• No results found

Moppen Poëzie van het alledaagse

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Moppen Poëzie van het alledaagse"

Copied!
88
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Moppen

Poëzie van het alledaagse

(2)

Bron afbeelding titelpagina:

(3)

Moppen

Poëzie van het alledaagse

Wat is de toegevoegde waarde van historisch moppenonderzoek?

(4)

Voorwoord

Van kinds af aan heb ik een fascinatie voor humor: als klein meisje met twee oudere broers en een oudere zus werd ik blootgesteld aan een offensief van moppen en flauwe grappen. Hierdoor beheerste ik tijdens mijn kleuterperiode al een breed scala aan grappen. Dit waren in hoofdzaak schuine moppen die ik van mijn tien jaar oudere broers had gehoord, maar zelf niet goed begreep. Maar ach, als kind begrijp je wel meer dingen niet. Mijn plezier in het vertellen werd er niet minder door. Het hoogtepunt van mijn moppencarrière was mijn optreden bij Henny Huisman in

De mini-moppentrommel op vijfjarige leeftijd. Heel Nederland was getuige van mijn schaterlach, nadat ik voor de camera tóch een schuine mop had verteld, ondanks diverse waarschuwingen van mijn moeder. Zij had mij die ochtend nog op het hart gedrukt dat ik gewoon de mop van het olifantje moest vertellen. Maar eenmaal naast Henny Huisman vertelde ik toch de schuine mop over, excusez les mots, ‘Hotel de Blauwe Lul’. Want noch de humor van een kleuter, noch de humor van mensen die leven in een totalitair regime, laat zich van bovenaf sturen. Dat is een stelling die veel auteurs van boeken over humor innemen. Deze stelling werd bevestigd door de drie personen die ik heb geïnterviewd voor mijn scriptie.

In dit voorwoord wil ik mijn respondenten nadrukkelijk bedanken. Zonder hun hulp, bereidheid en enthousiasme was mijn moppenonderzoek niet mogelijk geweest. Ik werd door hen gastvrij ontvangen en tijdens de interviews kreeg ik openhartige antwoorden. Hans Renner, Elka Agoston en Maria Genova: ontzettend bedankt! Daarnaast wil ik mijn begeleidster Susan Aasman bedanken voor haar enthousiasme over mijn onderwerp en voor haar begeleiding.

In deze scriptie kijk ik naar humor en naar moppen. En evenals in mijn kleutertijd, speelt het lachen daarin een grote rol. Maar ik ga dieper dan de oppervlakte: waar ik als kleuter geen belang hechtte aan het begrijpen van de mop, staat het verstehen in mijn scriptie centraal. Dit

verstehen is echter nooit ten koste gegaan van de humor van de mop: het kind in mij bracht mij tijdens interviews tot schateren en heeft ervoor gezorgd dat ik buitengewoon veel plezier had in het uitwerken van mijn onderzoek. Zonder die kleuter in mij, had ik nooit zoveel plezier en motivatie kunnen hebben voor mijn scriptie. Al heb ik de mop over ‘Hotel de Blauwe Lul’ dit maal achterwege gelaten.

(5)

Inhoudsopgave

Voorwoord...4

Inleiding ...6

Hoofdstuk 1. Historische humor ...10

§ 1.1. Humor en moppen ...10

Wat is humor?...11

Wat is een mop?...13

De grenzen van de lach...14

§ 1.2. Humor en geschiedenis...15

Historiografie...15

Humor en cultuur...16

Historische empathie...17

§ 1.3. Humorologie ...20

Psychologie, filosofie, antropologie of sociologie?...20

Humor en de antropologisch-sociologische benadering...22

Vier functies van humor...23

Hoofdstuk 2. Bron en methode ...27

§ 2.1. Moppen in de New Cultural History ...28

§ 2.2. Bronnenkritiek ...31

Beperkingen van het gebruik van de mop...31

Algemene kritiek...31

Opgetekende moppen...33

Oral history en moppen...34

§ 2.3. Methodologie ...38

De hermeneutische interpretatiemethode...38

Het moppen-stappen-model...39

Toepassing...40

Hoofdstuk 3. Poëzie van het alledaagse tijdens het communisme ...45

§ 3.1. Moppen uit het voormalig Oostblok...46

§ 3.2. Moppenanalyse ...51

1. Hans Renner, Tsjechië...51

2. Elka Agoston, Bulgarije...55

3. Maria Genova, Bulgarije...58

§ 3.3. Moppen in perspectief...62 Analyse en vergelijking...62 Conclusie...66 Conclusie ...68 Literatuurlijst ...71 Bijlagen ...75

Bijlage 1. Interview Hans Renner...75

Bijlage 2. Interview Maria Genova...80

Bijlage 3. Vervolginterview Hans Renner ...83

Bijlage 4. Interview Elka Agoston...85

(6)

Inleiding

“Er is nauwelijks iets zoo belangrijk voor het verstaan van een tijd als het komische, dat

die tijd voortbracht.”1

Johan Huizinga Zoals Johan Huizinga al aangaf, is humor van waarde om een periode te kunnen begrijpen. Sommige humorvormen zoals spotprenten zijn inmiddels een gangbare bron van historisch onderzoek. Andere vormen zoals moppen zijn voor historici vooralsnog onontgonnen terrein. In deze cultuurhistorische scriptie doe ik onderzoek naar de mop als bron: wat is de toegevoegde waarde van historisch moppenonderzoek van een bepaalde periode? Ook kijk ik naar de praktijkkant van dergelijk onderzoek: in hoeverre en op welke manier is het uitvoerbaar?

Voor sociologen zijn humor en moppen een gebruikelijk onderwerp van onderzoek. Zo promoveerde Giselinde Kuipers, cultuursocioloog aan de Universiteit van Amsterdam, in 2001 op onderzoek naar de moppencultuur in Nederland. Haar proefschrift is gepubliceerd onder de titel Goede humor, slechte smaak. Nederlanders

over moppen.2 In dit boek kijkt zij voornamelijk naar de vorm van moppen.3 Wanneer is iets grappig, wat is humor? Waarom vinden mensen het leuk om naar een grappig verhaal te luisteren?

Mensen willen aan het lachen gemaakt worden. Maar een mop is niet alleen grappig, hij heeft dikwijls ook andere functies. Over deze functies schreef emeritus hoogleraar cultuursociologie Anton Zijderveld in 1971 Sociologie van de zotheid. De

humor als sociaal verschijnsel. In dit boek zet Zijderveld verschillende functies van humor in groepen uiteen. Hierbij is de inhoud van een grap belangrijk. Met de informatie die wordt doorgegeven met een grap, kan een groep zich bijvoorbeeld afzetten tegen een andere groep, of stoom afblazen die niet openlijk geuit kan worden in een onderdrukte maatschappij. Volgens Zijderveld is humor het spelen met bestaande en

1

Johan Huizinga, Verzamelde werken IV, Cultuurgeschiedenis II (Haarlem 1949) 34.

2

Giselinde Kuipers, Goede humor, slechte smaak. Nederlanders over moppen (Utrecht 2001).

3 Introductie van Giselinde Kuipers

(7)

geïnstitutionaliseerde meanings4 in de samenleving, zoals de macht van de koning en de Kerk in de Middeleeuwen.5 Soms worden de grappen door de luisteraar ervaren als humoristisch en bevrijdend, soms als pijnlijk, afhankelijk van de waarden van de luisteraar. Ook antropoloog Chrisitie Davies heeft over de functies van grappen geschreven. Davies wordt beschouwd als de belangrijkste Britse humoroloog.6 Zijn boek

Jokes and their relation to society heeft mij geïnspireerd tot het schrijven van deze scriptie. In dat boek komt Davies tot de conclusie dat in alle geïndustrialiseerde landen (met uitzondering van Japan) moppen worden verteld over domheid en stompzinnigheid. Het mikpunt van de moppen zijn vaak groepen aan de rand van de samenleving, zoals etnische groepen of de inwoners van buurlanden.7 In Nederland zijn de zogenaamde ‘Belgenmoppen’ bekend.8 Davies was tot 2006 emeritus hoogleraar sociologie aan de Universiteit van Reading.9

Omdat moppen volgens sociologen inzicht kunnen geven in een samenleving, wil ik in deze scriptie het belang aantonen van historisch humoronderzoek in het algemeen en moppenonderzoek in het bijzonder. Moppen zijn interessant, omdat ze van iedereen zijn: ze zijn niet bedacht door één persoon, maar worden steeds opnieuw vormgegeven in het doorvertellen. Hierdoor is een mop een cultuuruiting van de groep waarin hij wordt doorverteld. 10 Immers, een mop wordt alleen doorverteld als meerdere mensen uit een groep hem grappig vinden. Een mop die niet grappig gevonden wordt, wordt niet doorverteld en zal dus verdwijnen. Dit darwinistisch principe van moppen zet ik in het eerste hoofdstuk uiteen. Ook definieer ik het begrip humor en betoog ik waarom het cultuurgebonden is. Daarnaast ga ik in op de mogelijke functies van humor en de voorwaarden om historische humor te kunnen begrijpen, de zogenaamde historische empathie.

4 Zijderveld vertaalt in zijn boek Sociologie van de zotheid de term ‘meanings’ met ‘zinsinhouden’. Dit

vind ik zelf geen bruikbare term en daarom houd ik in mijn scriptie de term meanings aan.

5 A.C. Zijderveld, Sociologie van de zotheid. De humor als sociaal verschijnsel (Meppel 1971) 22. 6

George Paton, ‘Jokes and their relation to society. Christie Davies’, Sociology 34 (2000) 352-354, aldaar 352.

7 Davies, Jokes, 63-64. 8 Ibidem, 64.

9

Universiteitspagina van Chirstie Davies

http://www.spirs.rdg.ac.uk/Sociology/sociobiogs/Davies.html geraadpleegd op 13 december 2007 om 12:19.

(8)

In het tweede hoofdstuk plaats ik moppenonderzoek in een cultuurhistorische stroming, die de alledaagse cultuur van een periode centraal stelt. Ik onderzoek of moppen onderdeel zijn van dit terrein, wat door semioloog Jury Lotman “the poetics of

everyday behavior” wordt genoemd.11 Ook geef ik in dit methodologische hoofdstuk mijn bronnenkritiek en ontwikkel ik aan de hand van Clifford Geertz’ thick description en de hermeneutische methode mijn eigen moppen-stappen-model. Dit analyse-model pas ik in mijn laatste hoofdstuk toe op een casestudy, waarin ik onderzoek doe naar de moppen tijdens de naoorlogse periode van het communisme in Midden- en Oost-Europa. Het ‘moppen tappen’ was toen een uitlaatklep, een manier om stoom af te blazen. Voor mijn onderzoek heb ik drie personen geïnterviewd die dit aan den lijve hebben ondervonden. Zij hebben tijdens het communisme in Midden- of Oost-Europa gewoond. Ik heb hen gevraagd naar hun ervaringen met de rol van humor en moppen in een onderdrukte samenleving. Ik vroeg ik hen naar voorbeelden van de moppen die zij vroeger vertelden.

Politieke grappen zijn onlosmakelijk verbonden zijn met een totalitair systeem. Christie Davies schrijft: “In a free society there is less work for humour to do.”12 Ook een respondent vertelde over de moppen tijdens het communisme in Tsjechië: “Op het moment dat het communistisch regime viel, waren er geen grappen meer. De hele moppencultuur verdween. Nu staat alles in de krant. De functie van politieke moppen in een democratische samenleving is er niet. Het hoort bij een autoritair, totalitair regime.”13 Robert Cochran, hoogleraar Engels aan de Universiteit van Arkansas, schreef in 1986 tijdens zijn verblijf in Roemenië: “Romanians express themselves most characteristically and most profoundly in their joking. (…) If you knew all the jokes, you’d know everything important.”14 Communistische moppen zijn onderwerp van mijn casestudy, omdat ik wil onderzoeken of de moppen inderdaad karakteristiek zijn voor een periode. De moppen die mijn respondenten tijdens de interviews vertelden, ga ik aan de hand van mijn moppen-stappen-model ga analyseren. Op deze manier onderzoek ik de centrale vraag van deze scriptie: wat is de toegevoegde waarde van historisch moppenonderzoek

11 Peter Burke, ‘Unity and variety in Cultural history’, in: idem, Varieties of cultural history (Cambridge

1997) 183-212, aldaar 194.

12

Christie Davies, Jokes and their relation to society (Berlijn en New York 1998) 99.

13

Interview met Hans Renner, 25 september 2007.

14 Robert Cochran, ‘What courage! Romanian “our leader” jokes’, The journal of American folklore 102

(9)
(10)

Hoofdstuk 1. Historische humor

“Een inwoner van Abdera had zijn vaders lijk verbrand, zoals de traditie het wilde. Hij

rende naar huis, naar zijn zieke moeder en zei: ‘Er is nog wat hout over! Als het voor jou oké is, laat je er dan op verbranden.’”15 [Griekenland, late oudheid]

Moppen worden gemaakt voor ‘de grap’, onschuldig en zonder serieuze betekenis. Humor heeft een spelkarakter en lijkt daardoor een oppervlakkig fenomeen. Maar is humor inderdaad zo oppervlakkig? Nee, humor is niet slechts een spel. Volgens veel ‘humorologen’ heeft humor vaak paradoxale psychologische en sociologische dimensies. Omdat ambiguïteit en tegenstellingen centraal staan in de meeste moppen, zijn de psychologische en sociologische dimensies vaak moeilijk te doorgronden. In dit hoofdstuk zal ik vanuit drie disciplines meer vertellen over deze dimensies, en ingaan op humortheorieën, ook wel ‘humorologie’ genoemd.16 Maar eerst ga ik in op de begrippen ‘humor’ en ‘mop’, en geef ik een indicatie van wat er zoal over humor uit het verleden is geschreven. Ook bepleit ik waarom empathische vermogens van latere luisteraars of lezers noodzakelijk zijn voor een goed begrip van historische humor. Naast de bronnenkritische methode is inlevingsvermogen belangrijk bij het interpreteren van humor, meer dan bij andere historische bronnen. Immers, zonder historische empathie zullen wij de humor in bovenstaande grap uit de late oudheid niet herkennen.

§ 1.1. Humor en moppen

Het gebruik van het tegenwoordige begrip humor voor de grappen uit de Middeleeuwen en Vroegmoderne Tijd is een anachronisme. Tot en met de Middeleeuwen was ‘humor’ namelijk een fysiologisch begrip: het betekende ‘lichaamssap’. In de loop van de zestiende eeuw kreeg humor een andere, karakterologische betekenis. Het woord werd meer en meer gebruikt om de afwijkende persoonlijkheidskenmerken en gedragingen aan te duiden die zouden worden veroorzaakt door een gebrek aan evenwicht tussen de

15 Een mop uit de Late Oudheid, afkomstig uit het moppenboek ‘De Filogelos’. Patrick De Rynck en Mark

Pieters, Komt een Griek bij de dokter. Humor in de Oudheid (Amsterdam 2007) 190.

16

(11)

vier lichaamssappen.17 Juist omdat mensen met dergelijk gedrag afweken van de normen, waren de ‘humoristen’ lachwekkend. De oorspronkelijke betekenis van ‘humor’ betrof dus het object van het lachen, niet de aanleg om het lachwekkende op te merken of in het leven te roepen.18 Pas in de negentiende eeuw werd de term humor de algemene aanduiding voor aanleidingen tot lachen.19 Ook het woord ‘mop’ wordt in de Nederlandse taal pas sinds de negentiende eeuw in de huidige betekenis gebruikt.20 In onze buurtalen Frans, Duits en Engels is nooit een apart woord ontstaan voor de mop, maar in die landen worden wel degelijk moppen verteld en onderscheiden ze de mop ook als genre.21 Het Engelse woord ‘joke’ is bijvoorbeeld een benaming voor zowel een grapje dat eenmalig gemaakt wordt, als voor een mop die doorverteld kan worden.

Wat is humor?

Humor is een moeilijk te definiëren begrip. McGhee en Goldstein, onderzoekers in de psychologie, proberen het in hun boek The psychology of humour (1972) niet eens, “for

the simple reason that there is no single definition of humor acceptable to all investigators in the area”.22 Mahadev Apte daarentegen, emeritus hoogleraar culturele antropologie aan Duke University, geeft in zijn boek Humor and laughter. An

anthropological approach (1985) in tweehonderd woorden een vierdelige definitie van humor23

, welke ik vanwege de omvang hier niet zal herhalen. Ook in de meeste andere studies over humor die ik ben tegengekomen, hebben de auteurs moeite gehad een beknopte, heldere definitie van humor te formuleren. Sociologe Giseline Kuipers geeft in haar artikel ‘Humor, schaamte en beschaving’ (1997) een korte omschrijving, namelijk dat zij het woord ‘humor’ als aanduiding gebruikt voor datgene wat mensen aan het lachen maakt.24

C.P. Wilson, hoogleraar Engels aan Boston College, gebruikt in zijn boek

Form, content, use and function (1979) ‘humor’ en ‘grap’ als synoniemen en definieert

17 Marnix Beyen en Johan Verberckmoes (red.), Humor met een verleden (Leuven 2006) 13. 18 Beyen en Verberckmoes, Humor, 13.

19 Giselinde Kuipers, ‘Humor, schaamte en beschaving’, in: Nico Wilterdink, Johan Heilbron en Abram de

Swaan (red.), Alles verandert. Opstellen voor en over J. Goudsblom (Amsterdam 1997) 226-235, aldaar 226.

20 Jan Nicolaas Bremmer en Herman Roodenburg, Homo ridens. Humor van de oudheid tot heden

(Amsterdam 1999) 14.

21

Kuipers, Goede humor, 34-35.

22

Paul E. McGhee en Jeffrey H. Goldstein (red.), The psychology of humour (New York 1972) xxi.

(12)

het in dezelfde geest als Kuipers, namelijk als elke stimulatie die amusement oproept en ervaren wordt als grappig.25 Zowel de definitie van Kuipers als de definitie van Wilson vind ik niet toereikend, want ook humor die niet tot lachen aanzet is humor.

Wellicht is humor zo moeilijk te definiëren, omdat het in de woorden van Kuipers met smaak te maken heeft.26 Wat iemand ‘grappig’ vindt, is afhankelijk van de betekenis die iemand hecht aan bepaalde woorden, handelingen of combinaties hiervan. Deze betekenis brengt mij bij de definitie van Marnix Beyen en Johan Verberckmoes. Verberckmoes, hoogleraar Geschiedenis en Beyen, docent Geschiedenis van de Nieuwste Tijd aan de Katholieke Universiteit Leuven onthouden zich ervan in de bundel Humor

met een verleden (2006) een eenduidige definitie op te stellen van het begrip humor. Zij beschouwen het als een vorm van betekenisgeving, waarbij het van de betekenisgever zelf afhangt wat humor is: zodra iemand in een bepaalde gebeurtenis, persoon of cultureel artefact aanleiding ziet om zijn gevoel voor ernst tijdelijk terzijde te schuiven, is er volgens hen sprake van humor.27 Humor is volgens Beyen en Verberckmoes dus een vorm van betekenisgeving en daarom zien zij humor als een subjectief fenomeen.

Door humor als een manier van betekenisgeving te definiëren, wordt het afhankelijk van ruimere processen van een cultuur. Datgene wat iemand, in de woorden van Beyen en Verberckmoes, ‘niet ernstig’ vindt en de manier waarop hij of zij daarop reageert, wordt bepaald door de manier waarop deze persoon de wereld rondom zich mentaal structureert, door de waardenschaal en de gedragscodes die hij of zij daarbij opstelt.28 Omdat humor onderdeel is van deze processen van betekenisgeving, is het onderzoeken van vormen van humor uiterst zinvol. De betekenisgeving van het individu, binnen de ruimere processen van een cutluur, is representatief voor het collectief.

De definitie van Beyen en Verberckmoes, humor als vorm van betekenisgeving, waarbij het van de betekenisgever afhangt wat humor is, sluit het best aan bij mijn ideeën over humor. Waardering van humor is namelijk sterk afhankelijk van cultuur, natie, generatie, geslacht en/of subcultuur.29 De definitie van Beyen en Verberckmoes maakt de

25 C.P. Wilson, Jokes. Form, content, use and function (Londen 1979) 2. 26

Kuipers, Goede humor, 4.

27

Beyen en Verberckmoes, Humor, 17.

28 Ibidem, 18.

(13)

analyse en interpretatie van vormen van humor zinvol. Daarom zal ik deze definitie van humor in mijn scriptie gebruiken.

Wat is een mop?

Giselinde Kuipers geeft in haar boek Goede humor, slechte smaak de volgende definitie van een mop: ‘een mop is een humoristische tekst, met aan het eind een onverwachte omkering of ontknoping, de clou’.30 Kuipers somt verderop in haar de boek de kenmerken van een mop op: er moeten een clou, herkenbare personages en settings zijn, en er zijn eisen voor de opbouw.31 Deze definitie houd ik aan in mijn scriptie, al zal ik minder de nadruk leggen op de voorwaarden voor de vorm van een mop, zoals Kuipers doet. Belangrijker vind ik de intentie van de verteller, en de betekenisgeving waarvan humor een vorm is.

In tegenstelling tot andere vormen van humor zoals spotprenten, komedies en grappige essays, zijn moppen van iedereen: ze zijn niet bedacht door één specifiek persoon, maar worden steeds opnieuw verteld en vormgegeven in een interactie. Dit maakt moppen interessant. Ze worden anoniem bedacht en verspreid door veel verschillende mensen die geen algemeen doel dienen.32 Hierdoor zijn moppen essentieel anders dan andere vormen van humor, omdat ze geen auteur hebben.33

Een mop is pas een mop als hij wordt doorverteld: dan pas wordt een grappig verhaal een mop, en is het niet langer een individuele creatie.34 Het feit dat een mop een

oral tradition is, heeft als implicatie dat deze vorm van mondelinge literatuur35 voor haar voortbestaan afhankelijk is van het ‘doorvertellen’. Een mop wordt alleen veelvuldig doorverteld als meerdere mensen uit de groep hem grappig vinden. Daarom gelden voor mondeling overgedragen genres als de mop keiharde darwinistische principes36: moppen die niemand leuk vindt, zullen niet worden doorverteld en krijgen daardoor niet de kans om te overleven. Dergelijke verhaaltjes zijn een eenmalige reden tot (glim)lachen, maar

30

Kuipers, Goede humor, 13.

31 Ibidem, 34.

32 Christie Davies, Ethnic humor around the world. A comparative analysis (Bloomington 1990) 3. 33 Davies, Ethnic humour, 3.

34

Kuipers, Goede humor, 14.

35

‘Mondelinge’ of ‘orale literatuur’ zijn begrippen afkomstig uit de culturele antropologie. Zie

bijvoorbeeld M.R. MacDonald, Traditional storytelling today: an international sourcebook (Chicago 1999).

(14)

worden nooit een mop. Ook een mop die niet meer leuk gevonden wordt, sterft uit als er niet genoeg mensen zijn om hem door te vertellen. Deze survival of the fittest-selectie maakt de mop tot een sociaal feit: het is een cultuuruiting van de groep waar hij wordt doorverteld.37

De grenzen van de lach

Volgens zowel Giselinde Kuipers als Anton Zijderveld markeert humor de morele en sociale grenzen van een samenleving of groep. Enerzijds gaan grappen namelijk vaak over taboes of ‘pijnlijke’ onderwerpen, waarbij ze morele grenzen raken of overschrijden. Volgens Zijderveld is dit ook de definitie van humor: het spelen met bestaande en geïnstitutionaliseerde betekenissen in de samenleving. 38 Een grappenmaker speelt volgens de socioloog met deze betekenissen, maar blijft hierbij binnen de grenzen van de lach.39 Ook Kuipers ziet deze grenzen, en verbindt de geschiedenis van het lachen met de ontwikkeling van schaamtegrenzen.40 Sinds de Middeleeuwen is de schaamtegrens opgeschoven en zijn mensen zich voor steeds meer dingen gaan schamen. Tegelijk met deze schaamtegrens verschoven de grenzen van de humor, aldus Kuipers.41

Naast de morele grenzen van humor, noemt Kuipers ook de sociale grenzen van humor. Zij ziet humor als een krachtig middel om mensen samen te binden en anderen uit te sluiten.42 Bijvoorbeeld door mensen in een mop belachelijk te maken of een verwijzing te maken die niet iedereen snapt. Volgens Kuipers maakt de lach groepsgrenzen zichtbaar en voelbaar.43 Op dit aspect van humor zal verderop in dit hoofdstuk terugkomen.

37 Ibidem, 25-26.

38 Zijderveld, Sociologie, 22. 39 Ibidem, 23.

40

Kuipers, ‘Humor, schaamte en beschaving’, 234.

41

Ibidem, 228.

(15)

§ 1.2. Humor en geschiedenis

In deze paragraaf bespreek ik een aantal studies waarin wordt gekeken naar humor uit het verleden. Deze korte historiografie is geen volledig overzicht van alle publicaties, maar slechts een indicatie van wat er is geschreven over humor en geschiedenis. Vervolgens ga ik in op het verband tussen de cultuur van een groep en de humor die gebruikelijk is, in het bijzonder de moppen die verteld worden. Tenslotte bespreek ik de voorwaarden die nodig zijn voor het begrijpen van historische humor. Want, in hoeverre is humor een spel en wat ligt er onder de oppervlakte?

Historiografie

In dit korte overzicht van de geschreven boeken over het onderwerp humor en geschiedenis, beperk ik mij tot de Nederlandstalige regio: Nederland en Vlaanderen. De eerste publicatie over humor van vroeger is van Anton Zijderveld. In zijn boek Sociologie

van de zotheid. De humor als sociaal verschijnsel (1971) formuleerde Zijderveld zijn humortheorie over de sociale functies en dimensies van humor. Op deze humortheorie kom ik in paragraaf 1.3. terug. Daarnaast deed Zijderveld in dit boek ook twee casestudies waarin hij humor in een historisch perspectief plaatste, te weten: ‘Het bewind van de zotheid in de Middeleeuwen’ en ‘De macht van de hofnar in de Middeleeuwen’.44 Carnaval en de nar zijn ook onderwerp van studies van Herman Pleij, sinds 1981 hoogleraar Historische Nederlandse Letterkunde aan de Universiteit van Amsterdam.45 Zo schreef hij onlangs het boek De eeuw van de zotheid. Over de nar als maatschappelijk

houvast in de vroegmoderne tijd (2007). Daarvoor had de mentaliteitshistoricus al twee artikelen gepubliceerd over humor: ‘Humor als Waffe in der spätmittelalterlichen Stadtkultur der Niederlande’ (2004) en ‘Institutionalized Laughter in Dutch Literature and Society during the late Middle Ages and the Early Modern Period’ (2005).46

In zijn eerste boek over humor beperkt ook Johan Verberckmoes zich tot de Vroegmoderne tijd. In Schertsen, schimpen en schateren. Geschiedenis van het lachen in

de Zuidelijke Nederlanden, zestiende en zeventiende eeuw (1998) beschrijft

44

Zijderveld, Sociologie, respectievelijk 64-81 en 82-109.

45

Universiteitspagina van Herman Pleij. http://cf.hum.uva.nl/nhl/Pagina%20Pleij.htm geraadpleegd op woensdag 15 augustus 2007 om 12:23.

(16)

Verberckmoes de ontwikkeling van humor in de zestiende en zeventiende eeuw in de Zuidelijke Nederlanden. Deze ontwikkeling verbindt hij met onder andere het bewind van Karel V, de hervorming, de opstand en de contrareformatie.

Tot dit moment beperkten alle auteurs over historische humor zich nog tot de Middeleeuwen en de Vroegmoderne tijd. Dit veranderde met de bundel Homo ridens.

Humor van de oudheid tot heden (1999), onder redactie van Jan Bremmer en Herman Roodenburg. Jan Bremmer is hoogleraar in de godsdienstgeschiedenis en -wetenschap aan de Rijksuniversiteit Groningen. Herman Roodenburg is onderzoeker Materiële Cultuur aan het Meertens Instituut in Amsterdam en sinds 2002 bijzonder hoogleraar Historische Antropologie aan de Katholieke Universiteit Leuven. Deze diverse redactie zorgde voor een even diverse bundel over humor: Homo ridens bevat elf artikelen, chronologische geordend, over humor in het oude Griekenland tot humor in Duitsland in de negentiende eeuw. De bundel wordt afgesloten met een artikel over antropologisch humoronderzoek.

Eenzelfde diverse opzet heeft de bundel Humor met een verleden (2006) onder redactie van Johan Verberckmoes en Marnix Beyen. In dit boek staan twaalf artikelen geschreven door historici, taal- en literatuurwetenschappers, geordend op de thema’s ‘Humor als toegangsproef’ en ‘Humor als verboden vrucht’. Zoals de thematische ordening al doet vermoeden, staat humortheorie in deze bundel centraler dan in Homo

ridens. Zo beschrijven de auteurs niet alleen de humor van een bepaalde regio en periode, maar ook hoe humor de sociale en culturele realiteit structureerde en bewijzen daarmee hoe humor een nuttig ‘spoor’ is om diep door te dringen in het functioneren van sociale groepen.

Een stuk minder divers, en minder theoretisch, is het boek Komt een Griek bij de

dokter (2007) van Neerlandicus Mark Pieters en classicus Patrick de Rynck. In dit boek worden de vele vormen van humor tijdens de oudheid besproken, maar zonder deze vormen te verbinden aan maatschappelijk ontwikkelingen of humortheorieën.

Humor en cultuur

(17)

bundel Humor met een verleden dat humor een uitgelezen ingang is tot de culturele codes van (homogene) samenlevingen of sociale groepen.47 Ook Mahadev Apte hecht veel culturele waarde aan humor, en schrijft dat kennis van de humor van een samenleving of groep ook kennis verschaft over de cultuur van een groep.48 Daarom pleit Apte voor humoronderzoek. Zijn standpunt onderbouwt hij in de inleiding van Humor and laughter met twee argumenten: ten eerste dat humor door de cultuur van de samenleving of groep bepaald wordt, omdat het voornamelijk het resultaat is van (zowel individuele als collectieve) culturele denkbeelden. Kennis van deze culturele denkbeelden, waaronder de culturele waarden, is volgens Apte een voorwaarde voor het produceren en herkennen van humor. Het tweede argument vloeit voort uit het eerste: indien de fundering van humor cultureel is, zal onderzoek naar de humor van een groep inzicht geven in de culturele systemen.49

Historische empathie

Bremmer en Roodenburg vragen het zich in Homo ridens af: in hoeverre is humor veranderd door de eeuwen heen?50 Deze vraag stellen zij wellicht ten overvloede. Immers, iedereen weet dat grappen veranderen. Moppen uit de jaren vijftig zullen tegenwoordig misschien een glimlach teweeg brengen, met kennis van de toenmalige waarden en normen, maar echt grappig zal hij niet gevonden worden. Hoe komt dat? Zoals eerder geschreven, is humor cultureel afhankelijk. Op het moment dat in een samenleving of groep de cultuur verandert, waaronder de culturele denkbeelden zoals waarden en normen, dan zal de humor mee veranderen. Dit betekent dat des te verder de te onderzoeken samenleving van de onderzoeker afstaat, des te moeilijker het zal zijn om de moppen inhoudelijk op een juiste manier te interpreteren.

In het geval van moppen uit het verleden is er dus een zekere historische empathie nodig om het grappige van de mop in te zien. Hoe kan deze historische empathie verkregen worden? Zowel Apte als het duo Beyen en Verberckmoes hebben voorwaarden opgesteld voor het begrijpen van humor van vroeger.51 Beide partijen noemen kennis van

47 Beyen en Verberckmoes, Humor, 13. 48

Apte, Humor and laughter, 16.

49

Ibidem, 16-17.

50 Bremmer en Roodenburg, Homo ridens, 20.

(18)

de taal als de belangrijkste voorwaarde voor het begrijpen van humor. Taal is namelijk essentieel voor het verspreiden en begrijpen van humor. De tweede voorwaarde die in beide boeken genoemd wordt, is kennis van de culturele en sociale context. Naar deze context verwijst de taal van de humor immers. Beyen en Verberckmoes wijzen erop dat deze referentiekaders, sterker nog dan taal, ‘contingent’ zijn, en dus historisch bepaald. Ten derde noemen beide partijen kennis van de normen die de samenleving of groep stelde aan humor als dusdanig. In de groep moet er namelijk overeenstemming zijn geweest over de culturele gepastheid van de tegenstellingen en overdrijvingen in humor.52

Laten wij nu, de historische empathie inachtnemend, terugkeren naar de eerder genoemde mop over een inwoner van Abdera.53 Deze mop stamt uit de late oudheid. Aan de eerste voorwaarde voor het begrijpen van de mop, kennis van de taal, wordt voldaan dankzij Patrick de Rynck en Mark Pieters, auteurs van het boek Komt een Griek bij de

dokter, humor in de Oudheid. De tweede voorwaarde wordt lastiger: kennis van de culturele en sociale context. Hier schieten Bremmer en Roodenburg te hulp: in het hoofdstuk ‘Grappen, grapjassen en grappenboeken in het oude Griekenland’ schrijft Jan Bremmer dat vrouwenhaat wijdverspreid was in de oudheid.54 Vandaar dat de moeder het mikpunt in de mop is. Maar waarom gaat het in de mop specifiek over een inwoner van Abdera? Ook hier weet Jan Bremmer het antwoord, wat ons tevens bij de derde voorwaarde brengt, namelijk de normen die de samenleving of groep stelde aan humor. In de oudheid werden volgens Bremmer veel grappen gemaakt over steden die bekend stonden om hun ‘domheid’, te weten: Cyme (de westkust van Turkijke), Sidon (Libanon) en, inderdaad, Abdera (Thracisch Griekenland).55 Aan de hand van de drie voorwaarden komen wij dus tot historische empathie, en zien wij de humor in van de mop van ruim 1500 jaar geleden. Overigens wijst Jan Bremmer erop dat niet alleen vrouwen dikwijls het mikpunt waren van grappen, maar ook dokters. De medische zorg stond toen immers pas in de kinderschoenen, aldus Bremmer, en dokters opereerden soms in het theater of

52 Ibidem.

53 “Een inwoner van Abdera had zijn vaders lijk verbrand, zoals de traditie het wilde. Hij rende naar huis,

naar zijn zieke moeder en zei: ‘Er is nog wat hout over! Als het voor jou oké is, laat er je dan op verbranden.’” De Rynck en Pieters, Humor in de Oudheid, 190.

(19)

op de hoeken van de straten.56 Met deze historische empathie zal het begrijpen van de volgende mop geen probleem meer zijn. “Toen zijn patiënt pijn leed en luidkeels

schreeuwde, nam de dokter uit Cyme een wat botter mes.”57

(20)

§ 1.3. Humorologie

Moppen zijn, zoals alle vormen van humor, bedoeld om te amuseren, om mensen aan het lachen te maken. Humor is een plezierige ervaring, die vaak gepaard gaat met lachen. Maar humor is niet louter onschuldig vermaak. Een mop kan verschillende functies hebben: het kan relativeren, mensen belachelijk maken, spanning ontladen, saamhorigheid teweeg brengen of een vorm van verzet zijn.58 Een mop is per definitie ambivalent, en één mop kan diverse betekenissen en functies hebben. ‘De’ functie van een mop is dan ook niet vast te stellen.59 Daarom zal ik de functies van moppen in deze paragraaf benoemen als mogelijke functies van een mop.

Het volgende pretendeert allerminst een volledig overzicht van de theorieën over humor te zijn. Daarvoor is het aanbod van literatuur over het thema, in het bijzonder aan de zijde van de sociologen, te overstelpend. De beschreven theorieën dienen echter als kort overzicht van de uiteenlopende visies op humor, waarin voor de historicus bruikbare concepten en methodes te vinden zijn.60

Psychologie, filosofie, antropologie of sociologie?

Traditioneel gezien valt onderzoek naar humor binnen het kader van psychologen. Zo schreef Sigmund Freud in 1905 De grap en zijn relatie met het onbewuste.61 In dit boek bekijkt Freud humor vanuit het individu. Hij kijkt vanuit de psychoanalyse naar de rol van het onderbewust bij het maken van grappen. In een mop komen volgens Freud de onderdrukte seksuele en agressieve driften tot uiting.62 Oftewel, in grappen wordt wat verboden is, geuit. Het lachen is volgens Freud het effect van de fysieke energie die vrijkomt, omdat die even niet onderdrukt hoeft te worden. Dus des te meer onderdrukte krachten de grap bloot legt, des te harder moeten mensen lachen.63 Ook in latere

58 Kuipers, Goede humor, 12. 59

Ibidem, 17.

60 Helaas wordt in de literatuur over humor niet altijd het verschil gemaakt tussen humor in het algemeen en

een mop in het bijzonder. Daarom zal ik in deze paragraaf soms genoodzaakt zijn de mop vanuit humor in het algemeen te bekijken.

61

Sigmund Freud, Der Witz und seine Beziehung zum Unbewussten (Leipzig 1905). Vertaald in het Nederlands als De grap en haar relatie met het onderbewuste De humor (Amsterdam 1988).

62 Freud, De grap, 274.

(21)

psychologische studies ligt de nadruk sterk op humor als een individuele aangelegenheid.64

In 1900 publiceerde de Franse filosoof Henri Bergson zijn befaamd geworden essay Het lachen. Essay over de betekenis van het komische.65 In dit essay bekijkt Bergson waarom bepaald gedrag komisch wordt gevonden, en wat lachen bijdraagt aan het bestaan. Bergson formuleert in het essay zijn humortheorie: volgens hem ontstaat het lachen hoofdzakelijk uit de waarneming van iets dat buiten de natuurlijke of maatschappelijke orde valt.66 Ook andere filosofen zien humor veelal als iets wat intrinsiek aanwezig is in een tekst of gebeurtenis.67

Vanaf de jaren zestig en zeventig komt humor ook onder de belangstelling van antropologen en sociologen te staan. Antropologe Mary Douglas beet in 1968 de spits af met haar baanbrekende artikel Jokes.68 Douglas keek naar de rol van grappen in sociale structuren en relaties. Zij bepleitte ook het belang van de context bij het begrijpen van een grap. Volgens Douglas heeft de grap een universele vorm en functie, die echter telkens in verband gebracht moet worden met de gelegenheid (de joking occasion).69 Lachen en grappen vallen volgens Douglas bovendien de bestaande maatschappelijke hiërarchie aan, zodat een gemeenschapsgevoel ontstaat waarin de rigide wetten van de sociale structuur tijdelijk niet gelden.70 Douglas ziet humor dus als een sociaal verschijnsel. Dit is ook wat latere antropologen doen: zij onderzoeken, in tegenstelling tot psychologen en filosofen, de functies en betekenissen van humor in een groep. Zij zien humor als een vorm van communicatie, wat verschillende betekenissen en functies kan hebben binnen die groep. Daarom is de benadering van antropologen en sociologen waardevol voor historici: een historicus kan op deze manier onderzoeken wat humor van vroeger zegt over bijvoorbeeld sociale relaties, hiërarchie en denkbeelden van bepaalde groepen. De individuele en existentiële benadering van respectievelijk psychologen en filosofen is voor historici minder interessant. In deze paragraaf zal ik de mogelijke

64

Kuipers, Goede humor, 15.

65 Henri Bergson, Le rire. Essai sur la signification du comique (Parijs 1900). Vertaald in het Nederlands

als Het lachen. Essay over de betekenis van het komische (Amsterdam 1993).

66 Bergson, Het lachen, 64 – 83. 67

Kuipers, Goede humor, 15.

68

Mary Douglas, ‘Jokes’, in: idem, Implicit meanings. Essays in anthropology (Londen 1975) 90-114.

69 Douglas, ‘Jokes’, 99.

(22)

functies van humor bespreken vanuit de antropologische en sociologische discipline. Ik schrijf met nadruk de mogelijke functies van humor, omdat de meeste auteurs het roerend eens zijn dat de betekenis van humor en lachen in de cultuur nooit tot één functionele verklaring gereduceerd kan worden.71

Humor en de antropologisch-sociologische benadering

Het verschil tussen de disciplines sociologie en antropologie is niet de inhoud of de benadering van de omgeving, want beide disciplines zijn gericht op samenlevingen. Het verschil tussen de disciplines is het werkterrein: in de antropologie worden allerlei samenlevingen bestudeerd, terwijl de sociologie zich vrijwel alleen richt op westerse samenlevingen. 72 Op deze manier kan sociologie dus als een onderdeel van de antropologie worden gezien. Omdat het in mijn scriptie om de theorie gaat van de disciplines, is het werkterrein minder van belang. Daarom schaar ik de benaderingen uit de disciplines onder één paraplu: deze zal ik vanaf nu de antropologisch-sociologische benadering noemen.

Zoals eerder gezegd, kwam humor vanaf de jaren zestig ook onder belangstelling van antropologen te staan. Veel antropologen kwamen tot de conclusie dat onderzoek naar de humor van een cultuur, ook inzicht geeft in die cultuur zelf. Ze beargumenteerden dat humor waardevol is voor het analyseren en begrijpen van socio-culturele systemen, ook al waren humor patronen toentertijd nog niet systematisch onderzocht.73 In de daaropvolgende jaren werd binnen de antropologie en sociologie steeds meer gepubliceerd over humor onderzoek, waarin dikwijls de waarde van humoronderzoek werd onderstreept. Zo schreef de socioloog A.A. Berger in 1976 in zijn artikel ‘Antonomy of the joke’ dat humor bruikbaar is om inzicht te verkrijgen in de waarden van een bepaalde samenleving, omdat het nauw verbonden is met de culturele codes.74

71 Johan Verberckmoes, Schertsen, schimpen en schateren (Nijmegen 1998) 21. 72 Informatie over de studie sociologie voor studiekiezers

http://www.rug.nl/soc/informatievoor/studiekiezers/Sociologievergelekenmetanderestudies geraadpleegd op 10 augustus om 10:20.

73 Apte, Humor and laughter, 17.

(23)

Het belangrijkste sociologisch werk over humor in Nederland is verricht door Anton Zijderveld.75 In zijn eerder genoemde boek Sociologie van de zotheid. De humor

als sociaal verschijnsel (1971) zet Zijderveld verschillende functies van humor in groepen uiteen. Zijn boek vormde de basis voor de volgende paragraaf, waarin ik in ga op de verschillende functies van humor.

Vier functies van humor

In de antropologisch-sociologische literatuur zijn veel theorieën geschreven over humor, waarin de verschillende functies van humor worden besproken. Ik heb uit deze literatuur vier mogelijke functies van humor gedestilleerd. Deze zal ik nu per functie bespreken.

a. amuseren

De eerste functie van humor is natuurlijk het amuseren. Geen grap zonder plezier en geen mop zonder een lach.

b. benadrukken van (on)gelijkheid

De tweede mogelijke functie wordt door zowel Giselinde Kuipers als Anton Zijderveld genoemd: humor kan een saamhorigheidsgevoel creëren door het benadrukken van gelijkheid. Bijvoorbeeld door in een grap te verwijzen naar gedeelde ervaringen.76 Het benadrukken van gelijkheid heeft ook een keerzijde: humor zal niet alleen de gelijkheid binnen de groep stimuleren, maar ook (wellicht onbedoeld) vijandigheid jegens een andere groep oproepen.77 De functie zal dus in eerste instantie een gemoedelijke sfeer tussen de groepsleden creëren, daarna zal hij onvermijdelijk bijdragen tot het vestigen of versterken van de grenzen tussen insiders en outsiders.78 Dit ‘wij/zij-gevoel’ kan in een conflictsituatie uiterst nuttig zijn, omdat het het weerstandsvermogen versterkt.79 Volgens Zijderveld is deze samenbindende functie van bijzonder belang wanneer de groep in gevaar is of onder druk staat.80 In het artikel ‘Quisling humor in Hitler’s Norway: it’s

75 A.C. Zijderveld, Sociologie van de zotheid. De humor als sociaal verschijnsel (Meppel 1971); A.C.

Zijderveld, ‘The sociology of humour and laughter’, Current Sociology 31 (1983) 1-100.

76 Kuipers, Goede humor, 224. 77

Alan Dundes, Cracking jokes. Studies of sick humor cycles and stereotypes (Berkeley 1987) 233.

78

Beyen en Verberckmoes, Humor, 20.

(24)

wartime function and postwar legacy’ in Humour wordt deze functie van humor geïllustreerd met een voorbeeld uit de Tweede Wereldoorlog.81 Tijdens de Duitse bezetting circuleerden er diverse antinazi grappen in Noorwegen. In deze grappen konden de Noren hun mening uiten over het Naziregime en dit deed de moraal van het Noorse volk goed. 82 Humor gaf de illusie dat de onderdrukten nog enige mate van onafhankelijkheid en macht bezaten.83 Op deze manier versterkte humor dus het weerstandsvermogen van de Noren.

c. uiten van taboes

Alan Dundes, hoogleraar volkskunde en antropologie aan de Universiteit van Californië, schreef in 1987 het boek Cracking jokes. Studies of sick humor cycles and stereotypes. In dit boek bespreekt hij de derde mogelijke functie van humor. Volgens Dundes zijn moppen namelijk sociaal bevestigde afvoerkanalen voor het uiten van ideeën en onderwerpen die taboe zijn. Hierdoor zijn grappen volgens hem een waardevolle bron voor onderzoekers. In groepen waar angst heerst, zijn er grappen over angst. In een politiek onderdrukte samenleving wordt een overvloed aan politieke grappen geproduceerd.84 In de Verenigde Staten circuleerden er tijdens de publicatie van Cracking

jokes weinig politieke grappen. Dit kwam volgens Dundes doordat er een relatieve persvrijheid was.85 De inwoners hoorden al genoeg kritiek op politieke figuren, dus die hoefden ze niet belachelijk te maken met grappen in hun dagelijks leven. Politieke grappen vind je volgens Dundes vooral in landen zonder persvrijheid, omdat daar niet publiekelijk over politiek gediscussieerd kan worden.86 In persvrije landen zijn vaak cabaretshows met politieke grappen, maar deze shows hebben een klein bereik en zijn niet te vergelijken met de moppencultuur van een onderdrukte samenleving. Tijdens het onderzoek van Dundes in de Verenigde Staten rond 1987 kon er openlijk over politiek gediscussieerd worden, maar niet over seksualiteit en racisme. Daarom gingen de meeste

81 Kathleen Stokker, ‘Quisling humor in Hitler’s Norway. Its wartime function and postwar legacy’, Humor.

International journal of humor research 14 (2001) 339-357.

82 Stokker, ‘Quisling humor’, 339-357, aldaar 339. 83

Ibidem, 350.

84

Dundes, Cracking jokes, preface vii.

(25)

moppen toen over deze onderwerpen.87 Volgens Dundes is de derde mogelijke functie dus het uiten van ideeën die taboe zijn.

Zijderveld noemt dit de ‘veiligheidsklep-functie’, waarbij humor wordt beschouwd als een uitlaatklep op bijvoorbeeld een sociaal-politiek systeem, om overtollige stoom af te voeren.88 Volgens Zijderveld kan humor op deze manier een conflict sublimeren en zodoende ongevaarlijk maken, of zelfs het conflict volledig oplossen.89 Een conflict wordt in zo’n geval ‘weggelachen’.90 Bij deze derde functie kunnen we ook het bevrijdende element van humor scharen. Zo wijst Keith Cameron, docent aan de universiteit van Exeter, in zijn boek Humour and history ook op het bevrijdende element van humor. In navolging van Freud schrijft Cameron dat het maken van grappen oplucht, omdat wat verboden is, geuit kan worden. Zo wordt spanning losgelaten via grappen.91 In zijn conclusie schrijft hij zelfs “In jokes, as in wine, lies the

truth”.92

d. eerbied voor traditie

De vierde en laatste mogelijke functie van grappen die ik hier bespreek is het versterken van de eerbied voor traditie. Deze functie zal ik toelichten met een voorbeeld uit de Middeleeuwen en Vroegmoderne tijd. De hofnar, in dienst van de koning, ridiculiseerde de waarden en normen van de traditie, zoals de macht van zijn koning. Toch was het vaak juist de koning die deze grappen waardeerde.93 In zijn spel schotelde de nar het publiek een omgekeerde wereld voor, een wereld zonder beschaving, regels en rede. Het publiek vond dit amusant, en werd zich bewust van de realiteit, die zoveel beter was dan de fictieve narrenwereld.94 De nar benadrukte dat de vorst de bezitter was van de soevereine macht, en herinnerde de mensen aan het belang van de traditionele waarden en normen.95 De grappen werden door toeschouwers gezien als uitstapjes uit de alledaagse sleur: 87 Ibidem. 88 Zijderveld, Sociologie, 149-151. 89 Ibidem, 162. 90 Ibidem.

91 Cameron, Humour and history, 156-157. 92 Ibidem.

93

Zijderveld, Sociologie, 143.

94

Herman Pleij, De eeuw van de zotheid. Over de nar als maatschappelijk houvast in de vroegmoderne tijd (Amsterdam 2007) 22.

(26)

uitstapjes die in de eerste plaats gewaardeerd werden omdat de thuiskomst dan weer zo prettig is.96 Humor die deze vierde functie vervult, wordt door Zijderveld de contrapunt-humor genoemd.97

Herman Pleij toont in zijn boek De eeuw van de zotheid (2007) echter een andere kant van de zotheid van de narren. Volgens Pleij kon de nar vanuit zijn vacuüm van de omgekeerde wereld de waarheid zeggen over de realiteit.98 Achter het masker van de zotheid konden veilig riskante feiten en meningen worden verkondigd. Bijvoorbeeld misstanden in de samenleving of de verspreiding van een alternatieve godsdienstoefening.99 Anton Zijderveld noemt deze functie van de nar ook, maar wijst op de metafoor van het contrapunt: doordat het commentaar van de nar bij de gewone man een gevoel van bevrijding bewerkstelligde, en de behoefte tot kritiek en protest bevredigde, werd de noodzaak van normen, waarden en machtsverhoudingen door deze zelfde humor geaccentueerd. Op deze manier had de humor van de nar dus eigenlijk een ventielfunctie, met als resultaat dat de eerbied voor traditie werd versterkt. Een groot verschil tussen de derde en de vierde functie is er dus niet. De vierde functie kan gezien worden als een mogelijk resultaat van de derde functie. Omdat er in de literatuur wel duidelijk een onderscheid wordt gemaakt tussen de derde en de vierde functie, heb ik deze functies afzonderlijk genoemd.

De meeste antropologisch-sociologische benaderingen leggen de nadruk op het bevrijdende element van humor100, dus op de derde mogelijke functie. Maar omdat humor al bovenstaande functie kan bevatten, is het onmogelijk om één universele humortheorie te formuleren. Met kennis over de context en vorm van de mop, en de groep waarbinnen hij verteld werd, zou het echter wel mogelijk moeten zijn om de functie(s) van de mop te achterhalen. Nadat onder andere deze functie(s) achterhaald zijn, kunnen conclusies worden getrokken over de betekenis van de moppen voor een vroegere periode.

(27)

Hoofdstuk 2. Bron en methode

“Een man met een stinkende adem keek voortdurend naar de hemel en bleef maar bidden.

Waarop Zeus zich naar voren boog en zei: “Er zijn beneden ook goden.”101

Om bovenstaande mop uit de Griekse oudheid te kunnen analyseren en interpreteren, is een analysemodel om de onderzoeker te leiden geen overbodige luxe. Bijvoorbeeld een model waarin de stappen worden uiteengezet die moeten worden genomen bij het analyseren van historische moppen. Een dergelijk moppen-stappen-model ontwikkel ik gedurende dit hoofdstuk. Als basis van dit model dienen een aantal theorieën, waaronder een theorie van de antropoloog Clifford Geetz. Een veelgehoord bezwaar tegen het gebruik van modellen en theorieën, is dat de onderzoeker de uitkomsten mogelijk vervormt, om ze in het kader te kunnen plaatsen. In dit geval verschilt geschiedenis wellicht van andere disciplines. Theorieën dienen voor een historicus als een manier van kijken, selecteren en onderzoeken.

Maar voordat ik mijn eigen moppen-stappen-model ontwikkel, behandel ik de grenzen van de mop als bron. In hoofdstuk één heb ik de waarde van humor als historische bron getoond. Veel auteurs onderschrijven de bewering dat onderzoek naar humor inzicht geeft in de cultuur van een groep, bijvoorbeeld in de culturele denkbeelden. Als moppen zoveel zeggen over de cultuur van een groep, waarom is de grap dan nog geen gebruikelijke bron voor historici? De mop als bron heeft echter grenzen. Het verkennen en markeren van deze grenzen is cruciaal bij het gebruik van moppen als historische bron. Aan de hand van theorieën en bronnenkritiek ontwikkel ik mijn eigen methodologie in dit hoofdstuk.

(28)

§ 2.1. Moppen in de New Cultural History

“Believing (…) that man is an animal suspended in webs of significance he himself spun,

I take culture to be those webs, and the analysis of it to be therefore not an experimental science in search of law but an interpretive one in search of meaning.”102

Clifford Geertz

De Ecole des Annales was een economisch-historische avant-gardebeweging die in de jaren dertig ontstond onder leiding van Marc Bloch en Lucien Febvre. De beweging had bezwaar tegen de toen gangbare beoefening van de geschiedwetenschap, omdat het vooral over elites ging in plaats van over een ‘totale’ geschiedenis van de mensheid, een geschiedenis van het ‘gewone’ leven.103 De Annales gebruikten technieken en methoden uit andere wetenschappen zoals economie en geografie. Statistieken en modellen speelden een grote rol. Pas na de Tweede Wereldoorlog werden de ideeën van de Annales bekend, door toedoen van mensen als Fernand Braudel, Emmanuel Le Roy Ladurie en Jacques Le Goff.104 Histoire des mentalités werd geïntroduceerd door de Ecole des

Annales, waarmee werd geprobeerd de begrippen en ideeën van historische samenlevingen in hun onderlinge samenhang te reconstrueren.105

Onder invloed van de Ecole des Annales ontwikkelde zich na de Tweede Wereldoorlog een nieuwe stroming binnen de cultuurgeschiedenis. 106 Een toegenomen interactie tussen historici en antropologen leidde tot de nieuwe cultuurhistorische beweging. Deze nieuwe stroming nam concepten en methoden over uit de antropologie en wordt daarom ook wel de antropologische variant van geschiedenis genoemd.107 Zo werd er met antropologische modellen naar rituelen, carnaval en rites de passages gekeken.Van de Ecole des Annales werd de interesse in mentalités overgenomen.108

102 Clifford Geertz, ‘Thick description: toward an interpretative theory of culture’, in: idem, The

interpretation of cultures. Selected essays (New York 1973) 3-30, aldaar 5.

103 J.W. Drukker, De revolutie die in haar eigen staart beet. Hoe de economische geschiedenis onze ideeën

over economische groei veranderde (Utrecht 2003) 55.

104 Drukker, Revolutie, 56. 105

Ibidem, 62.

106

Lynn Hunt (red.), The new cultural history (Berkeley 1989) 1.

(29)

De nieuwe cultuurhistorische stroming kreeg de naam ‘New Cultural History’

(NCH). Deze term kwam op aan het begin van de jaren tachtig. Het proces daartoe was echter eerder begonnen. De NCH zette zich af tegen de traditionele cultuurgeschiedenis, die zich vooral bezig hield met hoge cultuur. De stroming ontdekte, evenals de Annales, veel nieuwe onderwerpen die met behulp van methoden en concepten uit andere disciplines geanalyseerd konden worden. Maar waar de Annales de nadruk legde op economische modellen, statistiek en sociaaleconomische ontwikkelingsprocessen, speelde cultuur en een antropologische benadering hiervan een centrale rol in de NHC. 109 De NCH breidde het cultuurbegrip uit, zowel horizontaal (van hoge tot lage cultuur) als verticaal (het dagelijks leven).110 De alledaagse cultuur staat centraal in deze benadering, in het bijzonder de onderliggende regels en conventies van het alledaagse leven.

Waar traditie centraal stond in de vroegere cultuurgeschiedenis, kwamen in de

NCH nieuwe begrippen onder de aandacht zoals de concepten van culturele reproductie, receptie en ‘invented traditions’.111 De nieuwe onderzoeksgebieden binnen de NCH waren bijvoorbeeld materiële cultuur, herinneringen (en het collectief geheugen) en de geschiedenis van het lichaam, de ‘body history’.112 De NCH gaat dus uit van een zeer breed cultuurbegrip en laat de grens tussen de culturele en antropologische geschiedschrijving vervagen.113 De antropoloog Clifford Geertz en zijn ideeën over cultuur hebben een centrale rol gespeeld in de cultuurhistorische stroming. Naar Geertz’ voorbeeld staat het interpreteren en ontcijferen van betekenissen centraal in de NCH, in plaats van het zoeken naar wetmatigheden.114

Het boek The interpretation of cultures (1973) van de antropoloog Clifford Geertz is een belangrijk boek geweest voor de cultuurwetenschappen. Zoals eerder gezegd, wijst Geertz er in zijn boek The interpretation of cultures op dat het er in een cultuuranalyse niet om gaat wetmatigheden te ontdekken, maar om betekenissen te vinden.115 Zo stelt

109 Drukker, Revolutie, 55-70. 110 Burke ‘Uninty and variety’, 194. 111 Ibidem, 183-202.

112

Peter Burke, What is cultural history? (Cambridge 2004) 57-72.

113

Burke, ‘Uninty and variety’, 183-202.

(30)

Geertz: “Cultural analysis is (or should be) guessing at meanings, assessing the guesses,

and drawing explanatory conclusions from the better guesses.”116

Volgens Geertz is het de taak van de antropoloog om de wereld met thick

description te beschrijven. 117 Thick description kan vertaald worden als ‘dichte beschrijving’, maar ik zal in mijn scriptie de Engelse term aanhouden. Geertz maakt onderscheid tussen thin description en thick description. Het onderscheid illustreert hij met een voorbeeld: als iemand een knipoog geeft, kan je als ontvanger uit de context opmaken wat de knipoog betekent. Zonder context kan je de knipoog niet interpreteren. Zo is het in de antropologie ook volgens Geertz: indien de knipoog alleen als handeling wordt beschreven (thin description) kan je daar als antropoloog geen conclusie uit trekken. Maar indien de knipoog wordt beschreven vanuit thick description, dus met de context van de gewoontes en culturele betekenissen in de samenleving, dan is de knipoog wel te plaatsen.118 In hoeverre is thick description bruikbaar bij moppenonderzoek? Dit komt in de laatste paragraaf over methodologie aan de orde.

Kan moppenonderzoek een plaats krijgen binnen de New Cultural History? Ja, ik denk van wel. Ten eerste zijn humor en moppen een goed potentieel onderzoeksterrein van de cultuurgeschiedenis. Door de horizontale en verticale verbreding van het cultuurbegrip in de NCH, vallen moppen nu ook onder het concept ‘cultuur’. Moppen zijn onderdeel van culturele reproductie, en zoals ik in hoofdstuk één schreef, verwijzen moppen naar individuele en collectieve processen van betekenisgeving.119 Ten tweede wordt er bij moppenonderzoek gebruik gemaakt van methoden en concepten uit de antropologie. De derde reden waarom humoronderzoek binnen de NCH past, is tevens de belangrijkste reden. Moppen zijn onderdeel van het dagelijks leven, en tonen de onderliggende regels en conventies van dit terrein. Moppen kunnen dus zonder meer als

the poetics of everyday behavior worden betiteld. Daarom zie ik binnen de NCH een plek voor moppenonderzoek. 116 Ibidem. 117 Ibidem, 9-10. 118 Ibidem, 5-10.

119 Zie § 1.1. Humor is een vorm van betekenisgeving, waarbij het van de betekenisgever afhangt wat

(31)

§ 2.2. Bronnenkritiek

Beperkingen van het gebruik van de mop

Bij het gebruik van moppen als bron in historisch onderzoek is een aantal kanttekeningen te plaatsen. Allereerst is er een praktisch probleem, namelijk dat de moppen niet makkelijk te achterhalen zijn. Natuurlijk is dit een probleem van alle historische bronnen, maar anders dan bij bijvoorbeeld volksverhalen is er in het verleden geen traditie ontstaan van het optekenen van moppen. Voor dit probleem is de te onderzoeken periode cruciaal: moppen van pakweg de afgelopen tachtig jaar kunnen met behulp van oral history worden achterhaald. Voor de vroegere periodes is de historicus afhankelijk van opgetekende moppen in bijvoorbeeld moppenboeken. Omdat deze twee manieren van moppen achterhalen zeer van elkaar verschillen, zal ik ook in mijn bronnenkritiek onderscheid maken tussen de twee vormen.

Algemene kritiek

De voorwaarden voor het begrijpen van humor uit het verleden heb ik in het eerste hoofdstuk al beschreven als historische empathie. Deze voorwaarden waren: kennis van de taal, kennis van de culturele en sociale context en kennis van de normen die werden gesteld aan humor.120 Aan de eerste voorwaarde voor het begrijpen van humor kan makkelijk worden voldaan. Moppen uit het verleden kunnen her- of vertaald worden, en hierbij kan de historicus de hulp inroepen van taalkundigen. Het probleem is echter dat bepaalde vormen van humor zoals taalgrappen, na vertaling niet meer grappig zijn. Dat dit een probleem is van moppen die vertaald moeten worden, erkent ook Patrick de Rynck. Zo vertelde hij op 11 maart 2007 in de radio-uitzending van Onvoltooid Verleden Tijd over de selectie van moppen voor het boek Komt een Griek bij de dokter: “Taal- en woordhumor is er heel vaak uitgevallen, omdat die na vertaling zelden overeind blijft.” 121

Ook aan de tweede voorwaarde voor historische empathie is soms moeilijk te voldoen. Want van de historische moppen die achterhaald zijn, is de culturele en sociale context niet altijd duidelijk. In welke groep en situatie werden de moppen verteld? En

120

Zie § 1.2. Historische empathie

121 Uitzending Onvoltooid Verleden Tijd 11 maart 2007 waarin Mark Pieters en Patrick de Rynck

(32)

was de beschreven gebeurtenis of handeling in de mop bijvoorbeeld herkenbaar voor de toehoorders? Wellicht is het beantwoorden van deze vragen een groter probleem bij opgetekende moppen dan bij oral history-moppen, omdat voor die laatste groep de grappenmakers of toehoorders om toelichting gevraagd kan worden.

Na het lezen van de eerdergenoemde mop uit de oudheid over de man met een slechte adem kunnen bijvoorbeeld de volgende vragen worden gesteld: was een stinkende adem een bekend ongenoegen in de oudheid? Was het normaal dat iemand naar de hemel bad? Werden er vaker moppen verteld over Zeus, waarin de ‘menselijkheid’ van een man werd bespot? Wie heeft de mop opgetekend? Waarom deed hij dat? Het beantwoorden van deze wat- wie- en waarom-vragen is cruciaal voor het interpreteren van moppen van vroeger. Dikwijls is dit echter niet makkelijk. Ook Alan Dundes erkent dit probleem van moppen in zijn voorwoord van Cracking jokes.122

De derde voorwaarde voor historische empathie, kennis van de normen die werden gesteld aan humor, is misschien wel de belangrijkste. Het gevaar bestaat namelijk dat een onderzoeker in zijn selectie van moppen niet zozeer de toenmalige humorconventies als maatstaaf hanteert, maar zijn eigen smaak voor humor. Het volgende citaat over moppen uit de oudheid is afkomstig van Mark Pieters. Bij de selectie van moppen voor het boek Komt een Griek bij de dokter kozen de auteurs de moppen die ze zelf grappig vonden.123 “Want als je nou de keus hebt uit honderd grappige

epigrammen uit de oudheid en je kiest er maar tien, dan wil je natuurlijk wel de leukste. Dan merk je ook wel dat je toch je eigen smaak mee laat wegen.”124

Tenslotte is er het gevaar van misinterpretaties: een historicus kan moppen uit een vroegere periode verkeerd interpreteren. Moppen die lang geleden zijn ontstaan, veronderstellen immers een hoop zaken als vanzelfsprekend en kunnen daarom door een hedendaagse lezer niet of verkeerd begrepen worden. Alan Dundes noemt dit probleem in

Cracking jokes, maar hij schrijft dat misinterpretaties geen drama zijn. Waar het volgens hem om gaat, is dat er wordt nagedacht over de betekenis van moppen.125 Persoonlijk denk ik dat met voldoende kennis van een periode, een historicus moppen op een goede

122 Dundes, Cracking jokes, preface vi. 123

Uitzending Onvoltooid Verleden Tijd 11 maart 2007 waarin Mark Pieters en Patrick de Rynck geïnterviewd werden over hun boek Komt een Griek bij de dokter (Amsterdam 2007).

124 Ibidem.

(33)

manier zou moeten kunnen interpreteren. De hermeneutische methode kan bijvoorbeeld uitkomst bieden in moppenonderzoek.

Opgetekende moppen

Bepaalde problemen gelden alleen of in het bijzonder voor opgetekende moppen. De optekenaar kan vaak niet meer om toelichting worden gevraagd, wat wel mogelijk is bij moppen die worden achterhaald met oral history. Zo is het voor opgetekende moppen lastig om de culturele en sociale context te achterhalen. Want bij opgetekende moppen moet onderzocht worden waarom de moppen werden opgetekend. Wat was de achtergrond van de schrijver? Met welk doel tekende hij de moppen op? Welke mensen lazen de moppen? Dergelijke vragen zijn dikwijls moeilijk te beantwoorden. Ik zal dit illustreren met een voorbeeld uit de Vroegmoderne periode. De moppenboeken, of ‘kluchtboeken’, die in de zeventiende eeuw in de Republiek op de markt werden gebracht, waren collecties van allerlei grappige verhaaltjes. Maar omdat deze boeken dikwijls anoniem gepubliceerd werden, zijn de beweegredenen voor optekening en de achtergrond van de samensteller vaak niet te achterhalen. Ook over het publiek van moppenboeken zijn weinig aanwijzingen te vinden, want kluchtboeken staan vaak niet vermeld op boedelinventarissen: de boekjes waren het vermelden niet waard, omdat ze klein en goedkoop waren.126 Dit alles maakt het lastig om iets te kunnen zeggen over de maatschappelijke kringen waarin de opgetekende moppen werden verteld, en over de achtergrond van de samensteller.

Een ander probleem van opgetekende moppen is de intertekstualiteit. Bronnen waarnaar verwezen wordt in grappen, zijn er soms gewoon niet meer. Dit probleem noemt ook de Vlaamse classicus Patrick de Rynck. “Bij dergelijke moppen snap je de

grap niet, omdat de bronnen waarnaar verwezen wordt er niet meer zijn”, aldus de Rynck.127 De intertekstuele moppen vallen dus weg. Het gebruik van oral history zou een oplossing kunnen zijn, omdat dan een moppenverteller of toehoorder om uitleg gevraagd kan worden. Voorwaarde hiervoor is dat dergelijke personen te achterhalen moeten zijn.

126

Bremmer en Roodenburg , Homo ridens, 143, 146.

127 Uitzending Onvoltooid Verleden Tijd 11 maart 2007 waarin Mark Pieters en Patrick de Rynck

(34)

Natuurlijk geldt deze oplossing alleen voor een relatief recente periode: bij een tijdvak zoals de Oudheid biedt oral history natuurlijk geen uitkomst.

In het verleden opgetekende moppen geven op drie manieren een onvolledig beeld van de moppen uit het verleden: ten eerste is de opgetekende mop een sprong verwijderd van de oorspronkelijk, mondelinge mop. Het proces van optekening, waar vertaling en evocatie soms deel van uitmaken, zorgt ervoor dat de mop verwijderd raakt van zijn oorspronkelijke context. Volgens Bremmer en Roodenburg tast de omvorming van mondeling naar schrift de toon, houding, mimiek en klank aan waarmee het vertellen van een mop gepaard gaat.128

Ten tweede geeft een moppenboek of –verzameling een selectief beeld van de moppen die in de betreffende periode en cultuur circuleerden. Want niet alle moppen werden opgetekend, bijvoorbeeld omdat de staat of kerk censuur uitoefenden.129 Christie Davies zet dit nadeel van een moppenboek uiteen in zijn boek Jokes and their relation to

society, en wijst erop dat ook tegenwoordig niet alle populaire moppen worden opgetekend.130

Ten derde geven opgetekende moppen een eenzijdig beeld. Moppen werden namelijk alleen opgetekend door mannen, en zodoende zijn moppen van vrouwen zelden opgetekend.131 Er zijn dus weinig gegevens uit het verleden over humor onder vrouwen. Vrouwen vormden niet de enige groep die was uitgesloten van de opgetekende-moppencultuur: ook moppen van mensen uit bijvoorbeeld lagere klassen werden niet opgetekend. Echter, indien een onderzoeker zich bewust van de onvolledigheden van opgetekende moppen, zijn de moppen zeer bruikbaar als historische bron.

Oral history en moppen

Mondelinge geschiedenis, of oral history, is een methode om historische informatie te verzamelen. Dit gebeurt door oog- en oorgetuigen te interviewen over hun ervaringen in het verleden.132 Oral history wordt onder andere gebruikt in individueel historisch

128 Bremmer en Roodenburg, Homo ridens, 263. 129 Davies, Jokes, 167.

130

Ibidem, 167.

131

Bremmer en Roodenburg, Homo ridens, 17-18.

132 Paul E. Werkman, Uitgesproken geschiedenis. Oral history in geschiedenis en journalistiek (Zwolle

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Ik kan zonder aarzeling zeggen dat ik veel aan Saddam Hussein te danken heb.' Interview met Maarten van Rossum.. Boele, Elsa; Boonstra, Sadiah;

• Snel wisselende beelden en/of soms vermenging van beelden (Peer loopt door het beeld terwijl de figuur Peer Gynt ook drie keer op een paal staat); in de muziek worden fragmenten

Nitraat uit mest lekt op veel plaatsen niet naar het diepe grondwater, terwijl2. dat wél

De gemeente had er een andere bestem- ming voor, maar er is nu toch een speeltuintje voor de kinderen gekomen omdat een aantal mensen zich hier sterk voor gemaakt heeft. Ik

Je loopt het risico dat het pand wordt gebruikt voor productie van drugs, opslag van illegale handelswaar, illegale onderhuur of illegale kamerverhuur?. JE KUNT MAAR ÉÉN KEER

Het ontwikkelen van een marktsegmentatie model waarmee clusters van landen in de internationale biermarkt op basis van overeenkomstige kenmerken kunnen worden geïdentificeerd

Werkzaamheidsgraad van de bevolking tussen 15 en 64 jaar in de Europese Unie, 2007 – raming 2010, en gemiddelde jaarlijkse groeivoet in procentpunten voor de periode 2000-2007..

Bij soorten betreft het mogelijke effecten op een reeks van vogel- soorten, waarvoor instandhoudingsdoelstellingen voor het Natura 2000-gebied zijn opgesteld als nie~7~,