• No results found

Bron en methode

In document Moppen Poëzie van het alledaagse (pagina 27-45)

“Een man met een stinkende adem keek voortdurend naar de hemel en bleef maar bidden.

Waarop Zeus zich naar voren boog en zei: “Er zijn beneden ook goden.”101

Om bovenstaande mop uit de Griekse oudheid te kunnen analyseren en interpreteren, is een analysemodel om de onderzoeker te leiden geen overbodige luxe. Bijvoorbeeld een model waarin de stappen worden uiteengezet die moeten worden genomen bij het analyseren van historische moppen. Een dergelijk moppen-stappen-model ontwikkel ik gedurende dit hoofdstuk. Als basis van dit model dienen een aantal theorieën, waaronder een theorie van de antropoloog Clifford Geetz. Een veelgehoord bezwaar tegen het gebruik van modellen en theorieën, is dat de onderzoeker de uitkomsten mogelijk vervormt, om ze in het kader te kunnen plaatsen. In dit geval verschilt geschiedenis wellicht van andere disciplines. Theorieën dienen voor een historicus als een manier van kijken, selecteren en onderzoeken.

Maar voordat ik mijn eigen moppen-stappen-model ontwikkel, behandel ik de grenzen van de mop als bron. In hoofdstuk één heb ik de waarde van humor als historische bron getoond. Veel auteurs onderschrijven de bewering dat onderzoek naar humor inzicht geeft in de cultuur van een groep, bijvoorbeeld in de culturele denkbeelden. Als moppen zoveel zeggen over de cultuur van een groep, waarom is de grap dan nog geen gebruikelijke bron voor historici? De mop als bron heeft echter grenzen. Het verkennen en markeren van deze grenzen is cruciaal bij het gebruik van moppen als historische bron. Aan de hand van theorieën en bronnenkritiek ontwikkel ik mijn eigen methodologie in dit hoofdstuk.

§ 2.1. Moppen in de New Cultural History

“Believing (…) that man is an animal suspended in webs of significance he himself spun,

I take culture to be those webs, and the analysis of it to be therefore not an experimental science in search of law but an interpretive one in search of meaning.”102

Clifford Geertz

De Ecole des Annales was een economisch-historische avant-gardebeweging die in de jaren dertig ontstond onder leiding van Marc Bloch en Lucien Febvre. De beweging had bezwaar tegen de toen gangbare beoefening van de geschiedwetenschap, omdat het vooral over elites ging in plaats van over een ‘totale’ geschiedenis van de mensheid, een geschiedenis van het ‘gewone’ leven.103 De Annales gebruikten technieken en methoden uit andere wetenschappen zoals economie en geografie. Statistieken en modellen speelden een grote rol. Pas na de Tweede Wereldoorlog werden de ideeën van de Annales bekend, door toedoen van mensen als Fernand Braudel, Emmanuel Le Roy Ladurie en Jacques Le Goff.104 Histoire des mentalités werd geïntroduceerd door de Ecole des

Annales, waarmee werd geprobeerd de begrippen en ideeën van historische samenlevingen in hun onderlinge samenhang te reconstrueren.105

Onder invloed van de Ecole des Annales ontwikkelde zich na de Tweede Wereldoorlog een nieuwe stroming binnen de cultuurgeschiedenis. 106 Een toegenomen interactie tussen historici en antropologen leidde tot de nieuwe cultuurhistorische beweging. Deze nieuwe stroming nam concepten en methoden over uit de antropologie en wordt daarom ook wel de antropologische variant van geschiedenis genoemd.107 Zo werd er met antropologische modellen naar rituelen, carnaval en rites de passages gekeken.Van de Ecole des Annales werd de interesse in mentalités overgenomen.108

102 Clifford Geertz, ‘Thick description: toward an interpretative theory of culture’, in: idem, The

interpretation of cultures. Selected essays (New York 1973) 3-30, aldaar 5.

103 J.W. Drukker, De revolutie die in haar eigen staart beet. Hoe de economische geschiedenis onze ideeën

over economische groei veranderde (Utrecht 2003) 55.

104 Drukker, Revolutie, 56.

105

Ibidem, 62.

106

Lynn Hunt (red.), The new cultural history (Berkeley 1989) 1.

107 Burke ‘Uninty and variety’, 192.

De nieuwe cultuurhistorische stroming kreeg de naam ‘New Cultural History’

(NCH). Deze term kwam op aan het begin van de jaren tachtig. Het proces daartoe was echter eerder begonnen. De NCH zette zich af tegen de traditionele cultuurgeschiedenis, die zich vooral bezig hield met hoge cultuur. De stroming ontdekte, evenals de Annales, veel nieuwe onderwerpen die met behulp van methoden en concepten uit andere disciplines geanalyseerd konden worden. Maar waar de Annales de nadruk legde op economische modellen, statistiek en sociaaleconomische ontwikkelingsprocessen, speelde cultuur en een antropologische benadering hiervan een centrale rol in de NHC. 109 De NCH breidde het cultuurbegrip uit, zowel horizontaal (van hoge tot lage cultuur) als verticaal (het dagelijks leven).110 De alledaagse cultuur staat centraal in deze benadering, in het bijzonder de onderliggende regels en conventies van het alledaagse leven.

Waar traditie centraal stond in de vroegere cultuurgeschiedenis, kwamen in de

NCH nieuwe begrippen onder de aandacht zoals de concepten van culturele reproductie, receptie en ‘invented traditions’.111 De nieuwe onderzoeksgebieden binnen de NCH waren bijvoorbeeld materiële cultuur, herinneringen (en het collectief geheugen) en de geschiedenis van het lichaam, de ‘body history’.112 De NCH gaat dus uit van een zeer breed cultuurbegrip en laat de grens tussen de culturele en antropologische geschiedschrijving vervagen.113 De antropoloog Clifford Geertz en zijn ideeën over cultuur hebben een centrale rol gespeeld in de cultuurhistorische stroming. Naar Geertz’ voorbeeld staat het interpreteren en ontcijferen van betekenissen centraal in de NCH, in plaats van het zoeken naar wetmatigheden.114

Het boek The interpretation of cultures (1973) van de antropoloog Clifford Geertz is een belangrijk boek geweest voor de cultuurwetenschappen. Zoals eerder gezegd, wijst Geertz er in zijn boek The interpretation of cultures op dat het er in een cultuuranalyse niet om gaat wetmatigheden te ontdekken, maar om betekenissen te vinden.115 Zo stelt

109 Drukker, Revolutie, 55-70.

110 Burke ‘Uninty and variety’, 194.

111 Ibidem, 183-202.

112

Peter Burke, What is cultural history? (Cambridge 2004) 57-72.

113

Burke, ‘Uninty and variety’, 183-202.

114 Hunt, New cultural history, 12.

Geertz: “Cultural analysis is (or should be) guessing at meanings, assessing the guesses,

and drawing explanatory conclusions from the better guesses.116

Volgens Geertz is het de taak van de antropoloog om de wereld met thick

description te beschrijven. 117 Thick description kan vertaald worden als ‘dichte beschrijving’, maar ik zal in mijn scriptie de Engelse term aanhouden. Geertz maakt onderscheid tussen thin description en thick description. Het onderscheid illustreert hij met een voorbeeld: als iemand een knipoog geeft, kan je als ontvanger uit de context opmaken wat de knipoog betekent. Zonder context kan je de knipoog niet interpreteren. Zo is het in de antropologie ook volgens Geertz: indien de knipoog alleen als handeling wordt beschreven (thin description) kan je daar als antropoloog geen conclusie uit trekken. Maar indien de knipoog wordt beschreven vanuit thick description, dus met de context van de gewoontes en culturele betekenissen in de samenleving, dan is de knipoog wel te plaatsen.118 In hoeverre is thick description bruikbaar bij moppenonderzoek? Dit komt in de laatste paragraaf over methodologie aan de orde.

Kan moppenonderzoek een plaats krijgen binnen de New Cultural History? Ja, ik denk van wel. Ten eerste zijn humor en moppen een goed potentieel onderzoeksterrein van de cultuurgeschiedenis. Door de horizontale en verticale verbreding van het cultuurbegrip in de NCH, vallen moppen nu ook onder het concept ‘cultuur’. Moppen zijn onderdeel van culturele reproductie, en zoals ik in hoofdstuk één schreef, verwijzen moppen naar individuele en collectieve processen van betekenisgeving.119 Ten tweede wordt er bij moppenonderzoek gebruik gemaakt van methoden en concepten uit de antropologie. De derde reden waarom humoronderzoek binnen de NCH past, is tevens de belangrijkste reden. Moppen zijn onderdeel van het dagelijks leven, en tonen de onderliggende regels en conventies van dit terrein. Moppen kunnen dus zonder meer als

the poetics of everyday behavior worden betiteld. Daarom zie ik binnen de NCH een plek voor moppenonderzoek. 116 Ibidem. 117 Ibidem, 9-10. 118 Ibidem, 5-10.

119 Zie § 1.1. Humor is een vorm van betekenisgeving, waarbij het van de betekenisgever afhangt wat humor is.

§ 2.2. Bronnenkritiek

Beperkingen van het gebruik van de mop

Bij het gebruik van moppen als bron in historisch onderzoek is een aantal kanttekeningen te plaatsen. Allereerst is er een praktisch probleem, namelijk dat de moppen niet makkelijk te achterhalen zijn. Natuurlijk is dit een probleem van alle historische bronnen, maar anders dan bij bijvoorbeeld volksverhalen is er in het verleden geen traditie ontstaan van het optekenen van moppen. Voor dit probleem is de te onderzoeken periode cruciaal: moppen van pakweg de afgelopen tachtig jaar kunnen met behulp van oral history worden achterhaald. Voor de vroegere periodes is de historicus afhankelijk van opgetekende moppen in bijvoorbeeld moppenboeken. Omdat deze twee manieren van moppen achterhalen zeer van elkaar verschillen, zal ik ook in mijn bronnenkritiek onderscheid maken tussen de twee vormen.

Algemene kritiek

De voorwaarden voor het begrijpen van humor uit het verleden heb ik in het eerste hoofdstuk al beschreven als historische empathie. Deze voorwaarden waren: kennis van de taal, kennis van de culturele en sociale context en kennis van de normen die werden gesteld aan humor.120 Aan de eerste voorwaarde voor het begrijpen van humor kan makkelijk worden voldaan. Moppen uit het verleden kunnen her- of vertaald worden, en hierbij kan de historicus de hulp inroepen van taalkundigen. Het probleem is echter dat bepaalde vormen van humor zoals taalgrappen, na vertaling niet meer grappig zijn. Dat dit een probleem is van moppen die vertaald moeten worden, erkent ook Patrick de Rynck. Zo vertelde hij op 11 maart 2007 in de radio-uitzending van Onvoltooid Verleden Tijd over de selectie van moppen voor het boek Komt een Griek bij de dokter: “Taal- en woordhumor is er heel vaak uitgevallen, omdat die na vertaling zelden overeind blijft.” 121

Ook aan de tweede voorwaarde voor historische empathie is soms moeilijk te voldoen. Want van de historische moppen die achterhaald zijn, is de culturele en sociale context niet altijd duidelijk. In welke groep en situatie werden de moppen verteld? En

120

Zie § 1.2. Historische empathie

121 Uitzending Onvoltooid Verleden Tijd 11 maart 2007 waarin Mark Pieters en Patrick de Rynck geïnterviewd werden over hun boek Komt een Griek bij de dokter (Amsterdam 2007).

was de beschreven gebeurtenis of handeling in de mop bijvoorbeeld herkenbaar voor de toehoorders? Wellicht is het beantwoorden van deze vragen een groter probleem bij opgetekende moppen dan bij oral history-moppen, omdat voor die laatste groep de grappenmakers of toehoorders om toelichting gevraagd kan worden.

Na het lezen van de eerdergenoemde mop uit de oudheid over de man met een slechte adem kunnen bijvoorbeeld de volgende vragen worden gesteld: was een stinkende adem een bekend ongenoegen in de oudheid? Was het normaal dat iemand naar de hemel bad? Werden er vaker moppen verteld over Zeus, waarin de ‘menselijkheid’ van een man werd bespot? Wie heeft de mop opgetekend? Waarom deed hij dat? Het beantwoorden van deze wat- wie- en waarom-vragen is cruciaal voor het interpreteren van moppen van vroeger. Dikwijls is dit echter niet makkelijk. Ook Alan Dundes erkent dit probleem van moppen in zijn voorwoord van Cracking jokes.122

De derde voorwaarde voor historische empathie, kennis van de normen die werden gesteld aan humor, is misschien wel de belangrijkste. Het gevaar bestaat namelijk dat een onderzoeker in zijn selectie van moppen niet zozeer de toenmalige humorconventies als maatstaaf hanteert, maar zijn eigen smaak voor humor. Het volgende citaat over moppen uit de oudheid is afkomstig van Mark Pieters. Bij de selectie van moppen voor het boek Komt een Griek bij de dokter kozen de auteurs de moppen die ze zelf grappig vonden.123 “Want als je nou de keus hebt uit honderd grappige

epigrammen uit de oudheid en je kiest er maar tien, dan wil je natuurlijk wel de leukste. Dan merk je ook wel dat je toch je eigen smaak mee laat wegen.”124

Tenslotte is er het gevaar van misinterpretaties: een historicus kan moppen uit een vroegere periode verkeerd interpreteren. Moppen die lang geleden zijn ontstaan, veronderstellen immers een hoop zaken als vanzelfsprekend en kunnen daarom door een hedendaagse lezer niet of verkeerd begrepen worden. Alan Dundes noemt dit probleem in

Cracking jokes, maar hij schrijft dat misinterpretaties geen drama zijn. Waar het volgens hem om gaat, is dat er wordt nagedacht over de betekenis van moppen.125 Persoonlijk denk ik dat met voldoende kennis van een periode, een historicus moppen op een goede

122 Dundes, Cracking jokes, preface vi.

123

Uitzending Onvoltooid Verleden Tijd 11 maart 2007 waarin Mark Pieters en Patrick de Rynck geïnterviewd werden over hun boek Komt een Griek bij de dokter (Amsterdam 2007).

124 Ibidem.

manier zou moeten kunnen interpreteren. De hermeneutische methode kan bijvoorbeeld uitkomst bieden in moppenonderzoek.

Opgetekende moppen

Bepaalde problemen gelden alleen of in het bijzonder voor opgetekende moppen. De optekenaar kan vaak niet meer om toelichting worden gevraagd, wat wel mogelijk is bij moppen die worden achterhaald met oral history. Zo is het voor opgetekende moppen lastig om de culturele en sociale context te achterhalen. Want bij opgetekende moppen moet onderzocht worden waarom de moppen werden opgetekend. Wat was de achtergrond van de schrijver? Met welk doel tekende hij de moppen op? Welke mensen lazen de moppen? Dergelijke vragen zijn dikwijls moeilijk te beantwoorden. Ik zal dit illustreren met een voorbeeld uit de Vroegmoderne periode. De moppenboeken, of ‘kluchtboeken’, die in de zeventiende eeuw in de Republiek op de markt werden gebracht, waren collecties van allerlei grappige verhaaltjes. Maar omdat deze boeken dikwijls anoniem gepubliceerd werden, zijn de beweegredenen voor optekening en de achtergrond van de samensteller vaak niet te achterhalen. Ook over het publiek van moppenboeken zijn weinig aanwijzingen te vinden, want kluchtboeken staan vaak niet vermeld op boedelinventarissen: de boekjes waren het vermelden niet waard, omdat ze klein en goedkoop waren.126 Dit alles maakt het lastig om iets te kunnen zeggen over de maatschappelijke kringen waarin de opgetekende moppen werden verteld, en over de achtergrond van de samensteller.

Een ander probleem van opgetekende moppen is de intertekstualiteit. Bronnen waarnaar verwezen wordt in grappen, zijn er soms gewoon niet meer. Dit probleem noemt ook de Vlaamse classicus Patrick de Rynck. “Bij dergelijke moppen snap je de

grap niet, omdat de bronnen waarnaar verwezen wordt er niet meer zijn”, aldus de Rynck.127 De intertekstuele moppen vallen dus weg. Het gebruik van oral history zou een oplossing kunnen zijn, omdat dan een moppenverteller of toehoorder om uitleg gevraagd kan worden. Voorwaarde hiervoor is dat dergelijke personen te achterhalen moeten zijn.

126

Bremmer en Roodenburg , Homo ridens, 143, 146.

127 Uitzending Onvoltooid Verleden Tijd 11 maart 2007 waarin Mark Pieters en Patrick de Rynck geïnterviewd werden over hun boek Komt een Griek bij de dokter (Amsterdam 2007).

Natuurlijk geldt deze oplossing alleen voor een relatief recente periode: bij een tijdvak zoals de Oudheid biedt oral history natuurlijk geen uitkomst.

In het verleden opgetekende moppen geven op drie manieren een onvolledig beeld van de moppen uit het verleden: ten eerste is de opgetekende mop een sprong verwijderd van de oorspronkelijk, mondelinge mop. Het proces van optekening, waar vertaling en evocatie soms deel van uitmaken, zorgt ervoor dat de mop verwijderd raakt van zijn oorspronkelijke context. Volgens Bremmer en Roodenburg tast de omvorming van mondeling naar schrift de toon, houding, mimiek en klank aan waarmee het vertellen van een mop gepaard gaat.128

Ten tweede geeft een moppenboek of –verzameling een selectief beeld van de moppen die in de betreffende periode en cultuur circuleerden. Want niet alle moppen werden opgetekend, bijvoorbeeld omdat de staat of kerk censuur uitoefenden.129 Christie Davies zet dit nadeel van een moppenboek uiteen in zijn boek Jokes and their relation to

society, en wijst erop dat ook tegenwoordig niet alle populaire moppen worden opgetekend.130

Ten derde geven opgetekende moppen een eenzijdig beeld. Moppen werden namelijk alleen opgetekend door mannen, en zodoende zijn moppen van vrouwen zelden opgetekend.131 Er zijn dus weinig gegevens uit het verleden over humor onder vrouwen. Vrouwen vormden niet de enige groep die was uitgesloten van de opgetekende-moppencultuur: ook moppen van mensen uit bijvoorbeeld lagere klassen werden niet opgetekend. Echter, indien een onderzoeker zich bewust van de onvolledigheden van opgetekende moppen, zijn de moppen zeer bruikbaar als historische bron.

Oral history en moppen

Mondelinge geschiedenis, of oral history, is een methode om historische informatie te verzamelen. Dit gebeurt door oog- en oorgetuigen te interviewen over hun ervaringen in het verleden.132 Oral history wordt onder andere gebruikt in individueel historisch

128 Bremmer en Roodenburg, Homo ridens, 263.

129 Davies, Jokes, 167.

130

Ibidem, 167.

131

Bremmer en Roodenburg, Homo ridens, 17-18.

132 Paul E. Werkman, Uitgesproken geschiedenis. Oral history in geschiedenis en journalistiek (Zwolle 2001) 9.

onderzoek en in journalistieke publicaties. Voor mijn onderzoek naar de moppencultuur tijdens het communisme in Midden- en Oost-Europa heb ik gebruik gemaakt van oral

history. Daarom ga ik hier uitvoerig in op het gebruik van deze methode in historisch onderzoek.

Mondelinge geschiedenis is als onderzoeksmethode vrij jong, maar de methode is zo oud als er herinneringen worden opgehaald en verhalen over vroeger worden verteld. Het is de oudste vorm van geschiedbeoefening: in ongeletterde culturen werden kennis en ervaringen van voorgaande generaties sprekend doorgegeven.133 Maar ook na de introductie van het schrift bleef oral history de belangrijkste methode voor het doorgeven van historische kennis. Vanaf de Renaissance, door de introductie van de boekdrukkunst, veranderde dit in Europa. Deze verandering naar een schriftcultuur gold overigens alleen voor de bovenlaag van de westerse samenlevingen. Voor het gewone volk bleef de verteltraditie haar betekenis behouden.134 In de loop van de negentiende eeuw verloor

oral history aan terrein. Dit kwam enerzijds door betere scholing van de middenklassen en anderzijds door een streven naar professionalisering van de geschiedwetenschap.135 Vanaf het begin van de twintigste eeuw en vooral na de Tweede Wereldoorlog leefde de belangstelling voor mondelinge vertellingen echter weer op. Dit kwam onder andere door een veranderde wetenschappelijke visie op de geschiedwetenschap: het streven naar objectiviteit was niet langer de norm.136 Doorslaggevend was echter de oplevende belangstelling voor de eerdergenoemde geschiedenis van de alledaagse cultuur en haar

poetics of everyday behavior.137 Omdat deze nieuwe onderzoeksterreinen weinig of geen geschreven bronnen hadden nagelaten, gingen historici oral history gebruiken om de kennis van bijvoorbeeld volksculturen aan te vullen. Vaak waren deze interviews een aanvulling op bestaande kennis uit andere bronnen, maar soms waren de vraaggesprekken de primaire of zelfs enige bron van onderzoek. Tegenwoordig kijken de oral historians genuanceerder naar de mogelijkheden en beperkingen van mondelinge geschiedenis. Daarmee hebben zij de meeste kritiek op deze vorm van geschiedvorsing verminderd. Wat deze kritiek was, zal ik nu uiteenzetten.

133 Werkman, Uitgesproken geschiedenis, 11.

134 Ibidem, 12. 135 Ibidem. 136 Ibidem, 13. 137 Ibidem, 14.

Het grootste verwijt dat oral historians werd gemaakt, was dat hun werkwijze niet objectief was, omdat de interviewer een grote invloed heeft op het creëren van zijn bronnenmateriaal.138 Hier werd tegenin gebracht dat het met geen enkele bronvorm mogelijk is om de geschiedenis te schrijven.139 Bij elke broninterpretatie is er sprake van selectie, subjectiviteit en een perceptieproces. Het enige wat de historicus kan doen, is streven naar onafhankelijkheid bij de bronkeuze en de mate van betrouwbaarheid na

In document Moppen Poëzie van het alledaagse (pagina 27-45)