Vraag nr. 3
van 1 oktober 2004
van de heer JAN VERFAILLIE
Intercommunaal presentiegeld – Brief regerings-commissaris
Op 4 juni 2004 keurde de Vlaamse Regering een besluit goed houdende vaststelling van de grenzen en de toekenningsvoorwaarden van het presentie-geld en de andere vergoedingen die in het kader van de bestuurlijke werking van een dienstverle-nende of opdrachthoudende vereniging kunnen worden toegekend. Dat besluit vervangt een eer-der besluit van 6 december 1989 dat deze aangele-genheid regelde.
Bij omzendbrief van 8 juli 2004 geeft de commis-saris van de Vlaamse Regering nadere toelichting bij dit besluit.
De draagwijdte van dit besluit alsmede van de bij-behorende omzendbrief roept bij de intergemeen-telijke samenwerkingsverbanden, alsook bij de gemeenten en provincies zelf heel wat vragen op. Bovendien is er het gegeven dat de omzendbrief tot stand is gekomen in de periode dat de vorige Vlaamse Regering ontslagnemend was, hetgeen de vraag doet rijzen of het uitvaardigen van deze laatste eigenlijk wel tot de zogenaamde "lopende zaken" behoorde.
1. Heeft de omzendbrief van 8 juli 2004 m.b.t. het besluit van 4 juni 2004 op het presentiegeld en de vergoedingen de goedkeuring verkregen van de minister van Binnenlandse Aangelegenhe-den?
2. Was de goedkeuring van deze omzendbrief te verantwoorden op een moment dat de vorige regering ontslagnemend was?
3. Is er over de inhoud van het besluit van 4 juni 2004 en van de omzendbrief van 8 juli 2004 op enige manier overleg geweest met de lokale besturen en met de provincies? Zo niet, om wel-ke redenen werd dit niet noodzawel-kelijk geacht? Antwoord
1. Ik zou er de aandacht van de Vlaamse volksver-tegenwoordiger willen op vestigen dat de brief
van 8 juli 2004 van de regeringscommissaris geen omzendbrief is.
De regeringscommissaris heeft enkel de voorzit-ters van de intergemeentelijke samenwerkings-verbanden op de hoogte willen brengen van de beslissing van de Vlaamse Regering van 4 juni 2004 met betrekking tot het intercommunale presentiegeld. Hij heeft dit initiatief genomen omdat het nieuwe besluit rechtsgevolgen inhield met een onmiddellijke toepassing en de officiële bekendmaking nog enige tijd kon uitblijven. Het besluit is inderdaad pas gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 27 augustus 2004. 2. Een formele goedkeuring van de informatieve
brief van 8 juli 2004 was niet vereist.
Overigens zijn de punten waar de regerings-commissaris de aandacht op vestigt, precies de gewijzigde bepalingen met financiële gevolgen, zonder af te dingen op de inhoud en de draag-wijdte van het besluit.
3. Over het besluit, dat genomen is in uitvoering van artikel 60 van het decreet van 6 juni 2001 houdende de intergemeentelijke samenwerking, is geen overleg gevoerd met de lokale besturen. Dat leek niet noodzakelijk omdat de inhoud volledig in het verlengde ligt van wat het decreet zelf vooropstelt voor de intergemeen-telijke samenwerkingsverbanden zonder rechts-persoonlijkheid: artikel 9 beperkt ook daar de toekenning van presentiegeld tot de leden van het beheerscomité die geen uitvoerend gemeen-telijk mandaat waarnemen. Gelet op de grotere maatschappelijke rol van de dienstverlenende en opdrachthoudende verenigingen is niette-min voor de betrokkenen een enkelvoudig pre-sentiegeld gehandhaafd.