• No results found

Jean-Baptiste Sauvé dit de La Noue, Mahomet de tweede · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Jean-Baptiste Sauvé dit de La Noue, Mahomet de tweede · dbnl"

Copied!
66
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Jean-Baptiste Sauvé dit de La Noue

Vertaald door: Nicolaas Willem op den Hooff

bron

Jean-Baptiste Sauvé dit de La Noue, Mahomet de tweede (vert. Nicolaas Willem op den Hooff).

Izaak Duim, Amsterdam 1740

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/sauv003maho01_01/colofon.php

(2)

Copye van de privilegie.

DE Staten van Holland en Westvriesland doen teweten: alzo Ons te kennen is gegeven by de tegenwoordige Regenten van het Wees- en- Oude Mannenhuys der Stad Amsterdam, en in die qualiteyten te samen Eygenaars, mitsgaders Regenten van den Schouwburg aldaar, dat zy Supplianten eenige Jaaren hadden gejoüisseert van 't Octroy of Privilegie by hen van Ons op den 23. May 1714. geobtineert, waar by Wy aan hun Supplianten goedgunstelyk hadden geaccordeert, en geoctroyeert, om, geduurende den tyd van vyftien doen eerst agter een volgende Jaaren, de Werken, die ten dienste van het Toneel reets waten gedrukt, en van tydtot tyd nog verder in het licht gebragt, en ten Toneele gevoert zouden mogen werden, alleen te mogen drukken, doen drukken, uytgeeven ende verkoopen, en bevonden dat de Jaaren, by 'tvoorsz. Octroy of Privilegie genoemt, op den 22. May 1729, stonden te expireeren;

ende dewyle zy Supplianten ten meesten dienste van den Schouburg, waar van hunne respective Godshuyzen onder andere mede moeten worden gesustenteert, de voorengemelte Werken, zoo van Treurspellen, Blyspellen, Klugten, als anders, die reets gedrukt, en ten Toneele gevoert zyn, of in komende toe gedrukt, en ten Toneele gevoert zouden mogen werden, geernealleen, gelyk voorheen, zoupen blyven drukken, uytgeeven en verkopen, ten eynde dezelve Werken door het nadrukken van andere haar Luyster, soo in taal, als in spelkonst, niet mogten komente verliesen, en dewylen sulx haar Supplianten na de expiratievan 't bovengemelte Octroy, niet gepermitteert was, zoo keerden zy Supplianten haartot Ons, onderdaniglykverzoekende, dat Wy aan hun Supplianten in kwaliteyten voorsz. geliefden te verleenen, prolongatievan het voorsz. Octroy of Privilegie, om de voorsz. Werken, zoo van Treurspellen, blyspellen, Klugten, als anders, reets gemaakt, en ten Toneele gevoert, of als nog in het ligt te brengen, en ten Toneele te voeren, den tyd van Vyftieneerstkomende, en agtereenvol gende Jaaren, alleen te mogen drukken, en Verkopen, of te doen drukken, en verkopen, met verbod aan alle andere op seekere hooge Peene by Ons daar tegens te Statueeren, SOO IS 't, dat Wy, de Saake, ende 't voorsz, verzoek over gemerkt hebbende, ende geneegen weezende ter bede van de Supplianten uyt Onze regtewetenschap, Souveraine Magt ende Authoriteyt, de selve Supplianten

geconsenteert, geaccordeert, en geoctroyeert hebben, consenteeren, accordeeren, en octroyeeren haar by deezen, dat Zy, geduurende den tyd van Vystien eerst

Agtereenvolgende Jaaren, de Werken, die ten diensten van het Toneel reets waren gedrukt, en van tyd tot tyd nog verder in het ligt gebragt, en ten Toneele gevoert zouden mogen werden, in dier voegen, als zulx by de Supplianten is verzogt, en hiet vooren uytgedrukt staat, binnenden voorfz. Onzen Landen alleen zullen mogen Drucken, doen Drucken, uytgeven ende verkopen, verbiedende daarommeallen ende eenenygelyken dezelve Werken, in 't geheel, oste ten deele te Drucken. naar te Drukken, te doen Naardrucken te Verhandelen, of te Verkopen, ofte elders Naargedrukt binnen den selven Onzen Landen te brengen, uyt te geven, ofte Verhandelen en Verkopen, op Verbeutte van alle de nagedrukte, ingebragte, verhandelde ofte verkogte Exemplaren, ende

Jean-Baptiste Sauvé dit de La Noue, Mahomet de tweede

(3)

een boete van drie duysend guldens daar en bovente verbeuren, te Appliceeren een derde part voor den Officier, die de Calange doen zal, een derdepart voor den Armen der plaatzen daar het Calus voor vallen zal, ende het resteerende derdepart voor de Supplianten, ende dit t'elkens zoo meenigmaal, als dezelve zullen werden agterhaalt, alles in dien verstande, dat Wy de Supplianten met dezen onzen Octroyealleen willende gratificeeren totverhoedingevan hunne schade door het Nadrucken van de voorsz. Werken, daar door in geenigen deele verstaan, den innchouden van dien te autoriseeren, ofte te Advouëren, ende veel min dezelve onder onze protexie, ende bescherminge, eenig meerder Credit, aanzien ofte reputatie te geeven, nemaar de Supplianten in cas daar inne iets onbehoorlyks zoude insluëren, alle het zelve tot hare Lasten zullen gehouden weezen te verantwoorden, tot dien eynde wel Expresselyk begeerende, dat by aldien zy dezen onzen Octroye voordezelve Werken zullen willen stellen, daar van geene geabbrevieerde of te gecontraheerde mentie zullen mogen maken, nemaar gehouden wezen, het zelve Octroy in 't geheel, en zondereenige omissie daarvoor tedrucken, of tedoen drucken, ende datzy gehouden zullen zyn, een Exemplaar vande voorsz werken, op Groot Papier, gebonden en

welgeconditioneertte brengen in de Bibliotheek van onze Universiteytte Ley den, binnen den tyd van zes weeken, na dat zy Supplianten de zelve Werken zullen hebben uyt te geeven, op een boete van zes hondert guldens, na expiratie der voorsz. zes Weeken, by de Supplianten te verbeurenten behoeve van de Nederduytse Armen van de plaats alwaarde Supplianten wonen; en voorts op peene van met 'er daad versteeken te zyn van het effect van dezen Octroye. Dat ook de Supplianten schoon by het ingaan van dit Octroy een Exemplaar gelevert hebbende aan de voorsz, Onse Bibliotheek, by zoo verre zy geduurende dentyd van dit Octroy deselve Werken zouden willen herdrucken met eenige vermeerderingen of anders, hoe genaamt, of ook in een ander formaat, gehouden zullen zyn wederom een ander Exemplaar van de gemelde Werken Geconditioneert als vooren, te brengen in de voorsz. Bibliotheek, binnen deselve tyd, en op de boete en penaliteyt, als voren. Ende ten eynde de Supplianten dezen Onzen Consente, ende Octroye mogen genieten, als naar behooren, Lasten wy allen ende cenen ygelyken, dien het aangaan mag, dat zy de Supplianten van. den inhouden van dezen doen, Laten, ende gedogen, Rustelijk, vredelijk, ende volkomentlijk genieten ende gebruyken, cesserende alle belet ter contrarie. Gegeven in den Hage, onder onzen Groten zegelchieraan doen hangen op den zevenentwintigsten Mey, in 't Jaar onzes Heereende Zaligmakers duy sendzevenh ondert agtentwintig.

J G.V. Boetzelaar.

Onder stond, ter Ordonnantie van de Staten, was getekent W I L L E M B U Y S .

(4)

Voorrede Van den Franschen dichter.

Yder-een stemd toe dat het onderwerp van M

AHOMET DE

T

WEEDE

een der

moeijelyksten is die men ten Tooneele gevoerd heeft; ik durf zeggen dat de wyze op dewelke ik het zelve behandeld hebbe, veel aan deszelfs moeijelykheid toebrengt.

Ik hebbe de gemoederen willen beweegen door Mahomet en voor Mahomet, zonder echter zyne hoedanigheeden te doen vervallen; ik hebbe den last, my zelven opgelegt, gevoeld; het staat aan den Leezer en den Aanschouwer te oordeelen of ik onder deszelfs zwaarte ben bezweeken.

Myn oogmerk is geweest een Werk, zonder eenige verzieringe, te vervaardigen.

De ontdekkinge van het hart van Mahomet, het gevaar en de dood van Iréna: ziet hier de eenige Voorwerpen waar aan ik alles hebbe opgeöffert.

Zo deeze eenparigheid van bedryf my eenige faaijigheeden heeft aangebragt, dezelve heeft, myn 's ondanks, my ook vervoerd tot misslagen die ik gezien hebbe, die ik niet heb begeert te ontveinzen, en die ik noch minder wil verschoonen.

Ik hebbe niet genoeg geärbeid, en ook te weinig lichts om te durven oordeelen, maar ik geloove aangemerkt te hebben dat in een eenvoudig voorwerp, de

hoedanigheeden die aanstonds voor den Schryver eene toevlugt moeten schynen te weezen, in de uitvoeringe de lastigste en moeijelykste deelen worden om in het werk te stellen.

Jean-Baptiste Sauvé dit de La Noue, Mahomet de tweede

(5)

De rede, zo ik my niet bedriege, is, dat in deze soort van Tooneel-stukken altoos eene uitmuntende hoedanigheid werd gevonden, die, om zo te spreeken, alle de anderen inzwelgt, en waar van de ontkleedinge veel wydloopigheids vereischt; zo dat den Schryver niet alleen genoodzaakt is, den gang en de beweegingen van alle de andere Personaadjen die in den samenhang van zyn verdichtsel koomen, in te sluiten, maar wat meêr is, te buigen in voordeel van de eerste: met hoe veele voorbeelden zoude ik my hier niet kunnen ondersteunen, en voorbeelden getrokken uit de grootste Meesters?

De eenparigheid van belang is noch, volgens myne gedachten, een hinderpaal tegens de voltooijinge der mindere of onderworpene hoedanigheeden; hoe meêr men dat belang verdeelt, hoe meêr men dat verzwakt; de konst bestaat dan om het zelve altoos in zyn geheel op de voornaamste Personaadjen te werpen; alle de

geleegentheeden moeten dan voor hen alleen gespaard worden: nu vraage ik, hoe eindigt men hoedanigheeden die uit die geleegentheeden zyn uitgeslooten, en waar van de beweegingen en alle de redeneeringen af hangende moeten zyn van de grootheid en het bedryf van eene andere? Judicent periti.

Ik zoude den Vizier eenen volkomen Samenspanner hebben kunnen maaken, hem verstandhoudinge met de naburige Prinçen geeven, hem voor de belangen van eenen broeder van Mahomet stellen &c. Ik heb liever een vyand des Keizers van hem willen maaken; hy haat, hy zoekt hem te schaaden, hy verwekt eenen opstand in het Leeger;

het oproer is een geleide tot de ontknoopinge; dit is alles wat ik hier uit hebbe willen trekken; de minste zwarigheid van eene wydlopiger vindinge, van een regelmatiger gedrag, zou my in omstandigheeden, aan myn voorwerp gantsch vreemd, geworpen hebben.

De hoedanigheid van Théodorus is niet beter volëindigt, misschien gebrekkelyker;

en, om dezelve rede

(6)

zoude ik hem met Mahomet gelyk hebben kunnen stellen, en grootheid tegen grootheid aanvoeren. Ik hebbe hem aan mynen Held opgeöffert; wat meêr is, na de gedaane herkenning, hebbe ik niet gewilt dat hy in de belangen van Iréna zoude deelen. Alle deeze omzigtigheeden veroirzaaken noodzaakelyk een verwyt van zwakheid tegens hem, en een onuitgesprooken oordeel dat ik gezien hebbe, maar waar meede ik my genoodzaakt dacht te zyn hem belaaden te houden om een veel grooter goed; zyne tegenwoordigheid en weinige standvastigheid voegden zich gelykelyk in den schets van myn Werk; vernietigt men zyn Personaadje, zo verzwygd Iréna haare liefde, of maakt zich schuldig met die te bekennen; geeft men hem meerder kracht, zo verdonkerd hy Mahomet, en trekt de aandagt der Aanschouweren op zich, of hy veränderd het gevolg der voorvallende geleegentheeden.

Myn oogmerk strekt niet om, door deeze omstandigheeden, die twee Personaadjen te ondersteunen, maar alleenlyk om te doen zien wat reeden my bewogen hebben om niets in derzelver hoedanigheden te veränderen, en die my belet hebben eenig voordeel te trekken, uit de rechtvaerdige berispingen die 'er tegens opgemaakt zyn.

Ik zegge niets van den Muphty; hy houd zo weinig plaats in het Spel, dat het belachelyk zoude zyn hem die hier te geeven; hoewel hy den Vizier ondersteund om in het Leger eenen opstand te verwekken, zoude ik my echter wel gewacht hebben, hem op het Tooneel te doen verschynen, voor het geene hy daar te zeggen heeft, zo hy zich daar niet vervoerd vond als de zegepralende intreede van Mahomet

verzellende.

'k Zal noch maar een woord zeggen, het welk zyn zal, zo men 't my vergund, wegens de ontknopinge van dit Treurspel.

By de eerste Vertooningen wierd my het bedryf van Mahomet voor eene misdaad aangereekent: men had ge-

Jean-Baptiste Sauvé dit de La Noue, Mahomet de tweede

(7)

wenscht dat ik Iréna gered hadde, of ten minsten dat eenen anderen haar had omgebragt; en ik zal de vreesselyke uitwerkinge die dit sluit-vers veroirzaakt heeft, my altoos te binnen brengen,

Frémissez, c'est la main du cruel Mahomet.

Beef, sidder vry, het is de wreede Mahomet.

De gevoelens zyn tegenwoordig zo zeer veränderd, dat ik my naauwelyks kan veräntwoorden Mahomet, op het Tooneel, met een vruchteloos staal gewapend te hebben; den arm was opgeheeven, den Aanschouwer ontroerd, ik moest volëinden, zegt men, en hem oog-getuige maaken van eene geweldige uitvoeringe, die zyn afgryzen en zyne deerenis op den hoogsten top zoude gebragt hebben.

Ik hebbe dezelve gedachten niet; de zeden en regelen zouden daar door geschonden zyn, en het komt my niet toe het voorbeeld te geeven van eens and'rens bloed ongestraft op ons Tooneel te storten; een voorbeeld al te gevaarlyk, het welk wel haast tot een woedende gewoonte zoude vervallen, en van eenen eenvoudigen en geschikten Schouwburg, als den onzen, een bloedig worstel-perk, een schoole van onmenschelykheid zoude maaken.

Ik hebbe, volgens myn gevoelen, aan myn Werk de eenige ontknopinge gegeeven die het zelve voegd; en die zo wel, als 't my moogely k was, geschikt; voor 't overige vleije ik my geensints het een wel getroffen en in het ander wel geslaagt te hebben;

ik zeg myn gevoelen zonder iemand daar aan te willen onderwerpen, en bekenne zeer gaarne dat een' ander' het veel beter zoude hebben kunnen maaken.

Het zoude hier de plaats zyn om de Liefhebberen te bedanken voor de gunstige

bejegeninge dit myn Werk aangedaan; zo ik niet vreesde dat den Leezer myne zor-

(8)

ge om hem de toejuichende goedkeuringe, aan my beweezen, te herïnneren, voor een verwyt mogt opneemen van zyne voorbarige oordeelen. Welk een onderscheid tusschen de eenzaamheid en de bedaardheid van een stil vertrek, of, de begoocheling van het Tooneel, den yver der Vertooning, en de leiding en beweegingen van bekwaame Tooneelspeelers!

... Cum carmina lumbum.

Intrant, & tremulo scalpuntur ubi intima versa.

Pers. Sat. I â.

Jean-Baptiste Sauvé dit de La Noue, Mahomet de tweede

(9)

Vertooners.

M

AHOMET DE

T

WEEDE

, Keizer der Turken.

I

RÉNA

.

T

HEODORUS

, Grieks Prins, Vader van Iréna.

D

E

G

ROOT

V

IZIER

, of, Eerste Staats-Bediende.

D

E

M

UPHTY

, of, Opper-Priester.

D

E

A

GA

, of, Opper-Hoofd der Janitsaaren.

T

ADIL

, Vertrouweling van Mahomet.

A

CHMET

, Vertrouweling van den Groot Vizier.

N

ASSIS

, Griek, Vertrouweling van Theodorus.

Z

AMIS

, Griekse Vrouw, vertrouwde van Iréna.

B

ACHA

's.

H

OF

-B

EDIENDEN

. L

YFWACHTEN

. G

RIEKEN

.

Het Spel speeld in Byzantië.

(10)

Mahomet de Tweede;

treurspel.

Eerste bedryf.

Eerste tooneel.

DEVIZIER, ACHMET.

DEVIZIER.

Dat Mahomet deez' dag, myn vriend, hier aan zal koomen, Gevolgd van zyn Slavinn', heb ik naar wensch vernoomen.

De luisterryke praal, die hier word toegesteld

Tot een Triomph, vol pragt, weêrhoud hem noch in 't veld.

Als Dienaar van een Feest, het welk myn hart moet wraaken, Wil hy zyn Zegepraal door my zien vaardig maaken.

Ach! verre van den Troon zyn' hoogmoed aan te biên, Myn Achmet, waarom kan ik hier zyn graf niet zien!

Waarom kan ik zyn' roem, zyn lauw'ren, niet verdooven?

Maar 'k durf my door den tyd de Zege noch belooven, Men houde ons oogmerk dan bedekt door veinzery:

Dat ons voorzigtigheid alleen behulpzaam zy.

ACHMET.

Met welk een' uitslag streeld de haat uw straffe zinnen?

Daar Mahomet het hart, van die hy boeid, kan winnen.

Jean-Baptiste Sauvé dit de La Noue, Mahomet de tweede

(11)

Zyn weêrkomst word ons door zyn weldaên uitgedrukt:

Hy zaaide hier de schrik, daar hy de liefde plukt;

Hy, die Byzantië verwoeste in 't overheeren,

Komt heeden daar, als een' regtvaerdig' Vorst, regeeren.' Hy sprak; den Griek zag van zyn keetens zich ontslaan;

En thans de schat-kist van zyn gunsten openstaan.

Gy hebt hem wreed gezien, nu ziet gy hem zagtmoedig:

Volg hem dan na, myn Heer, en toon u eeven goedig.

DEVIZIER.

Durfd dan een' Dwing'land, dus, door gramschap aangedaan, Zich overgeeven aan het gruwelykst bestaan?

Ja, zyn bloeddorste vuist steeds waap'nen met den donder, En keeren de Aard', vol schrik en angst, het bovenste onder?

Zal zich den sterv'ling, hem te aanbidden, zien verplicht, Om dat hy dien verëerd slechts met een zoet gezicht?

Neen, niets hersteld den wond, die my het hart kon raaken.

Dien wreeden deed, door dwang, natuur in my verzaaken.

ô Droef herdenken, 't welk my noch de ziel doorboord!

'k Heb op zyn wreed bevel myn' eigen Zoon vermoord:

Hy wilde zynen dood, zelfs recht of onrecht te achten:

Doch mynen arm moest zulk een offer geensints slachten.

Ik sloeg... Maar 't is voorby; men staake dit geween, Een zwak vertroosten in een droef heid algemeen.

Ik weet het, Mahomet is niet altoos Tyrannig;

De deugd en ondeugd zyn in zyn gemoed weêrspannig;

En naar zyn hart zich door zyn drift verwinnen laat, Voerd hy die beide ook uit tot d'allerhoogsten graad.

Tyran in wreedheid: maar genadig in gebreeken;

Een Held in weldaên, en een Monster in het wreeken;

Niets wederstaat hem zo zyn hartstocht zich ontbind;

't Is de overmaat alleen daar hy zyn rust in vind.

Ik vleij'my niet; ik kenn' dien Meester, lang voor deezen, Die myne haat nu dreigd, en ligt'lyk zelf zal vreezen.

De Min die hem verleid, (al schynd hy ongestoord,) Weêrhoud zyn' aard, maar heeft die niet in hem gesmoord.

Hoe meêr dat hy de deugd standvastig aan wil hangen, Hoe meerder magt in 't kort de misdaad zal erlangen.

(12)

Hy kan elk ogenblik ontwaaken; 't lot verkeerd.

Hy moet zich, wyl hy slaapt, door magt zien overheerd.

Het eedgespan heeft reeds voor lang zyn' val beslooten.

'k Heb uit zyn Legerplaats de strenge tucht verstooten;

'k Heb Leger-Hoofden, 'k heb Soldaaten, omgekogt;

En meest de oproerigsten door gunst aan my verknocht;

'k Heb vriendelyk gestreeld, hen die de stoutsten waaren;

En zal myne ongenaê, voor die getrouw zyn, spaaren;

't Gerucht door my verspreid van zyn' laf harten gloed;

Heeft haast in ieders hart de muitery gevoed;

En ziendedus myn' wensch voldaan naar myn verwachting, Bragt ik van muitery in 't kort hen tot verächting.

Dus is 't, zo 'k my door list en veinzery versterk, Dat ik zyn' Troon bespringe, en zynen val bewerk;

'k Ontsteek den donder, en belet dien door te breeken;

De Muphty zal, schoon hy 't niet merkt, my helpen wreeken.

Maar 'k vrees den Aga, dien ontemb'ren Janissaar;

Zyn trotse vroomheid, nooit besmet, vreest geen gevaar:

Hy 's onbedacht, maar trouw, zyn stoutheid, hoog verheeven, Wint ieders achting, weet de haat de Wet te geeven:

Hy volgd altoos zyn' pligt: word van zyn' Vorst geächt;

'k Heb na 't doen wank'len van dien stut, vergeefs getracht.

Maar, laat ons hoopen: 't is myn' Broeder, 't kan geschieden, Dat, met de midd'len die den tyd ons aan zal bieden, Zyn' yver, door myn zorg, zich eens verflaauwen laat;

Of dat hy, nevens my, myn' Vyand teegen gaat.

Wat bolwerk is 'er, 't welk de magt ooit op kon regten, Dat, door voorzigtigheid en moed, niet is te slechten?

Gy, die op myn bevel, voor lang met all' uw magt, Van 't droevig Christendom, de boeijens hebt verzagt, Konde u myn' wyzen raad tot eenig nur verstrekken?

Wist uwe zorg den moed der Grieken op te wekken?

En durven zy bestaan, bedektlyk om te zien Naar hunne Vryheid, die ik hen kome aan te biên?

Jean-Baptiste Sauvé dit de La Noue, Mahomet de tweede

(13)

ACHMET.

Verneederd tot in 't stof, en overstelpt van traanen, Wilde ik hen langen tyd vergeefs daar toe vermaanen.

't Gevolg schynd hen te digt geleegen by 't gevaar:

Hun sidd'rend oog word zulk een heil noch niet gewaar.

Daar zyn 'er echter die, met edele gedachten,

't Geweld trotseeren, en de dood, vol moed, verächten.

Ik deed hen hoopen op uw' bystand, uw gezag.

Doch hen ontbrak een Hoofd; de Hemel, deezen dag, Vleid d'uitslag, vol geluk, waar na uw hart wil streeven.

Prins Théodorus, roem der Grieken, is in 't leeven.

DEVIZIER. Hoe! Théodorus?

ACHMET.

Ja. Van 't bloed van Constantyn,

Was hy 't die 't lieflyk lot des Winnaars wreed deed zyn;

Die de overwinning in deez' wallen lang deed draalen, En zelf hem met zyn bloed de zege liet betaalen.

Dien Held heeft, onbekend, in ketens lang gezucht:

Deez' dag alleen geeft hem weêrom aan de open lucht.

'k Heb hem beloofd van uw geheimen te onderhouwen;

Gy zult hem hier, wel haast, voor uw gezigt aanschouwen.

DEVIZIER.

Komt Théodorus voor myn oog zich aan te biên?

Myn vriend, ik kenn'hem, 'k heb hem hier voorheen gezien, Toen Amurat my zond, om, nevens and're zaaken,

De hand'ling van den Griek en Persiaan te staaken.

Maar 't is eene and're zorg, waar uit die achting spruit:

Ik zie door hem alleen, des Keizers vreugd gestuit:

o Ja, begryp daar van de zeek're hoope nader,

Aanschouw in deezen Slaaf, myn vriend, Iréna 's Vader.

ACHMET.

Van die Gevang'ne?

DEVIZIER.

Ja; die 't noodlot onderdrukt.

Zy was noch jong toen zy zyne armen wierd ontrukt:

(14)

Ik drong hem aan haar aan haar' Vader weêr te geeven:

Hy heeft haar aan 't Serail des Keizers toegeschikt;

Wiens hart zy won, ja noch in liefde houd verstrikt.

En Théodorus, die 'k myn bystand zal belooven,

Moet, door myn zorg, haar aan dien Minnaar weêr ontrooven.

'k Wil, zo 'k zyn magt niet kan vernielen, (dat my smart,) De wanhoop voeren in zyn afgepynigt hart.

ACHMET.

Hoe, vreesd gy niet dat u den Vader zal verächten, En door zyn Dochter na de hoogste gunsten trachten?

Daar zyn wel Christenen wier hart de staatzucht mind.

't Kan zyn dat hen de pragt en grootheid de oogen blind.

De vreugd en hoogmoed om zich eens ten Troon te voeren...

DEVIZIER.

Staak de yd'le vrees die dus uw harte kan ontroeren.

Is u vergeeten welk een' afschrik 't Christenbloed Voor eeuwig teegens ons, met zyn gevoelens voed?

Door 't Huwlyk word alleen hun harte aan één verbonden;

Alle and're banden zyn een zwakheid, of een zonden.

En Théodorus zal door geen verbintenis Zich ooit doen blinden, zo die niet regtmatig is.

Mogt Mahomet, met zulk een' ak'lige echt te waagen, Zelve oirzaak weezen van zyne eigen ramp en plaagen!

Ik weet niet; maar 't kan zyn dat hy die 't all' weêrspreekt, Den haatelyken Toorts daar van wel haast ontsteekt.

Ach! zag myn' toorn zich eens die zegepraal gelukken, 'k Zou hem den Scepter en zyn Minnaresse ontrukken.

Myn gramschap zou, in schyn van yver voor zyn' Staat, Haast nederstorten op een' Keizer dien ik haat'.

Hy zoekt zyn' ondergang, zo hy haar durfd verkiezen:

Of zal, zo hy niet durfd, die hy bemind verliezen:

En zo zyn' gloed tot haar mishand'ling zich verstout, Word zulk een wraak de spyt een 's Vaders toevertrouwd;

Ja, Théodorus arm, die 'k zelve wil geleiden,

Zal hem, die'k vloek, de ziel doen van het lichaam scheiden.

Jean-Baptiste Sauvé dit de La Noue, Mahomet de tweede

(15)

Zien wy of ons zyn hart, hier in, te dienen tracht.

'k Win niets zo hy vergaat. Maar 't all'zo hy hem slacht.

ACHMET.

'k Hoor iemand. Hy is 't zelf.

DEVIZIER.

Myn vriend, wacht my hier buiten;

Dat niemand ons verrasse in 't geen wy hier besluiten.

Hy komt; vertrek.

Tweede tooneel.

DEVIZIER, THEODORUS.

DEVIZIER.

Welk een batbaarsche wet, wat haat,

Verdrukt een' Held, als gy, met zulk een bittre smaad Grootmoedig Prins! Ach! gun, schoon't lot u wil verraaden, Dat u een' vriend omhelze, om u met zorg belaaden.

THEODORUS.

ô Gy! die hier alleen, gevoelig aan myn leed, In een' rampzaligen de vriendschap te achten weet;

Kon 't zyn dat noch de vreugd myn hart mogt overheeren, 't Was om de zorg waar meede een'vriend my wil vereeren.

't Is geen meêr tyd. Doet my weêrom in keetens slaan:

Uw voordeel, onzen ramp, heeft my die duur doen staan.

ô Wal! zo slegt verweerd! door myn te zwakke vaanen, Wal, met myn bloedbesproeit, zyt zulks nu met myn traanen.

Welk eene uitheemsche pracht heeft uw cieraad vernield?

Hier was 't Altaar. Daar lag myn' Koning neêrgeknield...

Rampzal'ge Constantyn! Byzantië! Achtb're Wetten!

Des Hemels toorn kwam u en uwe magt verpletten!

Heeft dertig Koningen vermorzeld door uw' val;

De smert daar van gevoeld het sidderend Heeläl.

DEVIZIER.

Dat Mahomet, die trots zyn zege wou voltrekken,

(16)

Is waarheid: doch de Min heeft weêr 't Heeläl voldaan, En 's Waerelds Winnaar zelve in keetenen doen slaan.

Weet dat in deezen Wal den gloed reeds is bezweeken, Welks woede dreigde Europe en Azië te ontsteeken:

En dat men ligt'lyk hier zich noch wel konde ontslaan Van een' Geweld' naar... Maar men denk daar niet mêer aan.

De Grieken, eertyds zo vol moeds, nu laffe Slaaven, Zyn reeds gewoon op dat verächt'lyk spoor te draaven:

De Vryheid roept hen, maar zy vreezen haar bezit;

En Théodorus kan slechts zuchten.

THEODORUS.

Hoe! wat 's dit?

Zou 't lot verkeeren, en ons weder gunst bewyzen?

Ach! zo 'k geloofde...

DEVIZIER.

Laat uw' heldenmoed verryzen.

Voor 't einde van den dag zult ge u noch zien verlicht, In een geheim daar 'k u hier niets van onderrigt.

't Heugd u, dat, toen 't geweld op deeze Wallen dreunde, Ik, uw voorzichtigheid steerds heim'lyk ondersteunde:

Myne en uw pogingen zyn ons als toen mislukt;

Maar gy kund die in 't kort den Dwing'land zien ontrukt.

Weet gy hoe verre hy uw haat moet op zich laaden, Dien wreeden, die op nieuws weêr woed in euveldaaden?

Weet gy, om in zyn hart den dolk te zien geplant, Dat de eer en wraak daar toe bewaaren uwe hand?

Men zeide u wis, dat een Slavinn', waard aangebeeden, Dien schuldigen hier staat te volgen op zyn schreeden?...

Beef vry; maar wreek u. Kent in dien Geweldenaar Een' lasf' Verleijer, die uwe eer steld in gevaar.

Die schoone, die, door hem misleid, hem ligt zal minnen, Dat droevig voorwerp... is uw dochter.

THEODORUS.

'k Mis myn zinnen!

Myn dochter!.. Hemel! Ach! myn dochter in de macht!...

Neen; ze is onnoozel, of zy heeft zich omgebragt.

Jean-Baptiste Sauvé dit de La Noue, Mahomet de tweede

(17)

DEVIZIER.

Vlei u niet meêr. Zy is het zelve: wil bedaaren:

Zy, die uw zorg vergeefs verr' van de doodsgevaaren, Lang voor den Oorlog hier begon, na Lesbos zond, En op de baaren zelfs de slaafsche boeijens vond.

THEODORUS.

Ach! breeken wy, kan 't zyn, haar' doemenswaarden keeten.

Gun dat myn' yver aan uw' bystand dank moog weeten, Dat ik haar rukke!...

DEVIZIER.

Hoop dat gy uw' wensch beschouwd.

Wyl Mahomet aan dit Paleis haar toevertrouwd;

Gantsch zonder Wacht, byna van allen dwang ontslaagen, Is 't ligtelyk, om haar te zien, voor u te waagen.

Het zy m' uw dochter vleije, of wel te buigen tracht, Zy ziet zich van 't Serail verlost en hier gebragt.

THEODORUS.

Myn Heer, haar lot kan in myn hart geen rust verwekken.

DEVIZIER. Men komt.

Derde tooneel.

DEVIZIER, THEODORUS, ACHMET.

DEVIZIER, tegen Achmet.

Myn vriend, doet hem in veiligheid vertrekken (tegen Theodorus).

Dit Hof is u bekend; zoek ieders oog te ontvliên:

'k Zal in eene and're plaats wel haast u weder zien.

(18)

Vierde tooneel.

MAHOMET, DEMUPHTY, DEVIZIER, TADIL, BACHA'S, HOF-BEDIENDEN, LYFWACHTEN.

MAHOMET.

'k Wil in dees Wallen, daar 'k de zege op kon behaalen, Den Ottomanschen Troon vol heerlykheid zien praalen.

Hun lot verkeere niet. Geboden zy wel eêr:

Dat noch het dienstbaar Volk hun magt en wet waardeer'!

Europe en Africa, gevoegd by ons vermoogen, Moet, Slaven zo als gy, zyn Vorsten hier beöogen!

'k Wil dat myn Nageslacht, eerlang aan 't gantsch Heeläl, Uit dit gewenscht verblyf, de wetten geeven zal.

Den weg staat open: dit kon mynen roem gelukken.

't Is tyd de vruchten van myn zegepraal te plukken.

't Is zonder foltring niet, dat myn bestormd gemoed De Grootheid voor de wet der deugd thans wyken doet.

De Wraak en Hoogmoed, ik gevoel het tot myn smarte, Zyn noch niet gantsch verdoofd in 't onstandvastig harte.

Weet, dat ik 't eeuwig Heil u noch niet aan durf biên;

Eêr ik zagtmoedig wierd, hebt gy my wreed gezien.

Beef... Maar ontwyken wy dit doodlyk voorgezichte, Dat deezen dag den grond een 's vasten Vrede stichte.

Gy Volk'ren, lang gekneld in uw rampzalig juk;

Schep moed, uw' Meester is gevoelig aan uw' druk;

Uw' Vorst voeld zich geraakt; de menschlykheit der reden, De moeder van de deugd, is in zyn ziel getreeden:

De Staatzucht smoord vergeefs haar stem, die weêr herleefd;

En tot myn hart, roept, dat myn Volk zyn Rechten heeft:

Zy leerd my, dat een straf en maateloos vermoogen, Een algemeen geweld en smaad word in elks oogen:

Zy leerd my, dat een' vaste en onderlingen band,

Jean-Baptiste Sauvé dit de La Noue, Mahomet de tweede

(19)

Den waaren Koning aan den Sterveling verpand;

Dat een' meêdogend' Vorst, in magt kan evenaaren, 't Weldadig Lot het welk ons wil in 't leeven spaaren.

'k Heb overwonnen; 'k heb veroverd. Ik regeer.

(tegen den Muphty en den Vizier.)

Gy, wien myn stem, van Niet, verhoogd heeft tot deeze eer' Gy, Slaven van myn' Troon, en schaduws myn 's vermoogen, Ga, steld all' 't Aardryk myn zagtmoedigheid voor oogen Zegt die neêrslagtige en verbaasde Vorsten, aan,

Dat Mahomet, die hen verwon, hen voor wil staan;

Dat hy het woedend zwaard des oorlogs, wil beletten Hunn' Troon te breeken en het Aardryk te besmetren;

Dat zich zyn' roem vernoegd, zo hy, die 't onheil wraakt, Zyn Volk in deugd verwint, en dat gelukkig maakt.

Dit 's 't noch niet all'. Myn hart vermoeid van 's oorlogs plaagen, Wenscht na de zoetheid van een Huw'lyk vol behaagen;

De trouw te kroonen van een Christene Slavinn'.

'k Verneder my niet: maar 'k verhef háár die 'k beminn'.

'k Verächt die Koningen, wier liefde en tederheeden, Geen banden vormen daar 't belang niet in moet treeden:

Een hand'ling te verächt, daar ik my niet naar voeg'!

Geboorte, liefde, deugd, zyn voor een' Vorst genoeg.

DEVIZIER.

Myn Heer, 'k vrees, 't Krygsvolk zal u hier in tegenvallen Hun groote meenigten te digt by deeze Wallen....

MAHOMET.

Hoor myn beveelen; vlieg, en kom die spoedig na.

'k Verneêr my zo niet dat ik my met u beraê.

Myn' wil is u bekend. En zyn 'er Muitelingen

Die tegens myn besluit hunn' hartstocht niet bedwingen, Dat straks de dood het loon voor zulk een oproer zy.

DEMUPHTY.

Een Christ'ne? Hemel! op den Troon!

MAHOMET, tegen den Muphty.

Gehoorzaam my.

(20)

Vyfde tooneel.

DEMUPHTY, DEVIZIER.

DEMUPHTY.

'k Voorzag den toeleg die wy heeden klaar beschouwen:

Ik dorst die reeds voor lang uw' yver toevertrouwen, Myn Heer; en van dien tyd hebt gy me een' eed gedaan, Geen smaad of hoon ooit van den Keizer te ondergaan.

Daar dien vermeet'len Prins veel meêr durfd openbaaren, En zich voor Vader van het Christen Volk verklaaren:

Gy ziet, gy hoord het; en zyn onrechtvaerdig woord, Heeft uw kloekmoedigheid gelyk uw stem gesmoord.

DEVIZIER.

'k Dorst met te veel geloofs, 'k beken 't, dien moed verëeren.

'k Scheen, verre van 't gevaar, zyn dreigen te trotseeren.

'k Heb duizend middelen gezogt, en ook ontmoet:

Die 't nad'ren van den nood geheel verdwynen doet.

Daar is 'er echter één, aan 't misdryf naauw verbonden:

Doch wettig, word die door een' Muphty goed gevonden.

Ja, tegens het bevel van 't onbepaald gezag, Is 't uw bevel dat meêr op onzen pligt vermag.

Dat zich de Kerkdienst door uw stem dan vry doe hooren;

Gy zult die zien beschermd, of ons in 't bloed zien smooren.

Door heilige yver, op uw voorbeeld, aangedaan, Zal ons geweer altoos haar Rechten doen bestaan;

En tot in de armen van een' heillooz' Vorst, noch heeden Een dwaling straffen die den Muphty doemd met reeden.

Maar zonder u, zal dit ons stout en snood bestaan,

Gantsch zonder vrucht, ons ramp op ramp doen ondergaan.

Gy twyfeld, Muphty!... 't Is gedaan; 'k verjaag myn kwelling.

't Gevaar des Staats vereischt een spoedige herstelling;

De heil'ge Kerkdienst roept vergeefs om wraak of straf:

En haar' beschroomden Tólk staat van zyn Rechten af.

Ja, een' Vizier, naast hem, de grootste in deeze Ryken,

Jean-Baptiste Sauvé dit de La Noue, Mahomet de tweede

(21)

Doet d'yver die hem noopt, doch vruchtloos, aan hem blyken;

Den Janissaar schenkt ons vergeefs zyn hulp in nood:

Hy beefd, in 't midden van een Leger, voor de dood;

Hy lochend, of veel eêr, hy laat zyn magt betoomen;

Schynd in een' trouw'looz' Vorst, de tegenstand te schroomen;

Verduwd een' hoon, en band uit zyn geheugenis, Dat, zoo zyn stem hem doemd, een Prins verlooren is.

Wel aan, ga, onderwerp u 't juk van eene Christen;

Haar Wet, haar Kerkdienst, zal u haast uw' rang betwisten.

Onzalig' dienaar van een' haatelyken Echt,

Men wacht u, ga, dien knoop moet door u zyn gelegt.

Den Muzulman zal zien dat niets my kan beleezen;

Dat een' verbasterd' Vorst, onwaard is zulks te weezen;

En dat een' Muphty aan 't geweld door vrees verkogt, Een' rang verdoofd die aan de deugd moet zyn verknocht.

DEMUPHTY.

Stil die vervoeringen waar door gy word gedreeven.

'k Verlaat myn zorg; ik wil my aan u overgeeven.

Dat men 't gevaar des Ryks de Hoofden straks verklaar', Eêr zich een oproer, zo noodzaaklyk, openbaar'.

Kom; laat ons door geweld of door behendigheeden, Hem, om dien laffen gloed te smooren, overreeden.

Einde van het eerste Bedryf.

(22)

Tweede bedryf.

Eerste tooneel.

IRÉNA, ZAMIS.

ZAMIS.

Iréna zal voortaan, verr' van 't Serail, alleen, Van Medeminnares bevryd, dit Hof betreên.

De lieve Vryheid, komt, die gy hier zult genieten, Om over u een' oegst van weldaên uit te gieten.

Vergeet in dit Paleis all' die afgrys'lykheên,

Waar door 't Serail aan uw gezicht zo haat'lyk scheen Ban die onzuiv're plaats voortaan uit uw gedachten, Met recht den hoon, de plaag, van onze Kunne te achten;

Verfoeijelyk verblyf, en grafsteê van de deugd,

Daar liefde nooit regeerd, maar laffe onkuissche vreugd.

Wie kan dat heilloos nest aanschouwen zonder yzen?

Tot welk een schande kan de schoonheid zich verwyzen?

Die vrouwen, welkers hart de zuiverheid niet kent, En welkers staatzucht zich aan de onëer heeft gewend?

IRÉNA.

'k Wil 't niet verbergen; die verand'ring kan my vleijen.

Maar echter moet die hoop, hoe zoet, ons niet misleijen.

Waar zyn wy? En wie bragt ons hier, na zo veel hoon?

Wat Troon verheft zich op deez' omgeworpen Troon?

ô Droef Byzantië! gy zyt, in u te aanschouwen, Voor 't eeuwig teeken van des Hemels wraak te houwen!

Ik heb uw smart gevoeld in 't diepst van myn gemoed;

Myne eerste schattinge is een teed're traanenvloed!

Ik kom u redden. Wilt myn zwakheid thans bestieren, Laat d'yver die my noopt, ô Hemel! zegevieren.

Aswerus wierd voorheen door Hester wel verzagt;

Verleen myn schoonheid, hoe gering, die zelfde kracht.

ZAMIS.

'k Moet met verrukking in dat edel opzet stemmen.

Jean-Baptiste Sauvé dit de La Noue, Mahomet de tweede

(23)

Verbreek het juk waar in wy 't Griekse Volk zien klemmen.

Wie kan zulks doen dan gy? De Hemel sterkt uw wit, Nu een' hoogmoedig' Vorst uw schoon gelaat aanbid.

Neen, neen, wy zyn niet meêr in die gevreesde tyden, Toen Mahomet, zo trots, den aandrang zogt te myden Een's gloeds, die in zyn hart, zyn 's ondanks, hevig brand.

De ontemb're Leeuw, geboeid door een verwinnaars hand, Woed met veel minder toorn op zyn' gestrengen keeten.

Wat slaagen doet u thans zyn grootsche zwakheid weeten!

Zyn liefde, door haare eige uitwerkzels, afgeschrikt, Verspilde zyne gunst, byna in bloed verstikt;

Door 't offer, na den moord, tot naberouw bewoogen, Door waare deugd geleid, in 't misdryf opgetoogen, Straks roepende zyn drift, schoon reeds vergeeten, weêr, Gereed tot uw verderf, boog hy zich voor u neêr.

IRÉNA.

Wie weet te sterven, weet het dreigen te trotseeren.

Ik weet niet welk een hoop myn stoutheid deed vermeêren;

Die hoop, die ik noch niet durf ondervraagen, bragt My 't groot gevaar niet meêr te binnen; gaf my kracht.

Nochtans, in 't midden van myn Zege, in 't hart bewoogen, Aanschouwe ik myn' Triomph met twyffelagtige oogen.

Heeft ook myn hart, tot hulp den Christenen bereid, Zich, in de middelen tot hun behoud, misleid?

Wat doet, zo my de deugd kon tot geleidster strekken, In my die wroegingen, zelfs in haar' arm, verwekken?

ZAMIS.

Wat kwelling baard in uw' verleegen geest die smart?

Wat kan de opregtste deugd verwyten aan uw hart?

'k Vest met verwond'ring op uw vroomheid myn gedachten.

't Geweld beschaamen, gunst en weldaên te verächten!...

Wat hand kan 't zyn, die u den Troon wil doen betreên Dwers door de afgrys'lykheid der doodsgevaaren heen?

Want eindelyk, daar 't hoog gezag u kon verwinnen, Is 't geen Tyran meêr die, zyn 's ondanks, u wil minnen;

Maar een' verneederd' Held, eerbiedig en verliefd,

(24)

Een Minnaar van de deugd van 't voorwerp dat hem griefd.

IRÉNA.

Ban 't vleijend denkbeeld van een' Prins uit myn gedachten, Wiens hulde en trouw, myn hart moet vloeken en verächten;

Doet de overige rede in my niet gantsch vergaan, Te zwak om 't doodelyk vergif te wederstaan.

Zyn deugd, myn hart, zyn min, 't heeft me all' met angst belaaden;

Vol schriks op yder treede, alleen, gantsch onberaaden, Durf ik naauw denken aan all' 't geen toekomende is;

't Baard alles, zelfs 't geluk, my smart en droeffenis.

'k Heb in dit nieuw verblyf gedacht de vreê te erlangen;

'k Bewoon het, en myn hart voeld zich veel meerder prangen.

Hier is het, daar myn lot zyn' loop begonnen heeft;

Hier is het, daar 'k de dood myn 's Vaders heb beleeft;

Ik zelve... Zamis! Ach!... gy, Hemel, ziet my beeven!

'k Verlaat met vreugde, zo 'k onnozel sterf, het leeven.

Maar wat brengt ons Tadil?

Tweede tooneel.

TADIL, IRÉNA, ZAMIS.

TADIL.

All' 't Christen Volk, vol vlyt,

Erkennende uwe gunst, die hen wel haast bevryd, Komt u eerbiedigheid bewyzen aan uw voeten.

Gy kunt de rampen van hun slaverny verzoeten:

Den Keizer staat zulks toe; nochtans wil zyn besluit, Dat hier door één' alleen hun aller stem zich uit'.

IRÉNA. Hy kome.

Jean-Baptiste Sauvé dit de La Noue, Mahomet de tweede

(25)

Derde tooneel.

IRÉNA, ZAMIS.

IRÉNA.

ô Hemel! welk een onbekend genoegen,

Komt zich, myn 's ondanks, in myn bange ziel vervoegen?

Gy, Vorsten, Meesters van het sterffelyk geslacht, Ach! dwaald gy niet, wanneer uwe onbepaalde magt,

Door bloeddorst aangenoopt, keerd de Aarde 't bovenste onder?

Aanvaard, aanvaard den staf; ontslaat u van den donder;

Verligt de rampen van een zuchtend Volk; en stelt De onnooz'len nimmer bloot, aan onrecht of geweld;

Verhef der zwakken moed, zyt met hun smart bewoogen:

Dit is de waare Wet van 't opperste vermoogen.

Vierde tooneel.

THEODORUS, IRÉNA, ZAMIS.

IRÉNA.

Maar, welk een Grysaard is 't, helaas! die 'k hier aanschouw?

Hy staat verbaasd; hy zucht op 't zien van dit gebouw!

THEODORUS.

‘Het is myn Dochter. Ach! Beklaachelyke Vader!

‘Gerechte Hemel! 'k bid, toon my uw goedheid nader;

‘Sta my uw gunstbewys en weldaên, gantsch'lyk toe!

IRÉNA.

Gy, achtbaar' Christen, durfd gy my niet nad'ren? Hoe!

Wat kan u op deez' dag, zo heilryk, noch doen kwynen?

Herstel uw' moed. Ik hoop uw smart te doen verdwynen.

Uw rampen zyn de myne, een Christen zo als gy.

THEODORUS.

(26)

Mevrouw. Wy zeeg'nen, van ontallyke ongelukken Verlost, de vruchten die wy van uw' bystand plukken.

De waare Kerkdienst, lang vervolgd met schimp en smaad, Verschynd, door u, weêr in haar' ouden glans en staat.

Des Hemels goedheid, voor zo veel weldadigheeden, Bevestige eeuwig in de onnozelheid uw schreeden!

Mag, daar gy 't Christen Volk, bevryd van tegenspoed, Een' droeven Vader 't lot beklaagen van zyn bloed?

Zoude ik, voor uw gezicht, myn droefheid durven uiten, En de algemeene vreugd, door myne traanen, stuiten?

Mevrouw, heb deer'nis, met een' Vader, zwaar verdrukt, Aan de ys'lykheeden van een duister hol ontrukt.

't Is heeden eerst, dat ik 't gezicht na 't daglicht keere:

Ik vinde een dochter weêr, helaas! die 'k hoog waardeere, Een dochter daar 'k myn bloed voor storten zou, ô smaad!

Gewaagd, of bloot gesteld, aan de ys'lykste euveldaad.

Een' trotsen Vyand houd haar in zyn magt beslooten...

Een' wreeden Muzulman...Ik beef... 'k Voel de angst vergrooten...

Hy mind haar... hy heeft magt... Helaas! myn stem die smoord!

IRÉNA, ter zyde.

Met wat ontroering heeft dien Christen my doorboord!

Wat overeenkomst! welk een rede! Ik word bewoogen.

Heeft dan de deer'nis op een hart zo veel vermoogen?

(Tegen Theodorus.)

Vol brandende yver om uw ramp te zien verzagt, Kund ge u bedienen van myn kleene en zwakke magt.

Ligt zal uw dochter u haare onschuld doen beschouwen.

Ga, ga die teedre smart, aan haar gezicht ontvouwen, Waar van gy kennis aan myn troost'loos harte geeft;

Ach! gy zult zien dat haast haar deugd, by u, herleefd.

Gaf 's Hemels gunst, waar voor 'k my weenende verneeder, Als aan uw dochter, my, een' achtb'ren Vader weder, 'k Zou Grootheid, Scepter, Liefde, opöfferen vol moed, En vesten zyn geluk, ten kosten van myn bloed.

Maar, 'k doe uw droef heid, verr' van die te stillen, groeijen.

Ik zelve, u spreekende, voel myne traanen vloeijen.

Jean-Baptiste Sauvé dit de La Noue, Mahomet de tweede

(27)

Gy vest op my uw oog, door tederheid verzagt!

Gy weend! Ach! ik weêrhouw met moeiten myne klacht.

'k Bezwyk byna; myn hart begint van angst te beeven.

O! wie gy ook moogt zyn, uw smart beneemt my 't leeven!

THEODORUS. Iréna!...

IRÉNA.

Wel, myn Heer, spreek, waarom noemt gy my?

THEODORUS. Iréna!... Ach!...

IRÉNA.

Myn Heer...

THEODORUS.

ô Aangenaam gety!

Ik ween... Ik roep u... en gy twyffeld noch?

IRÉNA.

Myn Vader!

ô Goede Hemel! Ach! 't is Théodorus! 'k Nader.

Gy zucht!... Helaas! kan 't zyn dat u Iréna zag, En, kwetsende uw gezicht, de deugd liet treuren? Ach!

Myn Vader, 'k bid wil door die twyfling my niet hoonen.

Ja, 'k durf my voor uw oog in zekerheid vertoonen.

'k Verdien de liefde van een' Vader als gy zyt.

THEODORUS.

'k Geef my dan over aan de drift die my verblyd, Myn Kind, omhels my. Gy doet all' de vrees verdwynen Die my beknelde toen gy my hier zaagt verschynen.

Dat een' hoogmoedig' Vorst uw wet gehoorzaam zy, Gy zyt onschuldig, en dat is genoeg voor my.

Vaar echter voort; wil d'angst in myn gemoed verzagten;

Ontsluit uwe oogen, breng dees plaats u in gedachten.

In dit vergiftigd Hof, word de ondeugd hoog gevierd, En doodlyk voor de deugd, op 't aangenaamst' verciert.

Verächt'lykheid schenkt hier, genade en gunst betooning;

En naast de misdaad treed vergelding en belooning;

(28)

De Hemel zy gedankt, niets kon uw' roem verkorten, Noch uwe jeugd in zulk een' afgrond nederstorten;

Maar, vrees, ontvliê 't gevaar, het dringt u, volgt u, ja, De hoogmoed wint het velt, en komt de deugd te na.

IRÉNA.

Myn Vader! waardig Hoofd van myn bedrukt geslachte, Myn Vader! die 'k hier in myne armen niet verwachtte.

De zuivre waarheid heeft my 't oog te wel verlicht.

Men vluchte. Ruk my uit dit doodelyk gesticht.

Myne onbedachte jeugd, in dit gevaar getreeden, Ging in haar dwaling voort, verblind en wel te vreeden.

Gy sterkt myn' geest. Dit hart, ondanks zyn' bitt'ren rouw, Blyft aan zyn' pligt, zyne eer, en zyne wet getrouw.

Gerechte Hemel! ja, gy zult myn boeijens slaaken:

'k Gehoorzaam nu gy spreekt. Kom, wil uw werk volmaaken!

THEODORUS.

Myn Dochter; ja, hy zal uw boeijens doen vergaan:

Hy zal zyn gunstig oog op uw gevaaren slaan;

Zyn' arm wil heeden my alleen tot leidsman strekken, Om weêr den moed van uw beschroomde deugd te wekken.

Ik kenn' den loop van dit wytuitgestrekt gebouw, Ik heb myn Vrienden hier: hunn' onderstand, hun trouw, Zal ons den weg tot een gewenschte vlucht bereijen.

Gy, tracht den Keizer door een nut geveins te vleijen;

Ontzie hem; gy zult haast, in vryheid weêr hersteld, Trotseeren zyne liefde en teffens zyn geweld.

Ik ga.

IRÉNA.

Myn Vader!... Ach!... mag ik u niet verzellen!...

Waartoe een' by stand, zo nood zaak'lyk, uit te stellen?

De gangen van dit Hof zyn u bekend; wat nood?

'k Verlaat het; 'k heb hier meêr re vreezen dan de dood.

Red my; verschuil me in 't diepst' van 's Aardryks duist're weegen, In d'afgrond van de Zee, 't is my hier alles teegen,

(Zy valt hem te voet.)

Ja, eêr Iréna duld dat ge ooit haar weêr begaf, Staat zy veel liever, voor uw voeten, 't leeven af.

Jean-Baptiste Sauvé dit de La Noue, Mahomet de tweede

(29)

Vyfde tooneel.

MAHOMET, THEODORUS, IRÉNA, ZAMIS, TADIL.

MAHOMET.

Wat 's dit? Iréna weend! Iréna neêrgeboogen!

Welk een verwarde drift, maakt my ontsteld, bewoogen?

(Tegen Theodorus.)

Wien zyt gy? Spreek. Gy red door 't zwygen u geensints, Ontrouwe; gy verraad den Minnaar of den Prins.

Geef antwoord; wacht niet tot de wreedste folteringen, Van een gehaat geheim, de waarheid u ontwringen.

THEODORUS.

Ik kenn' geen dood, geen pyn, die een geheim my zou Ontwringen, hoe 't ook zy, zo 'k dat bewaaren wou.

Maar 'k wil, o Vorst, u hier myn misdaad wel ontdekken:

't Geschied alleen, om haar verächting op te wekken, Voor een' te schandelyke een te ongerechten gloed, Haar van een' hartstocht, zo gevaarlyk als gy voed, En van dit doodlyk Hof te ontslaan, dat ik haar nader:

Nu weet gy alles, Prins; kom, wreek u; 'k ben haar' Vader.

MAHOMET. Haar' Vader?

THEODORUS.

Ken my. 'k Ben dien Griek, die u bestreed, En, binnen deezen Wal, uw noodlot wank'len deed, Toen's Hemels toorn, uw'moed begunstigende in 't vegten, Uw Krygsvolk toestond hier een bloedbad aan te regten.

Gelukkig, had uw' arm myn levensdraad gekort, Dewyl den mynen, u, niet heeft in 't graf gestort!

'k Heb sints dien droeven dag, als Slaaf, in ongelukken En keetenen gezucht: het lot, dat my wil drukken, Verbreekt die slechts, op dat ik zoude in uw geweld, Myn' laatsten schat, helaas, myn Dochter, zien gesteld.

Maar't is noch wreekens tyd; ik heb haar deugd vernoomen;

(30)

Indien ik haar verbiede ooit voor uw oog te koomen, Zal de ysselykste dood, noch ook d'oprechtsten gloed, Haar ooit doen wank'len in de plichten van haar bloed.

MAHOMET.

'k Ben, Christen, niet door uw standvastigheid beleedigd:

Ik wierd van u gewond. Gy hebt uw' Vorst verdeedigd;

Ik was uw' Vyand; verr' dat ik u haaten zou, Achte ik uw' heldenmoed, waardeere ik uwe trouw.

Gy tracht na wraak? Zou my uw dochters plicht doen zuchten, Door d'aandrang, zo vol roems, van myne Min te ontvluchten?

Denkt gy dat ik haar zoek te dwingen door myn magt?

Denkt gy dat ik haar door geweld te rooven tracht?

Helaas! myn hart kon nooit, om haar aan my te binden, Dan myne weldaên, ja, myn Min, voor keetens vinden.

Kent gy in my dan niets als woede en razerny?

In d'oorlog, met den schrik gewapend, hebt ge my Zien dond'ren op uw' Wal; ik heb my streng gewrooken, En de Aarde van het bloed der Christenen doen rooken:

Maar, zaagt gy 't deer'lyk lot van dat bedroefd geslacht, Ooit edelmoediger, groothartiger, verzagt?

Den haatelyken naam, my in myn wraak gegeeven, Heeft myn zagtmoedigheid uit ieders hart verdreeven.

Verwyt een strafheid, zo rechtvaerdig, my geensints;

't Misdryf der Zege, en niet des Overwinnaars, Prins.

Gy wilde uw dochter aan myn' teedren gloed ontschaaken!

Ontzinde! Indien u 't lot der Christ'nen 't hart kan raaken, Zo wacht u dat ge een hoop, zo doodlyk, meerder voed, En my een' steun ontrukt, die hen behouden moet.

Zo gy hen wilt van hun gewis bederf onttrekken, Wacht u een gramschap, die zy keetend, op te wekken.

Gy wilt Iréna my ontrooven? Kent my; ach!

Zo dit uw' toeleg is, volvoerd dien noch deez' dag.

'k Ben Meester van u beide. Als Slaven met elkander, Schikke ik naar mynen wensch het lot van de eene en d'ander;

Jean-Baptiste Sauvé dit de La Noue, Mahomet de tweede

(31)

Uw leevens, goed en bloed, 't hangt alles van my af;

'k Geef all' het recht u weêr, dat my den Hemel gaf;

Zyt beide vry. Gy kund, als Vader, noch daar boven Uw dochter, die 'k bemin, my schenken of ontrooven:

'k Zweer by den Hemel, en de Wetten die gy eerd, Dat, geeft gy haar my niet, myn hart haar niet begeerd.

THEODORUS.

ô Wondre grootheid! 'k sta gantsch roer'loos en verslaagen.

Prins, waar'lyk waardig, meêr dan eene Kroon te draagen, Waarom verplicht gy my my zelve te verraên?

Als Slaaf, konde ik met recht u haaten en weêrstaan;

Vry, houd den teedren band der dankbaarheid en reeden, Myn 's ondanks, my geboeid in uw gehoorzaamheeden.

't Belang der Christenen en dat van deezen wal, Wil dat ik tot dien band, vol droef heid stemmen zal.

Een Vorstelyke spruit, die dus uw' Vader griefde Heeft Servië ook verlost, door zulk een huw'lyks-liefde.

ô Voorbeeld al te droef! Maar hoe! de wysheid zwigt, Wanneer noodzaaklykheid ons haaren wil berigt.

MAHOMET.

De stemme een's Vaders kan myn liefde niet vernoegen;

Iréna, Mahomet wil zich naar de uwe voegen.

Uw lot is vastgesteld; het myne is in uw hand.

Schikt gy u zonder dwang tot dien hoogwaarden band?

Dat, zonder onderscheid of vreeze, uw hart besluite:

Bemind gy my? Dat zich uw stem vrymoedig uite.

Gy ziet u eind'lyk vry.

IRÉNA.

'k Was nooit Slavin, myn Heer:

Maar altoos borge voor myn vryheid en myne eer.

(Zy baald een' dolk uit)

Aanschouw dit Staal. 'k Behield steeds op my zelf 't vermogen, Aanzag uw woede of Min met onverschillige oogen:

En, zo de misdaad tot myn schande ooit iets besloot, Myn deugd zag zich gered in de armen van de dood.

Myn Vader, en gy Vorst, leert in Iréna kennen,

(32)

Waar toe een Christen ziele, uit plicht, zich kan gewennen.

'k Had, met dit Staal, my't hart doorboord, voor uw gezicht, Daar echter, myne Min, geensints voor de uwe zwigt.

Der Vorsten hoog gezag diend wel tot schrik der zinnen, Maar 't harte is niet dan door zagt moedigheid te winnen.

Myn Liefde is 't loon voor uw verheeven deugd en trouw;

'k Waardeere u veels te veel, dat ik u vreezen zou.

Dees blyk zy u genoeg.

Zy werpt den delk weg.

MAHOMET.

Zie my, verwonderd, beeven.

Zie hier dien roem, waarna myn'hoogmoed steeds wil streeven!

'k Vind in die grootse rede, en 't geen my wedervaard, De Hemel zy gedankt, een harte myner waard.

Deel, om dat hart, het welk ik achte en steeds wil eeren, Dat hart, waar van het myne altoos zyn' plicht wil leeren, Noch sterker aan myn Min te zien verbonden, ach!

Iréna, deel met my, myn' Troon en myn gezag.

Tegen Theodorus.

Gy, Christen, zyt myn' Vriend; ik wil u hier toe smeeken, 'k Waardeere een' zuivren band, die nimmer is te breeken;

Leer, ondersteun my; 't hart zal voor u open staan:

Uw zorg zal my der woede en wanbedryf ontslaan.

Wat nieuw vermaak voor my! ô zoet, ô lieflyk woelen!

Gy doet my, dat de vreugd haar traanen heeft, gevoelen.

Geen magt, geen grootheid heeft myn wenschen ooit vernoegt:

Een deugdzaam ogenblik heeft myn geluk vervroegt.

Begin, 't is tyd. Verligt uw Broed'ren in hun kwaalen;

Een zagter Wét doe hen weêr vrolyk adem haalen.

'k Wist hen te ontheffen aan des Muphty's grimmigheid:

'k Wil hen zien buigen onder u, en uw beleid.

Ga, werk; gebiê; gy moet hun' wreeden wond geneezen:

Zy zullen onder u my wis gehoorzaam weezen.

Uw Priest'ren zullen, dus, myn gunsten niet versmaên;

'k Trotseer de myne, in all' hun heimelyk bestaan.

Jean-Baptiste Sauvé dit de La Noue, Mahomet de tweede

(33)

Al moest ik my de Kroon, ja, 't leeven, zien benoomen, Ik vliege, om 't geen my de Eer gebied, straks na te komen!

ô Blydschap voor een' Vorst, van dert'le en wondren zin!

Nu ik twee deugdelyke en vryë harten winn'.

Zesde tooneel.

THEODORUS, IRÉNA, ZAMIS.

THEODORUS.

De hoop, myn dochter, moet uw harte niet verblinden, Uw Min kan hier noch meêr dan één beletzel vinden.

Blyf in dit Hof. Vertoef. Heb noch zo lang geduld, Tot 's Hemels vast besluit, zich over u vervuld.

Wacht alles af. Aanschouw, hoe 't ook zou vallen moogen, Den Scepter, of de dood, met onverschillige oogen.

't Is lieflyk te gebiên tot voorstand van zyn Wet;

Maar beter dat men sterv', dan zyne trouw besmet, Einde van het tweede Bedryf.

(34)

Derde bedryf.

Eerste tooneel.

IRÉNA, ZAMIS.

ZAMIS.

Durve ik eene onvoorziene en rasse droefheid laaken, Die gy voor myn gezicht, doch vrucht'loos, wilt verzaaken?

Gy zucht! hoe! moet ge, om dat een' Vader zich, bedekt, Aan uwe omhelzingen slechts weinig tyds onttrekt, Het uur beweenen, 't welk u dwingd van hem te scheiden?

Denk aan 't geluk dat u dit Huwlyk zal bereiden.

Het traanen storten by die vreugd, gevierd alöm, Eert wel den Vader, maar bedroefd den Bruidegom.

IRÉNA.

Ik hem bedroeven! Ach! myn tederlievend harte, Steld in zyn volle magt, myn vreugde of myne smarte.

Myn ziel is zonder rust: men stell' haar weêr te vreên, En spreeke van myn' Held, en zyn weldadigheên.

'k Durve eindelyk 't gezicht gerust rondom my wenden.

De Grieken vinden hier een' wyk voor hunne elenden.

Het Ongeloof, zo lang my volgende op den voet, Wykt af, en weet dat zy my nooit weêr nad'ren moet.

Begins'len myner vreugde en de uwe, o myn getrouwe!

't Is alles Christen reeds rondom één Christen Vrouwe.

Ach! die verand'ring, vol geluk, die my verblyd, Dien' tot verdubb'ling van myn yver, zorg en vlyt!

Zie eindlyk 's Hemels toorn, ô droeve Stad, bewoogen;

Waar toe diend, tegens hem, uw zwak uw krank vermoogen?

De dood en slaverny, heeft met een bly geschal, Geheerscht, gezegevierd, in uw' vergruisden Wal.

Uw' Vyand was alleen gewapend met uw Zonden, Om u rechtvaardig op het deerelykst' te wonden.

Hy heeft uw' Trots verneêrd; hy heeft uw trouw gekroond:

Jean-Baptiste Sauvé dit de La Noue, Mahomet de tweede

(35)

Wyl 't mededoogen zich, voor u, behulpzaam toond.

Myn zorg zal haast den loop van uwe traanen keeren, Door 't oproer verre van uw waarde kroost te weeren.

Ach! dat myn hart zich met een lieflyk Huwlyk vleid, Geschied, om dat het uw geluk, daar door, bereid.

Tweede tooneel.

NASSIS, IRÉNA, ZAMIS.

IRÉNA.

Wat 's, Nassis, uwen wil?

NASSIS.

Uw' Vader, met de smarte,

De droefheid in 't gelaat, en een angstvallig harte, Heeft deezen brief, aan u Mevrouw, my toevertrouwd.

Terwyl hy de Vizier in 't heim'lyk onderhoud.

IRÉNA, na den brief stil geleezen te hebben.

Wat leeze ik? Myn geluk, myn vreugd, is dan vervloogen?

'k Vind my, nu 'k my daar gantsch aan overgeef, bedroogen.

Hoe traager dat een hart zich tot de hoop bereid, Hoe sneller zich daar in de droef heid weêr verspreid!

ZAMIS.

De Keizer komt.

Derde tooneel.

MAHOMET, IRÉNA, ZAMIS.

IRÉNA.

Myn Heer, waar word men toe gedreeven?

Aanschouw een misdaad die my schrikken doet en beeven.

(36)

Men dreigd ons: 'k weet ook dat een muitend' onderdaan, Uw Huwlyk voorwend om den Vorst te doen vergaan.

IRÉNA.

Gy zwygt, myn Heer! Gy vest, in gramschap opgetoogen, Op deeze letteren, gantsch roereloos, uwe oogen!

Ik wierd, al sidd'rende, uwe onveiligheid gewaar...

MAHOMET.

Ik sidder voor den hoon, maar geensints voor 't gevaar.

't Is Mahomet, ik ben 't, wien hier een' Slaaf durfd drygen!...

Gy zucht, Iréna! 'k Bid, wil toch uw smart verzwygen;

Gy doet my ongelyk. En beefd ge één ogenblik, Dat 's my beschuldigen, met laffe vrees of schrik.

Ach! verre van myn hart, door nieuwe smaad, te kwellen, Denk dat gy altoos trachtte om dat gerust te stellen.

Verächt dan de yverzucht dier Slaaven, nevens my;

Maar hits op hen niet aan de liefde of razerny.

IRÉNA.

Hoe! zoude ik tegens hen uw grimmigheid verwekken?

Hun's Keizers Bruid, die hen een Moeder moet verstrekken?

Wat kan myn' Echt niet doen? Dien band, zo lief en waard, Zal 't welzyn en geluk verzeek'ren van all' de Aard'!

Ik vrees, voor u, geensints hun roekelooze neiging;

Ik vrees, voor my, geensints hunne ydele bedreiging;

Ik vrees alleen, voor hen, het woedende geweld Dat ge in uw harte voed, en nimmer paalen steld.

Hoe! zoude ik tegens hen myn klachten ooit verheffen!

Het lot moet eeuwig een rampzaal'ge schoonheid treffen, Die, verr' dat zy 't gezag in zyn gestrengheid still', In een verneederd Volk de hoop verraaden wil;

Die, kunnende eenen Vorst tot meedely gewennen, Veel liever, door hunn' ramp, zich zelf wil doen erkennen!

Neen, neen, myn Heer, 'k begeer dat gy my nooit verhoord, Zo ge immer door myn stem tot straf word aangespoord.

MAHOMET.

Iréna, zyt voortaan voogdesse myner zinnen;

Maar tracht die nimmer door een zwakheid te overwinnen.

Wat gy my ooit hier durfd verzoeken, sta my toe,

Jean-Baptiste Sauvé dit de La Noue, Mahomet de tweede

(37)

Dat ik 't vergeeven leere, en nimmer afstand doe.

'k Wil eeuwig myne gunst en goedertierenheeden, Aan uwe Christ'nen, aan Byzantië, besteeden.

Wat onzen Echt aangaat, ik wil daar van de pragt, In 't Heir, en voor het oog van 't Krygsvolk, zien volbragt.

'k Wil dat van deezen band, het Hoofd der Muitenaaren Getuige, nevens all' myn Volk en Legerschaaren.

Zo lang hy zich, voor 't oog zyn 's Meesters, niet vertoond, Blyft hy wel onbekend, maar word des niet verschoond.

Niets kan hem voor de dood, zo hy verschynd, behoeden, Hy leeve, zo hy zich verneed're. Dit 's geen woeden, Het is Rechtvaerdigheid die zulk een vonnis veld;

Dewyl de Min, voor haar, 't belang ter zyde steld:

Maar na den eedt die ons moet binden aan elkander, Kan niets ons scheiden, dan de dood van de eene of d'ander.

IRÉNA.

Het is gedaan: myn Min, die zich van vreeze ontslaat, Trotseerd uw Krygsvolk, in zyn grimmigheid en haat.

'k Weet de oorzaak, die 't vervoerd tot oproer, te doorgronden;

En heb het middel tot herstelling uitgevonden.

In 't einde, op dat uw Volk zich naar zyn' plicht weêr voeg', Weet ik, voor u, myn Heer, te sterven; dit 's genoeg.

Maar, 'k vind, om 't afzyn van myn' Vader, my verleegen.

Wat mag, dat hy zo lang vertoefd, hem toch beweegen!

Ik ga, op dat ik hem hier wederom ontbiê.

Wie kan, by u en hem, my noch ontrusten? wie?

Myn vreugd, myn blydschap, zal zo veel te opregter weezen, Zo 'k voor twee hoofden, my zo waard, niets heb te vreezen.

'k Trotzeer het wreedste lot, het ysselykst gevaar,

Zo 'k slechts myn' Vader en myn' Bruîgom 't leeven spaar'.

Vierde tooneel.

MAHOMET, TADIL.

TADIL.

De Broeder des Viziers, het Hoofd der Janissaaren,

(38)

MAHOMET.

Laat hem in. Vermeet'le schaaren!

Vyfde tooneel.

MAHOMET, DEAGA.

DEAGA, geknield.

Gun dat uw' Slaaf, doorboord van smart, één ogenblik, Geknield, moog spreeken.

MAHOMET. Spreek.

DEAGA, opstaande.

Beef, sidder vry van schrik.

Het muitend Krygsvolk durfd u dreigende weêrspreeken:

Ik ben hun Hoofd. Gy moet op my hun misdaad wreeken.

Sla toe: maar laat uw' toorn tot hen niet overgaan.

Zy trachten van een' Echt, zo schand'lyk, u te ontslaan.

Hoe groot hunne eerbied zy, uw liefde kan hen tergen.

Voldoet een wraak waar toe myn stoutheid u durfd vergen;

Ik kan uw' roem niet overleeven: straf my vry.

MAHOMET.

Rampzaal'ge! Waar toe strekt uw drift? uw razerny?

Hoe! kent ge my niet meêr? Gy hebt my opgetoogen;

Gy zyt my waard: maar word, door u, myn hoop bedroogen, Zo wacht uw' wissen dood.

DEAGA.

'k Zal sterven, ja: maar, eêr

Het daar toe komt, zo hoor myn teed're zorg, myn Heer:

Een' vleijend' Hoveling, bedrieg', misleije uw zinnen;

Ik sterf vernoegt, zo 'k slechts uw zwakheid moog verwinnen.

Dat ik u ondervraag. Wat doet gy in dit Hof?

Deed ge ooit te weinig tot verduistring van uw' Lof?

Daar u een' laffen gloed doet blaaken, doet verteeren, Wilt gy uw schande, door noch laffer Echt, vermeêren.

Hoort gy niet hoe uw' last verworpen, uw gebod...

Jean-Baptiste Sauvé dit de La Noue, Mahomet de tweede

(39)

Ach! zaagt ge eens zelf hoe uw Soldaaten, t'saamgerot, Getergd, met luider stem, vol gramschap, u bezwaaren!

‘Hoe! roepen eenigen der dapp're Janissaaren,

‘Hoe! wy verliezen dan dien Vorst, zo zeer gevreesd,

‘Die ons, in heldenmoed, een voorbeeld is geweest?

‘Hoe! moeten wy zyn' roem, verr' van zyn'dood, beklaagen?

‘Hy, die, alöm gewoon de zege weg te draagen,

‘Zyn standaards plantende op 't verslaafde Romens Wal,

‘Aan zyne voeten moest zien buigen, 't gantsch Heeläl,

‘Dien Mahomet, vervoerd door een verächt beminnen,

‘Ziet reeds twee Jaaren lang zich door een Vrouw verwinnen;

‘En schendende alzo wel de Wetten als zyn' plicht,

‘Trouwd hy een Christen', zyn Slavin, voor ons gezicht!

Ach! denk, myn Heer, waar toe een reuk'loos Heir kan komen, Als 't eens den band ontspringt, en niet is in te toomen;

Stel u niet tegens hen, maar tegens uwe Min;

Keer edelmoedig weêr tot een' bedaarder zin.

Begeef u in het veld. Uw straffe ontzachlyke oogen, Zien haast uit yder-een dien trotsen waan vervloogen;

Roep in uw hart, uw reeds vergeeten toeleg, weêr;

Eisch, eisch een Kroon, zy valt voor uwe voeten neêr.

MAHOMET.

Ja, dat baldadig Heir zal haast myn gramschap smaaken, Dewyl 't de bloeddorst in myn hart weêr durfd ontwaaken;

'k Zal 't dien gestrengen. Vorst weêr doen aanschouwen, ja:

't Wil dat ik wreed zy: 't vrees myn woedende ongenaê.

Ik heb 't gevoel die 'r smaad niet door de Min verlooren.

Myn' arm zal in hun bloed de muitery doen smooren.

En gy, vertrek, Rampzaal'ge.

DEAGA.

Ik zal geen dood ontzien:

Maar 't uitterste bestaan, op dat ik die verdien.

In de armen van de Min heb ik myn' Vorst verlooren.

Ach! kende ik, door zyn wraak, hem weder als te vooren!

Wat doet ge in dezen Wal? Waarom die lauwerblaên,

(40)

Die gy te plukken dacht, in 't stof te doen vergaan?

Byzantië is aan u: vervolg uw heerlyk leeven;

Geheel Europa moet zich in uw magt begeeven;

't Gebied daar van hoort u. 't Onä chtzaam Christendom, Dringt yvrig aan om de Eer van uwe keetens. Kom, Wil uw gevreesd gezicht na 't droevig Westen keeren;

Zie hoe die Vorsten in onëenigheid regeeren;

Zie die Tyrannen, in hun woede, nederslaan,

De Sterktens daar ze uw magt meê konden tegenstaan.

Wat Spookzel hitst hen aan! daar Christen tegen Christen, 't Gemeen bederf verhaast door een oneindig twisten;

Zie den Verwonnen, den Verwinnaar, neêrgeveld Door 's een' en 's andrens staal, in 't wederzyds geweld.

Dus verr' door haat verblind, beschoud geen van hen allen, Dat, zo zyn' Vyand valt, hy ook zich zelf doet vallen;

Dat yder Krygsheld, die zyn woede doet vergaan, Een' Vyand is, die gy zoud moeten nederslaan;

En dat, na welk een kant de Zege zich moog wenden, Zy steeds verliezen; zie hoe zy uw' roem volënden.

Smoor hunne tweedragt door uw wigtig krygsgeluk;

Leg op den zwakken en den sterken 't zelve juk.

All' 't overig gerucht zwygt stil, als uwen donder Op die Tyrannen woed; ga, breng all' 't Aardryk t'onder.

Dit is dien toeleg, dit 's dat glorieryk beleid,

Daar ons heerschzuchtig hart, doch vrucht'loos, zich meê vleid.

Dit is dien toeleg, die een doodelyke smarte Weêrhoud, of eerder, doet verdryven uit uw harte.

Gespt, dus, de Min alleen uw Krygsvolk 't Harnas aan!

Is, dáár, dan 't einde van zo veel roemruchte daên!

Dus, hebben dan, door vuur, door staal en bloed, uw zinnen, Vol ongeduld gezocht, om slechts een Vrouw te winnen!

(Hy werpt zich voor zyne voeten)

Gy bloost! Ach! schenk my thans myn' Achtb'ren Keizer weêr.

Ach! dat u de Eer ontwaak; zy spreekt u aan, myn Heer;

Zy noopt uw hart; laat de Eer onsterflyk daar in leeven:

Uw hart behoort haar toe; vergeefs is 't wederstreeven.

Jean-Baptiste Sauvé dit de La Noue, Mahomet de tweede

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Cette recherche n’est pas tant axée sur des processus psychologiques individuels, mais nourrit l’ambition de se vouloir micro-sociologique et ethnographique, en

Omtrent den ouderdom van deze geschriften is moeilijk iets met zekerheid te zeggen. Omtrent den compilator of den schrij ver van het origiLleel geven deze

het was wanneer hy den blik naer Vlaenderen wendde, want dan dacht hy aen zynen vader, zyne moeder, zyn broerke en zyn zusterke, die hy allen zoo teêr beminde, en die hy in lange

Een merkwaardig en geestig lied, van een zonderlinge profeet, zyn levenswyze, gezindhedens, voorzeggingen, en de uitkomst zo als hy ontdekt word.1. Een Merkwaardig en Geestig Lied,

Dit Treurspel, door den Heer G ERARD M UISER , uit het Fransch van den beroemden G RESSET , (die zich, niet lang geleden, door een openbaare betuiging van het leet, dat hy gevoelde

't Is my niet mogelyk te zeggen, hoe dien held Zich zelf noch voor het laast, in spyt van al 't geweld Des vyands, deed ontzien, met welke zwaare slagen Zyn arm den vyand trof;

Dat hy den keizer, als uit yver voor de vreê, Door kunstig staatsbeleid lokte in zyn legersteê, Om, als vorst Mahomet behendig waar' gevangen, Het magtig ryksgebied van Indostan

Den oploop, groote Vorst, vernieuwd weêr zynen loop, De welstand van den staat heeft nu geen andre hoop Als spoedig uwe hulp, om deze droeve maare, Moet uwen Adelaar de vleugels