• No results found

Het Boek. Serie 3. Jaargang 34 · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het Boek. Serie 3. Jaargang 34 · dbnl"

Copied!
285
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

bron

Het Boek. Serie 3. Jaargang 34. Martinus Nijhoff, Den Haag 1960-1961

Zie voor verantwoording: https://www.dbnl.org/tekst/_boe031196001_01/colofon.php

Let op: werken die korter dan 140 jaar geleden verschenen zijn, kunnen auteursrechtelijk beschermd

zijn.

(2)

[Het Boek, jaargang 1960-1961]

M.E. Kronenberg

Is Martinus Butzer onder het pseudoniem Hermannus Bodius de auteur van de Unio Dissidentium geweest?

Om de persoon van Hermannus Bodius, van wie slechts één enkel werk bekend is, hangt een sluier. Gissingen, of de naam soms een pseudoniem zou zijn, werden al in de 18e eeuw gemaakt. Bij Clement vindt men een dergelijke suppositie

aangehaald, zonder dat hij er blijkbaar zelf veel geloof aan hechtte

1

. Volgens Feuerlein n.l. zou zich achter de naam Bodius hebben verschuild ‘Hermannus Lethmannus patria Gaudanus’

2

. Dus de Gouwenaar Herman Lethmaet. Inderdaad is deze een man geweest, die evenals de auteur van de Unio dissidentium naar een verzoening der partijen in de geloofsstrijd streefde

3

. Aanhang heeft het vermoeden van Feuerlein, zover ik weet, tot nu toe echter niet gevonden. Meer succes heeft A.L. Herminjard gehad met zijn gissing, door Th. Dufour verder verbreid, dat Bodius een schuilnaam van Martinus Butzer (alias Bucer) zou zijn. Indertijd heb ik hiervan reeds melding gemaakt in onze Ned. Bibliographie bij no. 2523, met een verwijzing naar Moore

4

. Heel vast geloofde Moore naar het schijnt niet aan de veronderstelling; voorzichtig schrijft hij: ‘Pour le moment on en reste à la probabilité que c'est Bucer’. Maar het was hem dan ook nog niet gelukt de omstandige uiteenzetting van Th. Dufour over Herminjard's ontdekking onder ogen te krijgen.

Slechts diens summiere aantekening in de Catalogue Stroehlin was zijn bron geweest

5

.

1 D. Clement, Bibliothèque curieuse, historique et critique, etc. IV (Hannov. 1753), 419.

2 J.W. Feuerlein, Nützliche und auserlesene Arbeiten der Gelehrten im Reich, etc. (Nürnb.

1733), 249 s. Ald. ook Lethmarius genoemd.

3 Zie bv. Herm. Laetmatius, De instauranda religione libri IX (Bas. s.a., met voorrede van 1 Sept. 1544).

4 W.G. Moore, La réforme allemande et la littérature française (Strasb. 1930), 158.

5 Catalogue de la bibliothèque de feu M. Ernest Stroehlin. Deuxième partie (Paris 1912), de

aant. bij no. 584 van Th. D(ufour).

(3)

Vervuld van het probleem Bodius = Butzer? ben ik zelf lange tijd niet verder gekomen dan Moore. De bewering van Herminjard, door Dufour, naar hij in de Catalogue Stroehlin vermeldde, ‘dans une conmunication verbale’ in de Société du Musée de la Réformation te Genève nader toegelicht, had ik graag willen lezen. Maar hoe?

Was die inderdaad, gelijk Moore meende, ‘introuvable?’ Of ergens gedrukt?

Onbeantwoorde vragen. Tot een opstel van Mademoiselle E. Droz me op de goede weg hielp. Ik vond daar, ter staving van Herminjard's veronderstelling, het mij onbekende werk van Th. Dufour, Le secret des textes, aangehaald

1

. Het bleek zelfs toen nog niet zo eenvoudig dit boek in te zien. Geen onzer Nederlandse bibliotheken schijnt het te bezitten en evenmin was het te vinden in de British Museum Library en in Cambridge University Library. Ten slotte heb ik me ten einde raad tot Mad elle Droz gewend, die de grote vriendelijkheid heeft gehad me haar eigen exemplaar te lenen. Ik ben er haar van harte dankbaar voor.

Dufour's voordracht, in 1910 te Genève gehouden, is daar, onder veel meer, afgedrukt in een gedeelte, dat de titel draagt Quatre auteurs déguisés du XVIe siècle. De tweede van deze is Bodius

2

. Men kan er lezen, hoe Herminjard en Dufour, eens pratend over de geheimzinnige Bodius, beiden aan een pseudoniem hebben gedacht. Later, in een brief uit het voorjaar van 1878, schreef Herminjard aan Dufour, dat hij nu meende de oplossing van het probleem te hebben gevonden. Zelf heeft hij er blijkbaar nooit iets over gepubliceerd, doch na zijn dood heeft Dufour in Herminjard's nagelaten papieren de uiteenzetting gevonden en in een voordracht meegedeeld. Na mijn ervaringen, hoe weinig bekend buiten Zwitserland Dufour's Secret des textes schijnt te zijn, meen ik goed te doen de passage, die over de kwestie Bodius-Butzer handelt, hier weer te geven.

‘Heerman, si on l'écrit avec deux e, c'est en allemand homme d'armée.

En cherchant les autres prénoms qui rappelleraient ce même sens, on trouve Martinus, dérivé de Mars, Dieu de la guerre. D'autre part, en grec, Βῴδιον (proprement Βοίδιον, et par synérèse Βῴδιον) signifie une jeune vache, une génisse. Nous voilà dans la race bovine, et alors, en vérifiant les écrivains de 1527 qui portaient le prénom de Martinus, il est impossible de ne pas remarquer Bucer, qui s'appelait en allemand Butzer, en latin Bucerus, en grec βούϰερως. L'adjectif latin bucerus et l'adjectif grec βούϰερως existent dans ces langues: bucerus veut dire bovin, qui appartient au boeuf, et βούϰερως qui a des cornes de boeuf. D'anciens auteurs, frappés de cette signification, en avaient conclu que le nom de famille primitif de Bucer

1 E. Droz, Pierre de Vingle, l'imprimeur de Farel in Aspects de la propagande religieuse. Travaux d'Humanisme et Renaissance XXVIII (Genève 1957), 39.

2 Th. Dufour, Le secret des textes. Opuscules inédits de critique et d'histoire (Librairie Payot

& Cie, Lausanne-Genève, etc. 1925), 75-78.

(4)

devait être Kuhhorn, corne de vache, mais cette hypothèse ne s'est pas confirmée, et il semble bien que le père du réformateur alsacien s'appelait déjà Butzer.

Quoi qu'il en soit sur ce point, la parenté de Βῴδιον, jeune vache, et de Βούϰερως, qui a des cornes de vache, est manifeste, et l'on peut hardiment en conclure que Hermann Bodium n'est autre que Martin Bucer’

1

.

Er volgt nog een betoog over een ander pseudoniem van Butzer, Aretius Felinus, waarin Aretius via ᾽Αρης, de Griekse krijgsgod, op Martinus teruggaat. Als parallelle formatie wordt genoemd de naam Benedictus Aretius, die de Berner theoloog Benedict Marti zich heeft gegeven. Ter bevestiging van de gissing beweert Dufour, dat men in de werken van Butzer ‘une ou deux allusions détournées à ce qui faisait l'objet de l'Unio dissidentium’ aantreft. Slechts één hiervan, aan het slot van Butzer's Commentaar op de Psalmen - 1e uitgave, onder het pseudoniem Aretius Felinus, in 1529 te Straatsburg verschenen - citeert hij: ‘Tractati sunt etiam (qu'on remarque ce mot) aliquot loci communes ex fonte scripturarum, adhibita autoritate Patrum’.

Al dadelijk heb ik dit citaat, door Dufour ‘presqu'un aveu’ genoemd, niet heel overtuigend kunnen vinden. En sinds ik zelf een uitgave van Butzer's werk over de Psalmen in handen heb gehad, sta ik er volmaakt sceptisch tegenover. Wel is het me niet gelukt de editie van 1529, blijkbaar door Dufour gebruikt, te raadplegen, doch slechts die van 1554

2

. Daarin staat op de keerzijde van het titelblad afgedrukt de ‘Ordo in his psalmorum enarrationibus obseruatus’, in zes onderdelen

gerangschikt. Het laatste hiervan is getiteld ‘Tractati aliquot loci communes, sed ex fonte Scripturarum, adhibita autoritate patrum’. Dus, op een paar woorden na, gelijkluidend met het citaat van Dufour. Het blijkt echter uitsluitend te slaan op hetgeen in deze commentaar op de Psalmen van Butzer te lezen valt. Met de beste wil van de wereld is er geen toespeling op een ander voorafgaand werk uit te halen.

Vermoedelijk zullen velen, evenals Th. Dufour, de ontdekking Bodius-Bucerus van Herminjard aanvaarden. Vernuftig is ze in hoge mate. Geheel aannemelijk ook?

Is de sprong van Martinus naar Mars = Herman niet wat wild en nauwelijks als een parallel van Martinus = Aretius te beschouwen? En is het gegoochel met de vormen bucerus en het Griekse aequivalent en het kalf βῴδιον misschien toch niet al te vernuftig? Ook vraagt men zich af, hoe Herminjard zelf tegenover zijn eigen spitsvondige ontdekking stond. Heeft hij die soms niet gepubliceerd, omdat hij aan de oplossing bleef twijfelen?

Er zijn nog andere redenen, waarom voor mijn gevoel de identiteit

1 O.c., 77.

2 Mart. Bucerus, Psalmorum libri quinque ad Hebraicam veritatem traducti. Eiusdem Commentarii

In Librum Iudicum et In Sophoniam Prophetam. ([Genevae], Rob. Stephanus, 1554). 2 o . Een

ex. te Groningen UB.

(5)

Bodius-Butzer enigszins wankel staat. Het feit, dat de vroegste edities van de Unio dissidentium alle in Antwerpen zijn verschenen, en niet in Keulen, gelijk men, afgaande op een schijnadres, lang gemeend heeft, geeft te denken. Is het wel waarschijnlijk, dat Butzer, wiens werken voor het grootste deel in Straatsburg en verder in Duitse steden, of in Bazel, zijn gedrukt, zich voor de Unio ineens tot Antwerpen zou hebben gewend?

Het heeft me getroffen, dat recente geleerden, die zich met Butzer hebben bezig gehouden, hem niet noemen als auteur van de Unio dissidentium. Zelfs vermeldt Stupperich het werk niet onder de ‘Schriften, bei denen die Verfasserschaft Butzers unsicher ist’

1

.

In de bekende lexica, handelend over pseudoniemen, van Barbier, Quérard, Holzmann-Bohatta, is Bodius niet opgenomen.

Is de veronderstelling gewaagd, dat Hermannus Bodius in 't geheel geen pseudoniem was, maar eenvoudig een verlatijnste Herman Bode? Dat er zo bitter weinig van zijn werk is overgeleverd, maakt het onderzoek naar de man moeilijk.

Wel wordt behalve Bodius' Unio dissidentium bij de verboden boeken, waarover Hezius te Luik in 1545 aantekeningen had gemaakt, hierachter nog ‘Ejusdem de vita juventutis’ genoemd

2

. Doch aangezien dit als geschrift van Bodius verder nergens vermeld wordt en de lijst, door de heer Fairon opgemaakt, is samengesteld uit ‘des notes éparses du dossier’ komt het me niet ondenkbaar voor, dat hij deze in dit geval niet goed gerangschikt heeft. Zeker is dat te verontschuldigen. Immers, de aantekeningen van Inquisiteur Hezius stonden op ‘des brouillons griffonnés à la hâte sur des bouts de papier de toutes dimensions’

3

. Ik heb een sterk vermoeden, dat het ‘Ejusdem’ vóór De vita juventutis geenszins op Bodius heeft geslagen, maar op Christ. Hegendorphinus. Diens geschriften komen herhaaldelijk voor onder de verboden boeken. Zijn Paraenesis de vita instituenda et moribus corrigendis iuventutis draagt ook wel de titel Vita iuventutis cum annotationibus aut additionibus Melanchthonis

4

. Dat er in de lijst van de heer Fairon geen andere werken van Hegendorphinus voorkomen is verklaarbaar. Want hoe licht kunnen er van die losse papiertjes, door Hezius bekrabbeld, enkele verloren zijn geraakt.

Nog vermeldt de Index van Valdés (1559) achter de Unio van Bodius ‘et omnia ejus opera’

5

. Een nietszeggend toevoegsel? Of waren er inderdaad andere geschriften?

1 Zie bv. C. Hopf, Martin Bucer and the English reformation (Oxf. 1946); H. Bornkamm, Martin Bucers Bedeutung für die europäische Reformationsgeschichte (Gütersloh 1952), waaraan is toegevoegd van Rob. Stupperich, Bibliographia Bucerana. Zie speciaal ald. p. 67. Evenmin rept ervan Fr. Wendel, Martin Bucer. Esquisse de sa vie, etc. (Strasb. 1951).

2 E. Fairon, Le premier index de livres prohibés à Liège, 1545 in De Gulden Passer III (Antw.-'s Grav. 1925), 7.

3 Fairon, t.a.p., 2.

4 C. Sepp, Verboden lectuur (Leid. 1889), 20 en F.H. Reusch, Die Indices librorum prohibitorum des sechzehnten Jahrhunderts (Tüb. 1886), 76.

5 Reusch, ibid., 222.

(6)

Met dat al blijft er van Bodius, indien de naam geen pseudoniem zou wezen, als enig bekend werk slechts de Unio dissidentium over. Deze geringe productiviteit kan zijn redenen hebben gehad. De man is mogelijk vrij jong overleden. Eveneens is het denkbaar, dat de venerabilis pater verbi divini concionator, gelijk hij zichzelf aankondigt, na het samenstellen der beide delen van de omvangrijke Unio zijn bekomst van de schrijverij had gekregen. Misschien te meer wegens de oppositie, die zijn goedbedoeld geschrift bleek te verwekken.

Ondertussen is er een andere kwestie, die moeilijker te verklaren valt. Men zal toch moeten aannemen, dat de Unio dissidentium, het stevig gefundeerde en doorwerkte betoog van een bezadigd middenman, die naar een verzoening van de strijdende meningen streefde, op de tijdgenoten enige indruk heeft gemaakt. Een weerklank daarvan heb ik echter in de talrijke overgeleverde correspondentie uit die dagen niet kunnen vinden. Naar een lovend of afkeurend woord over Bodius en zijn werk zal men tevergeefs zoeken in de brieven van Erasmus, Vives, Amerbach, Beatus Rhenanus, Zasius, Ant. Corvinus, Justus Jonas, Nic. Clenardus, Adr.

Barlandus, Petr. Nannius of in die, gericht tot Franc. Craneveldius. En dat, terwijl de Unio allerminst onopgemerkt is gebleven in de kringen van hen, die over het zieleheil der gelovigen moesten waken. Reeds is vermeld, dat het boek in 1545 te Luik door Hezius onder de gevaarlijke lectuur werd gerangschikt. Veel eerder echter wordt er gewag van gemaakt.

Al op 23 October 1526 zond Cuthbert Tunstall, bisschop van Londen, aan de aartsdiakenen van zijn eigen diocese en tevens aan die in Middlesex, Essex en Colchester een waarschuwing tegen 18 boeken. Daaronder, nog zonder

auteursnaam, de Unio dissidentium, samen met werken van Luther, Zwingli, Erasmus, Tyndale, enz

1

. Op 3 November 1526 wordt dit verbod gevolgd door een soortgelijk mandaat van de Aartsbisschop van Canterbury aan de bisschop van Exeter, waarin dezelfde boeken genoemd worden

2

.

Van dit vroege verbod maakt Reusch in zijn standaardwerk geen gewag. Wel echter vermeldt hij daar, dat de Unio dissidentium behoorde tot de 85 verboden Lutherse boeken, anno 1529 in Londen geïmporteerd

3

. Blijkbaar is dit een vergissing van Reusch geweest, want bij het 85tal (= gotal!), in zijn later werk opgesomd, komt de Unio niet voor

4

.

In ons land was de Leidse overheid eveneens waakzaam. De Unio dissidentium wordt genoemd op de lijst van boeken, bij verordening

1 J. Foxe, Ecclesiasticall history, conteyning the Actes & Monumentes of martyrs II (Lond.

1576), 990 s.

2 Letters & papers foreign and domestic of the reign of Henry VIII, ed. J.S. Brewer IV, part II (Lond., etc. 1872), p. 1158, no. 2607. Deze lijst ook bij Reusch, Die Indices, etc. 5.

3 F.H. Reusch, Der Index der verbotenen Bücher I (Bonn 1883), 91 en 105. Sepp, a.w., 30 verwijst hier weer naar.

4 Reusch, Die Indices, etc., 6-10.

(7)

van 8 Januari 1530 te Leiden verboden

1

. Herhaalde bewijzen van latere officiële veroordeling, bekend uit de Indices, zowel in de Nederlanden als in Frankrijk, vindt men onder meer bij Reusch en Sepp

2

.

Men zou enigszins verwacht hebben, dat een exemplaar van het werk in de bibliotheek van Erasmus aanwezig was geweest. Klaarblijkelijk echter niet

3

. Maar het ontbrak a o 1531 niet in de collectie van de Gorkumse aartsboekenverzamelaar, kanunnik Mr. Jan van der Haer, alias Jan met de boecken

4

. Dat later, in 1547, de nieuwe bezitters dezer bibliotheek, de Raden van het Hof van Holland, het boek met vele andere ter visitatie hebben moeten zenden aan de Leuvense inquisiteur Ruardus Tapper

5

, heeft Jan van der Haer gelukkig niet meer beleefd.

Ook de Fransman Etienne Dolet, in 1546 wegens ketterij verbrand, heeft de Unio dissidentium in zijn bezit gehad, gelijk blijkt uit de beschuldiging tot hem gericht bij zijn gevangenneming in 1542

6

.

Een bewijs, dat de Unio dissidentium eveneens in Spanje niet onbekend is gebleven, biedt het proces van de geestelijke Jerónimo Conqués te Valencia. Deze werd gevangen genomen op 10 Maart 1563, verdacht van ketterse gevoelens, gelijk moest blijken uit zijn correspondentie

7

. Hij bekende, zich inderdaad ten opzichte van de Index vrijheden te hebben veroorloofd, bij de aankoop van boeken voor zijn vriend Don Gaspar Centellas. In dit verband noemde hij werken van Erasmus Sarcerius, Herm. Bodius, Munster, Artopaeus en Doletus. Ten slotte werd de al te liberaal denkende Conqués, na 18 maanden opsluiting, veroordeeld tot afzwering zijner verdachte meningen en tot twee jaren verblijf en boetedoening in een Augustijner klooster.

Hoewel de theologen van de Sorbonne al op 2 Maart 1531 de Unio dissidentium

‘tam latine quam gallice edita’ tot de brandstapel hadden veroordeeld - publice est exurendus

8

- gaf Pierre de Vingle in Lyon er niettemin op 8 Mei 1531 een Latijnse editie van. Het is bekend van De Vingle, dat hij meer dan eens verboden Antwerpse edities heeft nagedrukt

9

. Als gevolg van zijn euveldaden heeft deze hervormd

1 Uitgegeven door J. Knappert; zie Tijdschrift v. boek- en bibliotheekwezen IV (Antw.-'s-Grav.

1906), 225v.

2 Reusch, Der Index, etc. I. 105 s. en Sepp, a.w., 29 v.

3 Zie F. Husner, Die Bibliothek des Erasmus in Gedenkschrift zum 400. Todestage des Erasmus von Rotterdam (Bas. 1936), 228-259.

4 Zie de Inventaris dezer collectie, opgemaakt in 1533/34 na de overdracht aan de Bibliotheek van het Hof van Holland, in het Alg. Rijksarchief, Inventarissen, Derde Afd. no. 10, bl. 118a.

5 De lijst van deze boeken berust eveneens in het Alg. Rijksarchief, in dezelfde band als de genoemde Inventaris.

6 Rich. Gopley Christie, Etienne Dolet, le martyr de la Renaissance, etc. (Paris 1886), 402.

7 M. Bataillon, Erasme et l'Espagne (Paris 1937), 770 ss.

8 Zie o.a. P. Féret, La faculté de théologie de Paris, etc. I (Paris 1900), 141 s. en Droz, o.c., 39.

9 Zie bv. E. Droz, Une impression inconnue de Pierre de Vingle in Bibliothèque d'Humanisme

et Renaissance. Travaux et documents XX (Genève 1958), 158 s.

(8)

gezinde drukker ten slotte de wijk naar Zwitserland moeten nemen, waar hij eerst in Genève, later in Neuchâtel het drukkersbedrijf heeft voortgezet. Doch wel werd het hem, in Maart 1533, door de Raad van Genève uitdrukkelijk verboden de Unio dissidentium in Franse vertaling te drukken

1

. Hetgeen hem niet verhinderd heeft op 10-12 Juni van het jaar 1533 weer een uitgave der beide delen, dit keer in het Frans, te doen verschijnen. Nu onder het fictieve adres ‘Anvers par Pierre du Pont a lenseigne du Pigeon blanc’

2

. Een Franse vertaling was al eerder te Antwerpen bij Martinus de Keyser verschenen, in 1527, klaarblijkelijk heel kort na de Latijnse editie, en eveneens opnieuw in 1528 en 1532

3

. Dikwijls is Antoine Saunier voor de vertaler gehouden. Reeds vroeger heb ik gemeend ernstige twijfel aan deze veronderstelling te moeten uitspreken

4

. Het lijkt me veel aannemelijker, dat de een of andere ongenoemde te Antwerpen de Unio heeft vertaald. Het was niet de enige maal, dat daar, en vooral dan bij Martinus de Keyser, werken in een Franse vertaling, zonder dat de vertaler vermeld werd, het licht zagen.

Als Bijlage geef ik een Voorlopige lijst van Bodius-edities. Deze beantwoordt echter geenszins aan de eisen van volledigheid of zelfs betrouwbaarheid, die ik daaraan pleeg te stellen. Want ik weet bij ervaring, dat dergelijke bibliografische gegevens slechts volkomen te vertrouwen zijn, zo ze boeken bevatten, die men met eigen ogen heeft gezien en onderzocht. In dit geval ken ik van de 30 genoemde uitgaven er slechts 10; de overige zijn ontleend aan opgaven van anderen

5

. Onnauwkeurigheden en onvolledigheden zijn dus zeer goed mogelijk.

Wanneer men nu aan de hand van achterstaande Bijlage de uitgaven der Unio dissidentium overziet, dan valt in het oog, dat bij het propageren Martinus de Keyser en na hem Pierre de Vingle de belangrijkste rollen hebben gespeeld. Terecht heeft Sepp al vastgesteld, dat de eerste druk van 1527 in Antwerpen is verschenen

6

. De zeer vaak vermelde prioriteit van een Keulse editie uit het jaar 1527

7

berust

1 J. Guinchard, L'Introduction de l'imprimerie à Neuchâtel et Pierre de Vingle 1533 (Neuch.

1933), 8.

2 Beschreven NK. 4127 en zie verder mijn opstel Een druk van Pierre de Vingle te Genève met een Antwerpsch schijnadres (1333) in dit tijdschrift XXV (1938-39), 257-265 en de Franse bewerking ervan in het Bulletin de la Soc. de l'histoire du Protestantisme français XCIX (Paris 1940), 5-8.

3 NK. 430, 2524 en 2525.

4 Zie mijn aangehaald opstel, 263 en de genoemde Franse bewerking ervan, 7.

5 Dufour, Le secret des textes, 75 heeft 24 edities gekend, te weten 15 Lat., 8 Franse en 1 Duitse, naar hij, zonder deze op te geven, vermeldt.

6 Sepp, a.w., 29. Ik laat de niet teruggevonden ed. van vóór 23 Oct. 1526 hier buiten beschouwing.

7 Zie o.a. Moore, o.c., 157 (verbeter ald. M.D.XXII. in M.DXXVII.) en 456; Baudrier, Bibliographie

lyonnaise XII (Lyon-Paris 1921), 72 en E. Droz in haar geciteerd opstel Pierre de Vingle, etc.,

39.

(9)

uitsluitend op het Keulse schijnadres - vroeger voor authentiek gehouden - door Martinus de Keyser gebruikt voor zijn uitgaven van 23 Juli (dl. II) en van 22 November 1527 (dl. I)

1

. Typenonderzoek heeft de sluwe streek aan het licht gebracht. En zelfs zijn deze twee quasi-Keulse uitgaven niet de eerste. Want al van Maart 1527 dateert een vroegere, nog onder eigen naam en adres van De Keyser verschenen. Hij is een der drukkers geweest, die de kunst, zich door middel van een pseudoniem of fictief adres buiten schot te houden, bij uitstek heeft verstaan

2

.

Zou de nog niet teruggevonden editie, die al in de loop van 1526 moet zijn verschenen, blijkens de verboden van October en November 1526 in Engeland uitgevaardigd, mede door Martinus de Keyser zijn gedrukt? Import uit Antwerpen van dergelijke verboden lectuur was daar schering en inslag en de lijst, waarop de Unio met zeventien andere voorkomt, behelst menige Antwerpse druk.

Na dit alles zou ik de vraag willen stellen: uit welk land stamt Bodius? Nu het sprookje van eerste Keulse drukken ontzenuwd is en alle bekende vroege Latijnse en Franse drukken van Antwerpse oorsprong blijken te zijn, is er misschien minder reden aan een Duitser te denken. Ligt het niet eer voor de hand de auteur in de Nederlanden te zoeken? Tegen Duitse afkomst pleit ook, dat, terwijl reeds in hetzelfde jaar 1527, kort na de Latijnse uitgaven, een Franse vertaling het licht zag, gevolgd door uitgaven van 1528 en '33, pas in 1538 de eerste Duitse versie, gemaakt door Caspar Hedio, is verschenen. Was het een werk van Duitse oorsprong, men zou er vermoedelijk vlugger bij zijn geweest het in de landstaal te vertalen.

Tot slot kom ik terug tot de vraag: is Bodius een pseudoniem van Butzer? Een positief antwoord kan ik er niet op geven. Zie ik het goed in, dan blijven er drie mogelijkheden bestaan:

1. De gissing van Herminjard-Dufour is juist en Bodius = Butzer.

2. Bodius heette eenvoudigweg Bode en was vermoedelijk een Nederlander.

3. De naam Bodius is een pseudoniem, waarschijnlijk van een Nederlander.

Dat ikzelf voorlopig meer voor de 2e of 3e mogelijkheid gevoel, heb ik voldoende laten doorschemeren. Doch ten diepste ben ik ervan doordrongen, dat niet de bibliograaf, maar de theoloog met historische kennis hierin het beslissende woord moet spreken. En nooit is tot nu toe, zover ik weet, de inhoud van de Unio

dissidentium grondig vergeleken met de grondstellingen, verkondigd, 't zij door Butzer, 't zij door Lethmaet - om ook Feuerlein's gissing een kans te geven - of door

1 Thans beschreven NK. 4314 en 4315.

2 Voorbeelden in NK. delen II-III. 1-11.

(10)

andere tijdgenoten. Verdere onderzoekingen van theologische zijde zie ik met grote belangstelling tegemoet. Wel hoop ik, dat mijn bibliografische bijdrage daarbij van enig nut zal blijken te zijn.

's-Gravenhage, September 1958.

Bijlage

Voorlopige lijst der uitgaven van de Unio Dissidentium

1

I. Latijn

vóór 23 October.

Zie boven blz. 5 en 8.

Geen ex. bekend.

1526

1 Maart. P.I. Antwerpen, Mart. de Keyser.

8 o .

Clement IV. 414; Panzer VI. 12. 95; NK.

4313 (= 0199).

Ludw. Rosenthal, Hilversum (a o . 1954).

1527

23 Juli. P. II. Keulen (= Antwerpen, Mart.

de Keyser). 8 o .

Cat. Is. Le Long 8 o . 717; Clement IV. 414 s.; Panzer VI. 402. 500; NK. 4314.

Ludw. Rosenthal, Hilversum (a o . 1954).

1527

22 Nov. P.I. Keulen (= Antwerpen, Mart.

de Keyser). 8 o .

Cat. Is. Le Long 8 o . 717; Clement IV. 414 s.; NK. 4315.

Parijs BN.

1527

24 April. P. I-II. Antwerpen, Mart. de Keyser voor Gov. van der Haghen (Dumaeus). 8 o .

Clement IV. 415; Panzer VI. 17. 147; NK.

2523.

Cambridge Emmanuel Coll.; Londen Dr.

William's Libr.; Münster UB.; Xanten Stiftsb.

1531

1 Slechts wanneer het me met zekerheid bekend is, wordt aangegeven dat de edities 't zij alleen P. I of II dan wel beide bevatten. In de meeste gevallen zullen het waarschijnlijk de beide delen zijn.

Voor de gebruikte afkortingen, Baudrier, Clement, Feuerlein, Guinchard, Moore, Reusch (Index), Sepp zie hun bovenaangehaalde werken. NK. staat voor Nijhoff-Kronenberg, Ned.

Bibliographie, enz.

(11)

Clement IV. 415; Panzer VII. 349. 630;

Baudrier XII. 147 en 216; Guinchard, 23.5; Droz, o.c. (Pierre de Vingle, etc.), 39.

Freiburg i. Br. (UB.?); Grenoble BV.;

Lyon BV.

Sept. Keulen, Joh. Gymnicus. 8 o . Clement IV. 413 s.; Panzer VI. 416. 619;

Sepp, 29.

Londen BM.

1531

1 Mei. Lyon, Jamme Monnier & Jac.

Charretier. 8 o .

Panzer IX. 524. 675 (b). Niet in Baudrier.

Parijs BN.

1532

(12)

Maart. Keulen, Joh. Gymnicus. 8 o . Clement IV. 416; Panzer VI. 425. 712.

1533

P. I-II. (Antwerpen, Mart. de Keyser). 8 o . NK. 4197.

Parijs BN; Salisbury Cathedral Libr.

(c. 1533?).

1 April. Lyon, Jamme Monnier & Jac.

Charretier. 8 o .

Vermoedelijk Clement IV. 415 s. en Panzer VII. 359. 717. - Baudrier I. 291.

Roanne BV.

1533/34

Bazel, Barth. Westheimer & Nic.

Brylinger. 8 o . Clement IV. 416 s.

Parijs BN.

1537.

Bazel, Barth. Westheimer & Nic.

Brylinger. 8 o .

Twijfelachtige uitgave.

Clement IV. 417; Reusch, Index I. 106.

1538.

Bazel, Barth. Westheimer. 8 o . Parijs BN.

1541.

P. I-II. Bazel, Nic. Brylinger. 8 o . Clement IV. 417.

's-Gravenhage KB.

1551.

Bazel, Nic. Brylinger. 8 o . Clement IV. 417 s.

Parijs BN.

1557.

Keulen. 8 o ? Clement IV. 418.

1573.

Bazel. 8 o ? Clement IV. 418.

1577.

Constanz, N. Kalt.

Clement IV. 418. Vermoedelijk de uitgave, die Dufour, Le secret des textes, 75 ‘postérieure de 1601’ noemt.

Parijs BN.

1602.

(13)

P.I. Antwerpen, Mart. de Keyser. 8 o . Panzer IX. 347. 95. b; NK. 430.

's-Gravenhage KB.

1527.

P. II. Antwerpen, Mart. de Keyser. 8 o . NK. 2524.

Parijs B. Soc. Protestantisme franç.

1528.

P. I-II. Antwerpen, Mart. de Keyser. 8 o . NK. 2525.

Lausanne B. de Théol. de l'Eglise libr.

(P. I, defect); Londen BM.; Parijs B. Soc.

Protestantisme franç. (P. I).

1532.

10 en 12 Juni. P. I-II. Antwerpen, Pierre du Pont (= Genève, Pierre de Vingle). 8 o . Clement IV. 418; Sepp, 30; NK. 4127.

Genève Mus. hist. de la Réformation.

1533

(14)

P. I-II. Genève, Jean Michel. 8 o ?

Th. Dufour, Notice bibliographique sur le Catéchisme et la confession de foi de 1539.

Calvin, etc. (Genève 1878), 159-161;

Moore, 457.

Genève Bibl. Publ. et Univ.

(Genève?). 8 o of 16 o ?

Clement IV. 418; Moore, 457; Cat. Bibl.

Nat. XIV, col. 815.

Parijs BN.

1551.

P. I-II. Lyon, Claude Ravot. 16 o . Baudrier IV. 293.

Lyon BV.

1562.

Dufour, Le secret des textes, 75.

1563.

III. Duits

Straatsburg. 4 o .

Vertaling van Caspar Hedio.

Clement IV. 418.

1538.

Straatsburg. 4 o . Clement IV 418.

1541.

(Straatsburg?). 4 o . Feuerlein, 247.

1567.

Summary

Has Martinus Butzer been the author of the Unio Dissidentium using the pseudonymous name Hermannus Bodius?

This supposition of Herminjard, propagated by Th. Dufour in Le secret des textes, is rendered in its original form. Some criticism and doubt is expressed against it.

Might not the author simply be called Herman Bode? And rather be a Netherlander?

The fact that all the early editions of the work, in Latin and in the French translation, were published in the Low Countries is of importance. The bibliographer's

investigations have lately proved that two of them, of 1527, bearing the imprint Cologne, derive actually from the Antwerp printing house of Martinus de Keyser.

The fata of the book as to its dispersion and the way censors denounced it are

described. The first prohibition is dated as early as October 1526, and was issued

by Tunstall, bishop of London. A definite answer to the question raised in the title

is not given, but the wish is expressed that some learned theologian with historical

(15)
(16)

M.E. Kronenberg

Nederlandse post-incunabelen in Duitsland gedrukt

Het is onvermijdelijk dat aan een bibliographie, van 1919 af tot het huidige tijdperk verschenen, hier en daar wat te verbeteren valt. Al doende leert men nu eenmaal en door latere vondsten wordt soms opgelost wat vroeger een probleem leek. Zo moest een enkele keer een nommer onzer Nederlandsche Bibliographie van 1500 tot 1540 in een volgend deel, aangevuld of gecorrigeerd, ten tweeden male worden opgenomen. Van dergelijke dubbelvormen is altijd getrouw rekenschap afgelegd en ten overvloede zijn ze nog afzonderlijk geregistreerd

1

. In één geval heb ik het misschien heel bont gemaakt door niet alleen een vervangend nommer te geven, doch ten slotte weer een correctie op de gecorrigeerde vorm te leveren. Al is deze reclassering duidelijk uiteengezet, toch komt het me niet ongewenst voor er iets breder over uit te weiden.

De druk, beter gezegd de drukken, waar het om gaat, zijn in NK. 1419 beschreven als

(Luther, Martinus), Bedeboxken wt die H. Schrifftuer. 8 o .

Zelf had ik het boekje in die dagen nog niet gezien. Vele jaren later, toen mijn voorliefde steeds meer uitging naar de drukkers van verboden boeken en NK. II in voorbereiding was, wilde ik eens trachten ook een eigen oordeel over deze

niet-gedetermineerde uitgave te verkrijgen. Dus werd het ex. der Gentse UB. te leen gevraagd.

Het resultaat van dit onderzoek was niet bevredigend. Evenmin als W. Nijhoff tevoren had gedaan, slaagde ik erin de drukker te bepalen. Rand en typen waren me onbekend. Wel kwam het me echter voor, dat hetgeen vroeger als één geheel was beschouwd, veeleer twee samengebonden uitgaven waren: de Ned. vertalingen van Luther's Betbüchlein, gevolgd door die van enkele andere werken, en dan, als

1 Zie de opgaven in NK. II, p. LIX en in III. 11, p. XXX.

(17)

I. Titelblad van (Luther), Bedeboxken, enz. (Wittenberg, Hans Lufft, c. 1525?).

(18)

II. Titelblad van (Luther), Die ierste epistel S. Peters. (Wittenberg, Hans Lufft, c. 1524).

(19)

afzonderlijke editie, die van zijn Sermon von der Betrachtung des h. Leidens Christi.

Daarom werd NK. 1419, gesplitst in de nos. 3457 en 3467, opnieuw in ons tweede deel opgenomen en wat uitvoeriger beschreven.

Een ongunstige factor bij het determineren van de drukken, die blijkens de typen beide uit dezelfde drukkerij stammen, was, dat het schild onder op de titelrand van het Bedeboxken zwart is gemaakt. Tegen deze belemmerende bijzonderheid gestuit, liet ik, op hoop van beter, een foto maken van het andere mij bekende exemplaar, aanwezig in Wolfenbüttel. Dezelfde narigheid (afb. I). Heel waarschijnlijk dus in de drukkerij zo toegetakeld om ontdekking van de drukker der verboden uitgave te voorkomen.

Het weinige dat ik toen, een goede twintig jaar geleden, kon vaststellen, was dat titelranden, sterk op deze gelijkend, maar niet identiek, gebruikt zijn door Doen Pietersz. in Amsterdam, door Barth. Jacobsz. aldaar en door Steven Joessen in Kampen

1

. Bij alle drie met monogram en huismerk op het schild.

Weer bleek ondertussen achteraf, hoe profijtelijk het is voor eigen gebruik reproducties te laten maken van niet-gedetermineerde drukken. Voor mij tenminste is het de enige manier om een beeld blijvend vast te houden. Immers, toen ik in 1948 een paar Luther-drukken in Ned. vertalingen, vroeger uit de collectie Serrure in de Brusselse bibliotheek beland, op onze Kon. Bibliotheek ter beschrijving mocht ontvangen, trof me dadelijk, dat een ervan Die ierste epistel S. Peters met een schoone wtlegginghe - thans NK. 4258 - dezelfde titelrand als het Bedeboxken had.

Gelukkig dit keer zonder zwart gemaakt schild, doch geheel gaaf (afb. II). Het schild vertoont evenwel geen drukkersmonogram, maar een keurvorstelijk wapen, met de twee gekruiste zwaarden. Derhalve van Duitse afkomst. Het determineren werd nu heel wat eenvoudiger. Weldra gelukte het mij zowel de titelrand als de typen bij Hans Lufft in Wittenberg terug te vinden. Hierdoor konden ook de beide nog niet-gedetermineerde Luther-drukken, NK. 3457 en 3467, tot hun rechtmatige drukkerij gebracht worden. Het resultaat van een en ander is vermeld in de noot bij NK. 4258

2

.

Behalve deze drie Luther-vertalingen, bij Hans Lufft verschenen, bestaat er nog een, in 1528 te Wittenberg gedrukt, waarvan ik tot nu toe geen exemplaar heb kunnen opsporen, de Belydinghe vant Aventmael tegen die blasphemie U. Zwinglii ende J. Ecolampadii ende tegen de Swerm geest inder Slesie (NK. 0842). Eveneens uit de drukkerij van Hans Lufft afkomstig? En schuilen er wellicht onder de andere, tot heden niet teruggevonden Ned. Luther-drukken, als bv. de vertaling van

1 Zie de afbeeldingen NAT. Doen Pietersz. IX. 46; Moes-Burger I, p. 140 en dit tijdschrift XXX, naast p. 103.

2 Vgl. ook de verbetering van NK. 3457 en 3467 in NK. III. 1, p. XX.

(20)

Von der Freyheyt eines Christen menschen (NK. 0845) en tGruwel ofte stilte der misse ofte canon misse (NK. 0847), ook Wittenbergse drukken

1

?

Zeker uit Wittenberg afkomstig, van de drukkerij van Melchior Lotter, zijn de vernederlandste Achttien sluitredenen of articulen van Balthasar Hubmaier of Friedberger, met als aanhangsel de vertaling van een stukje uit het werk In regularum minoritarum... sectas commentarii, gemaakt door Lambertus van Avignon, de afvallige minderbroeder

2

.

Wie was de vertaler van de Duitse tractaten, in goed Nederlands te Wittenberg verschenen? Natuurlijk schuilen er veel mogelijkheden onder de Nederlanders, die daar studeerden of er tijdelijk vertoefden. Een wat stoute hypothese heb ik hier reeds een keer geuit, die ik nu, misschien op iets meer grond zal, herhalen

3

. Zou de vertaler soms onze Simon Corver zijn? Deze drukker was c. 1522 naar Duitsland uitgeweken, nadat vermoedelijk het leven hem, de vroegere kloosterling, evenals aan Listrius, te Zwolle moeilijk was gemaakt. Voor mij staat het vast, dat hij en de z.g. ketterse drukker te Hamburg identiek zijn. De Hamburgse werkzaamheid heeft echter kort geduurd; gedateerde drukken van daar zijn slechts bekend uit de jaren 1522 en 1523. En eerst in 1536 is Corver naar Nederland teruggekeerd

4

. Hoe heeft hij in die tussentijd zijn brood verdiend? Mijn veronderstelling, dat hij te Wittenberg, in de kring der geloofsgenoten, een emplooi zou hebben gevonden en de hand heeft gehad in de publicatie der Nederlandse drukken, die er zijn verschenen, lijkt niet geheel onaannemelijk. Ik ga thans een stap verder en wil een feit noemen, dat zou kunnen wijzen op een vroegere, relatie met Wittenbergse hervormden.

In een brief uit Wittenberg aan Spalatinus van 14 Juni 1523 schrijft Franciscus Lambertus van Avignon, de Franse minderbroeder, die tot de Reformatie was overgegaan en zijn land had verlaten:

‘... Gallice item nonnulla edere cepi, quòd ad me ex Amburgo nuncii advenerint, tractatus gallicas postulantes. Aiunt enim quod illic sit, qui ea lingua elimatissimos possit cudere libros: quos demum navigio in Gallias mittit. Necdum tamen aliquid conclusimus, donec prius quid possit experiar, cujus rei spero me certitudimen brevi suscepturum. Faxit Deus Opt. Max. ut inveniatur qui Gallice id imprimere possit cum nihil ea re conducibilius Galliis arbitrer futurum’

5

.

1 Zie ook NK. 0850, 0854, 0857.

2 Zie Bibl. Reform. Neerl. I. 109 vv.; en de beschrijving NK. 1145. Voor een volledige, andere vertaling van Lambertus van Avignon's werk vgl. NK. 1310.

3 In dit tijdschrift XXX. 317.

4 Zie mijn opstel Simon Corver in de gevangenis (1536) in dit tijdschrift XXX. 313-317 en mijn daar vermelde vroegere artikelen, aan Corver gewijd.

5 A.L. Herminjard, Correspondance des réformateurs I (Genève-Paris 1866), p. 140.

(21)

Er moet dus toen te Hamburg, tenminste volgens beweringen in Wittenberg, een drukker zijn geweest, die Franse boeken, zelfs zeer correct (elimatissimos), kon drukken. Daarmee zal niemand anders dan de z.g. ketterse drukker, Simon Corver, zijn bedoeld. Want omtrent 1523 was daar, zover men weet, geen andere drukkerij dan de zijne

1

. En zou soms Willem Corver, Simon's familielid (broer?), hulp hebben willen bieden bij eventuële uitgaven in het Frans? Vermoedelijk immers heeft deze een tijd in Parijs gewerkt

2

. Ook had hij blijkbaar reeds geassisteerd bij vroegere uitgaven van Simon

3

.

Dat er ten slotte geen Franse werken van Lambertus van Avignon, te Hamburg verschenen, bekend zijn, doet er in dit verband weinig toe

4

. De hooggeroemde capaciteiten van de Hamburgse drukker kunnen hem zijn tegengevallen. En mogelijk behoren deze verboden boeken tot de vele, die vernietigd zijn. Gelijk er tot nu toe, onder meer, geen spoor is teruggevonden van de Spaanse Luther-vertalingen, eens in Antwerpen gedrukt

5

. Maar op contact van geloofsgenoten in Hamburg en Wittenberg wijst de bewuste brief zeker.

Zijn dit ten slotte slechts losse aanduidingen en vermoedens over Corver's relaties met Wittenberg, een volgend argument bewijst meer. Het berust op het feit, dat een zijner Hamburgse typen kort daarop in de drukkerij van Hans Lufft te Wittenberg blijkt te zijn beland. Jaren geleden reeds heb ik kunnen vaststellen, dat veel van Corver's materiaal, initialen, titelranden en zelfs een drukkersmerk, in Zwolle of Hamburg gebruikt, terecht is gekomen bij Johannes Hoochstraten, die in Antwerpen, Lübeck en Malmö heeft gewerkt

6

. Tot dat overgenomen deel behoort echter niet de type M 30 /10 rr. = 81 mM, die door Is. Collijn in zijn opstel Det anonyma

Hamburgtryckeriet 1523 type 1 wordt genoemd

7

. Blijkbaar had Corver deze type nog niet in zijn Zwolse jaren; ze komt eerst in de Hamburgse drukken voor. Het is trouwens een karakteristiek Duitse type, die in Nederland buiten het kader zou zijn gevallen. Afbeeldingen van het gebruik in de opschriften van Corver's Hamburgse uitgaven zijn te vinden in twee opstellen van Collijn en ook in twee der mijne

8

.

Dezelfde type nu treft men aan op de titels der drie vermelde Neder-

1 Zie o.m. J.M. Lappenberg, Zur Geschichte der Buchdruckerkunst in Hamburg (Hamb. 1840).

Evenmin noemen Borchling-Claussen in hun Niederdeutsche Bibliographie I-III.I (Neum.

1931-57) een andere drukkerij te Hamburg in die tijd.

2 Zie mijn opstel Willem Corver in 1511 te Parijs? in dit tijdschrift XX. 273-280.

3 Vgl. NK. 2200, 2430, 2916, 2929.

4 Over hem en zijn werkzaamheid in Duitsland zie o.a. W.G. Moore, La réforme allemande et la littérature française (Strasb. 1930), 68-74.

5 Daarover o.a. de aantekeningen bij NK. 0860.

6 Zie hierover mijn opstellen in dit tijdschrift VIII. 250 en 263 vv. en XV. 82 en 242.

7 In Nord. Tidskrift f. Bok = och Bibl. väsen XI (Upps.-Stockh. 1924), 21.

8 Zie Collijn's bovengenoemd opstel, 4, 9, 10, 13 en 18 en in zijn Spridda Studier (Upps. 1925),

36. Verder mijn opstellen in dit tijdschrift XXIII. 56 en 57 en XXV, naast p. 200 (II).

(22)

landse Luther-vertalingen, door Hans Lufft te Wittenberg gedrukt (zie afb. I-II). Op zoek naar mogelijk verder gebruik door Hans Lufft heb ik bij het 12 tal drukken van hem, beschikbaar in de Kon. Bibliotheek, de type uitsluitend gevonden in Luther, Eyn brieff an die Christen ym Nidder land, een geschrift, dat in de Weimarse uitgave van Luther's Werke (dl. 12, p. 75) wordt verondersteld eind Juli of begin Augustus 1523 te zijn geschreven. Een onderzoek naar de type in Lufft's drukken zal misschien in een Duitse bibliotheek, die meer vergelijkingsobjecten heeft, nog andere

voorbeelden opleveren.

Twee dingen acht ik nu mogelijk:

I. Bij de liquidatie van de Hamburgse drukkerij in de zomer van 1523 kan Hans Lufft, die juist omtrent 1523 in Wittenberg een bedrijf begon, de specifiek Duitse type, waar Johannes Hoochstraten geen prijs op stelde, van Corver hebben gekocht.

II. Hans Lufft kan de uit Nederland geweken geloofsgenoot, die te Hamburg maar kort werkte, als vakman met meer ervaring dan hijzelf in de aanvang bezat, verzocht hebben naar Wittenberg te komen. Corver, toch weer op drift, zal dit aanvaard hebben en bracht een zijner typen mede, een tastbare bijdrage voor de

samenwerking. Als vertaler der drie Luther-tractaten - en wie weet van welke nog meer - misschien ook als vakkundig raadgever, zal hij daar hebben gewerkt.

Eigenaardig is wel, dat de enige niet-Nederlandse druk van Hans Lufft, waarin ik Corver's bewuste type aantrof, ook in nauw verband tot de Nederlanden staat, Luther's brief geschreven naar aanleiding der terechtstelling van de twee Augustijnen te Brussel. Had Corver daar soms eveneens de hand in? Ondertussen wettigt het beperkte aantal van Lufft's drukken, door mij gezien, geen al te positieve conclusies omtrent de typen

1

.

Zo luiden dus de twee mogelijkheden, hoe Hans Lufft aan Corver's Hamburgse type kan zijn gekomen. Zelf hecht ik iets meer aan de tweede. Mocht de samenhang inderdaad zo zijn, dan past die wonderwel in het tot nu toe onbekende gedeelte van Corver's levensloop, van wie slechts met zekerheid bekend is, dat hij toentertijd in Duitsland - ‘oestlandt’ - vertoefde.

Om nog even terug te komen op de Hamburg-Wittenbergse type, kenmerken ervan zijn, behalve de vrij karakteristieke initialen, vooral ook de y met abnormaal groot oog en heel kleine staart, benevens de h met steil naar beneden hangend rechterbeen

2

.

Tot zover over de Nederlandse drukken in Wittenberg en wat er mee

1 Voor deze onderzoekingen vindt men geen steun bij W. Mejer, Der Buchdrucker Hans Lufft zu Wittenberg (Leipz. 1923), waar de typen der vermelde drukken niet aangegeven worden.

2 Zie de h hier op afb. I; voor de y zie onder meer Collijn's tweede opstel, p. 36, Fig. 2

(23)

kan samenhangen. In aansluiting hierop leek het me niet van belang ontbloot eens vast te leggen wat er volgens de huidige stand van onze kennis nog meer aan Nederlandse post-incunabelen in Duitsland is gedrukt.

Natuurlijk raadpleegt men dan onmiddellijk de opstellen van M. N(ijhoff), Nederlandsche boeken in het buitenland gedrukt, een zeventig jaar geleden verschenen

1

, en tevens de aanvullingen daarop van Victor de la Montagne

2

. Martinus Nijhoff heeft indertijd een allerverdienstelijkste reeks van Nederlandse boeken, buiten ons land gedrukt, opgesteld. Doorloopt men de lijsten tot 1541, dan ontdekt men echter, dat vele der titels behoren tot boeken niet in het Nederlands, maar in het Nederduits geschreven. Uitgaven, die thans, volledig beschreven, opgenomen zijn in Borchling-Claussen's Niederdeutsche Bibliographie

3

. Dat inmiddels deze Nederduitse boeken als Nederlandse zijn beschouwd, valt nauwelijks te verwonderen.

Beide talen, het Oostelijk Nederlands en het zuivere Nederduits, waren zeer nauw verwant. Zo is er eveneens bij de drukken van Corver's ketterse pers in Hamburg menig grensgeval, dat het probleem opwierp, of het al dan niet in onze

Nederlandsche Bibliographie thuis behoorde

4

. Vervallen moeten ook enige post-incunabelen, aan Bazelse en Duitse drukkerijen toegeschreven, die blijkens latere onderzoekingen in Nederland zelf zijn gedrukt

5

. En terwijl Mart. Nijhoff indertijd de drukkerij van Niclaes van Oldenborch te Emden plaatste, hebben wij later gemeend die, met grote waarschijnlijkheid, in Antwerpen te moeten localiseren.

Reden waarom men de Emdense post-incunabelen in delen V-VI der

Bibliographische Adversaria als vermoedelijk Antwerpse drukken van Niclaes van Oldenborch in onze Nederlandsche Bibliographie terug zal vinden. Geen druk van Niclaes van Oldenborch is de Wtlegghinghe opt drye en vijftichste Capittel des Propheets Iesaias (van Luther), als ‘waarschijnlijk’ Emdense druk genoteerd, doch eveneens vermoedelijk in Antwerpen, bij Matth. Crom, gedrukt

6

.

Er valt dus thans wel het een en ander bij te vijlen aan Mart. Nijhoff's lijsten.

Gelukkig. Het bewijst, dat wij op bibliografisch gebied hier tenminste niet stil zijn blijven staan. Maar met dat al heeft

1 In Bibliographische Adversaria V ('s-Grav. 1883-86), 231-287 en VI (1887-94), 221-238.

2 In Tijdschrift v. Boek- en Bibl. wezen II ('s-Grav. 1904) 139 vv.; IV (1906), 108 vv. en 170 vv.;

V (1907), 121 vv. en VIII (1910), 79 vv.

3 In 't kort aangeduid de volgende: Bibl. Adv. V, p. 236 Passional = Borchl. Cl. 497; p. 237 Dat boek = ibid. 690; p. 244 Summa = ibid. 964, (Aportamus) = ibid. 970 en Gezangboek = vermoedelijk ibid. 1005; p. 266 Van der duldicheit = ibid. 362; p. 269 Dyt is die Passie = ibid.

391; p. 279 Bekentnisse = ibid. 1145; Tuchtordeninge = ibid. 1158, Eyn gantz troestlick bericht

= ibid. 1200, Eyne Restitution = ibid. 1201 en Van Verborgenheit = ibid. 1229.

4 Zie hetgeen ik daarover schreef in dit tijdschrift XXV. 203 v.

5 Zie Bibl. Adv. V, p. 237 Dat Gants N. Testament = Deventer, NK. 382; Die Epistel tot die Gal.

= Antwerpen, NK. 1433; Die Souter = Antwerpen, NK. 508; Postille = Antwerpen, NK. 3464;

p. 279 Die Summa = vermoedelijk Antwerpen, NK. 3140.

6 Bibl. Adv. V, p. 245 = NK. 1432.

(24)

zijn pionierswerk grote verdiensten. De genoemde aanvullingen van V. de la Montagne leveren voor het tijdvak der post-incunabelen niets meer op.

Ten slotte leek het mij niet ondienstig als Bijlage een lijst te geven der zestien Nederlandse uitgaven tussen 1500 en 1540, tot nu toe bekend, die in Duitsland zijn gedrukt. Verreweg de meeste, zeker twaalf, behoren tot de verboden boeken.

Misschien zelfs dertien. Want wat bevatte de nog niet teruggevonden Tonghe der evangeliën?

Tegenover de zestien Nederlandse post-incunabelen, in Duitsland gedrukt, die misschien nog wel te vermeerderen zijn met andere Keulse en Wittenbergse uitgaven, kan ik slechts twee of drie Duitse post-incunabelen plaatsen, in de Nederlanden verschenen. Vast staat dit alleen van Mandat unnd Ordnung van 1532, de vertaling van de bekende en vaak herdrukte Ordinantien ende Statuten van Karel V tegen de ketters en hun geschriften. De Duitse uitgave is gedrukt door Adr. van Berghen in Antwerpen. Klaarblijkelijk zelfs niet uit diens eigen initiatief, doch op verzoek van de rondreizende geleerde, schrijver en uitgever Joh. Haselberg von Reichenau, alias Monteleporis

1

. Uit dezelfde Antwerpse drukkerij, mede voor Haselberg, stamt Karel V, Abschyd zu Brussel, etc., eveneens van 1532

2

. Van een derde Duitse druk, de Aufforderung door Maximiliaan tot de keurvorsten en andere hooggeplaatsten gericht, is Nederlandse afkomst verre van zeker, gelijk men kan lezen in de aantekeningen bij NK. 3508.

Het is mogelijk dat nu ook in Duitsland de belangstelling voor 16e eeuwse drukken groter wordt, nog een enkele onbekende Nederlandse post-incunabel, daar te lande gedrukt, te voorschijn komt. Dankbaar zal die hier geboekt worden.

's-Gravenhage, Jan. 1958 (aangevuld Nov. 1959).

1 Zie mijn opstel in dit tijdschrift XXXI. 299-302. De druk is thans beschreven als NK. 4367.

2 Ex. te Frankfurt a.M. SB. Beschrijving ligt gereed voor NK. III. 111.

(25)

Bijlage

Overzicht der Nederlandse post-incunabelen in Duitsland gedrukt F RANKFORT

Liedboeck. Discantus. (Frankfort, Christ. Egenolff, c. 1535-40?).

breed 8 o . Parijs BN. - NK. 3396.

H AMBURG

(Luther), Een nuttige expositie des evangelijs van den tien malaetschen.

(Hamburg, Ketterse drukker = Simon Corver), 20 Juni 1523. 8 o . Brussel BR. Vroeger in bibl. Hof van Holland; cf. dit tijdschrift XXXI, p. 33 v. no. 14. - NK. 3461.

K EULEN

Nieuw Testament. Dl. I-V. Keulen, Hiero Fuchs, 1525. 8 o . Vertaling Luther.

London BM.; Stuttgart Landesb.: Utrecht UB. (fragmentje). Vroeger Bibl.

Arenberg. - NK. 2459.

Nieuw Testament. Keulen, Joannes Gymnicus, 1531. 8 o . Verboden uitgave. NK. 0159. Geen ex. bekend.

Een nieu gedichte van dat croonement van Domfernandus te Aken.

(Keulen, te coope inden rooden hoet, 1531). 8 o . 's-Gravenhage KB. - NK. 965 en zie correctie NK. II, p. L.

Een nyeu ghedichte van die victorie... tegen die Turcken in Hongherien op 17 Meerte 1532. Keulen, te coope inden rooden hoet, (1532). 8 o .

Brussel BR. - NK. 3061.

NB. Misschien zijn ook drie andere werken met de titel Nieu Ghedichte of G(h)edicht, NK. 0533, 0534, en 0536, eens in de Arenberg-bibliotheek en onbekend waar thans, afkomstig van ditzelfde Keulse adres. Zie erover dit tijdschrift XIII. 331 v.

L AND VANDEN B ERGHE

Die tonghe der evangelien. In 't land van den Berghe, Gov. Surrich, 19 Jan. 1538. 8 o .

Echt of gefingeerd adres?

(26)

R OSTOCK

(David Joris), Onderwysinghe der wijszheit, enz. (Rostock, Ludw.

Dietz, 1540?). 8 o .

's-Gravenhage KB.; Leiden Bibl. Mij Ned. Letterk; Nijmegen UB. (ex. Dr.

P.J.M. van Gils, Roermond); Rostock Landesb. - NK. 1233.

(David Joris), Straffinghe ende leer. Roep du propheet, enz.

(Rostock, Ludw. Dietz, 20 Maart 1540?). 8 o .

's-Gravenhage KB.; Halle (Saale) Waisenhaus (of volgende?); Nijmegen UB. (ex. Dr. P.J.M. van Gils, Roermond); Rostock Landesb. - NK. 1234.

(David Joris), Straffinghe ende leer. Alle schrift van Got ingegeven, enz. (Rostock, Ludw. Dietz, 1540?). 8 o .

's-Gravenhage KB.; Halle (Saale) Waisenhaus (of vorige?); Nijmegen

UB. (ex. Dr. P.J.M. van Gils, Roermond); Rostock Landesb. - NK. 1235.

(27)

(David Joris), Schoon tractaet van mennigerley aart der menschen vianden. (Rostock, Ludw. Dietz, 1539?). 8 o .

Deventer Athen. B.; Halle (Saale) Waisenhaus; Leiden Bibl. Mij Ned.

Letterk.; Nijmegen UB. (ex. Dr. P.J.M. van Gils, Roermond); Rostock Landesb. - NK. 1236.

W ITTENBERG

(Luther), Die ierste epistel S. Peters met een schoone wtlegginghe.

(Wittenberg, Hans Lufft, c. 1524). 8 o . Brussel BR. - NK. 4258. Zie afb. II.

Balth. Hubmaier (Friedberger), Achttien sluitredenen of articulen, enz. Wittenberg, Melchior Lotter, (einde 1524 of begin 1525). 8 o . Leiden Bibl. Mij Ned. Letterk. - NK. 1145.

(Luther), Bedeboxken wt die H. Schrifftuer ghetrocken, enz.

(Wittenberg, Hans Lufft, c. 1525?). 8 o .

Gent UB.; Wolfenbüttel Herzog Aug. Bibl. Vroeger in bibl. Hof van Holland;

cf. dit tijdschrift XXXI, p. 33 no. 12. - NK. 3457. Zie afb. I.

(Luther), Een schoon costelick sermoen welck ons leert hoe dat wy dat lyden Christi salichliken moeghen overdencken. (Wittenberg, Hans Lufft, c. 1525?). 8 o .

Zelfde exx. als bij voorgaande titel. Voor ex. Hof van Holland zie dit tijdschrift XXXI, p. 33 no. 13. - NK. 3467.

Luther, Belydinghe vant Aventmael tegen die blasphemie U. Zwinglii ende Ecolampadii ende tegen de Swermgeest inder Slesie.

Wittenberg, 1528. 8 o . NK. 0842. Geen ex. bekend.

Summary

Dutch post-incunabula printed in Germany

Attention is drawn to two Dutch translations of Luther tracts, inserted in

Nijhoff-Kronenberg's Ned. Bibliographie as nos. 3457 & 3467. Their printer could

be spotted finally as Hans Lufft at Wittenberg, when another work of Luther in Dutch

from the same press turned up (NK. 4258). After a fourth Wittenberg edition has

been mentioned (NK. 1145), the question is raised who may have been the translator

(28)

from 1522-23 (‘Presse der Ketzer’), is known to have lived somewhere in Germany, till his return to Holland in 1536. May be that he has been a help and an adviser in Lufft's printing-office at Wittenberg. The fact that one of his types used at Hamburg later was in use at Lufft's may point to some connection. A list of Dutch

post-incunabula printed at Wittenberg and other German places is given at the end.

They amount to a number of sixteen, for the greater part forbidden books. Compared

to them the number of two or three German books printed in the Low Countries is

small.

(29)

L. Brummel

De bibliotheekgeschiedenis in Milkau's Handbuch

Toen ik in dit tijdschrift een uitvoerige beschouwing aan het eerste deel van Milkau's Handbuch in zijn tweede druk wijdde

1

, kon ik er op wijzen, dat dit sinds de eerste editie met ongeveer 200 bladzijden was uitgebreid. Bij dit derde deel, dat in twee helften verschenen is, moet van een nog veel opvallender groei gesproken worden.

Tegenover de 403 paragrafen van de eerste druk staan hier thans 551, tegenover de 1051 bladzijden van toen de 1758 bladzijden van nu. Deze

bibliotheekgeschiedenis slaat in omvang en degelijkheid alles, wat op dit gebied verschenen is

2

.

De spectaculaire groei van dit deel moge enerzijds bewondering afdwingen, anderzijds accentueert hij wel heel sterk het karakter van naslagwerk, dat deze uitgave kenmerkt. Vlug oriënteren kan men zich in dit boek nu heel moeilijk en het is te verwachten, dat wij in de eerstkomende jaren overzichten op de markt zullen zien verschijnen, die in beknopte vorm een stof bieden, welke zij in hoofdzaak aan de statige delen van Milkau hebben ontleend.

Het is ongetwijfeld deze bibliotheekgeschiedenis, die voor Leyh de kern vormt van het Handbuch. In al zijn geschriften is hij door en door historicus en steeds weer wijst hij op de waarde, die de geschiedenis heeft voor de beantwoording der vragen op het gebied van organisatie en bestuur, die het heden stelt. Hij deed dat in zijn inleiding tot dit deel in 1940, hij doet dat evenzeer in die van 1954 en 1956.

Het is van enig belang deze inleidingen met elkaar te vergelijken. Die van de eerste druk is gedateerd 1 juni 1940, een datum, die voor

1 Het Boek, XXXI (1952-'54), blz. 240-250.

2 Handbuch dn Bibliothekswissenschaft. Begründet von Fritz Milkau. Zweite, vermehrte und verbesserte Auflage herausgegeben von Georg Leyh. Dritter Band. Geschichte der Bibliotheken. Wiesbaden, Otto Harrassowitz, 1955-1957. 4 o . (Erste Hälfte: XVI, 830 blz.

Zweite Hälfte: XII, 928 blz.).

(30)

vele Duitsers wel een politiek hoogtepunt en een geestelijk dieptepunt geweest zal zijn. Het pleit voor Leyh, dat hij zich van dit gevaar heeft weten te distantiëren, maar het spreekt vanzelf, dat zijn beschouwingen toch wel de signatuur van de tijd droegen. ‘Die Bibliotheken sind aber auch im Umbruch der Zeiten, wo in allen Lebensgebieten neue Massstäbe angelegt werden, vor ihre unmittelbare

Existenzfrage gestellt’. Dat zijn klanken, die wij ons uit die tijd van valse leuzen nog maar al te goed herinneren. En nooit is Leyh met meer nadruk voor de traditie, voor de historie, voor ‘das durch die Jahrhunderte erwiesene Lebensrecht der

Bibliotheken’, in het strijdperk getreden als in die periode, waarin hij de grondslagen van zijn levensbeschouwing en van alles, wat hem in zijn beroep heilig was, bedreigd zag. Voor Leyh stond de deutsche bibliotheekgeschiedenis in het middelpunt en deze vond in Göttingen's spectaculaire opbloei in de 18e eeuw een eind en een begin. ‘Mit Göttingen sind die Bibliotheken aus ihrer statischen Periode in die dynamische einer bewussten Existenz eingetreten’, - zo heet het en men vraagt zich andermaal af of de sterke nadruk op deze dynamiek ook niet mede de invloed van het tijdsgebeuren heeft ondergaan. In ieder geval was volgens Leyh de geleerde gebruiksbibliotheek in de eerste plaats een nationale zaak, zodat de nieuwere ontwikkeling in de niet-duitse landen niet uitvoerig beschreven behoefde te worden.

Slechts voor Engeland, de Verenigde Staten en in mindere mate voor Frankrijk en Italië had men een uitzondering gemaakt, waarbij voor het laatste land de politiek wel zijn invloed zal hebben doen gelden. Voor de rest wenste men echter deze taak aan de buitenlandse vakgenoten te laten.

Horen we thans, hoe veertien en zestien jaar later de inleidingen geformuleerd

zijn. Het spreekt vanzelf, dat de toon een volkomen andere geworden is. Ook nu

wordt betoogd, dat de duitse bibliotheekgeschiedenis in het centrum staat, maar de

zin: ‘Eine von deutschen Bibliothekaren geschriebene Bibliotheksgeschichte wird

selbst in den antiquarischen Teilen des Handschriftenzeitalters die deutsche

humanistische Vergangenheit nicht verleugnen’ zou in 1940 waarschijnlijk de hoge

goedkeuring niet verkregen hebben. Met een zekere voldoening wordt vastgesteld,

dat in het kader van de bibliotheekwetenschap de bibliotheekgeschiedenis een

grotere waardering schijnt te ontmoeten. Het afwijzende standpunt tegenover de

bibliotheekgeschiedenis van het buitenland wordt weliswaar ook nu nog gemotiveerd

met het argument, dat deze slechts ‘von landeseigenen Kennern’, geschreven kan

worden, maar dit boet toch wel het een en ander van zijn overtuigende kracht in,

wanneer in aansluiting daarop wordt medegedeeld, dat wij de kennis van de

buitenlandse bibliotheken nodig hebben. Zo wordt de uitbreiding van de geschiedenis

der Engelse en Amerikaanse bibliotheken, de toevoeging van afzonderlijke aan

Italië, Frankrijk en

(31)

de Scandinavische landen gewijde hoofdstukken gemotiveerd. Leyh ziet zich genoodzaakt zijn voorliefde voor Göttingen te verdedigen tegenover hen, die hem vroegen, waarom hij niet van de veel oudere bibliotheek in München was uitgegaan.

Dat hij daarbij op Göttingen als gebruiksbibliotheek wijst, is consequent - minder, dat hij zich beroept op het gebrek aan voorstudie, die over de geschiedenis van de Münchener bibliotheek bestaat.

Hetgeen ons in deze inleidingen treft, is ook karakteristiek voor de tekst. Het zwaartepunt is, ook al ligt het nog steeds bij Duitsland, toch aanzienlijk verschoven.

Wanneer wij het aan de Middeleeuwse bibliotheken gewijde hoofdstuk buiten beschouwing laten, blijkt er aan de bibliotheken van de Oudheid en de Islam en aan de niet-Duitse bibliotheken sinds de Renaissance in deze nieuwe druk anderhalf maal zoveel plaats te zijn ingeruimd als aan de Duitse bibliotheken, een verhouding die in de eerste druk juist omgekeerd was. Daarmede is ook de eenheid van toon duidelijk minder geworden. Het humanistische verleden, waarop in de inleiding gezinspeeld wordt, klinkt - zoals voor de hand lag - vooral in Leyh's stuk over de Duitse bibliotheken van Verlichting tot heden door. Het spreekt echter vanzelf, dat de geschiedenis van de bibliotheken in andere landen een zeer verschillend, en ook nog weer onderling verschillend, karakter draagt. Dit is nu eenmaal het lot van alle grote moderne handboeken, die door de samenwerking van vele auteurs zijn ontstaan. Het is dan nog een geluk, dat deze auteurs alle Duitsers zijn, ook al zal dit, ondanks alle bekwaamheid van de schrijvers, wel eens een wat onvolkomen of wat onjuist getekend beeld ten gevolge gehad hebben. Wij zullen daarvan nog wel enkele voorbeelden zien.

Het werk vangt aan met een hoofdstuk over de oude bibliotheken in het Nabije Oosten. Oorspronkelijk door Milkau geschreven voor het Handbuch werd het destijds daarin niet opgenomen, maar zag het als een afzonderlijke uitgave het licht. Thans werd het opnieuw bewerkt door Josef Schawe en het heeft daarbij - en zeker niet alleen door het gebruik van nieuwere literatuur - duidelijk gewonnen. Ook het tweede hoofdstuk - over de Grieks-Romeinse Oudheid - heeft na Carl Wendel's dood een tweede bewerker gevonden in Willi Göber. De wijze van bewerking is wel een andere geworden: de voetnoten, die veel literatuur geven, brengen veel meer citaten dan vroeger, dikwijls zelfs in de Griekse tekst. Hier en daar vindt men vrij aanzienlijke uitbreidingen: de nog geen bladzijde beslaande paragraaf 17 ‘An Fürstenhofen’ in de eerste druk is tot bijna 7 bladzijden uitgegroeid (blz. 88-94), de paragrafen 40-42 zijn alle omvangrijker geworden dan in de vroegere tekst. Verhandelingen als die van Chr. Callmer zullen hierbij wel van invloed zijn geweest.

Doordat van het oude hoofdstuk ‘Byzantiner und Araber’ het

(32)

gedeelte over de Arabieren in het nieuwe hoofdstuk ‘Der Islam’ is opgenomen, kon aan de Byzantijnse cultuur heel wat meer plaats worden ingeruimd. Vooral komt dat tot uiting in het onderdeel ‘Bibliotheken in den Provinzen’, dat hier de bladzijden 162-187 in beslag neemt, terwijl in de eerste druk daaraan niet meer dan ruim 12 bladzijden gewijd waren. Slechts één paragraaf behandelt in de vroegere druk de Arabische bibliotheken. Thans is daarvoor in de plaats getreden een hoofdstuk ‘Der Islam’ van de hand van Kurt Holter, waarin de bibliotheekgeschiedenis van de Islam tot op de huidige tijd in 55 bladzijden behandeld wordt. Wanneer men de uitvoerige literatuuropgave aan het begin van dit hoofdstuk doorloopt kan men twee dingen constateren: dat de auteur van dit overzicht wel bijzonder beslagen ten ijs gekomen is en dat het niet gemakkelijk zal zijn in de ons toegankelijke literatuur een

geschiedenis van deze bibliotheken te vinden, die dit overzicht nabij komt.

Het hoofdstuk over de Middeleeuwen, dat door Karl Christ, de vroegere leider van de handschriftenafdeling te Berlijn geschreven was, en zeker als een van de voornaamste bijdragen tot het Handbuch beschouwd mag worden, moest na het overlijden van Christ door een ander worden bewerkt. Men heeft deze bewerker gevonden in de inmiddels ook al weer gestorven Anton Kern, die dit klassieke stuk natuurlijk niet ingrijpend gewijzigd heeft, maar zich tot aanvullingen heeft beperkt.

Overigens zijn deze aanvullingen al belangrijk genoeg. Aan de chronologische indeling gaat thans een 33 bladzijden groot stuk ‘Die Verwaltung’ vooraf, dat een zeer overzichtelijk beeld geeft van de organisatie en betekenis der Middeleeuwse bibliotheek. Heel instructief is hierbij o.a. de uiteenzetting over het verschil tussen de Augustijner en Benedictijner regels voor het lenen van boeken. Het doet eigenaardig aan - ik heb daarop reeds vroeger de aandacht gevestigd - voor de inrichting verwezen te zien naar hetgeen Leyh in het tweede deel van de oude druk van het Handbuch hierover zegt. Natuurlijk is dit het gevolg van de late verschijning van dit deel in de nieuwe druk, doch wanneer dit eenmaal een feit zal zijn, werken dergelijke verwijzingen stellig verwarrend.

Toen Christ destijds zijn artikel corrigeerde verscheen J.W. Thompsons's boek

over de Middeleeuwse bibliotheek en ook van het belangrijke werk van Lesne kon

hij alleen in enkele voetnoten nog maar gebruik maken. Nu was dit natuurlijk anders

en wij zien dan ook telkens in de tekst de invloed van deze werken met name van

het laatste. Overigens blijkt nog dikwijls, hoe de bewerking van dit hoofdstuk in een

tijd is geschied, die voor het Duitse bibliotheekwezen nog allerminst normaal kon

worden genoemd. Herhaaldelijk vinden we in de noten naar nieuwere niet-Duitse

literatuur verwezen met de opmerking, dat deze literatuur den bewerker niet

toegankelijk was.

(33)

Met dat al: de hand van de bewerker ziet men overal. Aan Cassiodorus zijn hier 7 bladzijden gewijd tegen 4 in de vroegere tekst. De theorie van Rudolf Beer, die verband legt tussen de palimpsesten van Bobbio en Vivarium, in de eerste druk door Christ in een noot vermeld, zonder dat hij partij kiest (blz. 96), wordt thans als onhoudbaar op grond van nieuwere literatuur verworpen (blz. 302). Bij de Lindisfarne Gospels wordt nota genomen van Masai's werk (blz. 319), zoals bij het klooster Murbach van het artikel van Beyerle (blz. 350). Voor Beieren is een dankbaar gebruik gemaakt van B. Bischoff's boek over de Zuidoostduitse schrijfscholen (blz. 384 e.

vv.), gelijk nieuwere literatuur ook de beschrijvingen van Kremsmünster en Admont (blz. 390 en 417) beïnvloed heeft. De studiën van Lhotsky vormen de basis voor een geheel nieuwe beschouwing over de oudere Habsburgers (blz. 473-475). Een paragraaf, die men in de oude druk mist, is het overzicht van de Scandinavische landen (blz. 492-498). Blijkbaar is dit geschied, omdat later een heel hoofdstuk aan de ‘Nordische’ bibliotheken besteed wordt. De geringe betekenis van het

Middeleeuwse bezit, waarvan 5.000 à 6.000 banden versneden zijn, wettigt overigens de hieraan afgestane ruimte nauwelijks. Wat ons land betreft: de centrale catalogus van Rooklooster wordt ten onrechte aan Winge toegeschreven (blz. 276). In navolging van Paul Lehmann worden de artikelen van J. v. Mierlo over deze catalogus niet genoemd.

Het hoofdstuk ‘Von der Renaissance bis zum Beginn der Aufklärung’, dat van de hand van de vroegere bibliothecaris van de Munsterse Universiteitsbibliotheek Aloys Bömer is, werd bewerkt door Hans Widmann. Zoals ook bij enkele andere

hoofdstukken het geval is, gaat hier een wat uitgebreidere algemene inleiding aan de landenoverzichten vooraf. Dit is zeker geen luxe bij hoofdstukken, die een zo groot tijdperk omvatten. Wij vinden in dit hoofdstuk hier en daar een nieuwe of nieuw geschreven paragraaf, gelijk die over de stadsbibliotheken (blz. 572-575) of die over de particuliere verzamelingen (blz. 662-664). Ook de paragraaf over Rusland, waarmede dit hoofdstuk sluit, is een uitbreiding. Overigens zijn de veranderingen niet bijzonder groot, zodat men soms ze wel wat meer en wat uitvoeriger gewenst zou hebben. Wanneer men ziet, wat er over Nederland gezegd wordt (blz. 666-669), dan wekt het wel verwondering, onder de literatuur de tweede druk van de

Nederlandse bibliotheekgids (1924!) geciteerd te vinden. Ook doet het zonderling aan over de Universiteitsbibliotheek van Groningen in de tekst alleen het oordeel van Uffenbach te horen, terwijl het werk van prof. Roos wel degelijk in de voetnoot vermeld wordt. Voor Franeker en Harderwijk moeten wij het dan uitsluitend met Uffenbach doen.

Hoewel dit hoofdstuk nog pretendeert een algemeen overzicht te geven, ontbreekt

daaraan nogal wat, doordat van een aantal landen

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

51 Edinburg, p. 755 Frankfort aan de Oder, benevens nog enige platen, andere dan stadsafbeeldingen. Waar deze afbeeldingen geheel verschillend zijn van stijl en het bovendien

2) G.J. tegen Byvancks naamgeving bezwaren geopperd, die men niet geheel behoeft te onderschrijven, om toch te erkennen, dat zij meer overweging verdienen dan hun tot nog toe ten

De voorbereiding en uitvoering van deze vrij ingrijpende veranderingen, waarbij natuurlijk de uitgever in aanzienlijke mate betrokken was, hebben veel tijd gekost, maar redactie

1 Van deze druk zijn er drie exemplaren overgebleven: één berustend te Brussel, KB, het andere in het Plantinmuseum te Antwerpen, het derde (dat we niet inzien konden) in Londen.

Hier wordt slechts één voorbeeld gegeven: in 1558, 1559 en 1560 zijn herdrukken verschenen van Dat nieuwe Testament ons liefs Heeren Jesu Christi (zonder vermelding van plaats voor

Zijn manier van laten binden en herbinden van zijn boeken in marokijn banden met opoffering van de dikwijls karakteristieke oorspronkelijke banden of met negering van het feit,

v. 19 en Sechenias van v. 22; volgens deze lezing worden tot en met v. 24 in het geheel elf geslachten genoemd als in geregelde opvolging uit Zorobabel voortgekomen. En de zoon

Toen hij van ochtend hier kwam en mij, voor 't eerst, beneden in de huiskamer zag zitten, zei hij vroolijk: ‘Komaan, dat is goed; 't heeft lang geduurd, dat kon niet anders, maar nu