B
EGRIP VAN WOORD EN ZIN IS SLECHTS EEN BEGIN
H
ET BEGRIP VAN COHERENTIE IN DEVKL-‐T
EKSTBEGRIPTAAK BIJ MENSEN MET EEN LICHTE VORM VAN AFASIENicole ter Wal
Masterscriptie -‐ Rijksuniversiteit Groningen
Titel: Begrip van woord en zin is slechts een begin: Het begrip van coherentie in de VKL-‐ Tekstbegriptaak bij mensen met een lichte vorm van afasie.
Auteur: Nicole ter Wal
Opleiding: Taalwetenschap, master Neurolinguïstiek Studentnummer: S2595060
I
NHOUDSOPGAVEV
OORWOORD...
4S
AMENVATTING...
5H
OOFDSTUK1:
I
NLEIDING...
71.1 LEESPROBLEMEN BIJ AFASIE ... 7
1.2 TESTEN VOOR LEESBEGRIP BIJ AFASIE ... 8
1.3 DE VKL-‐TEKSTBEGRIPTAAK ... 8
1.4 COHESIE EN COHERENTIE ... 12
1.4.1 REFERENTIËLE COHERENTIE ... 14
1.4.2 RELATIONELE COHERENTIE ... 16
1.5 OVERLAP COHESIE EN COHERENTIE ... 18
1.6 REFERENTIËLE EN RELATIONELE COHERENTIE BIJ AFASIE ... 18
1.7 COHERENTIE IN DE VKL-‐TEKSTBEGRIPTAAK ... 19
H
OOFDSTUK2:
M
ETHODE...
212.1 PARTICIPANTEN ... 21
2.2 DE MESOVARIABELEN IN DE VKL-‐TEKSTBEGRIPTAAK ... 22
2.3 MATERIAAL ... 23
2.4 PROCEDURE ... 24
2.5 SCORING ... 24
2.6 DATA ANALYSE ... 24
H
OOFDSTUK3:
R
ESULTATEN...
263.1 VERSCHILLEN TUSSEN DE TEKSTNIVEAUS. ... 26
3.2 REFERENTIËLE COHERENTIE ... 27
3.3 RELATIONELE COHERENTIE ... 29
H
OOFDSTUK4:
D
ISCUSSIE...
32H
OOFDSTUK5:
L
ITERATUURLIJST...
37A
PPENDIX1:
DEVKL-‐T
EKSTBEGRIPTAAK...
41A
PPENDIX2:
C
OHERENTIEANALYSET
EKSTEN...
60A
PPENDIX3:
I
NDIVIDUELE GEGEVENS:
PERCENTAGE GOED PER NIVEAU...
76A
PPENDIX4:
I
NDIVIDUELE GEGEVENS:
AANTAL GOED GLOBALE AFSTAND(
PERCENTAGE) ...
77A
PPENDIX5:
I
NDIVIDUELE GEGEVENS:
AANTAL GOED PER RELATIE(
PERCENTAGE) ...
78V
OORWOORDDeze scriptie is het resultaat van de afstudeeropdracht van de masteropleiding Neurolinguïstiek aan de Rijksuniversiteit Groningen. De vraag naar deze opdracht kwam vanuit de werkgroep Tekstbegrip van de Vereniging voor Klinische Linguïstiek (VKL). Zij hebben een test in ontwikkeling die het tekstbegrip bij mensen met afasie meet. De uiteindelijke opdracht is tot stand gebracht in samenspraak met drs. H van der Velden (Revalidatiecentrum De Hoogstraat), dr. R. Jonkers en dr. M. Huiskes (beiden van de Rijksuniversiteit Groningen). Het doel van deze masterscriptie is het vaststellen van de invloed van de linguïstische variabele ‘coherentie’ op het tekstbegrip, om hiermee rekening te kunnen houden in de verdere ontwikkeling van de VKL-‐Tekstbegriptaak.
Allereerst gaat mijn dank uit naar Roel Jonkers, mijn projectbegeleider, voor zijn kritische blik en begeleiding tijdens het gehele onderzoek. Daarnaast wil ik Mike Huiskes bedanken voor de ondersteuning van het onderzoek, de gegeven adviezen en het beoordelen van mijn scriptie. Ten derde wil ik Hannelore van der Velden, mijn stagebegeleider en opdrachtgeefster bedanken voor de fijne samenwerking, voor de feedback, het actief meedenken en haar vertrouwen in mijn uitvoering van het project. Uiteraard gaat een groot dankwoord uit naar alle participanten die vrijwillig de VKL-‐ Tekstbegriptaak hebben willen maken, waardoor de scriptie is geworden tot wat het nu is. Tevens wil ik de logopedisten van de afasiecentra en zorginstellingen bedanken voor hun medewerking. Tot slot wil ik mijn familie en vrienden bedanken voor hun participatie aan het onderzoek, hun interesse, hun steun en feedback.
S
AMENVATTINGEen belangrijke activiteit in het dagelijks leven van de mens is lezen. Mensen met afasie, een taalstoornis die optreedt als gevolg van hersenletsel, kunnen echter problemen hebben met het lezen. Er zijn tests die problemen met het leesbegrip bij mensen met afasie op woord-‐ en zinsniveau kunnen vaststellen, maar een test voor het begrip op tekstniveau ontbreekt tot op heden. De Vereniging voor Klinische Linguïstiek (VKL) heeft een tekstbegriptaak in ontwikkeling om problemen met het lezen van teksten te kunnen diagnosticeren.
In de literatuur is veel beschreven over linguïstische microvariabelen die de leesbaarheid van een tekst kunnen beïnvloeden. De teksten van de VKL-‐Tekstbegriptaak (VKL, 2010) zijn op basis van enkele microvariabelen (zoals ‘tekstlengte’ en ‘gemiddelde zinslengte’) geselecteerd en in drie verschillende complexiteitsniveaus opgedeeld.
Uit literatuuronderzoek is naar voren gekomen dat ook een aantal linguïstische variabelen op het mesoniveau de begrijpelijkheid van teksten kunnen beïnvloeden. Zo blijken het aantal referentiële verwijzingen en de globale afstand tussen de verwijzing en zijn antecedent invloed te hebben. Ook de soort relatie tussen zinnen heeft invloed op het tekstbegrip, waarbij er een verschil blijkt te zijn tussen de verwerking van causale en additieve relaties.
Het doel van de huidige studie is de mesovariabelen, te weten referentiële en relationele coherentie, in de VKL-‐Tekstbegriptaak te inventariseren en te onderzoeken welke invloed deze variabelen hebben op het tekstbegrip bij mensen met een lichte vorm van afasie. De participanten met afasie (n=11) en tien gezonde participanten hebben de originele VKL-‐Tekstbegriptaak gemaakt. Aanvullend hebben zij vragen beantwoord die de vaardigheid op de mesovariabelen meten.
significant verschillend hebben gescoord qua mate van begrip op de drie niveaus van de originele VKL-‐Tekstbegriptaak (VKL, 2010). Om na te gaan of deze onderzoeksgroep niet te goed is in het tekstbegrip, zijn de scores van de onderzoeksgroep vergeleken met de scores van de controlegroep. Hieruit is gebleken dat de scores van de onderzoeksgroep significant lager liggen dan die van de controlegroep.
Gezien het feit dat er bij de onderzoeksgroep geen verschil is gevonden in de scores tussen de niveaus, kon de invloed van de mesovariabelen op de scores op de originele VKL-‐ Tekstbegriptaak niet worden onderzocht. Dit heeft geresulteerd in een nader onderzoek van de individuele mesovariabelen. Daaruit is gebleken dat het aantal referentiële verwijzingen niet significant over de niveaus verschilt. Daarnaast hebben de participanten met afasie niet significant verschillend gescoord wat betreft het verschil in globale afstand tussen de referentiële verwijzing en zijn antecedent. Wat betreft de relationele coherentie hebben de participanten met afasie verschillend gescoord tussen de onderzochte relaties, maar is er geen tendens gevonden in verschillen tussen causale en additieve relaties. Zoals reeds eerder beschreven is niet vastgesteld in hoeverre het aantal referentiële verwijzingen en het verschil in begrip van de relaties invloed heeft op de scores van de originele VKL-‐ Tekstbegriptaak.
Aanbevolen wordt nader onderzoek te doen naar de VKL-‐Tekstbegriptaak, door deze af te nemen bij mensen met een matige en ernstige vorm van afasie. Dit om vast te kunnen stellen of voor deze groepen de microvariabelen wel voldoende zijn om verschil in niveaus te creëren. Aanvullend wordt geadviseerd nader onderzoek te verrichten naar beïnvloedende microvariabelen op het tekstbegrip, mogelijk met behulp van een andere (nog te ontwikkelen) methode.
H
OOFDSTUK1:
I
NLEIDING1.1
L
EESPROBLEMEN BIJ AFASIEVeel mensen met afasie, een taalstoornis die optreedt als gevolg van hersenletsel, hebben problemen met lezen (Bastiaanse, 2010). Zij kunnen leesproblemen ervaren op woordniveau, maar zeker ook op zins-‐ en tekstniveau (Webster e.a., 2013). Het probleem van het niet kunnen begrijpen van geschreven woorden kan al optreden bij de herkenning van de letters of woorden, maar kan ook pas optreden bij het toekennen van een betekenis aan een woord (Bastiaanse, 2010). De problematiek is afhankelijk van de plek van het defect.
Voor het begrijpen van woordgroepen, zinnen of teksten zijn er meer vaardigheden nodig dan alleen het kunnen interpreteren van de betekenis van een woord. Bij het lezen van een tekst gaat het namelijk niet enkel om het begrijpen van losse woorden of zinnen (Bos-‐Aanen, Sanders & Lentz, 2001), maar speelt ook de pragmatiek een rol. De lezer moet namelijk kunnen begrijpen wat er wordt bedoeld met wat er is geschreven (Yule, 2014). Daarnaast moet de lezer hoofd-‐ en bijzaken kunnen onderscheiden, samenhang in een tekst aan kunnen brengen en inferenties kunnen maken (Van der Leij, 2003). Het geheugen en de aandacht spelen bij het begrijpen van een tekst dan ook een belangrijke rol (Webster e.a. 2013).
1.2
T
ESTEN VOOR LEESBEGRIP BIJ AFASIEIn Nederland is er een aantal tests dat de leesproblemen bij mensen met afasie op woord-‐ of zinsniveau in kaart kan brengen, zoals de Akense Afasie Test (AAT; Graetz, De Bleser, & Willmes, 1992), de Psycholinguistic Assessments of Language Processing in Aphasia (PALPA – Nederlandse versie; Bastiaanse, Bosje & Visch-‐Brink, 1995) en de Nederlandse bewerking van de Comprehensive Aphasia Test (CAT-‐NL; Visch-‐Brink, Vandenborre, Jung & Mariën, 2014). De PALPA (Bastiaanse e.a., 1995) richt zich volledig op het woordniveau. De AAT (Graetz e.a., 1992) en CAT-‐NL (Visch-‐Brink e.a., 2014) hebben naast onderdelen voor het testen van het leesinhoudelijk woordbegrip, ook onderdelen voor het testen van het leesbegrip op zinsniveau.
Een test voor het diagnosticeren van leesproblemen op tekstniveau bestaat in Nederland nog niet. In de CAT-‐NL is er wel de mogelijkheid het auditief tekstbegrip te meten, maar niet het visueel tekstbegrip. In de Verenigde Staten beschikt men al wel over testmateriaal waarmee leesinhoudelijk tekstbegrip bij mensen met een lichte vorm van afasie kan worden getest, te weten de Reading Comprehension Battery for Aphasia (RCBA-‐2; LaPointe & Horner, 1998).
Gezien het feit dat de VKL graag over een test voor het tekstbegrip bij afasie wilde beschikken, maar het niet mogelijk was de Amerikaanse test te vertalen, hebben Van der Perk en Van Winden (2010) de eerste stap gezet voor het ontwikkelen van nieuw testmateriaal voor het inhoudelijk leesbegrip bij mensen met een lichte afasie, te weten de VKL-‐Tekstbegriptaak (VKL, 2010).
1.3
D
EVKL-‐T
EKSTBEGRIPTAAKverdelen in een viertal categorieën, te weten ‘globale vorm’, ‘woordfrequentie, zinslengte en complexiteit’, ‘globale en lineaire sequentiële samenhang’ en ‘pragmatische interpretaties’. In tabel 1 worden de linguïstische variabelen per onder te verdelen categorie weergegeven.
Tabel 1: Beïnvloedende linguïstische variabelen (Van der Perk & Van Winden, 2010).
Categorie Linguïstische variabele
Globale vorm Grootte en leesbaarheid lettertype
Duidelijkheid van koppen en tussenkoppen Gebruik van verduidelijkende illustraties Regelafstand
Hoeveelheid tekst op een pagina
Hoofdgedachte (n) vooraan in de tekst (of alinea)
Woordfrequentie, zinslengte en complexiteit Woordfrequentie Woordlengte Zinslengte
Hoeveelheid samengestelde zinnen Hoeveelheid jargon, leenwoorden en samengestelde woorden
Voorstelbaarheid
Hoeveelheid actieve en passieve zinnen Hoeveelheid nominalisaties
Globale en lineaire sequentiële samenhang Hoeveelheid definities, herhalingen, samenvattingen en voorbeelden Mate van referentie
Chronologische opbouw Woordvolgorde
Interpunctie
Pragmatische interpretaties Hoeveelheid figuurlijke taal Vertrouwdheid met het onderwerp Aanspreekwijze
woorden). De door hen geselecteerde teksten zijn afkomstig uit tijdschriften, krantenartikelen of andere in het dagelijks leven veel gebruikte bronnen.
Het testmateriaal dat is ontwikkeld, genaamd de VKL-‐Tekstbegriptaak (VKL, 2010; zie appendix 1), bestaat uit achttien teksten, onder te verdelen in drie niveaus: eenvoudig, semi-‐complex en complex. De inhoud van de tekstniveaus in relatie tot de belangrijkste linguïstische variabalen is gespecificeerd in tabel 2.
Tabel 2: Indeling tekstniveaus volgens Van der Perk en Van Winden (2010)
Niveau Aantal woorden Figuurlijke taal Samengestelde zinnen Laagfrequente woorden Gemiddelde zinslengte Niveau 1 (eenvoudig)
60-‐80 Geen Geen Tot 10% Tot 8 woorden
Niveau 2 (semi-‐ complex)
140-‐160 Tot 25% van de zinnen
Tot 25% Tot 15% 8-‐11 woorden Niveau 3 (complex) 300-‐320 Tot 50% van de zinnen
Tot 50% Tot 20% Meer dan 11 woorden Naast het selecteren van de teksten op de vijf eerder genoemde variabelen hebben Van der Perk en Van Winden (2010) de teksten laten beoordelen middels Texamen (BureauTaal, 2009). Dit is een instrument waarmee, door middel van een leesbaarheidsformule, het taalniveau van teksten kan worden geanalyseerd en bepaald.
Het onderzoeken van de begrijpelijkheid van teksten wordt vaak gedaan middels een dergelijke leesbaarheidsformule. De beoordeling gebeurt via een automatische tekstanalyse en de hierdoor gevonden tekstkenmerken worden direct gekoppeld aan het te verwachten begripsniveau. Op dit moment is er echter veel discussie over de leesbaarheidsformules en wordt er onderzoek gedaan naar betere methodes om de leesbaarheid van teksten te analyseren (Kraf & Pander Maat, 2009).
in hun categorie (zie appendix 1 voor de teksten). Volgens Texamen lijkt het vooral te maken te hebben met het percentage laagfrequente woorden: in beide teksten ligt dit percentage hoog. Daarnaast heeft de tekst ‘hooikoorts’ de langste zinnen van de semi-‐complexe teksten (Van der Perk & Van Winden, 2010).
Van der Laan (2015) heeft onderzoek gedaan naar de VKL-‐Tekstbegriptaak. Ten behoeve van dit onderzoek is er gebruik gemaakt van de verkorte versie van de VKL-‐ Tekstbegriptaak, de VKL-‐Instaptoets (Van der Velden & Van Wessel, 2014). Van der Laan (2015) heeft de relatie tussen de VKL-‐Instaptoets en het online leesprogramma WebLIA (Bastiaanse, Satoer, Van der Sandt-‐Koenderman & Van der Werf, 2015) onderzocht. WebLIA is een online programma dat eenvoudige teksten voor mensen met afasie selecteert op het internet. Dit programma heeft een drietal leesniveaus, met tekstlengte als onderscheidende variabele. Van der Laan (2015) heeft onderzocht in hoeverre de leesbaarheid, beoordeeld door de participanten met afasie middels een driepuntschaal, verschilt ten opzichte van de verschillende niveaus van WebLIA. Tevens heeft Van der Laan (2015) onderzoek verricht naar de samenhang tussen de VKL-‐Instaptoets en het gewenste (door de participanten beoordeeld) leesniveau in WebLIA. Als laatste heeft Van der Laan (2015) de samenhang tussen de leesbaarheid van de teksten in WebLIA en de linguïstische variabele tekstlengte onderzocht.
Uit het onderzoek is gebleken dat er geen significant verschil is te vinden in de leesbaarheid van de teksten op de verschillende tekstniveaus in WebLIA. De participanten vinden de teksten van niveau 3 niet per definitie minder leesbaar dan die van niveau 1. Ook is gebleken dat er geen samenhang is tussen het aangegeven niveau door de VKL-‐ Instaptoets en het door de participanten aangegeven gewenste leesniveau in WebLIA.
Op basis van het onderzoek van Van der Laan (2015) kan derhalve niet worden vastgesteld hoe de complexiteit van teksten voor mensen met afasie eenduidig kan worden bepaald. Gezien het feit dat Van der Perk en Van Winden (2010) niet alle variabelen hebben onderzocht, maar zich vooral hebben gericht op de microvariabelen, is het mogelijk dat variabelen op mesoniveau van invloed zijn op de complexiteit van de teksten. Dit is het niveau waarop informatie uit verschillende zinnen of tekstgedeelten wordt gecombineerd, zoals het maken van afleidingen en het begrijpen van tekstverbanden (Stellingwerf, Linthorst & Andringa, 2005). Het gaat hierbij dus om de relatie tussen zinnen en fragmenten van een tekst. Deze samenhang wordt in de literatuur vaak beschreven aan de hand van cohesie en coherentie (Van Daamen, 2003). Leesbaarheidsformules zoals Texamen gaan geheel voorbij aan deze tekstkenmerken (Kintsch & Vipond, 1979). In de volgende paragraaf zal uitgebreider op de cohesie en coherentie van een tekst worden ingegaan.
1.4
C
OHESIE EN COHERENTIENoordman en Maes (2000) gebruiken het volgende voorbeeld om cohesie en coherentie te verduidelijken: Jan slaat Piet. Hij vernedert hem (p.40). Wanneer we kijken naar het voorbeeld kan hij op verschillende manieren worden geïdentificeerd.
Cohesie geeft de samenhang weer gebaseerd op oppervlaktekenmerken. Deze samenhang ontstaat door de aanwezigheid van elementen, woorden en uitdrukkingen die verbanden leggen binnen delen van een tekst. Het gaat dus om de uiterlijke kenmerken. Wanneer we het hebben over de identificatie via de oppervlaktekenmerken zal de lezer hij identificeren als Jan. Dit gebeurt omdat beiden op de eerste positie van de zin staan.
coherentie (Noordman & Maes, 2000; Sanders & Canestrelli, 2012). Coherentie is meer gebaseerd op dieptekenmerken. Het gaat daarbij om de inhoudelijke samenhang, ofwel de interpretatie, en niet alleen om de lexicale elementen (Noordman & Maes, 2000).
Bij het begrijpen van een tekst is coherentie een noodzakelijke voorwaarde (Janssen, 2002). Er kunnen echter zinnen voorkomen met cohesie maar zonder coherentie of vice versa (Noordman & Maes, 2000), waarvan voorbeelden in tabel 3 zijn weergegeven.
Tabel 3: Voorbeelden van zinnen met cohesie en coherentie (vertaald uit het voorbeeld in
Ferstl & Von Cramon, 2001)
Cohesief Niet cohesief
Coherent
-‐ Mary's examen stond op het punt te beginnen. Daarom waren haar handpalmen bezweet.
-‐ Laura kreeg veel mail vandaag. Haar vrienden hadden zich haar verjaardag herinnerd.
-‐ Soms rijdt er een vrachtwagen langs het huis. Op dat moment begint de afwas te rammelen.
-‐ De lichten zijn sinds afgelopen nacht aan. Daarom start de auto niet.
-‐ Mary's examen stond op het punt te beginnen. De handpalmen waren bezweet.
-‐ Laura kreeg veel mail vandaag. Sommige vrienden hadden zich de verjaardag herinnerd.
-‐ Soms rijdt er een grote vrachtwagen langs het huis. De afwas begint te rammelen.
-‐ De lichten zijn sinds afgelopen nacht aan. De auto start niet.
Niet coherent
-‐ Laura kreeg veel mail vandaag. Daarom waren haar handpalmen bezweet.
-‐ Mary's examen stond op het punt te beginnen. Haar vrienden hadden zich haar verjaardag herinnerd.
-‐ De lichten zijn sinds afgelopen nacht aan. Op dat moment begint de afwas te rammelen.
-‐ Soms rijdt er een grote vrachtwagen langs het huis. Daarom start de auto niet.
-‐ Laura kreeg veel mail vandaag. De handpalmen waren bezweet. -‐ Mary's examen stond op het punt te
beginnen. Sommige vrienden hadden zich de verjaardag herinnerd.
-‐ De lichten zijn sinds afgelopen nacht aan. De afwas begint te rammelen. -‐ Soms rijdt een grote vrachtwagen bij
het huis. De auto start niet.
1.4.1
R
EFERENTIËLE COHERENTIEWanneer bepaalde woorden in een uiting terug of vooruit verwijzen naar verschijnselen, is een tekst referentiëel coherent (Janssen, 2002; Pander Maat, 2002; Bos-‐ Aanen e.a., 2001; Daamen, 2003; Schellens & Steehouder, 2008; Noordman & Maes, 2000). Referentiële coherentie wordt gecreëerd door zowel afhankelijke als onafhankelijke verwijzingen in een tekst. Onder de afhankelijke verwijzingen wordt verstaan dat een woord pas wordt begrepen wanneer duidelijk is naar welke eerdere of latere woord(groep) het woord in de tekst verwijst. De afhankelijke verwijzing heeft op zichzelf geen betekenis. Onder de onafhankelijke verwijzingen worden de betekenisvolle woorden verstaan die niet alleen op zichzelf kunnen worden begrepen, maar ook nog naar andere woorden verwijzen (Schellens & Steehouder, 2008). Tabel 4 geeft de soorten afhankelijke en onafhankelijke verwijzingen weer.
Tabel 4: Overzicht van referentiële verwijzingen (Schellens & Steehouder, 2008)
Type verwijzing Voorbeelden
Afhankelijk
Persoonlijk voornaamwoord hij, zij
Aanwijzend voornaamwoord of aanwijzend bijwoord
dat, deze daar, toen, zo
Bezittelijk voornaamwoord haar, zijn
Lidwoord de, het
Ellips ja. Doe ik. (het weglaten van een te herhalen woord of woordgroep)
Substitutie een paar, exemplaar (informatie wordt niet
weggelaten, maar vervangen)
Vergelijking minder, hoger (comparatief verband)
Onafhankelijk
Lexicale verwijzing vrouw-‐dame, maandag-‐dinsdag, groen-‐geel, muziekinstrument-‐tuba
Het referentiëel coherent zijn van een tekst is afhankelijk van het aantal verwijzingen, de afstand tussen de verwijzing en het antecedent (Bos-‐Aanen e.a., 2001; Schellens & Steehouder, 2008; Noordman & Maes, 2000) en de mogelijkheid tot een goede interpretatie van lexicale verbanden (Schellens & Steehouder, 2008; Pander Maat, 2002). Wanneer er in elke zin minimaal één keer referentiëel wordt verwezen, over een korte afstand en door middel van een afhankelijke verwijzer is deze zin het makkelijkst te begrijpen (Schellens & Steehouder, 2008). Met een korte afstand wordt bedoeld dat de verwijzing en zijn antecedent in opeenvolgende zinnen staan. Dit wordt ook wel lokale coherentie genoemd (Schellens & Steehouder, 2008; Best, Rowe, Ozuru, McNamara, 2005; Harris Wright & Capilouto, 2012). Wanneer er meer dan één zin tussen de referent en zijn antecedent staan, wordt dit globale coherentie genoemd (Schellens & Steehouder, 2008) .
De interpretatie kan worden geschonden door ambiguïteit van de verwijzing en leidt dan tot het niet begrijpen van de verwijzing (Bos-‐Aanen e.a., 2001; Pander Maat, 2002). In het eerder gegeven voorbeeld van Noordman en Maes (2000) kan hij naar verschillende personen verwijzen. Dit kan zorgen voor het niet begrijpen van de verwijzing.
De verwijzing kan ook totaal niet te interpreteren zijn (Pander Maat, 2002; Schellens & Steehouder, 2008) door bijvoorbeeld een verwijzing die over de alineagrens heen gaat (Schellens & Steehouder, 2008). Ook indien de terugverwijzing wel duidelijk is kunnen er problemen optreden met de interpretatie. Dit kan voorkomen als bijvoorbeeld het antecedent niet expliciet in de tekst staat, de tekst door de formulering voor een andere interpretatie van de verwijzing zorgt dan wordt bedoeld, of de verwijzing niet te interpreteren is door een gebrek aan voor-‐ of wereldkennis van de lezer (Pander Maat, 2002).
1.4.2
R
ELATIONELE COHERENTIEOnder het begrip relationele coherentie worden zowel de betekenisrelaties binnen zinnen als tussen zinnen verstaan (Daamen, 2003; Schellens & Steehouder, 2008; Noordman & Maes, 2000; Sanders & Pander Maat, 2006; Sanders & Spooren, 2007). Deze worden vaak aangeduid middels coherentiemarkeerders. Dit zijn de voeg-‐ en bijwoorden, die ook wel verbindingswoorden of connectieven worden genoemd (Sanders & Pander Maat, 2006; Pander Maat, 2002; Schellens & Steehouder, 2008; Janssen, 2002). Er zijn volgens Schellens en Steehouder (2008) twee hoofdtypen relationele coherentie, te weten causaal en additief. De hoofdtyperelaties ‘causaal’ en ‘additief’ zijn nog onder te verdelen in verschillende soorten relaties. In tabel 5 is een overzicht van de type relationele verwijzingen weergegeven.
Tabel 5: Overzicht van relationele verwijzingen (Schellens & Steehouder, 2008)
Hoofdtype Soort relatie Coherentiemarkeerders
(markeerders van negatieve relaties staan tussen haakjes) Causaal Oorzaak-‐gevolg gevolg-‐oorzaak Middel-‐doel doel-‐middel Voorwaarde-‐gevolg gevolg-‐voorwaarde Probleem-‐oplossing oplossing-‐probleem Standpunt-‐argument argument-‐standpunt
doordat, daardoor, de oorzaak hiervan (hoewel, ondanks, toch)
om, daarvoor, met behulp van (hoewel, ondanks, toch) als…dan, indien
(hoewel, ondanks, toch) daarom, de oplossing hiervoor (hoewel, ondanks, toch)
omdat, daarom, namelijk, het argument hierbij (hoewel, ondanks, toch)
Additief Opsomming (negatief: tegenstelling) Voorbeeld Parafrase, samenvatting Proces Extra informatie
en, bovendien, ook
(maar, daarentegen, terwijl) zoals, bijvoorbeeld
ofwel, kortom, dus
ten eerste, vervolgens, daarna (maar niet)
Een lezer moet veel moeite doen om een tekst te begrijpen als de relationele verbanden niet duidelijk zijn en hierin speelt afstand ook een rol. Dit is de afstand tussen tekstdelen die een relatie met elkaar hebben. Tevens kunnen de woorden die de relaties markeren problemen opleveren. Dit kan door verkeerd gebruik van de markeerders of onduidelijk gebruik. Daarnaast zijn de negatieve relaties (gevolg-‐oorzaak) vaak moeilijker te begrijpen dan positieve relaties (oorzaak-‐gevolg) (Schellens & Steehouder, 2008; Noordman, 2001). Schellens en Steehouder (2008) geven in de voorbeeldzinnen (1) en (2) doel-‐ middelrelaties weer. In zin (1) wordt het middel ingezet en wordt het doel bereikt. Bij zin (2) is het verband echter negatief. Het middel is ingezet, maar het doel wordt niet bereikt. (1) Dankzij reddingsacties van de brandweer en goeiige buurtbewoner kwam de kat
uit de boom.
(2) Ondanks reddingsacties van de brandweer en goeiige buurtbewoners kwam de kat niet uit de boom.
Relaties blijken ook niet altijd op dezelfde manier te worden verwerkt (Sanders & Spooren, 2007), waarbij de ene relatie moeilijker te begrijpen is dan de andere (Sanders & Noordman, 2000). De meeste studies gericht op het verschil in verwerking van relaties gaan over causale relaties. Verschillende studies suggereren een verschil in verwerking tussen causale en niet-‐causale relaties. Causaal gerelateerde gebeurtenissen in korte verhalen worden beter herinnerd dan niet-‐causaal gerelateerde gebeurtenissen (Black & Bern, 1981; Trabasso & Van den Broek, 1985).
1.5
O
VERLAP COHESIE EN COHERENTIEEr is de afgelopen jaren veel discussie geweest over de cohesie en coherentie, aangezien de termen elkaar lijken te overlappen. Wanneer in een tekst de interpretatie van een bepaald element afhankelijk is van een ander element is er sprake van cohesie (Van Daamen, 2003). Het gaat bij cohesie hierbij echter slechts om de talige markeerders die het achterliggende proces van de interpretatie mogelijk maken (van Daamen, 2003; Strik, 2013). De uiteindelijke interpretatie komt tot stand via coherentie. De cohesie is daarmee een onderdeel van het grotere geheel, de coherentie (Strik, 2013).
Het onderscheid tussen cohesie en coherentie wordt tegenwoordig dan ook meestal niet meer gemaakt (Schellens & Steehouder, 2008). De samenhang wordt enkel beschreven via coherentie (Sanders & Canestrelli, 2012), onderverdeeld in referentiële coherentie en relationele coherentie. Deze laatste twee termen zullen dan ook in het huidige onderzoek worden aangehouden.
1.6
REFERENTIËLE EN RELATIONELE COHERENTIE BIJ AFASIEZoals eerder beschreven hebben mensen met afasie moeite met lezen en kunnen deze leesproblemen op alle niveaus (woord, zin en tekst) voorkomen. In de literatuur is echter weinig bekend over de problemen bij mensen met afasie betreffende coherentie van teksten.
Voor de verwerking van coherentie zijn er alleen studies die betrekking hebben op de taalproductie. Uit het onderzoek van Andreetta, Cantagallo en Marini (2012) is naar voren gekomen dat de mensen met een amnestische afasie geen fouten maken wat betreft coherentie, maar wel problemen hebben met het gebruik van gesprekseenheden die het overstijgende onderwerp of thema onderhouden. Andreetta en Marini (2015) hebben daarentegen recent nog aangetoond dat mensen met een vloeiende afasie een hoog
vonden in hun casestudie bij een patiënt met amnestische afasie ook afwijkende resultaten wat betreft coherentie. Het aanhouden van het onderwerp was echter nog moeilijker voor deze participant. Ook andere onderzoekers hebben aangetoond dat patiënten met afasie vooral problemen hebben met het gebruik van gesprekseenheden die het onderwerp of thema onderhouden (Davis & Coelho, 2004; Harris Wright, Fergadiotis, Koutsoftas & Capilouto, 2010; Harris Wright & Capilouto, 2014).
Daarnaast zijn er echter onderzoekers die hebben aangegeven dat patiënten met afasie voornamelijk problemen hebben met het gebruik van coherentiekenmerken, terug te voeren op het aantal kenmerken en het onambigu gebruik ervan (bijvoorbeeld Coelho, Liles, & Duffy, 1995; Glosser & Deser, 1990; Lock & Armstrong, 1997). Onduidelijk is of de patiënten met afasie ook problemen hebben met het begrijpen van coherentie.
Slechts in het onderzoek van Meteyard, Bruce, Edmundson en Oakhill (2015) is het mesoniveau van tekstbegrip getest. Zij hebben de inferentievaardigheden die referentiële coherentie mogelijk maakt (ook wel lokale inferentie genoemd) en de inferentievaardigheden die beroep doen op wereldkennis (globale inferentie) onderzocht bij mensen met afasie (Meteyard e.a., 2015; Ferstl & Von Cramon, 2001). Uit het onderzoek is gebleken dat drie van de vier door Meteyard en anderen onderzochte participanten meer moeite hebben met de inferentie op basis van wereldkennis dan met inferentie die referentiële coherentie mogelijk maakt. Daarnaast hebben twee van de vier participanten niet afwijkend gescoord ten opzichte van gezonde proefpersonen op de vragen die de inferentie die referentiële coherentie toestaat.
1.7
C
OHERENTIE IN DEVKL-‐T
EKSTBEGRIPTAAKrol van deze twee mesovariabelen in de VKL-‐Tekstbegriptaak (VKL, 2010) en de invloed ervan op het tekstbegrip bij mensen met een lichte vorm van afasie. Er is gekozen voor mensen met een lichte vorm van afasie omdat de test in eerste instantie voor deze mensen is ontwikkeld (Van der Perk en Van Winden, 2010).
Dit onderzoek kan mogelijk het verschil verklaren tussen het gestelde niveau van de teksten ‘water’ en ‘hooikoorts’ door Van der Perk en Van Winden (2010) ten opzichte van Texamen (BureauTaal, 2009) en daarnaast ook een gedeelte van de discrepantie tussen de VKL-‐Instaptoets (Van der Velden & Van Wessel, 2014) en WebLIA (Bastiaanse e.a., 2015).
Om de invloed van de mesovariabelen op het leesbegrip te bepalen, zal allereerst worden onderzocht welke mesovariabelen (referentiële coherentie en relationele coherentie) er in de originele VKL-‐Tekstbegriptaak voorkomen en hoe vaak. Daarna zal worden onderzocht in hoeverre deze variabelen invloed hebben op het tekstbegrip bij mensen met een lichte vorm van afasie.
Op basis van het standpunt van Schellens en Steehouder (2008) is het aantal verwijzingen per tekst onderzocht en wordt verwacht dat wanneer een tekst minder dan één verwijzing per zin heeft, de tekst moeilijker begrepen wordt. Daarnaast wordt op basis van de eerder beschreven literatuur verwacht dat de afstand van de verwijzing tot het antecedent een rol speelt. Er wordt verwacht dat de lokale coherentie beter begrepen zal worden dan de globale coherentie. Wat betreft de relationele coherentie wordt verwacht dat er een verschil zal zijn in het begrip van verschillende relaties, waarbij er waarschijnlijk een verschil te vinden zal zijn tussen causale en additieve relaties.
H
OOFDSTUK2:
M
ETHODE2.1
P
ARTICIPANTENBij revalidatiecentrum De Hoogstraat en twee afasiecentra (Boogh afasiecentrum Utrecht en Afasiecentrum Flevopolder, ’t Gooi e.o.) is aan potentiële participanten een voorlichting gegeven over de inhoud en het doel van het onderzoek. Aanvullend is aan hen een informatiebrief meegegeven om thuis door te nemen en is hen de vraag gesteld om deelname aan het onderzoek te overwegen.
Daarnaast is bij vier zorginstellingen (Warande, Beweging 3.0, Birkhoven Zorggoed en InteraktContour) aan de logopedisten voorlichting gegeven over het onderzoek. Aan hen is gevraagd of zij mensen met een lichte vorm van afasie behandelen die mogelijk mee willen werken aan het onderzoek. Ook aan deze potentiële participanten is de betreffende informatiebrief gegeven.
Een week na beide voorlichtingen is deelname bij de potentiële participanten geïnventariseerd. Bij een positieve reactie zijn zij gescreend middels de verkorte versie van de Token Test (De Renzi & Faglioni, 1978) om te bepalen of er sprake was van een lichte
vorm van afasie. Bij twee participanten heeft geen screening plaatsgevonden in verband met
de aanwezigheid van recente scores van de Token Test (Graetz e.a., 1992). Voor deelname aan het onderzoek was een score op de verkorte versie van de Token Test van 25-‐28 goed en bij de Token Test tussen de 7-‐23 fout essentieel. Bij het selecteren van de participanten is rekening gehouden met de ernst van de afasie om een homogene onderzoeksgroep te creëren. Dit is gebeurd opdat uitsluitend de tekstkenmerken in de VKL-‐Tekstbegriptaak onderzocht kunnen worden.
post-‐onset van de participanten varieert tussen de 1 en 227 maanden (M = 51, SD = 65). Het opleidingsniveau varieert tussen ‘primair onderwijs’ (n=1), ‘laag’ (lbo, mavo, vmbo, mbo-‐1, onderbouw havo/vwo, n=3), ‘middelbaar’ (havo, vwo, mbo 2-‐4, n=4) en ‘hoog’ (hbo, wo, n=3). De individuele informatie over de participanten is weergegeven in tabel 6.
Tabel 6: Overzicht gegevens participanten
Participant
nr. Sexe Leeftijd Laesie Opleidingsniveau Tijd post-‐onset
pp. 1 V 93 CVA-‐re Primair onderwijs 7
pp. 2 V 69 CVA-‐li Middelbaar 72 pp. 3 M 60 CVA-‐li Hoog 1 pp. 4 M 55 Intracerebrale hematoom links Middelbaar 57 pp. 5 M 68 CVA-‐li Hoog 23 pp. 6 V 63 CVA-‐li Laag 227
pp. 7 M 76 Thalamusbloeding links Middelbaar 2
pp. 8 M 55 CVA-‐li Middelbaar 68
pp. 9 M 64 CVA-‐li Laag 72
pp. 10 M 56 CVA-‐li Laag 10
pp. 11 M 63 CVA-‐li Hoog 26
Noot: de leeftijd is weergegeven in jaren. De tijd post-‐onset is berekend op het moment dat de VKL-‐ Tekstbegriptaak is gemaakt en wordt weergegeven in aantal maanden.
Tevens hebben aan dit onderzoek tien gezonde participanten deelgenomen, in de leeftijd van 18 tot 52 jaar (M = 28, SD = 12). Deze groep participanten dient in dit onderzoek als controlegroep.
2.2
D
E MESOVARIABELEN IN DEVKL-‐T
EKSTBEGRIPTAAKvoorkomen en hoe deze verbanden worden weergegeven. Om de soorten coherentie te inventariseren, is op de teksten uit de VKL-‐Tekstbegriptaak een coherentieanalyse uitgevoerd middels de methode van Schellens en Steehouder (2008).
Allereerst zijn de teksten geanalyseerd op referentiële coherentie aan de hand van een tabel, waarin het nummer van de desbetreffende zin is genoteerd, de verwijzing waar het om gaat, de afstand van het verwijswoord tot aan het antecedent (in aantal zinnen), de type relatie en het antecedent zelf.
Aansluitend zijn de teksten op relationele coherentie geanalyseerd. Hierbij is onderzocht welke zinnen een bepaalde relatie weergeven, welke relatie dit is en welk woord deze relatie markeert. De gehele uitgeschreven analyse is weergegeven in appendix 2.
2.3
M
ATERIAALHet materiaal bestaat uit de originele VKL-‐Tekstbegriptaak inclusief aanvullende vragen gericht op het begrip van referentiële en relationele coherentie. De VKL-‐ Tekstbegriptaak is een test bestaande uit achttien teksten, te weten zes eenvoudige teksten, zes semi-‐complexe teksten en zes complexe teksten. De complexiteit van de teksten is bepaald op basis van de linguïstische variabelen ‘tekstlengte’, ‘hoeveelheid figuurlijke taal’, ‘hoeveelheid samengestelde zinnen’, ‘hoeveelheid laagfrequente woorden’ en ‘gemiddelde zinslengte’ (Van der Perk & Van Winden, 2010; zie tabel 2). Elke tekst bevat twee tot vier open en/of meerkeuzevragen die aan de participant worden gesteld.
2.4
P
ROCEDUREBij alle participanten is de VKL-‐Tekstbegriptaak in een stille ruimte afgenomen. Aan de participant is de instructie gegeven de tekst eenmaal zelfstandig in stilte te lezen. Dit om ervoor te zorgen dat alleen de visuele verwerking werd getest en er geen invloed van de auditieve verwerking plaatsvond. Wanneer de participant de tekst hardop begon te lezen, werd deze door de testleider verzocht om de tekst zachtjes voor zichzelf te lezen. Een participant (pp. 6) gaf aan niet begrijpend te kunnen lezen zonder de tekst hardop te lezen. Dit heeft de testleider toegestaan.
Nadat de tekst door de participant was gelezen, mocht deze de tekst bij zich houden. De bijbehorende vragen en de vragen voor het onderzoeken van de referentiële en relationele coherentie zijn mondeling door de testleider gesteld. Op verzoek van de participant mocht de vraag worden herhaald. Bij de vragen die de referentiële coherentie meten, is de verwijzing in de tekst door de testleider aangewezen.
Twee participanten (pp. 2 en pp. 3) hebben een spraakapraxie, waardoor zij onvoldoende in staat waren om verbaal antwoord te geven. Zij mochten het antwoord opschrijven of aanwijzen in de tekst.
2.5
S
CORINGHet antwoord dat werd gegeven, is door de testleider genoteerd op het antwoordformulier. Per goed gegeven antwoord kreeg de participant een punt. Ook het heel gericht aanwijzen van het juiste antwoord in de tekst is goedgekeurd. Bij een aantal vragen werd er een opsomming gevraagd. In dat geval kreeg de participant een punt per juist genoemd item.
2.6
D
ATA ANALYSE
originele VKL-‐Tekstbegriptaak van de participanten omgezet naar percentages, waarbij het aantal goede antwoorden op het totaal aantal antwoorden is berekend. Dit is gedaan, omdat de hoeveelheid punten die gescoord kan worden per niveau niet gelijk is. Door het berekenen van de percentages is het maken van een vergelijking mogelijk gemaakt.
Om te onderzoeken in hoeverre de linguïstische variabelen op mesoniveau invloed hebben op het tekstbegrip is op basis van de literatuur voor de referentiële coherentie het aantal verwijzingen en de globale afstand als uitgangspunt genomen. Het aantal verwijzingen is bepaald door het aantal afhankelijke en onafhankelijke verwijzingen te delen door het aantal zinnen, wat een percentage verwijzingen per zin heeft opgeleverd. De percentages kunnen zo worden vergeleken.
Om het verschil in de globale afstand te onderzoeken, is onderscheid gemaakt tussen lokale coherentie (verwijzingen tussen opeenvolgende zinnen) en globale coherentie (waarbij ten minste een zin tussen de verwijzing en zijn antecedent zit) (Schellens & Steehouder, 2008). De ruwe scores op de vragen die zowel de lokale als de globale coherentie meten, zijn omgezet naar een percentage om uiteindelijk de lokale en globale coherentie met elkaar te kunnen vergelijken.
Voor het onderzoeken van de relationele coherentie zijn de verschillende type relaties als uitgangspunt genomen. Relaties die ten minste vijf keer zijn bevraagd, zijn geselecteerd. Het aantal goede antwoorden op deze vragen is per type relatie omgezet naar een percentage om zo een vergelijking tussen de scores op de verschillende type relaties mogelijk te maken.
H
OOFDSTUK3:
R
ESULTATEN3.1
V
ERSCHILLEN TUSSEN DE TEKSTNIVEAUS.
Zoals eerder beschreven, is eerst onderzocht of er voor de groep participanten verschillen in scores zijn tussen de betreffende tekstniveaus. Daarvoor is in eerst instantie onderzocht of de verkregen data vanuit de originele VKL-‐Tekstbegriptaak per niveau normaal verdeeld zijn. Na toepassing van de Kolmogorov-‐Smirnov-‐test blijkt dit niet het geval te zijn voor niveau 1 (K-‐S statistic (11): .319, p = .003) en niveau 2 (K-‐S statistic (11): .271, p = .023). Voor niveau 3 (K-‐S statistic (11): .171, p =.200) is dat wel het geval. Voor de beschrijvende statistiek wordt verwezen naar tabel 7 (individuele gegevens van de participanten zijn weergegeven in appendix 3).
Tabel 7: Beschrijvende statistiek percentage scores verschillende leesniveaus
Niveau Min Max M SD K-‐S statistic
Niveau 1 75 93.75 81.25 5.59 .319*
Niveau 2 68.18 95.45 80.99 7.56 .271*
Niveau 3 68.97 93.10 80.56 8.20 .171
* p < .05
Noot: bij p < .05 zijn de data niet normaal verdeeld.
Door de scheve verdeling van de data van niveau 1 en 2 is er gebruik gemaakt van niet-‐parametrische statistiek en zijn er Wilcoxon signed-‐rank-‐tests uitgevoerd voor het vergelijken van de niveauscores van de groep participanten. Hieruit is voortgekomen dat zowel de scores op de vragen bij niveau 1 niet significant verschillen van de scores van de vragen bij niveau 2 (Z = -‐.000, p = 1.000), alsook van de scores van de vragen bij niveau 3 (Z = -‐.445, p = .656). Tevens verschillen de scores van de vragen bij niveau 2 niet significant van die van niveau 3 (Z = .089, p = .929).
tekstkenmerken geselecteerd door Van der Perk en Van Winden (2010). Dit houdt in dat de data van de gevonden mesovariabelen niet vergeleken kunnen worden met de scores op originele VKL-‐Tekstbegriptaak.
Naar aanleiding van deze resultaten en de daaropvolgende veronderstelling dat de onderzoeksgroep mogelijk te goed presteert wat betreft het tekstbegrip om onderscheid in niveaus te kunnen vinden, is de originele VKL-‐Tekstbegriptaak tevens bij de controlegroep afgenomen (zie appendix 6 voor individuele gegevens) en is het verschil in de scores op de niveaus tussen de onderzoeksgroep en de controlegroep geanalyseerd. Hieruit is gebleken dat de gezonde participanten op alle niveaus significant beter scoren dan de participanten met afasie (Mann Whitney U-‐test, niveau 1: U = 7.500, p <.001, niveau 2: U =9.000, p = .001, niveau 3: U = 3.500, p < .001).
Ondanks het feit dat de onderzoeksgroep niet te goed presteert wat betreft het tekstbegrip, is er zoals eerder beschreven geen onderscheid tussen de niveaus gevonden, waardoor de invloed van de mesovariabelen op het de scores van de originele VKL-‐ Tekstbegriptaak niet kan worden onderzocht. Om toch inhoudelijk uitspraken te kunnen doen over de mesovariabelen, is er nader onderzoek gedaan naar het begrip van de mesovariabelen zelf bij de participanten met een lichte vorm van afasie. De bijbehorende scores zullen in de navolgende paragrafen worden besproken.
3.2
R
EFERENTIËLE COHERENTIE3.2.1
A
ANTAL VERWIJZINGENVoor het bepalen van het aantal verwijzingen is voor elke tekst het aantal verwijzingen per zin berekend (zie tabel 8).