Vraag nr. 13 van 6 februari 1996
van de heer MICHIEL VANDENBUSSCHE
Vlaanderen en zijn hoofdstad Brussel – Culturele infrastructuur
In haar beleidsbrief "Vlaanderen en zijn hoofdstad Brussel," heeft de minister gepleit voor een overleg met haar collega van Cultuur over een meerjarenplan voor de Brusselse culturele infrastructuur. Kan de minister mij meedelen of dit pleidooi sindsdien reeds tot concrete resultaten heeft geleid ?
Opmerkelijk was ook haar pleidooi voor een samen-werking tussen Brussel-Gent-Antwerpen "die op Euro-pees niveau op een boogscheut van elkaar liggen" (ik had geen weet van het bestaan van die speciale Euro-pese bogen !).
Welke concrete stappen zijn er sindsdien reeds gezet om die samenwerking te realiseren ? Welke instanties, instellingen en/of organen worden bij dit overleg betrokken ?
Antwoord
De discussie over het meerjarenplan voor de culturele infrastructuur in Brussel mag mijns inziens niet beperkt blijven tot het meest in het oog springende, namelijk de receptieve theatervloeren. We moeten het inderdaad hebben over de KVS, over de Beursschouwburg en over Bronx maar, zoals ik ook al in mijn beleidsnota heb gezegd, culturele infrastructuur moet ook dienen voor gediversifieerde artistieke produktie. Het gaat dus over verschillende dingen tegelijk : over "grote" en over "kleine" infrastructuur, over podia en over wer-kruimte. Een artistiek niveau tussen de klassieke kunst-academies en de professionele kunstwereld, is nodig als voedingsbodem voor toekomstig talent. Er zijn ateliers nodig, repetitieruimte en tentoonstellingsruimte. Een hoogstaand artistiek aanbod ontstaat immers niet uit het niets. De "grote" infrastructuur heeft niet alleen financiële investeringen nodig voor de toekomst, maar ook creatieve.
Het gesprek over de diverse functies van de infrastruc-tuur moet globaal worden gevoerd, niet alleen omdat het onvermijdelijk over veel geld gaat, maar ook omdat de keuzes die nu gemaakt moeten worden, het artistie-ke en culturele landschap in Brussel en Vlaanderen blijvend zullen beïnvloeden. Daarom ook moet dit gesprek grondig worden voorbereid. Er heeft al een eerste werkvergadering hieromtrent plaatsgevonden met de Vlaamse minister van Cultuur. Zelf ben ik een discussienota aan het voorbereiden die wel degelijk beide aspecten in een coherente visie behandelt. Wat betreft mijn, volgens het Vlaams parlementslid, opmerkelijk pleidooi voor een samenwerking tussen Antwerpen, Gent en Brussel, wil ik eerst duidelijk stel-len dat het mij niet te doen is om te besparen, maar om de beschikbare middelen zo rationeel mogelijk te besteden. Waar het hier natuurlijk om gaat zijn de drie zogenaamde repertoiregezelschappen. Zij zijn echter, naar internationale normen, alle drie te klein in perso-neelsbezetting om deze titel te kunnen voeren. Alleen als ze bijeengevoegd zouden worden, wordt het amal-gaam groot genoeg om voor repertoiregezelschap te
kunnen doorgaan. Hierover wordt inderdaad gediscus-sieerd, ook in de theaters zelf, maar niet ongenuan-ceerd. Fuseren zonder respect voor ieders eigenheid, zou kunnen leiden tot zwaar identiteitsverlies. En dat is uiteraard niemand zijn bedoeling.
Iedereen heeft in de afgelopen tijd de standpunten van de verschillende theaterdirecteuren en -intendanten kunnen volgen in de pers. Dit wil niet zeggen dat er geen wil tot samenwerking bestaat. Ik wil hier het voor-beeld niet geven van de haast spreekwoordelijk gewor-den sneeuwmachine van de KNS in Antwerpen, die veel geld gekost heeft en die ook elders dienst zou kun-nen doen. Het overleg dat bestaat, gaat over fundamen-teler dingen. De zakelijke verantwoordelijken van de drie huizen zijn bijvoorbeeld met elkaar in gesprek over het personeelsbeleid en de CAO. Dergelijk over-leg moet echter ook niet worden gezien als voorberei-ding op een soort fusie.