bronnen te vinden zijn, verzameld en met het nog aanwezige materiaal vergeleken te worden. Anderzijds verdient de bibliographische geschiedenis der pamfletten nadere bestudering: aan de hand van zowel historische als

typographische gegevens moet zoveel mogelijk nagegaan worden, waar deze geschriften gedrukt en op welke wijze zij verspreid werden. Nu wij in de periode, die achter ons ligt, aan den lijve ervaren hebben, welk een kracht er van de

‘clandestiene’ pers uit kan gaan, en ook, welke listen en lagen er nodig zijn om

‘illegale’ geschriften onder het volk te verspreiden, zijn wij wellicht voor deze taak iets beter toegerust dan vorige generaties.

In afwachting van het tijdstip, waarop een algemeen onderzoek van de tijdens het voorspel verschenen pamfletten ter hand genomen zal worden, kan men beginnen met na te gaan, welke rol de drukpers in verscheidene steden bij de voorbereiding van de opstand vervuld heeft. Als een eerste, bescheiden proeve op dit gebied volgen hier enige onderzoekingen over de drukkerijen van Vianen.

I. Vianen en het huis Brederode

Stad en land van Vianen was de belangrijkste bezitting van de Brederodes, die als

verreweg de voornaamste grondbezitters van Holland golden. Alleen al in dit gewest

(ook daarbuiten waren zij gegoed) besloegen hun goederen ruim 309.000 morgen of

263.000 hectaren. Deze lagen niet alleen in Kennemerland, maar vooral in de

Alblasserwaard. Ten gevolge van het huwelijk van Walraven I 8e heer van Brederode

in 1414 met Johanna, erfdochter van Vianen en Ameide, waren beide heerlijkheden

in het bezit van dit geslacht gekomen, dat deze bijna drie eeuwen lang, tot het uit-

(10)

sterven in 1679, zou behouden. Het slot Batestein te Vianen was de residentie der Brederodes, nu en dan afgewisseld met het Huis te Kleef bij Haarlem en het Huis te Bergen in Noord-Holland. Het stamslot was toen al een bouwval.

‘Brederode hoge moed!’ luidde de wapenkreet van de ‘edelste’ der Hollandse baanderheren en de hoogmoed van dit onhandelbare geslacht is spreekwoordelijk geworden. Zoals men weet, was die familietrots gegrond op de beweerde afstamming uit het eerste Hollandse gravengeslacht. Eerst in onze tijd heeft men kunnen aantonen, dat de Brederodes in feite een jongere tak vormen van het oude geslacht van Teylingen

1)

.

Die ‘hoge moed’ uitte zich op allerlei wijzen en hij verloochende zich evenmin bij het bestier van Vianen en Ameide. Hoewel deze heerlijkheden oorspronkelijk leenroerig waren aan Holland, gingen de Brederodes tijdens de minderjarigheid van Karel V, toen Margaretha van Oostenrijk de grootste moeite had het centraal gezag te handhaven, beweren, dat deze gebieden vrije heerlijkheden waren, waarover hun alleen de souvereiniteit toekwam, ‘zoals aan Romulus over Rome’. Op deze pretentie grondden zij allerlei praerogatieven, zoals het recht van munt en de instelling van een Kamer van Justitie, die in hoogste ressort recht sprak en wier uitspraken niet onderworpen waren aan het Hof van Holland. Natuurlijk leidde dit tot botsingen met het centraal gezag, vooral onder Hendriks vader, Reinoud III, 11e heer van Brederode (1493-1556).

Deze Reinoud III was een merkwaardig man; zoals een oud schrijver zegt: ‘een heer vol vigeurs, onvertsaecht en hoogmoedig’. Zijn eigengereidheid, zijn

prachtlievendheid en zijn amoureuze dwaalwegen maakten zijn onrustig leven tot een boeiende roman, die nog op een auteur wacht. Karel V heeft veel te stellen gehad met zijn ‘lieven neve’. De beschuldiging van naar de grafelijkheid van Holland te streven bezorgde hem zelfs een doodvonnis, dat door de genade des Keizers echter niet uitgevoerd werd

2)

.

1) De litteratuur over het geslacht Brederode en zijn leden is bijeengebracht door Henri Obreen, De Heeren van Teylingen en Brederode, Ned. Leeuw XLIV (1926) 193-207; 234-243;

257-266; 289-299; 353-361. Over hun bezittingen ook: H.A. Enno van Gelder, De Hollandse adel in de tijd van de opstand, T. v. Gesch. 45 (1930) p. 113-150, vooral p. 122 en 127.

2) Zie over hem, behalve Obreen l.c., het artikel van Kooperberg, Nieuw Biogr. Woordenb. X

(1937), k. 132-136.

(11)

Dat deze woelwater zijn pretenties op Vianen niet zou laten rusten was te verwachten.

Karel V was er echter de man niet naar om hem daarbij vrij spel te laten. Zo kwam het tot een proces over de vrijheid van Vianen voor de Grote Raad van Mechelen, dat, eindeloos gerekt, bij Reinouds overlijden nog niet beslecht was en zelfs tot in de 18e eeuw zou voortduren. Meermalen had de Keizer getracht Reinoud van zijn aanspraken af te brengen door hem aan te bieden Vianen tot een graafschap te verheffen, mits Reinoud de leenroerigheid aan Holland erkende. Maar de hooghartige vrijheer had daar geen oren naar en bleef op zijn stuk staan.

Tijdens Reinouds heerschappij was het, dat Dirck Volckertsz Coornhert, wiens vrouw een zuster van een van Reinouds bijzitten was, tussen de jaren 1540 en 1546, het ambt van ‘conchierge ende toesiender’ op Batestein vervulde

1)

.

Reinouds opvolger, zijn zoon Hendrik van Brederode, de ‘grote Geus’ is een veel omstreden figuur in onze geschiedenis. Het aureool van ‘medegrondlegger onzer vrijheid’ en naaste medewerker van Oranje, dat hem vanouds omstraalde, meende Groen van Prinsterer hem te moeten ontnemen. Hendrik was, volgens Groen, een onhebbelijke, weinig intelligente dronkaard, die voor Oranje bij al zijn plannen een struikelblok vormde. Dit ongunstig oordeel werd echter gecasseerd door Bakhuizen van den Brink, die in een brillante, op weergaloze bronnenkennis berustende studie met de stukken aantoonde, dat onder de Nederlandse seigneurs van die dagen (door Bakhuizen in het algemeen niet hoog aangeslagen) Brederode een der bekwaamste en intelligentste was, en dat hij bovendien bij voortduring het volle vertrouwen van Oranje genoot

2)

. Het is te betreuren, dat Bakhuizen, wiens studie naar de vorm een kritiek op het werk van Brederodes panegyricus van Hall was, geen biographie van de aanbieder van het Smeekschrift gegeven heeft, en nog meer, dat in de meeste latere studies over deze periode meer rekening wordt gehouden met Groens summiere veroordeling dan met Bakhuizens fijn-genuanceerd oordeel. Het ontbreken van een levensbeschrijving

1) B. Becker, Bronnen tot de kennis van het leven en de werken van D.V. Coornhert (R.P.G., Kl. S. 25) p. XIII.

2) Hendrik van Brederode en Willem van Oranje in 1566 en 1567, oorspr. in de Gids 1845,

opgenomen in: Studiën en schetsen I p. 87-236. De verdere oudere en nieuwere litteratuur

in de biographie van Romein, Nieuw Biogr. Woordenb. X (1937), k. 121-125.

(12)

van Hendrik is nog steeds een lacune in onze historiographie. Enkele bizonderheden over hem, die in rechtstreeks verband met ons onderwerp staan, mogen hier volgen.

Hendrik was niet, zoals de biographische woordenboeken vermelden, de oudste zoon van Reinoud III, maar een van zijn jongste kinderen. Geboren in 1531 te Brussel, komt hij als page aan het hof van Karel V en neemt deel aan de krijgsbedrijven van zijn vader. Daarna zien wij hem, naar de gewoonte van die dagen, naar een lucratief geestelijk ambt dingen, evenwel zonder succes. In 1556 sterft zijn vader en een half jaar later sneuvelt zijn broeder Lodewijk in de slag bij Saint-Quentin (de oudste broeder Philips was reeds eerder overleden). Hendrik volgt nu zijn vader in al zijn bezittingen op en trouwt in 1557 met Amelia van Nieuwenaar, een vrouw, die om haar edel karakter in voor- en tegenspoed door haar tijdgenoten steeds hogelijk geprezen is. Bij zijn familierelaties met de hoogste Franse adel komen nu nauwe betrekkingen tot Duitse vorstelijke geslachten. In trots op zijn beweerde

onafhankelijkheid doet Hendrik voor zijn vader niet onder, al heeft hij zich niet als deze tot overdreven pretenties laten verleiden. Ook door zijn onstuimigheid en onbeheerstheid lijkt hij op Reinoud III, maar zijn gulheid en aanstekelijke vrolijkheid maken hem zeer populair vooral bij het volk. Het jonge paar voert een grote staat en ter ere van zijn vrouw bouwt Hendrik in Vianen een lustslot, het ‘speelhuis’

Ameliënstein. Over het leven aan het hof van Vianen zijn wij nader ingelicht door de nauwkeurige inventaris der inboedels van Batestein en Ameliënstein, die in 1567 na de verbeurdverklaring opgemaakt is en vergeleken kan worden met de

boedelbeschrijving na Reinouds dood

1)

.

In deze inventaris van Hendriks bezittingen is opvallend de voor een edelman van die dagen wèlvoorziene bibliotheek, die vooral rijk is aan Franse boeken op ieder gebied. Bij de Franse oriëntatie van het Bourgondische hof en de hoge adel is dat niet verwonderlijk. Bovendien is er een vleug Franse beschaving in Vianen doorgedrongen, doordat na de slag bij Saint-Quentin de Hugenoot François de La Rochefoucauld en zijn edelman Jacques de Mergey elf maanden op Batestein gewoond hebben als gevan-

1) Deze belangrijke stukken zijn op magistrale wijze uitgegeven en toegelicht door J.J. Salverda de Grave, Twee inventarissen van het huis Brederode. Bijdr. en meded. v.h. Hist. Gen.

XXXIX (1918) p. 1-172.

(13)

genen van Brederodes zwager Mansfeld

1)

. Vooral na hun vertrek zijn er veel Franse boeken aangekocht. Goed voorzien is ook de theologische afdeling, waarin vooral Duitse boeken van verschillende richtingen voorkomen. Blijkbaar had deze lectuur vooral de belangstelling van de vrome Amelia.

Waren boeken aan het hof van Vianen dus goede bekenden, zo is het ook niet vreemd er een drukpers te vinden. De beweerde souvereine rechten der Brederodes staan daarmee in direct verband. Immers, op grond daarvan achtte Hendrik zich niet gebonden aan de strenge placcaten over het boekdrukken en de censuur van 1544 en 1546, maar meende zelf gerechtigd te zijn om privileges te verlenen voor het drukken van boeken.

II. De drukkerij van Dirck Buyter

Het eerste te Vianen gedrukte boek, waarvan een exemplaar bewaard is, is het Gulden ghebedeboecxken gedrukt door Dirck Buyter in 1563. Dit boekje, dat, naar het getuigenis van Sepp, ‘onder de letterkundige voortbrengselen der 16e eeuw tot de uitnemendste behoort’

2)

, is een vertaling van het Biblisches Betbüchlin van Otto Brunfels, gewezen monnik uit Mainz, wiens werken (waaronder verschillende oudere drukken van deze Nederlandse vertaling) door de Leuvense index van 1550 verboden waren. Nevens het Ghebedeboecxken bevat het bundeltje enige andere tractaten van dezelfde auteur en twee verhandelingen van Savonarola. Een exemplaar van dit werk bevindt zich in de Leidse bibliotheek (afb. 1).

Op de keerzijde van de titel vinden wij het wapen van Brederode met het merkwaardige embleem, dat ook op de munten van Vianen, op de graftombe van Reinoud III en andere monumenten der Brederodes voorkomt: een zwijnskop tussen twee gekruiste brandende lauriertakken (afb. 2). Op de laatste bladzijde staat het drukkersmerk van Dirck Buyter: een adelaar, die een schild vasthoudt, met het naamcijfer en het huismerk van de drukker,

1) De Mergey heeft mémoires geschreven, o.a. uitgegeven door Michaud & Poujoulat, Nouvelle collection de mémoires IX p. 555 vlg. Over het verblijf te Vianen: p. 566. Aan Salverda de Grave is het verblijf der Fransen ontgaan.

2) Verboden lectuur (Leiden 1889) p. 229, 230, waar de drukker verkeerdelijk Ruyter genoemd

wordt. Zie voor oudere Antwerpse drukken: Nijhoff-Kronenberg, no's 502-504, 2573-76.

(14)

afb. 1

(15)

afb. 2

(16)

afb. 3

(17)

afb. 4

(18)

alsmede zijn devies: Alle tijt in Godes wille (afb. 3). Het privilege op de voorlaatste bladzijde luidt als volgt:

‘Ghevysenteert bij Heer Willem van Varick en meester Roelof Dobbe als daer toe gecomitteert ende dienstvolghende gedruct ende wt ghegeven met gratie, privilegie ende consent van den Edele welgeboren vermogenden Heere, Heere Hendrick Heer tot Brederode, vrijheer tot Vyanen, burggraeff tot Utricht, heer tot Ameyde ende Tooghe

1)

, baroen tot Haverinckoert

2)

etc. Ghegeven in onse stat van Vyanen int jaer ons Heeren 1563 den 27 Julius’.

Hier hebben wij dus een kerkelijke approbatie van Willem van Varick en Roelof Dobbe, zoals uit andere goedkeuringen blijken zal, pastoor en vicaris van Vianen, en een privilege van Brederode, die zich als souverein van Vianen beschouwt. Let wel: het gaat hier om een ketters boekje van een auteur, van wie alle werken op de Index staan. Enerzijds is Brederode met voorzichtigheid te werk gegaan door het drukwerk door twee geestelijken te laten visiteren; anderzijds heeft hij niet

geschroomd een boek te laten drukken, waarvan de ketterse strekking hem moeilijk onbekend gebleven kan zijn.

De vraag rijst: hoe was in 1563 Brederodes godsdienstige gezindheid? Een antwoord daarop is moeilijk te geven. De gehele hoge adel was in die dagen op religieus gebied gematigd onverschillig; dat geldt evenzeer van Willem van Oranje als van Brederode en de zijnen. Hun oppositie tegen de Brusselse regering en Granvelle berustte toen nog enkel op staatkundige, niet op godsdienstige gronden.

In de aanvang was Brederode zeker niet hervormingsgezind

3)

. Een van zijn zusters, de beeldschone Helena, was gehuwd met Chantonnay, broeder van Granvelle en een der fanatiekste medewerkers van Philips II. In weerwil van andersluidende geruchten, zijn er aanwijzingen, dat in 1560 de verhouding tussen Granvelle en Brederode nog uitstekend was

4)

. Bij de oprichting van de Ligue tegen Granvelle (Mei 1562) behoort Brederode niet tot de deelnemers. Eerst in het eind van 1563 wordt zijn medewerking gewonnen onder omstandigheden, die wij elders

1) Callantsoog.

2) Haurincourt in Henegouwen, bezitting van Hendriks broeder Robert, wiens heldendood tegen de Turken Rilke inspireerde tot zijn gedicht Der letzte Graf von Brederode (Neue Gedichte p. 66).

3) Bakhuizen van den Brink, Cartons. I De adel, (Studiën en schetsen I p. 62, 63).

4) Ernst Marx, Studien zur Geschichte des niederl. Aufstandes (Leipziger Studien III 2, Leipzig

1902) p. 467.

(19)

hopen op te helderen, maar die noch met staatkunde noch met godsdienst te maken hebben. Dat Amelia, die later een vurige Calviniste zal blijken (zij hertrouwde met Frederik de Wijze, keurvorst van de Palts), eerder dan haar man hervormde

sympathieën gehad heeft, is waarschijnlijk. Als in December 1566 Brederode verwikkeld raakt in quaesties over het drukken van ketterse boeken en het herbergen van een Haags predikant, wil Margaretha van Parma, die over een goede

spionnendienst beschikte, het eerst niet geloven: hij gold toch als goed katholiek

1)

. Hoe het ook zij, uit het eerste product van Dirck Buyters pers valt op te maken, dat Brederode reeds in het midden van 1563 op religieus gebied op zijn minst een uiterst liberaal standpunt innam.

Uit het volgende jaar 1564 kennen wij drie boeken door Dirck Buyter gedrukt, allen op dezelfde wijze met gratie en privilege uitgegeven. Het eerst verschenene, de vertaling van de Imitatio, zullen wij afzonderlijk bespreken. Het tweede is getiteld:

Catechismus dat is die kinder leere. Vergadert wt de oude doctooren der heyligher kercken, gedrukt op 10 Mei. Het bevat het wapen van Brederode, maar het privilege is niet afgedrukt. Voorzover bekend, komt deze catechismus niet op de Index voor.

Er bestaat een oudere druk van 1538 van de Antwerpse drukker Claes van Oldenborch, specialist in ketterse en verboden boeken

2)

. Van de Viaanse uitgave is een exemplaar in de Koninklijke Bibliotheek (afb. 4).

Het derde boekje van Dirck Buyter uit 1564 is De verghelijckinge der gheslacht registeren onses Heeren ende salichmakers Jesu Christi bij Mattheum ende Lucam, met approbatie van 11 December. Het is niet waarschijnlijk, dat pastoor van Varick en vicaris Dobbe met hun approbatie iets stouts ondernomen hebben: het boekje lijkt hoogst onschuldig. Het enig bekende exemplaar van dit boekje is het eigendom van de Amsterdamse bibliotheek. (afb. 5).

Slechts schijnbaar onschuldig daarentegen is het eerste boek door Buyter in 1564 gedrukt: de vertaling der Imitatio met privilege van Brederode van 6 Maart, waarvan het enig bekende exemplaar in een openbare bibliotheek zich vóór 1914 te Leuven bevond. Wat met deze vertaling beoogd werd, blijkt uit de volgende ‘Waerschouwinge tot den leser’, die de Jezuiet van Winghen aan zijn vertaling van 1576 vooraf doet gaan. Daar heet het:

1) Zie beneden p. 13.

2) Nijhoff-Kronenberg no. 529.

(20)

afb. 5

(21)

‘Van eenen vervalschten druck van dit boecxken. Daer is t'Antwerpen in 't jaer 1565 de Navolginghe Christi ghedruckt bij Jan van Waesbergen: welck den oprechten text van Thomas a Kempis niet en is. Want daer wort achterghelaten den vierden boeck spreeckende van de H. Communie: oock in de drij voorgaende boecken zijn hier ende daer ettelijkcke punten doorghedaen: te weten het ghene dat de biechte, de H.

Communie, den cloosterlijcken staet, ende dierghelijcke hoofd-puncten van de H.

religie aengaet. 'T welc al nochtans in alle voorgaende drucken ghevonden wort...

Deze vervalschinghe is eerst in 't Latijn bestaen door den eerloosen ketter Sebastianus Castalio, ende is ghedruckt te Basel 1563, welcken latijnschen druck t'Antwerpen in onzen Nederlantsche tale overgheset is met de zelve vercortinghe ende

vervalschinghe...’

1)

.

Als men nu weet, dat de Antwerpse druk van Jan van Waesberge van 1565 een vrijwel letterlijke herdruk is van de Viaanse uitgave van 1564

2)

, dan is het duidelijk, dat wij hier te doen hebben met de eerste Nederlandse uitgave van Castellio's protestantse bewerking van de Imitatio. Die bewerking is te merkwaardig om er niet even bij stil te staan, temeer omdat er totdusver betrekkelijk weinig aandacht aan geschonken is.

In zijn biographie van Castellio heeft Buisson een brief gepubliceerd van Casparus Habetius, rector te Düsseldorf, van 27 Maart 1563, waarin hij Castellio voorstelt de eerste drie boeken van de Imitatio in zuiver Latijn over te brengen en deze voor de schooljeugd bevattelijk te maken. De Theologia Deutsch, die Castellio reeds in het Latijn vertaald had, zou dan daarnaast als leerboek dienst kunnen doen. Voor de tekst van de Imitatio zou Castellio, volgens Habetius, hetzij de gebruikelijke Latijnse tekst kunnen gebruiken dan wel de gewijzigde Duitse vertaling, waarin de voorbeelden aan het kloosterleven ontleend geschrapt zijn

3)

. Prof. Becker heeft ontdekt, dat deze Habetius in 1566 bij Plantijn, als corrector werkte en toen genoemd werd ‘lector à Londres en hébreu’

4)

.

Castellio heeft Habetius' voorslag blijkbaar met beide handen

1) Aug. de Backer, Essai bibliographique sur le livre De imitatione Christi (Liége 1864) no.

2380.

2) De Backer l.c. no's 2381, 2382.

3) F. Buisson, Séb. Castellion (Paris 1892) II p. 467.

4) B. Becker, De ‘Theologia Deutsch’ in de Nederlanden der 16e eeuw, N. Archief v. Kerkgesch.

21 (1928) p. 188, 189.

(22)

aangegrepen en is terstond aan het werk getogen, want de voorrede van zijn Latijnse Imitatio-uitgave is gedateerd: 5 Juni 1563. Daarin noemt hij de titel van de Duitse vertaling, die hem ten voorbeeld strekte, en vervolgt: ‘Hunc ego libellum... putavi de latino in latinum, hoc est de agrestiore sermone in paulo mundiorem, sed tamen simplicem, esse convertendum: in qua quidem mea conversione judicium sequutus sum interpretis germanici. Omisit enim elle prudens quaedam, paucula, etiam non nihil immutavit, quia illius vel temporis, vel status superstitionem sapiebant: quod idem ego mihi faciendum judicavi’

1)

.

Het is eigenaardig, dat deze humanistisch-protestantsche bewerking van de Imitatio door Castellio, voorzover ons bekend, nog nimmer nader bestudeerd is, zodat wij niet weten, welke Duitse vertaling hem tot voorbeeld gediend heeft, en evenmin, welke de verhouding is van zijn bewerking tot die vertaling. Het zou de moeite waard zijn dat eens nader te onderzoeken. Voor ons onderwerp wil ik er nog op wijzen, dat Castellio's bewerking binnen het jaar na haar verschijning in het Nederlands vertaald en te Vianen gedrukt is, terwijl een Duitse vertaling naar Castellio eerst in 1565 en een Engelse in 1567 het licht zag

2)

. Stond Habetius, de geestelijke vader van Castellio's werk, misschien in relatie tot Amelia van Brederode, dochter van de graaf van Meurs?

Merkwaardig is ook, dat deze protestantse versie van de Imitatio in drie boeken sindsdien in ons land talrijke malen herdrukt is. Van die herdrukken noem ik er twee:

die van 1644 in De Rijp verschenen bij de bekende dichter, uitgever en Doopsgezind voorganger Claes Jacobsz

3)

, en tenslotte de laatste herdruk van de Viaanse

Imitatio-tekst, in 1852 uitgegeven door de wed. P. van Waesberge en Zoon te Rotterdam, afstammelingen van de Antwerpse uitgever van dezelfde tekst in 1565, Jan van Waesberge

4)

.

Met deze vier drukken is onze kennis van de voortbrengselen van Dirck Buyters pers uitgeput. Lang is hij niet meer te Vianen gebleven, want, zoals wij zullen zien, in Mei 1565 is hij naar Antwerpen vertrokken, vanwaar hij vermoedelijk ook gekomen was.

1) De Backer l.c. no. 87.

2) De Backer l.c. no's 1860 en 2292.

3) Tezamen met de Duitsche theologie, Der zielen schat en andere mystieke geschriften.

4) A.M. Ledeboer, Het geslacht van Waesberghe (Rotterdam 1859) p. 181.

(23)

III. De drukkerij van Albert Christiaensz

In het jaar 1565 vinden wij een andere drukker te Vianen aan het werk. Dat blijkt uit een klein boekje, dat indertijd berustte in de beroemde bibliotheek van Prof. Serrure te Gent, getiteld: Vraye prediction pour 20 ans, commençant l'an 1564 et continuant d'an en an, iusques en l'an 1583.... Fidelement tires de diverses propheties par M.

Pamphilus Riccius Florentin. Traduit de l'italien... par M.E.B. Op de laatste bladzijde staat een approbatie van pastoor Willem van Varick en een privilege van Brederode, gedateerd 21 November 1565, verleend aan de drukker Albert Christiaensz. Serrure heeft het boekje, waarvan de tegenwoordige verblijfplaats mij onbekend is,

nauwkeurig beschreven: het is een almanakje met allerlei voorspellingen, een in die tijd zeer gebruikelijk genre. Toespelingen op actuele gebeurtenissen ontbreken en er komt geen onvertogen woord in voor

1)

. Het debuut van Albert Christiaensz was dus, anders dan dat van zijn voorganger Buyter, van onschuldige aard. Maar spoedig zou er om zijn pers het nodige gerucht ontstaan.

Dat begint in de roerige weken na de oprichting van het Compromis. Op 9 Januari 1566 schrijft Margaretha van Parma aan Philips II, dat volgens Alonzo del Canto (finantieel beambte en ijverig spion van de koning) alle ketterse boeken, die in de Nederlanden verspreid worden, afkomstig zijn uit Brederodes stad Vianen, waar een ketterse drukkerij gevestigd is en twee of drie predikanten voor deze drukkerij werken.

De Landvoogdes voegt hieraan toe, dat het bericht haar ongeloofwaardig voorkomt, omdat Brederode goed katholiek is; in ieder geval zal zij echter op discrete wijze een onderzoek laten instellen

2)

.

Op 21 Januari volgt een tweede brief over hetzelfde onderwerp: de deken van Antwerpen, de Tassis, heeft aan de Landvoogdes bevestigd, dat er te Vianen een ketterse boekhandelaar en een apostaat aan het werk zijn. Aangezien Brederode beweert, dat Vianen niet aan de rechtsmacht des konings onderworpen is, heeft Margaretha aan hem geschreven om beide personen aan te houden en te bestraffen, terwijl zij aan de procureurs-generaal

1) C.P. Serrure, Boeken te Vianen in de 16e eeuw gedrukt, Vad. Museum IV (1861) p. 49-53.

2) Gachard, Correspondence de Philippe II, I (1848), p. 389.

(24)

van Holland en Utrecht bevolen heeft om hen te arresteren, indien zij zich buiten het gebied van Vianen zouden begeven

1)

.

In de brief van Margaretha aan Brederode van 22 Januari wordt het tere punt van de oppermacht over Vianen zorgvuldig omzeild en is er alleen sprake van de ketterse drukkerij

2)

. Brederode antwoordt op 30 Januari van het Huis te Kleef: inderdaad heeft hij te Vianen een drukker aan het werk, zo schrijft hij, doch het is deze ten strengste verboden om iets, zelfs het onnozelste liedje, te drukken zonder voorafgaand onderzoek en approbatie van de pastoor en twee daarvoor aangewezen geestelijken.

Dat Brederode hier formeel de waarheid spreekt, blijkt uit de approbaties van de pastoor en de vicaris, waarmee wij reeds kennis gemaakt hebben. Verder deelt Brederode mee, dat de drukker enige tijd geleden gearresteerd is, omdat hij ervan verdacht werd heimelijk enkele boeken gedrukt te hebben; na een maand werd hij weer losgelaten, aangezien er niets tegen hem te vinden was. Brederode oppert de onderstelling, dat de Landvoogdes verkeerd ingelicht is, doch verzekert de zaak nog eens nauwkeurig te zullen onderzoeken

3)

.

Na het schrijven van deze brief koesterde Brederode allicht de illusie Margaretha in slaap gesust te hebben. Bezwaarlijk kon hij vermoeden, dat zij op dezelfde dag, dat zij hem schreef, aan de procureur-generaal van het Hof van Utrecht, mr. Leo Gilkens, gelast had in het diepste geheim een onderzoek in te stellen naar de ketterse drukkerij te Vianen. De procureur-generaal haastte zich aan deze opdracht te voldoen en zond een agent-provocateur, zekere Marten Jacobsz. naar Vianen. Reeds op 6 Februari werden de rapporten van deze verklikker naar Brussel gestuurd. Enkele jaren geleden eerst werden zij op het Rijksarchief te Brussel door dr. A. van Hulzen teruggevonden en uitgegeven

4)

. Zij bieden een aanschouwelijk beeld van de gang van zaken in de illegale boekhandel in die dagen en bevatten allerlei belangrijke gegevens, die nog niet benut zijn.

Alvorens deze rapporten nader te bespreken, wil ik nog even na-

1) l.c. p. 393. De apostaat is vermoedelijk de bekende hageprediker Gerard van Culemborg, bijgenaamd ‘schele Gerrit’.

2) Gachard, Correspondence de Guillaume le Taciturne, II (1850) p. 419.

3) l.c. p. 420.

4) Utrecht in 1566 en 1567 (Groningen 1932, diss. Utrecht) p. 126-134. Het verklikkersrapport

wordt, met een enkele correctie, in extenso afgedrukt als aanhangsel aan het eind van dit

opstel.

(25)

gaan, wat er verder geschiedde. Op 22 Maart schrijft Margaretha aan de

procureur-generaal: zij dankt hem voor zijn moeite, verzoekt hem diligent te blijven en te trachten Albert Christiaensz te arresteren, doch, teneinde moeilijkheden met Brederode te voorkomen, binnen de jurisdictie van het Hof van Utrecht

1)

. Aan Brederode schrijft de Landvoogdes op 27 Februari een zuurzoete brief, waarin hij bedankt wordt voor zijn vergeefse moeite, doch hem tevens, zonder de bron te vermelden, de resultaten van het verklikkersrapport onder de neus gewreven worden.

De drukker is dus heus niet zo onschuldig als Brederode meent, schrijft Margaretha, en zij herhaalt haar verzoek om hem te straffen

2)

.

Aangezien wij over deze aangelegenheid verder niets meer vernemen, kan men aannemen, dat Brederode Albert Christiaensz rustig zijn gang heeft laten gaan, maar dat deze laatste er zich terdege voor gehoed heeft om het veilige Vianen te verlaten.

Wat leren nu de rapporten van de spion Marten Jacobsz?

Gelukkig voor zijn opdrachtgever, maar ook gelukkig voor ons, heeft de provocateur de zaak handig aangepakt en zijn werk voortreffelijk verricht. Twee malen is hij in Vianen geweest, op 29 en 31 Januari. De eerste maal begint hij met naar Dirck Buyter te vragen, die reeds in Mei van het vorig jaar naar Antwerpen vertrokken blijkt te zijn, en wordt dan verwezen naar de nieuwe drukker Albert Christiaenz, die in een ander huis woont. Deze ontvangt hem met enig wantrouwen, maar als Marten hem een briefje laat zien, waarop de naam van Dirck Buyter en de titel van het martelaarsboek van Haemstede staan, haalt de drukker dit verboden boek te voorschijn. Na veel loven en bieden worden zij het eens over de prijs; Marten betaalt daarvan het grootste deel, belooft de rest enige dagen later te komen brengen en vraagt het boek alvast mee te mogen nemen. Na enige aarzeling wordt hem dit toegestaan. Bij zijn tweede bezoek begint de spion met zijn schuld te betalen en vraagt dan naar een nog gevaarlijker soort boeken, namelijk schotschriften tegen het katholieke geloof. De drukker vertrouwt de zaak niet, maar Marten weet zijn argwaan te overwinnen door te vertellen, dat hij komt in opdracht van een bereisd man ‘van 't nieuwe licht’, die ook reeds van Buyter dergelijke boeken betrokken heeft. Nu komt de drukker over de brug, de gehele voorraad wordt getoond en hij maakt zelfs een lijst van

1) van Hulzen, l.c. p. 133, 134.

2) Gachard, Correspondance de Guillaume le Taciturne, II. p. 421.

(26)

alles wat hij leveren kan. Zo komt Marten Jacobsz te weten, wat hij weten wil, en kunnen wij nu met de catalogus van Albert Christiaensz ons voordeel doen.

Moet men aannemen, dat alle bij hem voorradige boeken te Vianen gedrukt waren?

Dat behoeft niet het geval te zijn. In de 16e eeuw waren de beroepen van drukker, uitgever en boekverkoper allerminst streng gescheiden. De drukkers ruilden veelal de producten van hun persen onderling. Anderzijds werd er ijverig nagedrukt, terwijl actuele teksten dikwijls op bestelling van rondreizende colporteurs naar behoefte gedrukt of herdrukt werden.

Noemen wij eerst de boeken uit Albert Christiaensz' catalogus, die, voorzover wij weten, niet door hem gedrukt zijn. Daartoe behoren:

1

o

Calvijns Institutie, in de Nederlandse vertaling van Johannes Dyrkinus, in 1560 zonder nadere aanduiding verschenen, maar, naar de typographie uitwijst, gedrukt door Gillis van der Erven te Emden

1)

.

2

o

Bullinger, Somma des christelicken religions, vertaald door Gnapheus, gedrukt in Emden 1562

2)

.

3

o

Sleidanus, Waerachtige beschrivinge hoe dattet met de religie gestaen heeft, vertaald door Walter Delenus en in 1558, volgens Ritter, gedrukt door Steven Mierdman en Jan Gheyllyaert te Emden

3)

.

4

o

Onder de ‘Eemdersche Bibel’ op het lijstje van Albert Christiaensz moet ongetwijfeld de Deux-Aes-Bijbel verstaan worden, de eerste gereformeerde Bijbel in ons land, die in 1561 en 1562 door Gillis van der Erve te Emden gedrukt werd. Van deze Bijbel bestaan herdrukken, wier herkomst nog onopgehelderd is

4)

.

5

o

de Biestkens-Bijbel: deze vooral door de Doopsgezinden gebruikte Bijbel dankt zijn naam aan de uitgever Nicolaas Biestkens, die hem het eerst in 1560 uitgaf, waarschijnlijk te Emden. Een groot aantal herdrukken, door hemzelf en andere drukkers, volgden, waarvan de herkomst nader onderzocht dient te worden

5)

. Van één boekje hebben wij zekerheid, dat Albert Christiaensz

1) Bibl. adversaria V p. 251; Sepp, Bibl. mededeelingen (Leiden 1883) p. 100.

2) Bibl. adv. V p. 252. Van deze druk, vermeld in de catalogi Le Long en Van de Velde, is geen ex. bekend.

3) F. Ritter, Ein Emder Frühdruck, Upstallbaumblätter XIII (1927) p. 138-140.

4) Le Long, Boekzaal p. 718 vgl.

5) l.c. p. 667.

(27)

het zelf gedrukt heeft, tenminste als het ooit verschenen is. Hij vertelt de spion namelijk binnen veertien dagen te zullen drukken een vertaling van het bekende geschrift van Molinaeus over Trente (Conseil sur le fait du concile de Trente, Lyon 1564), Jammer genoeg, heb ik nergens een spoor van dit werkje kunnen ontdekken.

Tenslotte iets over de boeken, waarvan het mogelijk of waarschijnlijk is, dat ze te Vianen gedrukt zijn. Belangrijk is al dadelijk het martelaarsboek van Haemstede, De geschiedenissen ende den doot der vromer martelaren. De bibliographische geschiedenis van de oudste drukken van dit werk is een aaneenschakeling van raadselen, die ik hier niet zal behandelen

1)

. Blijkens de titel, die Albert Christiaensz opgeeft, was zijn exemplaar er een van de tweede druk, die in 1565 zonder aanduiding van plaats of drukker verschenen is (afb. 6). Wie de bewerker is (Haemstede was in 1562 gestorven) weten wij niet, en evenmin, waar en door wie het gedrukt is. Een ding is zeker: de bewerker en (of) de drukker is dezelfde als die van de Historie ende ghesciedenisse Fabritii, het verhaal van het martelaarschap van Christoffel Smits of Fabritius, die in 1564 te Antwerpen terechtgesteld werd

2)

. Is de tweede druk van Haemstede te Vianen gedrukt? Positieve gegevens daarvoor brengt het

verklikkersrapport niet, maar misschien wel een aanwijzing. Immers, het briefje, dat de spion toont, brengt de naam van Dirck Buyter in verband met het martelaarsboek.

Dit wijst er op, dat deze drukker er iets mee te maken had. Het boek is waarschijnlijk gedrukt vóór Juni 1565, terwijl Buyter in Mei vertrokken is. Brederode schrijft, dat zijn drukker (dat kan zowel Buyter als Christiaensz zijn) een maand gevangen gezeten heeft. Het is niet onmogelijk, dat die gevangenschap iets te maken had met het drukken van het martelaarsboek, waarvoor de pastoor en de vicaris, hoe ‘goed’ ze ook waren, onmogelijk hun approbatie verleend kunnen hebben. Tenslotte was Brederode voorzichtiger dan men van iemand van zijn temperament verwachten zou.

Ook het liedeke over Fabritius, Een nieuw geestelijk liedeken ge-

1) Bibl. Belgica H 170, waar Arnold op m.i. onvoldoende gronden Sepp bestrijdt, die deze druk aan Vianen toeschrijft (Geschiedk. nasporingen II (Leiden 1873) p. 118-120. Arnolds toeschrijving aan Goswin Goebens te Emden is onmogelijk; deze drukker werkte toen te Sedan.

2) Zie de inleiding van F. Pijper bij zijn uitgave van dit geschrift in de Bibliotheca reformatoria

neerlandica VIII (1911) p. 257-279.

(28)

maakt van een vrome martelaar Christophorus Fabricius, had Albert Christiaensz voorradig en het is zeer waarschijnlijk door hem gedrukt. Het is het beroemde lied, dat begint met de woorden: ‘Antwerpen rijck, o keizerlijke stad’, het eerste lied uit het Geuzenliedboek. 't Eerst komt het voor in de zojuist genoemde Historie ofte gesciedenisse Fabritii (althans in de tweede druk van 1565; van de eerste druk van 1564 is geen exemplaar bewaard). Dit werk is waarschijnlijk geschreven door de Antwerpse predikant Joris Wybo, van wiens hand vermoedelijk ook het gedicht is.

Zoals wij zagen, is het niet onmogelijk, dat dit werk evenals de Haemstede te Vianen gedrukt is. Het lied werd dus ook afzonderlijk als vliegend blad verspreid. Helaas schijnt er geen exemplaar van bewaard te zijn. Ik noemde het een beroemd lied en het is geen wonder, dat juist dit geestelijk lied onder de geuzenliederen is opgenomen.

Het verschil tussen de offerliederen en de geuzenliederen ligt, naar Wieder aangetoond heeft, hierin: in de eerste groep wordt gebouwd op het vertrouwen, dat God als rechter zal optreden, terwijl de geuzen van het beginsel uitgaan, dat de mens zijn eigen rechter is: ‘help nu u zelf, zoo helpt u God’. In dit offerlied, waarin uitgeroepen wordt: ‘U tyrannie, sal die niet haest cesseren?’ openbaart zich dus de nieuwe geest van 1566, het wonderjaar

1)

.

Albert Christiaensz toont de spion nog vier andere nieuwe liedekens ‘in een velle papiers geprint’, waarvan hij de begin- en de slotregels opgeeft. Deze liederen kennen wij uit de bekende verzameling der Veelderhande liedekens, waarvan twee

verschillende uitgaven bestaan, een doopsgezinde en een sacramentalistische of evangelische. Het is merkwaardig, dat twee van deze liederen in de Doopsgezinde uitgave (van 1559, herdrukt in de uitgave van Biestkens van 1566)

2)

voorkomen en de beide anderen in de sacramentalistische versie van 1556

3)

. De onderscheiding tussen beide groepen van liederen is blijkbaar niet zo scherp, want beide soorten komen hier broederlijk verenigd op een vel papier voor

4)

. Van een dier liederen volge hier, om er een indruk van te geven, de eerste strofe, het bekende:

1) F.C. Wieder, De schriftuurlijke liedekens ('s-Gravenhage 1900) p. 113.

2) l.c. no. XLVI en LXXI.

3) l.c. no. XXXI.

4) De vier liederen hebben de volgende nummers in Wieders register: 551, 436, 96 (twijfelachtig) en 398. De onderscheiding wordt op grond van Kühler's betoog verworpen door W.A.P.

Smit, Dichters der reformatie (Groningen 1939), p. 60 n. 1.

(29)

afb. 6

(30)

afb. 7

(31)

Ick arm schaep aen de groen heyde.

Waer sal ick henen gaen?

Van vrienden en maghen moet ic scheyden En alleen op Christum staen,

Ende mij op hem verlaten:

Alder werelt jolijt in deser tijt En mach mijn siele niet baten

1)

.

Bibliographisch is hier nog een merkwaardigheid. Er is namelijk strijd over de vraag, op welke wijze dergelijke liederen in die dagen verspreid werden. Leendertz meent, dat ze afzonderlijk op losse bladen verspreid werden, terwijl Kossmann denkt aan vellen van ongeveer 30 bij 40 cm, waarop gewoonlijk vier liederen naast elkaar gedrukt werden. Dankzij het verklikkersrapport krijgen wij nu een belangrijke aanwijzing voor Kossmanns opvatting

2)

.

Op Christiaensz lijstje komen voorts twee boekjes voor, die behoren tot een in deze periode zeer geliefd genre, de pasquillen. Bij voorkeur gebruikte men deze vorm, waarin de figuren van Pasquino en Marphorio sprekend ingevoerd werden, voor antikatholieke schotschriften. De bekende Bazelse theoloog Caelius Curio Secundus gaf er een verzameling van uit in twee delen

3)

.

Twee van dergelijke pasquillen, beiden vermoedelijk uit het Latijn vertaald, had Albert Christiaensz in zijn winkel en het is niet onwaarschijnlijk, dat hij ze zelf gedrukt had. Het eerste, waarvan het enig bekende exemplaar in de Utrechtse bibliotheek bewaard wordt, is getiteld: Een schoon suyverlick boecxken inhoudende het oordeel ende vonnisse dat gewesen is van den Paus Paulo Tertio over eenen broeder der Christenen ghenaemt Pasquillus (zonder plaats en drukker, 1565).

Pasquillus treedt hier op als ‘vermaledijde Lutheraan’, die een geharnaste kritiek op het katholicisme levert. Het betoog is blijkbaar ingeslagen, want nog in de 17e eeuw is het boekje herdrukt.

Van het andere pasquil is een exemplaar in de Koninklijke Bibliotheek. De titel luidt: Een colloquie oft tsamensprekinghe van... Pasquillus ende Marphorius... zeer schoon ende lustich te lesen ende te hooren (zonder jaar en drukker, Knuttel 135;

afb. 7).

1) Wieder l.c. no. 398; Ph. Wackernagel, Lieder der niederl. Reformierten (Frankfurt 1867) p.

103, no. 30.

2) F. Kossmann in Het Boek XV (1926) p. 49 vlg.; P. Leendertz jr. ib. p. 118 vgl.; F. Kossmann, ib. p. 206 vgl.

3) Pasquillorum tomi duo. Eleutheropoli (Basileae) 1544.

(32)

Hierin beschrijft Pasquillus zijn reis naar de hel en het vagevuur, waarbij het niet ontbreekt aan schimpscheuten op katholieke instellingen.

Het laatste boekje uit Albert Christiaensz' magazijn brengt ons midden in de grote strijd van die dagen. Het is de Nederlandse vertaling van het bekende pamflet Brief discours envoyé au roy Philippe, dat, gelijk Fruin aangetoond heeft, door Franciscus Junius opgesteld is. ‘Als manifest der Protestanten’ aldus Fruin ‘op het tijdstip toen het Compromis op het touw werd gezet, is het hoogst belangrijk. Er wordt in aangetoond, dat in geloofszaken geen dwang iets vermag, alleen overreding; dat het verbieden der prediking het overreden belet; dat het dooden van martelaars het uitstrooien is van nieuw zaad... en dat zolang de strijd nog niet beslist is, het toelaten van verschillende godsdiensten het eenige middel is om rust en vrede in het land te bewaren. Het betoog van deze waarheden is in zijn eenvoud treffend, en de stijl, vooral in het oorspronkelijk Fransch, uitmuntend’

1)

.

Uit de papieren van Paullus Merula heeft Fruin de geschiedenis van dit pamflet blootgelegd. Op 4 December 1565 had Junius het voltooid en werd het handschrift door Gilles le Clercq naar Lodewijk van Nassau te Brussel gebracht. Op 19 December kwam deze heimelijk naar Antwerpen en ried aan het geschrift te laten drukken. Dit is met grote spoed geschied, want, wat Fruin ontgaan is, de eerste Franse uitgave, waarvan de Amsterdamse bibliotheek een exemplaar bezit, draagt het jaartal 1565

2)

. Kort daarna is het herdrukt en ook in het Nederlands vertaald onder de titel Een korte verhalinge gesonden aen konink Philips, met het jaartal 1566 (Petit 116). Dat deze vertaling reeds in het eind van Januari in Vianen voorhanden was, maakt het niet onwaarschijnlijk, dat het daar gedrukt is, evenals wellicht de Franse uitgave. De nauwe relaties van Lodewijk van Nassau en Gilles le Clercq met Brederode wijzen eveneens in die richting.

Dit is alles wat wij van de drukkerij van Albert Christiaensz weten. Veel vraagtekens moesten er blijven staan. Van de enige druk, die zijn naam draagt en dus een typographisch signalement zou kunnen verschaffen, is geen exemplaar meer te vinden. De

1) Over geschriften aan Franciscus Junius... toegeschreven (1888), Verspr. Geschr. VIII p.

73-80.

2) Fruins terechtwijzing van Rahlenbeck in het Voorspel (Verspr. geschr. I p. 352 n. 1) is dus

onverdiend, cf. A.A. van Schelven, De Nederduitsche vluchtelingenkerken ('s-Gravenhage

1909) p. 32 n. 1.)

(33)

typographie van de werken, die misschien door hem gedrukt zijn, vertoont, voorzover deze mij onder ogen kwamen, onderling weinig of geen gelijkenis. Eerst een diepgaand onderzoek van al het drukwerk uit deze jaren zal misschien meer licht kunnen brengen. Gegevens over zijn verdere ondergrondse arbeid ontbreken. In ieder geval is het duidelijk, dat hij als drukker en als boekhandelaar een actieve rol in de verspreiding van opstandige litteratuur gespeeld heeft.

IV. De drukkerij van Goris Hendriksz

Met hoeveel list en beleid Marten Jacobsz ook te werk gegaan is, bij zijn onderzoek in Vianen is hem een belangrijk ding ontgaan. Er was namelijk nog een drukkerij in Vianen. Daarvan bezitten wij het overtuigend bewijs in een hoogst zeldzaam boek, waarvan slechts een enkel exemplaar, thans in de Groningse bibliotheek, bewaard is: een protestants Nieuw Testament naar de uitgave van Liesveldt, met privilege van Hendrik van Brederode en approbatie van de pastoor Willem van Varick van 5 Januari 1566, gedrukt door Goris Hendericxz te Vianen. Inderdaad een uitgave, die van moed getuigt. Het is de enige Protestantse Bijbeldruk, die op onze vaderlandse bodem het licht zag tussen de jaren 1544 en 1571

1)

. Een gehele wereld ligt er tussen die jaren. In 1544 was de laatste uitgave van het hervormde Nieuwe Testament door Jacob van Liesveldt te Antwerpen gedrukt. Het kenmerkend protestantse stak niet alleen in de tekst, naar Luthers vertaling, maar vooral in de krasse aan Luther ontleende aantekeningen, In het volgend jaar werd Liesveldt gevangen genomen en onthoofd. Geen drukker waagde het sindsdien de draconische bepalingen te

overtreden. De Liesveldt-Bijbel was het ‘over wiens bladen’ naar het treffend woord van Dr. Abraham Kuyper, ‘onze vaderen hunne tranen geweend, hunne bange zuchten geslaakt hebben; hij was de schuw verholen vriend hunner eenzame uren, het gouden kleinood, waarvoor goed en bloed werd veil geboden, en dat die wondere kracht wist in te storten, die het sterven van den martelaarsdood met fieren moed braveren deed’

2)

. De eerste Nederlandse hervormde Bijbel, die na 1544 het licht ziet, wordt buiten de landsgrenzen gedrukt in Emden, de ‘her-

1) C.C. de Bruin, De Statenbijbel en zijn voorgangers (Leiden 1937) p. 246.

2) de Bruin l.c. p. 161-164.

(34)

berg der kerke’ in 1556, door uit Antwerpen geëmigreerde drukkers, weldra gevolgd door andere Emdense Bijbels, waarvan de Deux-Aes-Bijbel (die Albert Christiaensz in voorraad had) de belangrijkste zou worden. Als men na de ballingschap weer in het vaderland durft te gaan drukken, is het deze Deux-Aes-Bijbel, die het eerst op de pers gelegd wordt, te Dordrecht in 1571 en 1572

1)

.

Het getuigt dus inderdaad van Brederodes ‘hoge moed’, dat deze Viaanse Bijbel openlijk met zijn wapen verschijnen kon. De pastoor Willem van Varick was blijkbaar wat minder moedig, want hij ondertekende de approbatie slechts met zijn naamcijfer (afb. 8).

Wie was de drukker Goris Hendriksz, van wie wij bij deze gelegenheid voor 't eerst horen? Naar zijn naam te oordelen was hij een Zuiderling. Over zijn leven en bedrijf is niets bekend, behalve enkele losse gegevens, die ik her en der gevonden heb en waarvan ik iets zal meedelen, omdat zij een beeld geven van de verspreiding van clandestiene drukken in die dagen.

Op 3 Januari 1567 wordt te Brugge gearresteerd wegens het verspreiden van verboden boeken een zekere Hans Spaen, agent van graaf Willem van den Berg, afkomstig uit Didam. Hij bekent de psalmen, van Datheen, die men op hem vindt, in Antwerpen gekocht te hebben van de vrouw van onze Goris Hendriksz

2)

. Hoewel Margaretha uitdrukkelijk beveelt Spaen op te hangen, is hij blijkbaar ontsnapt, want op 15 April vinden wij hem als lasthebber van Brederode te Vianen bij de

toebereidselen voor de oorlog

3)

. Op 11 Juni, dus na Brederodes uitwijking en de val van Vianen, zit hij gevangen te Utrecht, waar hij door vier Antwerpse burgers laat verklaren, dat hij Antwerpen niet verlaten heeft wegens deelneming aan de troebelen van Maart 1567, maar enkel om in Vianen schulden te gaan innen

4)

. Het geval van deze Spaen leert ons dus, hoe de Viaanse boeken door colporteurs in het Zuiden verspreid werden, en levert tevens een aanwijzing, dat Gorris Hendriksz wellicht ook schuldig staat aan het drukken van een der anonieme uitgaven van Datheens Psalmen uit 1566.

1) de Bruin l.c. p. 244.

2) Rahlenbeck, Notes sur les auteurs etc., Bulletin du bibliophile belge XV (1859) p. 370-71.

3) J. van Vloten, Bijdr. tot de gesch. der Hervormingsberoerte te Utrecht, Kronyk Hist. Gen.

IIIe serie XIV (1858) p. 235 (als voornaam Hendrick; in de Correspondance de Granvelle II p. 671 wordt van Philippe gesproken).

4) Antwerpsch Archievenblad XI p. 435-438.

(35)

afb. 8

(36)

afb. 9

(37)

Nog een ander spoor van Goris Hendriksz, waaruit blijkt, dat hij zelf ook veel reisde.

Op 8 April 1568 wordt te Delft gevangen genomen de geleerde boekdrukker mr.

Herman Schinckel, beticht van het drukken van Datheens Psalmen, de Bekeutenisse des geloofs en andere ketterse geschriften. Gevraagd hoe hij aan de bij hem gevonden ketterse boeken, voorzover hij die niet zelf gedrukt had, gekomen was, zegt hij: ‘Hier kwamen alle dagen vreemde lieden met veel goeds van Vianen, Emden, Antwerpen en andere plaatsen; die namen van mijn goed een deel en ruilden met mij ander goed, dat ook van de leer was...’ Namen van die vreemde lieden kent hij niet, behalve een zekere Hans uit de buurt van Nijmegen (zeer waarschijnlijk de juist vermelde Hans Spaen). ‘Kent gij niemand van Vianen?’ vraagt dan een van de rechters. ‘Neen, mijn heeren’ antwoordt Schinckel ‘dan, mij dunkt dat er een was van Vianen bij naam Goris’. Zo weten wij dus, dat Goris Hendriksz er zelf op uittrok om zijn boeken aan de man te brengen. Hoe gevaarlijk dit bedrijf was, bleek uit het lot, dat Schinckel wachtte: op 23 Juli werd hij gevonnist. De ‘Delftse martelaar’ stierf als christen en als humanist: op weg naar de brandstapel gaf hij aan zijn vriend Hadrianus Junius een conjunctuur op een corrupte plaats bij Seneca op (die juist bleek te zijn!)

1)

.

Aan de pers van Goris Hendriksz moet vermoedelijk ook toegeschreven worden een Viaans drukje, dat ons midden in de politieke geschiedenis brengt: de verzameling van officiële stukken over het Smeekschrift, door Brederode zelf uitgegeven met zijn naam en wapen, en te Vianen gedrukt zonder naam van drukker onder de titel:

Propositie ende requeste opt stuck vande Inquisitie, ghedaen ende overgegeuen aen...

dHertoginne van Parme ende Plaisance etc. Bij... Hendrick Heer tot Brederoede.

Gedruckt tot Vianen met gratie ende preuilegio des voorschreuen Heere van Brederoede. Anno MCCCCCLXVI. (Knuttel 138; afb. 9).

Om de strekking van deze uitgave duidelijk te maken, is het nodig iets nader op de geschiedenis van het Smeekschrift in te gaan. Terstond na de aanbieding op 5 April schijnen er over de aard en de uitwerking van de stap der edelen door vlugschriften (billets) onjuiste geruchten in omloop gekomen te zijn. Zoals uit de verdere ontwikkeling bleek, had het volk de indruk, dat de edelen

1) De processtukken zijn afgedrukt door Th. Verburg. De Delftsche martelaer. Delft 1652, en

overgenomen door Arnold, Bibliotheca Belgica V 142. Cf. J.L.C. Jacob in: Jaarboekje voor

den boekhandel voor 1842-43, p. 24-67.

(38)

al hun wensen voetstoots ingewilligd gekregen hadden. De Calvinisten, die hun eisen wilden doordrijven, hadden er alle belang bij om deze voorstelling van zaken ingang te doen vinden. Die onjuiste geruchten hadden betrekking op tweeërlei. Ten eerste op de inhoud van het Smeekschrift. Terstond na de aanbieding circuleerden er reeds afschriften, die een afwijkende tekst gaven. Nuyens heeft het vermoeden uitgesproken, dat de oorspronkelijke, veel scherpere tekst (die door Oranje verzacht was) tòch in omloop gebracht was

1)

. De edelen hadden er belang bij, dat hun optreden in het juiste licht gesteld werd, en zo zien wij, dat zij reeds bij hun tweede verschijning ten hove op 8 April aan Margaretha verzoeken om de authentieke tekst te laten drukken. Ook voor Margaretha was dat van het hoogste gewicht en nog dezelfde dag verleent zij aan de gezworen drukker Michel van Hamont te Brussel privilege om de officiële tekst onverwijld uit te geven

2)

.

Onderwijl was er een tweede gerucht in omloop gekomen: de Vliesridders zouden aan het Compromis beloofd hebben de afschaffing der inquisitie te garanderen. Over de echtheid van deze promesse der Vliesridders is veel gestreden. Rachfahl, die deze quaestie uitvoerig onderzocht heeft, maakt aannemelijk, dat het hier ging om een particuliere toezegging van enkele Vliesridders, die door het bestuur van het Compromis gebruikt werd om de leden moed in te spreken. Het stuk werd

gepubliceerd tengevolge van een indiscretie, waarschijnlijk van Calvinistische zijde (Gilles le Clercq?), wie ieder middel tot agitatie welkom was

3)

. Door Rachfahls beschouwing wordt duidelijk, waarom de publicatie der promesse, vermoedelijk door vliegende blaadjes, voor het Compromis hoogst pijnlijk was. Eveneens wordt nu begrijpelijk, waarop Brederode doelt, als hij op 24 April 1566 uit Vianen aan Lodewijk van Nassau schrijft: ‘Touchans de ses byllés quy sement par là je n'an pouvons, mes je ne scey quy ce fust quy an pryst la copye, c'est ungne chose mal antendu, je sey bien qu il n'y ast amme des nostres quy ne l'antande aultrement: y fault reguarder à le redresser par là...’

1) Gesch. der Ned. beroerten I, 2 (Amsterdam 1866) p. 41.

2) Het privilege bij J.W. te Water, Historie van het verbond der edelen IV (Middelburg 1796) p. 223, 224.

3) F. Rachfahl, Wilhelm von Oranien II (Haag 1907) p. 634 en noten p. (63) en de daar vermelde

litteratuur. Intussen had R. zich zijn uitvoerige bewijsvoering kunnen besparen, indien hij

kennis genomen had van het door Bakhuizen van den Brink gevonden document (Studiën

en schetsen, V p. 67).

(39)

Maar het vervolg van Brederodes brief blijft ook na Rachfahls uiteenzetting duister.

Hij schrijft namelijk verder: ‘je l'ey desja redressé par icy par l'avoyr tout faict inprymer an Flamman, altrement je n'y voyés aultre ordre.’

1)

Met de Viaanse druk van het Smeekschrift en de bijbehorende stukken voor ogen, die aan Rachfahl en andere onderzoekers onbekend gebleven zijn, wordt alles opgehelderd. Brederodes oogmerk met dit boekje was tweeërlei: aan de ene kant wilde hij door deze eigen authentieke uitgave de juiste tekst van het Smeekschrift in Nederlandse vertaling met zijn persoonlijk gezag dekken; aan de andere kant wenste hij, doordat zijn verzameling van stukken slechts het Smeekschrift, de apostille en de repliek bevatte, op negatieve wijze uit te drukken, dat hij de promesse der Vliesridders désavoueerde.

Ook hier betoonde Brederode zich bedachtzamer en loyaler dan men van hem verwachten zou. Intussen lieten de Calvinisten zich hun propagandamiddel niet ontnemen, want al spoedig na Brederodes publicatie verscheen er een andere uitgave van dezelfde stukken ‘na de copie van Vianen’, waarin de promesse der Vliesridders wèl opgenomen was

2)

.

V. De Augsburgse confessie

Na de aanbieding van het smeekschrift volgen de gebeurtenissen in het wonderjaar 1566 elkaar snel op: de vergadering van Sint Truyen, de openbare preek, de

beeldenstorm... De nationale oppositie der edelen wordt op zij gedrongen door de religieuze oppositie der Calvinisten. Het Compromis wordt op sleeptouw genomen door de consistories, die de edelen, de leiders van de beraamde militaire révolte, van geld voorzien. Antwerpen wordt het centrum van de politieke agitatie in het Zuiden, Vianen wordt het bolwerk van het pronunciamento van de adel en de militaire toebereidselen in het Noorden. Over Brederodes werkzaamheid in deze maanden kan ik in dit bestek niet uitweiden. Elders hoop ik gelegenheid te krijgen om uiteen te zetten, dat deze, vooral in het Noorden, veel belangrijker geweest is dan men totdusver heeft aangenomen. Als bemiddelende figuur tussen de seigneurs enerzijds en de extreme Calvinisten anderzijds, tussen het vurige Zui-

1) Groen, Archives II p. 99, 100.

2) van der Wulp no. 121.

(40)

den en het lauwe Noorden, tussen de politieke leiders en het militaire element heeft hij een rol van betekenis gespeeld.

Dat de drukpersen van Vianen in die dagen niet stil gestaan hebben, mag veilig aangenomen worden, maar over de producten dier persen weten wij nog weinig positiefs. Eerst als alle politieke en religieuze geschriften, pamfletten en pasquillen uit die dagen typografisch gedetermineerd zijn, zullen wij daaromtrent nader ingelicht worden. Thans beschikken wij slechts over enkele gegevens, die overigens voldoende zijn om aan te tonen, hoe gewichtig het werk van de Viaanse drukkers geweest is.

Twee gevallen, waarin een tip van de sluier opgelicht wordt, wil ik hier gaarne behandelen: de Viaanse druk van de Augsburgse confessie en de zg. concordantie van Vianen.

In de jaren, die ons bezighouden, speelt het Lutheranisme, zoals Prof. Pont heeft aangetoond, in ons land nog een zeer geringe rol

1)

. Er is slechts één Lutherse gemeente:

in Antwerpen, waar veel Oosterlingen wonen, gesticht in 1566. Wel is er een stroming om de Augsburgse confessie in Nederland algemeen ingang te doen vinden, maar deze gaat niet uit van religieuze, maar van politieke motieven. De ondergrondse leider van deze stroming is Willem van Oranje. Zijn doel is tweeledig. Door de aanvaarding van de Augustana wil hij de Nederlanden de voordelen doen erlangen van de Augsburgse vrede met het stelsel: cuius regio, eius religio. Fruin heeft dit plan rechtaf dwaas genoemd

2)

; het is dat ook, tenzij men Oranje verdergaande plannen toeschrijft, die een verandering van souverein zouden behelzen. Verder hoopt hij, dat, indien de Augsburgse belijdenis het radicale, compromittante Calvinisme verdringt, de Duitse vorsten de Nederlanders in hun strijd tegen Philips steunen zullen. Dit plan is dus zuiver politiek. Hoewel hij het nimmer op de voorgrond stelt, heeft Oranje met de hem kenmerkende geestelijke taaiheid eraan gewerkt tot het laatste toe, tot zijn uitwijking naar Duitsland, en ook daarna. In dit streven vond hij een medestander in zijn broeder Lodewijk, die, zelf overtuigd Lutheraan, naar een vereniging van alle protestanten onder de vaan van het Lutherdom streeft. Een episode in deze door Oranje heimelijk, door Lodewijk openlijk gevoerde strijd voor de Augsburgse confessie vormt nu, naar mijn mening, de geschiedenis van de Viaanse uitgave van deze belijdenis.

1) J.W. Pont, Gesch. v.h. Lutheranisme in de Nederlanden. (Haarlem 1911).

2) Voorspel (Verspr. geschr. I) p. 420.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De voorbereiding en uitvoering van deze vrij ingrijpende veranderingen, waarbij natuurlijk de uitgever in aanzienlijke mate betrokken was, hebben veel tijd gekost, maar redactie

‘Ik ben van mening’ stelde Van Krimpen daar tegenover ‘dat de drukker overal in zijn drukken en boeken geweest moet zijn, maar dat hij behoort volkomen verdwenen te zijn voor hij

1 Van deze druk zijn er drie exemplaren overgebleven: één berustend te Brussel, KB, het andere in het Plantinmuseum te Antwerpen, het derde (dat we niet inzien konden) in Londen.

Hier wordt slechts één voorbeeld gegeven: in 1558, 1559 en 1560 zijn herdrukken verschenen van Dat nieuwe Testament ons liefs Heeren Jesu Christi (zonder vermelding van plaats voor

Zijn manier van laten binden en herbinden van zijn boeken in marokijn banden met opoffering van de dikwijls karakteristieke oorspronkelijke banden of met negering van het feit,

Maar Sirdjal doorzag hem, hij bleef terughoudend en liet zich niet misleiden door Bisoenlals melancholieke ogen, of door de hand die op zijn schouder werd gelegd om hem als

verongelijkte uitdrukking op haar gezicht verdwijnt hij, zijn schoenen en schooltas in de hand, achter de deur van haar kamer om de jongen te zien en gaat dan naar zijn eigen kamer

Hierbij ontvangt u de toezichtbrief naar aanleiding van het door mij uitgevoerde onderzoek op basis van het gemeenschappelijk beoordelingskader Aw-WSW..