• No results found

Zeedijk 9a, Assendelft (gemeente Zaanstad) rapport 2569

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Zeedijk 9a, Assendelft (gemeente Zaanstad) rapport 2569"

Copied!
29
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Zeedijk 9a, Assendelft (gemeente Zaanstad)

rapport 2569

(2)
(3)

Zeedijk 9a, Assendelft (gemeente Zaanstad)

Een Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek in de vorm van een verkennend en karterend booronderzoek

R.M. van der Zee

(4)

Colofon

ADC Rapport 2569

Zeedijk 9a, Assendelft (gemeente Zaanstad)

Een Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek in de vorm van een verkennend en karterend booronderzoek Auteur: R.M. van der Zee

In opdracht van: dhr. J.M.A. Brakenhoff

© ADC ArcheoProjecten, Amersfoort, 22 februari 2011

Foto’s en tekeningen: ADC ArcheoProjecten, tenzij anders vermeld

Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt worden door middel van druk, fotokopie of op welke wijze dan ook

zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgevers.

ADC ArcheoProjecten aanvaardt geen aansprakelijkheid voor eventuele schade voortvloeiend uit de toepassing van de adviezen of het gebruik van de resultaten van dit onderzoek.

Autorisatie:

J. Huizer

ISBN 978-94-6064-560-0

ADC ArcheoProjecten Tel 033-299 81 81 Postbus 1513 3800 BM Amersfoort Fax 033-299 81 80 Email info@archeologie.nl

(5)

Inhoudsopgave

Administratieve gegevens van het onderzoeksgebied 4

Samenvatting 5

1 Inleiding 7

1.1 Algemeen 7

1.2 Doelstelling en vraagstelling 7

2 Methodiek bureauonderzoek 8

3 Resultaten bureauonderzoek 8

3.1 Afbakening plan- en onderzoeksgebied en vaststellen van de consequenties

van het mogelijk toekomstige gebruik 8

3.2 Beschrijving huidig gebruik 8

3.3 Beschrijving van de historische situatie en mogelijke verstoringen 9 3.4 Beschrijving van bekende archeologische, ondergrondse bouwhistorische en

aardwetenschappelijke waarden 9

3.5 Gespecificeerde verwachting (LS05) 11

4 Methodiek Inventariserend Veldonderzoek (IVO-O) 12

4.1 Kader 12

4.2 Methode 12

5 Resultaten Inventariserend Veldonderzoek (IVO-O) 13

5.1 Lithologische beschrijving 13

5.2 Interpretatie 13

6 Conclusies 13

7 Aanbeveling 14

Literatuur en kaartmateriaal 15

Geraadpleegde websites 15

Lijst van afbeeldingen en tabellen 15

Bijlage 1 Boorgegevens

(6)

Administratieve gegevens van het onderzoeksgebied

Provincie: Noord-Holland Gemeente: Zaanstad

Plaats: Assendelft

Toponiem: Zeedijk 9a

Kadastrale gegevens: gemeente Assendelft sectie O perceel 113 (gedeeltelijk) Kaartblad: 25A

Oppervlakte plangebied 1040 m2

Coördinaten: 108.706 – 498.981

108.700 – 498.951 108.749 – 498.973 108.745 – 498.943

Bevoegde overheid: gemeente Zaanstad

Deskundige namens de bevoegde overheid: dhr. P. Kleij ARCHIS-onderzoeksmeldingsnummer (CIS-code): 43.642

Gemeente code: AsD-Zd9a

ADC-projectcode: 4121165 Periode van uitvoering: november en december 2010

Beheer en plaats documentatie: ADC ArcheoProjecten bv, Amersfoort

Beheer en plaats digitale documentatie (e-depot): http://persistent-identifier.nl/?identifier=urn:nbn:nl:ui:13-ep7-urm

(7)

Samenvatting

In opdracht van dhr. J.M.A. Brakenhoff heeft ADC ArcheoProjecten een bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd voor het plangebied Zeedijk 9a in Assendelft (gemeente Zaanstad). In het plangebied zal een veestal worden gebouwd. Het onderzoek is uitgevoerd in het kader van een aanvraag van een bouwvergunning en was noodzakelijk om te bepalen of bij de voorgenomen activiteiten de kans bestaat dat archeologische resten in de ondergrond worden aangetast.

Op basis van het bureauonderzoek werd de volgende gespecificeerde verwachting opgesteld:

In de periode vanaf de Bronstijd tot aan de Middeleeuwen maakte het plangebied deel uit van een uitgestrekt hoogveengebied. Door de aanwezigheid van het Oer-IJ, dat een verbinding had met de zee, waren de venen rondom Assendelft goed ontwaterd, waardoor er tijdens een korte periode in de Vroege- IJzertijd, in de Late-IJzertijd en in de Vroeg-Romeinse periode bewoning mogelijk was. Archeologisch onderzoek in de Assendelver Polder heeft deze bewoning inderdaad aangetoond. Echter, ontginningen leidden tot oxidatie en inklinking van het veen, waardoor het gebied kwetsbaar werd tijdens

stormvloeden. Daardoor werd het wonen op het veen in de Vroege IJzertijd en ook in de Midden-IJzertijd steeds moeilijker. Pas in de Late IJzertijd werd opnieuw bewoning mogelijk.

In de Romeinse tijd en de Vroege Middeleeuwen trad in de lager gelegen gebieden vernatting op gevolgd door veenvorming. Vanuit het zuiden en westen (Oer-IJ) werd het veen echter in toenemende mate aangetast, waarbij grote delen werden weggeslagen, zo ook ter plaatse van het onderzoeksgebied.

De kans op de aanwezigheid van archeologische resten uit de Bronstijd – Vroege Middeleeuwen is daarom klein, maar kan niet geheel worden uitgesloten.

In de periode 1250 - 1400 werd het gebied door de aanleg van een aaneengesloten stelsel van dammen en dijken van het buitenwater afgesloten, waarmee verder landverlies grotendeels werd voorkomen. In deze periode is ook de Zeedijk, die zich ten westen van het plangebied bevindt, aangelegd en werd het gebied op grote schaal ontgonnen. De bewoning van het gebied was geconcentreerd langs de

ontginningsas van Assendelft. Op grond van oude kaarten geldt een kleine kans op de aanwezigheid van nederzettingsresten uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd.

Bij graafwerkzaamheden ten behoeve van de bouw van de huidige schuur in 1968 en door het opbrengen van grond en puin kunnen eventueel aanwezige archeologische resten zijn vestoord.

Teneinde deze verwachting te toetsen werd in het plangebied een verkennend en karterend

booronderzoek uitgevoerd. Hieruit blijkt dat de ondergrond van het plangebied, beneden 15 tot 100 cm – mv, bestaat uit matig tot sterk siltige klei (Laagpakket van Walcheren binnen Formatie van Naaldwijk).

De afzettingen zijn vermoedelijk gevormd vanuit het Oer-IJ in de periode Laat-Romeinse tijd en Vroege- Middeleeuwen. Door erosie is het oorspronkelijk aanwezige veenpakket geheel weggeslagen. De kans op de aanwezigheid van archeologische resten uit de periode Bronstijd– Vroege Middeleeuwen kan daarom als nihil worden beschouwd. De bovengrond wordt gevormd door een (sub)recent deels omgewerkt, deels opgebracht pakket. Ten behoeve van het gebruik als erf is het maaiveld verstevigd met baksteen en puin. Dit materiaal heeft geen archeologische betekenis. De fragmenten aardewerk, die in de boringen 1, 6 en 10 zijn aangetroffen, dateren alle uit de periode 1600 – 1800 (tabel 2). Gezien het ontbreken van aanwijzingen van bebouwing op oude kaarten worden deze vondsten als ex situ beschouwd.

ADC ArcheoProjecten adviseert om het terrein vrij te geven voor de voorgenomen ontwikkeling. Het is

echter niet volledig uit te sluiten dat binnen het onderzochte gebied toch nog archeologische resten

voorkomen. Het verdient daarom aanbeveling om de uitvoerder van het grondwerk te wijzen op de plicht

archeologische vondsten te melden bij het bevoegde overheid, zoals aangegeven in artikel 53 van de

Monumentenwet.

(8)

Tabel 1. Overzicht van de verschillende (pre)historische perioden.

Periode Tijd in jaren

Nieuwe tijd 1500 - heden

Middeleeuwen: 450 – 1500 na Chr.

Late Middeleeuwen 1050 - 1500 na Chr.

Vroege Middeleeuwen 450 - 1050 na Chr.

Romeinse tijd: 12 voor Chr. – 450 na Chr.

Laat-Romeinse tijd 270 - 450 na Chr.

Midden-Romeinse tijd 70 - 270 na Chr.

Vroeg-Romeinse tijd 12 voor Chr. - 70 na Chr.

IJzertijd: 800 – 12 voor Chr.

Late IJzertijd 250 - 12 voor Chr.

Midden-IJzertijd 500 - 250 voor Chr.

Vroege IJzertijd 800 - 500 voor Chr.

Bronstijd: 2000 - 800 voor Chr.

Late Bronstijd 1100 - 800 voor Chr.

Midden-Bronstijd 1800 - 1100 voor Chr.

Vroege Bronstijd 2000 - 1800 voor Chr.

Neolithicum (Jonge Steentijd): 5300 – 2000 voor Chr.

Laat-Neolithicum 2850 - 2000 voor Chr.

Midden-Neolithicum 4200 - 2850 voor Chr.

Vroeg-Neolithicum 5300 - 4200 voor Chr.

Mesolithicum (Midden-Steentijd): 8800 – 4900 voor Chr.

Laat-Mesolithicum 6450 - 4900 voor Chr.

Midden-Mesolithicum 7100 - 6450 voor Chr.

Vroeg-Mesolithicum 8800 - 7100 voor Chr.

Paleolithicum (Oude Steentijd): tot 8800 voor Chr.

Laat-Paleolithicum 35.000 - 8800 voor Chr.

Midden-Paleolithicum 300.000 – 35.000 voor Chr.

Vroeg-Paleolithicum tot 300.000 voor Chr.

Bron: Archeologisch Basis Register 1992

(9)

1 Inleiding

1.1 Algemeen

In opdracht van dhr. J.M.A. Brakenhoff heeft ADC ArcheoProjecten een bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd voor het plangebied Zeedijk 9a in Assendelft (gemeente Zaanstad). In het plangebied zal een veestal worden gebouwd. Het onderzoek is uitgevoerd in het kader van een aanvraag van een bouwvergunning en was noodzakelijk om te bepalen of bij de voorgenomen activiteiten de kans bestaat dat archeologische resten in de ondergrond worden aangetast.

1.2 Doelstelling en vraagstelling

Het doel van bureauonderzoek is het verwerven van informatie, aan de hand van bestaande bronnen, over bekende of verwachte archeologische waarden, binnen een omschreven gebied, om daarmee te komen tot een gespecificeerde, archeologische verwachting.

Het doel van het inventariserende veldonderzoek is het aanvullen en toetsen van de op basis van het bureauonderzoek opgestelde gespecificeerde verwachting. Het inventariserend veldonderzoek vond plaats door middel van een verkennend en karterend booronderzoek.

Voor dit onderzoek is een Programma van Eisen (PvE) geschreven.

1

Hierin zijn de volgende onderzoeksvragen opgesteld:

- Het plangebied heeft een bodemkundige situatie die in archeologisch opzicht hoog scoort. In hoeverre is de ondergrond door agrarisch gebruik of ontgrondingen in de 20

e

eeuw verstoord?

- Welke archeologische sporen en artefacten zijn aanwezig?

- Wat is de algemene datering van de archeologische resten?

- Is er sprake van archeologische overblijfselen uit IJzertijd, de Romeinse Tijd, de Middeleeuwen en Post-Middeleeuwen?

- Wat is de aard en de fysieke kwaliteit van de archeologische overblijfselen?

- Bevinden zich nog (afval)kuilen en sloten in het gebied? Hoe zijn deze geconstrueerd en wat is de samenstelling van eventueel botanisch materiaal van de vulling van de bodems van de kuilen en zijkanten/oevers van de sloten?

- Hoe is de samenstelling en de herkomst van de archeologische vondsten?

- Tot welk(e) complextype(s) behoren de archeologische resten?

- Kunnen aparte vindplaatsen onderscheiden worden en zo ja wat is hun begrenzing?

- Wat is de ruimtelijke spreiding van sporen en structuren zowel horizontaal als verticaal?

- Is er sprake van clustering van sporen en structuren binnen een vindplaats?

- Kunnen meerdere bewoningsfasen onderscheiden worden, zo ja in welke mate zijn deze aaneensluitend?

- Wat is de datering of looptijd van de archeologische vondsten en tot welke vondsttypen of vondstcategorieën behoren zij?

- Hoe verhoudt de site zich ten opzichte van analoge vindplaatsen uit dezelfde periode in de regio?

- Wat is de relatie van de site met de rest van de omgeving, in het bijzonder met de kreken die in de buurt liggen?

- In hoeverre vormt de realisatie van de geplande ontwikkeling (graven onder de stal van een kelder tot 1,5 m diepte) een bedreiging voor de archeologische waarden?

Het bureauonderzoek is uitgevoerd op 26 november 2010 en het booronderzoek op 29 november 2010.

Meegewerkt hebben: R.M. van der Zee (senior prospector), J.M. Blom (prospector) en J. Huizer (senior prospector).

1

(10)

2 Methodiek bureauonderzoek

Het onderzoek is uitgevoerd conform de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA), versie 3.2 Landbodems, protocol 4002 Bureauonderzoek.

Het bureauonderzoek bestaat uit de volgende elf processtappen:

1. Afbakenen plan- en onderzoeksgebied en vaststellen consequenties van mogelijk toekomstig gebruik;

2. Aanmelden onderzoek bij Archis;

3. Vermelden (en toepassen) overheidsbeleid;

4. Beschrijven huidig gebruik;

5. Beschrijven historische situatie en mogelijke verstoringen;

6. Beschrijven mogelijke aanwezigheid bouwhistorische waarden in de ondergrond;

7. Beschrijven bekende archeologische en aardwetenschappelijke waarden;

8. Opstellen gespecificeerde verwachting;

9. Opstellen standaardrapport bureauonderzoek;

10. Afmelden onderzoek bij Archis: overdracht onderzoeksgegevens;

11. Aanleveren digitale gegevens bij e-Depot.

De processtappen 1 tot en met 7 leveren gegevens op basis waarvan processtap 8, de gespecificeerde verwachting wordt opgesteld. De gespecificeerde verwachting kan worden beschouwd als een belangrijke conclusie van het bureauonderzoek, omdat hierin wordt aangegeven of, en zo ja, welke archeologische waarden worden verwacht, indien relevant weergegeven op een kaart.

De resultaten van processtappen 1 tot en met 8 worden behandeld in de paragrafen 3.1 tot en met 3.5.

Processtap 9 resulteert in het voorliggende rapport. De processtappen 10 en 11 hebben betrekking op het voor derden openbaar maken van de resultaten van het bureauonderzoek bij onder meer Archis en het e-Depot.

3 Resultaten bureauonderzoek

3.1 Afbakening plan- en onderzoeksgebied en vaststellen van de consequenties van het mogelijk toekomstige gebruik

Het plangebied ligt direct ten oosten van de Zeedijk, op circa 2,5 km ten noordwesten van het dorp Assendelft. Het heeft een oppervlakte van 1040 m

2

. De exacte locatie is weergegeven in afbeeldingen 1 en 2.

Van het plangebied zelf zijn onvoldoende archeologische en aardkundige gegevens beschikbaar om een uitspraak te kunnen doen over de archeologische verwachting. Daarom zijn tevens gegevens betrokken uit de directe omgeving, waarmee het onderzoeksgebied kan worden gedefinieerd als het gebied binnen een straal van circa 500 m rondom het plangebied.

In het plangebied is de bouw van een veestal met een omvang van 26 x 40 m gepland. De veestal zal worden voorzien van een mestkelder. De vloer hiervan zal op 1,5 m –mv worden aangelegd.

De consequentie van de voorgenomen ingreep is dat eventuele waardevolle archeologische resten in de ondergrond worden aangetast.

3.2 Beschrijving huidig gebruik

Het plangebied is momenteel in gebruik als erf. Het centrale en oostelijke deel wordt ingenomen door een veldschuur (voormalige hooischuur). De fundering rust op betonnen voeten, die op 1 m –mv zijn ingegraven. Het noordelijke en westelijke deel bestaat uit een grasveld. Aan de zuidzijde loopt een oprit, die verhard is met betonplaten.

De huidige grondwaterspiegel varieert van circa 70 tot 130 cm –mv. Deze variatie is het gevolg van hoogteverschillen binnen het plangebied.

In het plangebied zijn geen ondergrondse constructies aanwezig. Ten behoeve van het booronderzoek is een KLIC-melding gedaan.

2

Op de aangeleverde tekeningen zijn ter plaatse van het plangebied geen kabels en leidingen weergegeven.

2 meldingsnummer 10G276456

(11)

3.3 Beschrijving van de historische situatie en mogelijke verstoringen De historische situatie is op verschillende kaarten als volgt:

Bron Historische situatie

Kadastrale minuut uit 1811-18323 perceel 216, weiland Topografische kaart uit 18494 onbebouwd, weiland Bonnekaart uit 18775 onbebouwd, weiland Bonnekaart uit 18946 onbebouwd, weiland Bonnekaart uit 19047 onbebouwd, weiland Bonnekaart uit 19138 onbebouwd, weiland Bonnekaart uit 19249 onbebouwd, weiland Bonnekaart uit 1924a10 onbebouwd, weiland Bonnekaart uit 1924aa11 onbebouwd, weiland Topografische kaart uit 195212 onbebouwd, weiland Topografische kaart uit 196113 onbebouwd, weiland Topografische kaart uit 196914 één gebouw Topografische kaart uit 198115 meerdere gebouwen Topografische kaart uit 198816 meerdere gebouwen Topografische kaart uit 199317 meerdere gebouwen KennisInfrastructuur CultuurHistorie (KICH)18 geen aanvullende informatie Cultuurhistorische waardenkaart (CHW) provincie

Noord-Holland

lijnelement van historisch geografische waarde (WAT248G) vlakelement van historisch goegrafische waarde (WAT197G)

Uit de geraadpleegde oude kaarten blijkt dat het plangebied tot eind jaren ’60 in gebruik was als weiland. Op een topografische kaart uit 1969 is voor het eerst bebouwing weergegeven. Het betreft de huidige schuur, die in 1968 gebouwd is. Op topografische kaarten vanaf de jaren ’80 is de situatie vergelijkbaar met de huidige situatie. Rondom het plangebied bevinden zich twee stallen en een woonhuis.

3.4 Beschrijving van bekende archeologische, ondergrondse bouwhistorische en aardwetenschappelijke waarden

De volgende aardwetenschappelijke informatie is bekend van het plangebied:

Bron Informatie Geologie19 Lp. v. Walcheren / Fm. v. Nieuwkoop; zeeklei en -zand met

inschakelingen van veen (Na7)

Geomorfologie20 ontgonnen veenvlakte al dan niet bedekt met klei en/of zand (2M46)

Bodemkunde2122 nesvaaggronden, klei, kalkarm en grondwatertrap II* (M080C-II*);

zware, kalkarme kleigronden (komklei, potklei of zware estuariumklei) op zeezand, zavel, veen, bagger of venige klei;

dikke (meer dan 45 cm) klei op veen, bagger, of venige klei (B5) Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN)23 -0,71 tot -0,24 m NAP

Tot aan het begin van de Middeleeuwen was de Zaanstreek overwegend een hoogveengebied.

24

Het maakte deel uit van het omvangrijke veengebied achter de westelijke strandwallen- en kustduinen. De veenkussens, die bestonden uit oligotroof (voedselarm) veenmosveen, staken enkele meters boven zeeniveau uit en waterden af op kleine veenstroompjes, zoals de Oer-Zaan, die op zijn beurt in het Oer-IJ uitkwam en een verbinding had met het zeegat bij Castricum.

25

Langs de veenstroompjes ontstond

3 Assendelft, Noord Holland, sectie B, blad 2

4 Wolters-Noordhoff 1990.

5 Bureau Militaire verkenningen 1877-1924.

6 Ibid.

7 Ibid.

8 Ibid.

9 Ibid.

10 Ibid.

11 Ibid.

12 Topografische Dienst Nederland 1952-1993.

13 Ibid.

14 Ibid.

15 Ibid.

16 Ibid.

17 Ibid.

18 http://www.kich.nl

19 TNO 2010.

20 DLO-Staring Centrum & Rijks Geologische Dienst 1993.

21 Staring Centrum 1992.

22 Stichting voor Bodemkartering 1954.

23 http://www.ahn.nl/viewer

24 Van Braam 1993.

25 Vos 1992.

(12)

meestal mesotroof veen: zeggeveen en rietzeggeveen, soms broekveen.

26

Tussen 2000 v. Chr. en de Romeinse tijd werd het veengebied door de zee geërodeerd, waarbij grote delen veranderden in kwelders en slikken, zo ook de noordelijke oevers van het Oer-IJ. Aanvankelijk werd overwegend zavel en lichte klei afgezet. Na het begin van de jaartelling, toen het Oer-IJ door verzanding van het zeegat een binnenmeer was geworden, werd vooral zware klei gevormd. De genoemde afzettingen worden

gerekend tot het Laagpakket van Walcheren binnen de Formatie van Naaldwijk.

Nadat de Zuiderzee aan het einde van de 12

e

eeuw verbinding kreeg met het IJ-meer nam de erosie van de veenoevers toe en ontstond uiteindelijk de IJ-boezem. In de 12

e

en 13

e

eeuw vonden opnieuw grote overstromingen plaats waarbij het resterende veen grotendeels werd opgeruimd. De verwoestende invloed hing mede samen met het feit dat het veengebied door ontginning en cultivatie in sterke mate was geoxideerd en ingeklonken en daarmee steeds kwetsbaarder werd.

In de periode 1250 - 1400 werd de Zaanstreek door de aanleg van een aaneengesloten stelsel van dammen en dijken van het buitenwater afgesloten, waarmee verder landverlies grotendeels werd voorkomen. Zo werd in 1288 de Zaan nabij de monding in het IJ afgedamd.

27

De Crommen Ye, een voormalig veenriviertje ten noordwesten van het plangebied, die het IJ verbond met het Alkmaardermeer, werd in 1357 afgesloten, aansluitend op de St. Aagtendijk naar het noorden en op de Wijker en de Westzaner Zeedijken, die in de loop van de 14

e

eeuw als zuidgrens van Hollands Noorderkwartier tot voltooiing kwamen. Het buitendijkse land werd opgevuld met overwegend zware klei, die humeus en kalkrijk is en kenmerken van een onderwaterafzetting vertoont.

28

Deze toestand bleef nagenoeg ongewijzigd tot in de tweede helft van de 19

e

eeuw. In 1861 verkreeg de Amsterdamsche Kanaalmaatschappij concessie voor het aanleggen en exploiteren van een kanaal van het IJ naar zee, het Noordzeekanaal.

29

De gebieden tussen de kanaaldijken en de dijken aan de noordzijde en de zuidzijde van het IJ werden in 1872/1873 drooggemalen. Op deze wijze ontstonden onder andere de Westzanerpolder en de Zaandammerpolder.

De oorspronkelijke bodems in het gebied bestaan uit nesvaaggronden (Mo80C-II*).

30

De gronden behoren tot het Laagpakket van Walcheren binnen de Formatie van Naaldwijk. Hier is het oorspronkelijk aanwezige veenpakket geërodeerd en daarna is er weer klei afgezet.

31

Deze lichte en zware klei is kalkloos en beginnend binnen 80 cm diepte niet gerijpt. Plaatselijk komt ook verslagen veen in de ondergrond voor.

In het onderzoeksgebied/plangebied zijn de volgende archeologische (indicatieve) waarden en ondergrondse bouwhistorische waarden vastgesteld:

Bron Omschrijving Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) middelhoge verwachtingswaarde

Gemeentelijke Cultuur Historische Waardenkaart32 hoge archeologische waarde Archeologische Monumenten Kaart (AMK) AMK-terreinen 5.843 en 14.679 waarnemingen ARCHISII (Archeologisch Informatie

Systeem)

17.794, 35.564, 45.137 en 45.138

vondstmeldingen ARCHISII geen

onderzoeksmeldingen ARCHISII 10.226

Op de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) maakt het plangebied deel uit van een zone met een middelhoge verwachtingswaarde.

Op de Archeologische Monumentenkaart (AMK) is direct ten westen van het plangebied een AMK- terrein van archeologische waarde geregistreerd. Het betreft de Assendelver Zeedijk, waarvan de oorsprong teruggaat tot in de Late Middeleeuwen. De dijk is onderdeel van de oorspronkelijke waterkering van de Zaanstreek en is in de loop der eeuwen aangepast en opgehoogd. Het laatmiddeleeuwse dijklichaam ligt onder de huidige dijk en geeft informatie over de dijkbouw in die periode. In het Assendelverveld, op circa 400 m ten noordoosten van het plangebied is een AMK-terrein van hoge archeologische waarde geregistreerd.

33

Het betreft resten van een nederzetting uit de periode Late IJzertijd – Vroeg-Romeinse tijd.

26 Ibid.

27 Ibid.

28 Ibid.

29 Ibid.

30 Staring Centrum 1992.

31 Vos 1992.

32 Kleij 2009.

33 monument 5.843

(13)

In het plangebied zijn geen onderzoeksmeldingen en waarnemingen geregistreerd. In het onderzoeksgebied daarentegen zijn wel verschillende onderzoeksmeldingen en waarnemingen geregistreerd. Deze worden in het onderstaande besproken, de ligging ervan is weergegeven in afb. 5.

In de Wijkermeerpolder, ten westen van het plangebied, is een archeologische inventarisatie en een veldkartering uitgevoerd.

34

Hierbij zijn onder andere op twee locaties een fragment handgevormd aardewerk uit de periode IJzertijd – Romeinse tijd aangetroffen.

35

Het betrof in beide gevallen een zogenoemde ‘losse vondst’. Aanbevolen werd om voor de vindplaats beschermende maatregelen te nemen. Voor de andere gebieden werd archeologische begeleiding of een vlakdekkende kartering aangeraden. Voor dijkrestanten werd een proefsleuvenonderzoek geadviseerd.

Op 400 m ten noordoosten van het plangebied bevindt zich ‘Assendelver Polders site P’, die in 1981 is opgegraven.

36

Hierbij werden verschillende greppelsystemen en twee huisplaatsen uit de periode vroeg- Romeinse tijd – midden-Romeinse tijd bloot gelegd. De huisplaatsen kenden verschillende fasen van bewoning, waarbij in de latere fasen terpachtige ophogingen werden opgeworpen.

Op 350 m ten oosten van het plangebied bevindt zich ‘Assendelver Polders site S’. Hier werd in 1983 met behulp van luchtfoto’s onderzoek gedaan naar sporen van oude perceleringssystemen.

37

Naar aanleiding van de bevindingen werden op twee plaatsen proefsleuven gegraven. Hierbij kwam een rationeel patroon van parallelle sloten aan het licht, die waren aangelegd om gebied beter te kunnen ontwateren. Eén sloot werd gedateerd als Romeins, een andere sloot als middeleeuws.

3.5 Gespecificeerde verwachting (LS05)

Tot aan de Middeleeuwen maakte het plangebied deel uit van een uitgestrekt hoogveengebied. Door de aanwezigheid van het Oer-IJ, dat een verbinding had met de zee, waren de venen rondom Assendelft goed ontwaterd, waardoor er tijdens een korte periode in de Vroege-IJzertijd, in de Late-IJzertijd en in de Vroeg-Romeinse periode bewoning mogelijk was.

38

Archeologisch onderzoek in de Assendelver Polder, waarbij greppelsystemen en huisplaatsen zijn bloot gelegd, heeft deze bewoning inderdaad aangetoond.

Echter, de ontginning leidde tot oxidatie en inklinking van het veen, waardoor het gebied kwetsbaar werd tijdens stormvloeden. Daardoor werd het wonen op het veen in de Vroege IJzertijd en ook in de Midden- IJzertijd steeds moeilijker. Pas in de Late IJzertijd werd opnieuw bewoning mogelijk.

In de Laat-Romeinse tijd en de Vroege Middeleeuwen trad in de lager gelegen gebieden vernatting op gevolgd door veenvorming. Vanuit het zuid en westen (Oer-IJ) werd het veen echter in toenemende mate aangetast, zo ook ter plaatse van het onderzoeksgebied, waarbij grote delen werden weggeslagen. De kans op de aanwezigheid van archeologische resten uit de Bronstijd – Vroege Middeleeuwen is daarom klein, maar kan niet geheel worden uitgesloten. Eventuele archeologische resten zullen zich, voor zover het Hollandveen Laagpakket, onderdeel van de Formatie van Nieuwkoop, niet of nauwelijks is gërodeerd, in het bovenste deel van het veen bevinden bestaande uit een vermenging van onder meer kleine fragmenten aardewerk, houtskool en bot met het oorspronkelijke substraat. Een dergelijke niveau zal zich manifesteren als een geoxideerde veenlaag. De meeste typen archeologische resten (houtskool, aardewerk, metaal) zullen door de natte en zuurstofloze condities goed zijn geconserveerd.

39

Bot zal als gevolg van het zure milieu slecht geconserveerd zijn.

In de periode 1250 - 1400 werd het gebied door de aanleg van een aaneengesloten stelsel van dammen en dijken van het buitenwater afgesloten, waarmee verder landverlies grotendeels werd voorkomen. In deze periode is ook de Zeedijk, die zich ten westen van het plangebied bevindt, aangelegd en werd het gebied op grote schaal ontgonnen. De bewoning van het gebied was geconcentreerd langs de

ontginingsas van Assendelft. Op grond van oude kaarten geldt een kleine kans op de aanwezigheid van nederzettingsresten uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd.

Bij graafwerkzaamheden ten behoeve van de bouw van de huidige schuur in 1968 en door het opbrengen van grond en puin kunnen eventueel aanwezige archeologische resten zijn vestoord.

34 onderzoeksmeldng 10.226

35 waarnemingen 45.137 en 45.138

36 waarneming 35.564

37 waarneming 17.794

38 Vos 1992.

39 Kars & Smit 2003.

(14)

4 Methodiek Inventariserend Veldonderzoek (IVO-O)

4.1 Kader

De bij het Inventariserend Veldonderzoek toegepaste methoden zijn conform de KNA, versie 3.2 Landbodems, in het bijzonder specificatie VS03 (booronderzoek). Uitgangspunt van het inventariserend veldonderzoek is de gespecificeerde verwachting zoals die is opgesteld in het bureauonderzoek. De strategie voor het veldonderzoek is hierop gebaseerd, alsmede op het voor dit onderzoek opgestelde Plan van Aanpak. Tevens is de strategie voor het veldonderzoek afgestemd op de door de bevoegde overheid opgestelde richtlijnen.

40

De rapportage is opgesteld conform specificatie VS05.

4.2 Methode

In het plangebied zijn grondboringen uitgevoerd met als doel het bepalen van de bodemopbouw en eventuele bodemverstoringen. Dit is de verkennende fase van het inventariserend veldonderzoek.

Vanwege de beperkte oppervlakte van het plangebied en uit oogpunt van efficiëntie is de verkennende fase gecombineerd met de karterende fase van het inventariserend veldonderzoek. Het doel van de karterende fase van dit onderzoek is het systematisch onderzoeken van het plangebied op het voorkomen van de mogelijk in het plangebied voorkomende archeologische resten.

41

Het verkennen van de bodemopbouw gebeurt door de bodemtextuur en, indien relevant, bodemkundige horizonten systematisch te beschrijven. Eventuele afwijkingen van de verwachte bodemopbouw zoals vastgesteld op grond van het bureauonderzoek, en andere niet-natuurlijke bodemkenmerken kunnen er aanleiding toe geven om (delen van) het plangebied als verstoord te beschouwen.

Het karteren van de vindplaatsen gebeurt door het vaststellen van de aan- of afwezigheid van archeologische indicatoren in het opgeboorde materiaal. Archeologische indicatoren zijn bijvoorbeeld fragmenten aardewerk, houtskool, verbrande klei, (on)verbrand bot en andere insluitsels die van nature niet in de bodem voorkomen. Daarnaast kunnen bodemverkleuringen, bijvoorbeeld veroorzaakt door fosfaatverbindingen, een indicatie vormen voor bewoning in het verleden.

Er zijn 11 boringen geplaatst in een grid bestaande uit parallelle raaien met een afstand van 15 m.

Binnen een raai zijn de boringen geplaatst om de 10 m. De boringen zijn zodanig geplaatst dat zij verspringen ten opzichte van die in de aangrenzende raai. Bij boring 4, in de zuidoosthoek van het plangebied, is vanwege de aanwezige betonverharding afgeweken van het boorgrid. Voor de bovengrond is gebruik gemaakt van 7 cm Edelmanboor en voor de diepere ondergrond van een 3 cm guts. De boringen 1 , 3, 4 en 6 t/m 11 zijn doorgezet tot circa 80 cm in de ongestoorde ondergrond tot maximaal 150 cm onder het maaiveld. De boringen 2 en 5 zijn op respectievelijk 50 en 60 cm –mv gestuit op ondoordringbaar materiaal.

De bodemtextuur en archeologische indicatoren zijn beschreven volgens SBB 5.1 van het NITG-TNO waarin ondermeer de standaard classificatie van bodemmonsters volgens NEN5104 wordt gehanteerd.

42

De X- en Y-coördinaten zijn bepaald aan de hand van de lokale topografie en ingemeten met behulp van een meetlint. De hoogte van het maaiveld ter plaatse van de boringen is bepaald aan de hand van AHN- beelden.

43

De gehanteerde boorstrategie heeft een betrouwbaarheid van 100% voor het opsporen van vindplaatsen met een archeologische laag.

44

Vindplaatsen met een lage vondstdichtheid, een kleinere omvang, alsmede lineaire vindplaatsen en puntelementen kunnen hiermee niet worden gekarteerd.

40 Kleij 2010.

41 voor een beschrijving van de mogelijk voorkomende resten; zie paragraaf “gespecificeerde verwachting”, hoofdstuk 3, blz 10

42 Bosch 2005; Normalisatie-Instituut 1989.

43 http://www.ahn.nl/viewer

44 Tol, et al. 2006.

(15)

5 Resultaten Inventariserend Veldonderzoek (IVO-O)

5.1 Lithologische beschrijving

De locatie van de boringen is weergeven in afb. 6. De boorgegevens worden gepresenteerd in Bijlage 1 en 2.

De (diepere) ondergrond, beneden 15 tot 100 cm –mv, bestaat uit pakket half tot bijna gerijpte, matig tot sterk siltige klei met enkele fijnzandige laagjes. De kleur varieert van egaal grijs tot donkergrijs. De zwak humeuze kleilagen binnen het pakket zijn kalkloos, de humusarme kleilagen zijn daarentegen kalkrijk.

Plaatselijk bevatten de lagen plantenresten.

Het kleipakket wordt afgedekt door een heterogeen pakket met sterk variabele dikte. In de boringen 8 t/m 11, die evenwijdig aan de sloot in het noordelijk deel van het plangebied zijn gezet, is het pakket met een dikte van 15 tot 35 cm relatief dun. In de boringen 3, 4 en 6, die naast de bebouwing zijn gezet, is het pakket met een dikte van 60 tot 100 cm relatief dik. Het pakket bestaat onderin veelal uit een sterk zandige of siltige kleilaag, die naar boven toe overgaat in een sterk zandige veenlaag. Beide lagen bevatten plaatselijk zeer veel baksteen- en puinresten, grind, aardewerkscherven (tabel 2),

houtskoolbrokken en soms ook recent materiaal zoals plastic. In de boring 3 en 6 wordt de bovenste 20 tot 30 cm van het pakket gevormd door een puinhoudende zandlaag.

In de boringen 2 en 5 is op respectievelijk 50 en 60 cm –mv gestuit op ondoordringbaar materiaal.

5.2 Interpretatie

Het kleipakket, dat in de ondergrond van het plangebied is aangetroffen, wordt op basis van samenstelling en de landschappelijke ligging gezien als een mariene afzetting (Laagpakket van Walcheren binnen Formatie van Naaldwijk). De afzettingen zijn vermoedelijk gevormd vanuit het Oer-IJ in de periode Laat-Romeinse tijd en Vroege-Middeleeuwen. Door erosie zal in elk geval de top van het oorspronkelijk aanwezige veenpakket weggeslagen zijn. De kans op de aanwezigheid van

archeologische resten uit de periode Bronstijd – Vroege Middeleeuwen kan daarom als zeer klein worden beschouwd.

Het heterogene pakket wordt beschouwd als een (sub)recent deels omgewerkt, deels opgebracht pakket. Ten behoeve van het gebruik als erf is het maaiveld verstevigd met baksteen en puin. Dit materiaal heeft dan ook geen archeologische betekenis. De fragmenten aardewerk, die in de boringen 1, 6 en 10 zijn aangetroffen, dateren alle uit de periode 1600 – 1800 (tabel 2). Gezien het ontbreken van aanwijzingen van bebouwing op oude kaarten worden deze vondsten als ex situ beschouwd.

Als gevolg van de aanwezigheid van grote fragmenten puin en hout in de ondergrond zijn de boringen 2 en 5 op respectievelijk 50 en 60 cm –mv gestaakt.

6 Conclusies

De in het Programma van Eisen en in de Inleiding gestelde onderzoeksvragen kunnen op basis van de bereikte resultaten als volgt worden beantwoord:

Het plangebied heeft een bodemkundige situatie die in archeologisch opzicht hoog scoort. In hoeverre is de ondergrond door agrarisch gebruik of ontgrondingen in de 20e eeuw verstoord?

Uit de samenstelling van de bovengrond, brokken veen en klei vermengd met puin, blijkt dat de bodem tot cira 100 cm –mv is verstoord bij de aanleg van de huidige schuur en de inrichting van het plangebied als erf.

Welke archeologische sporen en artefacten zijn aanwezig?

Bij het booronderzoek zijn geen archeologische sporen waargenomen. Wel zijn in de bovengrond verschillende artefacten in de vorm van fragmenten aardewerk aangetroffen. Of er in het plangebied elders dan ter plaatse van de verrichte boringen archeologische sporen en/of artefacten aanwezig zijn, is alleen met behulp van een vlakdekkende opgraving vast te stellen.

Wat is de algemene datering van de archeologische resten?

De aangetroffen archeologische resten dateren uit de periode vanaf 1600 tot heden. Het betreft echter

opgebracht materiaal zonder archeologische betekenis.

(16)

Is er sprake van archeologische overblijfselen uit IJzertijd, de Romeinse Tijd, de Middeleeuwen en Post- Middeleeuwen?

Er zijn in de boringen geen archeologische overblijfselen uit de IJzertijd, de Romeinse tijd, de Middeleeuwen en Post-Middeleeuwen aangetroffen. Als gevolg van erosie van het veenpakket en verstoring van de bodem bij de aanleg van de huidige bebouwing wordt de kans op de aanwezigheid van deze resten zeer klein geacht.

Wat is de aard en de fysieke kwaliteit van de archeologische overblijfselen?

Deze onderzoeksvraag is niet van toepassing.

Bevinden zich nog (afval)kuilen en sloten in het gebied? Hoe zijn deze geconstrueerd en wat is de samenstelling van eventueel botanisch materiaal van de vulling van de bodems van de kuilen en zijkanten/oevers van de sloten?

Deze onderzoeksvraag is niet van toepassing.

Hoe is de samenstelling en de herkomst van de archeologische vondsten?

Deze onderzoeksvraag is niet van toepassing.

Tot welk(e) complextype(s) behoren de archeologische resten?

Deze onderzoeksvraag is niet van toepassing.

Kunnen aparte vindplaatsen onderscheiden worden en zo ja wat is hun begrenzing?

Deze onderzoeksvraag is niet van toepassing.

Wat is de ruimtelijke spreiding van sporen en structuren zowel horizontaal als verticaal?

Deze onderzoeksvraag is niet van toepassing.

Is er sprake van clustering van sporen en structuren binnen een vindplaats?

Deze onderzoeksvraag is niet van toepassing.

Kunnen meerdere bewoningsfasen onderscheiden worden, zo ja in welke mate zijn deze aaneensluitend?

Deze onderzoeksvraag is niet van toepassing.

Wat is de datering of looptijd van de archeologische vondsten en tot welke vondsttypen of vondstcategorieën behoren zij?

Deze onderzoeksvraag is niet van toepassing.

Hoe verhoudt de site zich ten opzichte van analoge vindplaatsen uit dezelfde periode in de regio?

Deze onderzoeksvraag is niet van toepassing.

Wat is de relatie van de site met de rest van de omgeving, in het bijzonder met de kreken die in de buurt liggen?

Deze onderzoeksvraag is niet van toepassing.

In hoeverre vormt de realisatie van de geplande ontwikkeling (graven onder de stal van een kelder tot 1,5 m diepte)een bedreiging voor de archeologische waarden?

Deze onderzoeksvraag is niet van toepassing.

7 Aanbeveling

ADC ArcheoProjecten adviseert om het terrein vrij te geven voor de voorgenomen ontwikkeling. Het is

echter niet volledig uit te sluiten dat binnen het onderzochte gebied toch nog archeologische resten

voorkomen. Het verdient daarom aanbeveling om de uitvoerder van het grondwerk te wijzen op de plicht

archeologische vondsten te melden bij het bevoegde overheid, zoals aangegeven in artikel 53 van de

Monumentenwet.

(17)

Literatuur en kaartmateriaal

Bosch, J.H.A., 2005: Archeologische Standaard Boorbeschrijvingsmethode, Versie 5.2. Utrecht (TNO- rapport, NITG 05-043-A).

Braam, A. van, 1993: Zaandam in de middeleeuwen. Hilversum.

Bureau Militaire verkenningen, 1877-1924: Bonnekaart, Haarlem, Blad 346, schaal 1:25.000.

DLO-Staring Centrum & Rijks Geologische Dienst, 1993: Geomorfologische kaart van Nederland, schaal 1: 50 000. Blad 24 Zandvoort en Blad 25 Amsterdam. Stichting voor Bodemkartering & Rijks

Geologische Dienst, Wageningen/Haarlem.

Kars, H. & A. Smit (red.), 2003: Handleiding Fysiek Behoud Archeologisch Erfgoed.

Degradatiemechanismen in sporen en materialen. Monitoring van de conditie van het bodemarchief.

Amsterdam (Geoarchaeological and Bioarchaeological Studies, 1).

Kleij, P., 2009: Archeologie nota Zaanstad. Zaandijk.

Kleij, P., 2010: Programma van Eisen. Zaanstad, Assendelft, Zeedijk 9a. Historisch onderzoek en boringen.

Zaandijk.

Normalisatie-Instituut, Nederlands, 1989: Geotechniek, classificatie van onverharde grondmonsters NEN 5104. Delft.

Staring Centrum, 1992: Bodemkaart van Nederland, schaal 1: 50 000. Blad 24 Oost (gedeeltelijk) Zandvoort en Blad 25 Amsterdam. Staring Centrum, Wageningen.

Stichting voor Bodemkartering, 1954: Provincie Noord-Holland (zuidelijk deel) Bodemkundige verkenningskaart. Bijlage 1. Rapport 409. Stichting voor Bodemkartering, Wageningen.

TNO, 2010: Geologische overzichtskaart van Nederland 1:600.000. TNO, Utrecht.

Tol, A.J., J.W.H.P. Verhagen & M. Verbruggen, 2006: Leidraad inventariserend veldonderzoek. Deel:

karterend booronderzoek. Gouda (SIKB uitgave).

Topografische Dienst Nederland, 1952-1993: Topografische Kaart van Nederland, blad 25 C Haarlem / Heemstede / Hillegom / Hoofddorp / Nieuw-Vennep.

Vos, G.A., 1992: Bodemkaart van Nederland 1:50000. Toelichting bij de kaartbladen Blad 24 Oost Zandvoort (gedeeltelijk) en Blad 25 West Amsterdam. Wageningen.

Wolters-Noordhoff, Atlasprodukties, 1990: Grote Historische Atlas van Nederland, deel 1 West- Nederland 1839-1859. Wolters-Noordhoff Atlasprodukties, Groningen.

Geraadpleegde websites

http://archis2.archis.nl http://www.ahn.nl http://www.kich.nl http://www.watwaswaar.nl

Lijst van afbeeldingen en tabellen

Afb. 1 Locatie van het plangebied Afb. 2 Detailkaart van het plangebied Afb. 3 Plangebied gezien in oostelijke richting

Afb. 4 Locatie van het plangebied op de Bonnekaart van 1877

Afb. 5 Indicatieve Kaart Archeologische Waarden, AMK-terreinen en ARCHIS-meldingen Afb. 6 Boorpuntenkaart

Tabel 1. Overzicht van de verschillende (pre)historische perioden.

Tabel 2. Archeologische indicatoren en vondsten

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In opdracht van de gemeente Lansingerland heeft ADC ArcheoProjecten een inventariserend veldonderzoek in de vorm van een waarderend booronderzoek uitgevoerd voor het plangebied

In opdracht van de gemeente Heemskerk heeft ADC ArcheoProjecten een Inventariserend Veldonderzoek (IVO) in de vorm van proefsleuven uitgevoerd voor het plangebied Heemskerk –

Bij het paar met twee jonge kinderen en een bijstandsuitkering doet zich elke maand een tekort voor van 52 euro, nadat alle uitgaven uit zowel het basispakket als het pakket voor

daling woonaantrekkelijkheidsindex (lichte en sterke daling veiligheid, cultureel aanbod) Grafiek 2 geeft de positie van Zaanstad van de afzonderlijke indicatoren van de laatste

Het Waarom van Privacy wordt behandeld in het visie document voor de gemeente Zaanstad.. De visie op Privacy geeft richting aan de manier waarop we met privacy en de

Omdat deze kleine puindeeltjes zijn waargenomen in de geroerde bovengrond, waarin zich veel recent materiaal bevindt en waarin geen andere archeologische indicatoren zijn

Ter plaatse van het onderzoeksgebied kunnen archeologische vindplaatsen uit het Neolithicum worden aangetroffen in de top van - of op de Afzettingen van Calais (Formatie van

In aanvulling op het overige bepaalde in dit artikel, gelden voor het bouwen van overige bouwwerken die niet genoemd zijn in de andere bouwregels van dit artikel