Vraag nr. 15 van 6 februari 1996
van de heer MICHIEL VANDENBUSSCHE
Vlaanderen en zijn hoofdstad Brussel – Rapporten taalsituatie OCMW's
Het probleem van de toepassing van de taalwetgeving in de Brusselse OCMW's is bekend (cfr. onder meer het recente werk van Anja Detant "De toepassing van de taalwetgeving in de Brusselse gemeentelijke instel-lingen", VUB-Press).
In haar beleidsbrief "Vlaanderen en zijn hoofdstad Brussel", schrijft de minister dat er scherp moet wor-den toegezien op de toepassing van de taalwetten en de gelijkwaardige behandeling van Nederlandstaligen. Zij is van oordeel dat het driemaandelijks rapport over de toepassing van de taalwetgeving in de Brusselse OCMW's, zoals overeengekomen in de regeringsver-klaring van het Verenigd College van de Gemeen-schappelijke Gemeenschapscommissie, "op zijn minst hoopgevend" is. Zij verklaart in haar beleidsbrief dat zij er nauwlettend zal op toezien dat uit deze rapporten de nodige beleidsmatige conclusies worden getrokken. Zijn er sindsdien reeds één of meerdere "driemaande-lijkse rapporten" verschenen ? Wat zijn de essentiële of feitelijke gegevens ? Zijn er reeds beleidsmatige con-clusies ?
Antwoord
Zoals bepaald in het regeerakkoord van de Gemeen-schappelijke Gemeenschapscommissie wordt een driemaandelijks rapport voorgelegd aan de leden van het Verenigd College. Een eerste verslag werd op 21 december 1995 neergelegd en rapporteert over de periode juli-september 1995. Op basis van de eerste gegevens kunnen nog geen indicaties worden gegeven met betrekking tot beslissingen in strijd met de taalwet-geving. Dit eerste rapport bevatte immers enkel gege-vens van de geschorste beslissingen (25 in aantal). Door het ontbreken van de totaalcijfers van het aantal aan-wervingen konden nog geen vergelijkingen worden gemaakt. Daarenboven gaat het vooral om schorsingen met betrekking tot aanstellingen waarvan de uitslag van de taalexamens, die de betrokkenen hebben afge-legd, nog niet bekend is. Zodoende kan een juiste stand van zaken nog niet worden gegeven.
Het tweede rapport daarentegen, dat in de loop van maart 1996 zal worden neergelegd (periode oktober-december 1995) zal, mede op mijn aandringen, meer gegevens bevatten zodat reeds een aantal indicaties en conclusies kunnen worden getrokken. Ik zal dan ook niet nalaten het Vlaamse parlementslid van deze resul-taten in kennis te stellen.
Het is ook de intentie van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie om na 1 jaar een uitgebreide analyse te maken waaruit beleids-matige conclusies zullen worden getrokken.
