• No results found

Jean Baptiste Louis Gresset, Eduard de Derde · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Jean Baptiste Louis Gresset, Eduard de Derde · dbnl"

Copied!
70
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Jean Baptiste Louis Gresset

Vertaald door: Gerard Muiser

bron

Jean Baptiste Louis Gresset, Eduard de Derde (vert. Gerard Muiser). Izaak Duim, Amsterdam 1761

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/gres007edua01_01/colofon.php

© 2011 dbnl

(2)

Voorbericht.

Dit Treurspel, door den Heer G

ERARD

M

UISER

, uit het Fransch van den beroemden G

RESSET

, (die zich, niet lang geleden, door een openbaare betuiging van het leet, dat hy gevoelde over 't maaken zyner Tooneelstukken, veel van hem heeft doen spreeken:) vertaald, en in Nederduische vaarzen gebragt, heb ik op zyn verzoek geleezen, en hier en daar veranderd wanneer ik bevondt dat den zin van het oirsprongklyke niet al te wel getroffen waare, waar na, het door my onzen Schouwburg zynde aangeboden, het zelve aldaar wel is aangenoomen om gespeeld te worden, maar met een verzoek dat ik het zelve hier en daar wilde verkorten. De Heer M

UISER

inmiddels overleden zynde, en zyn Ed: my, voor zyn afsterven, de zorg over zyne nagelate Poëzy hebbende aanbevolen, is by my geene zwaarigheid gemaakt, den Heeren Regenten omtrent hunne begeerte te voldoen, en het eerste Bedryf, voornaamelyk, te verkorten,

Jean Baptiste Louis Gresset, Eduard de Derde

(3)

gelyk het den liefhebberen zal blyken, als zy de moeite gelieven te neemen deeze vertaling met het oirsprongklyke te vergelyken: gaande deeze verkorting meest over zodanige vaarzen, die het karakter der Engelschen ten opzichte van hunne

regeringwyze betreffen: te weeten over de onbepaalde heerschappye der Koningen, en des Volks vryheid, welke stoffe, hoe fraai die ook zyn moge, als meer Staatkundig dan Tooneelachtig zynde, juist in geen Tooneelstuk, myns bedunkens, behoeft uitgewerkt te worden, en ook reeds in Cinna, van den Vader der Fransche gezuiverde Tooneeldichtkunst, en andere stukken, gevonden wordt. Voorts heb ik de vryheid genomen, men duide my dit ten besten: het uiteinde des Treurspels, (Catastrophe zoude men met een onduitsch woord zeggen,) te veranderen, en Eugenia, in plaats van een elendige dood te doen sterven, aan den Koning tot eene Bruid te geeven, om dat, door het verraad en de dood van Alzonde, de reden meerendeels ophieldt, waar-

Jean Baptiste Louis Gresset, Eduard de Derde

(4)

om Worchester zynen Vorst hier in wederstreefde: te meer, dewyl het veel beter met de waarheid der historie overeenkomt, dat Eduard de Derde zich huwt aan de Weduwe van den Graave van Salisbury. Voor het overige zal ik den Heer G

RESSET

, zyne verandwoording over dit stuk, dat my in het leezen zeer bekoord heeft, laaten doen.

Dus spreekt hy in zyne voorreden: ‘Men zal hier niets van de waarheid der Historie vinden dan de liefde van Eduard de Derde voor de Gravinne van Salisbury, de heldachtige wederstreeving deezer doorluchte vrouwe, en de vernieuwing der eisschen van den Koning op Schotland. Al het overige, tot deeze voornaamste Bedryven gevoegd, is enkele uitvindinge. Ik bedien my niet van het recht dat het Engelsch Tooneel geeft, om zommige zwaarigheden te beandwoorden, die men my heeft gemaakt over de daad van het laatste van het vierde Bedryf, zynde een vertooning, die het Fransch Tooneel het eerst voor het oog des Aanschouwers heeft durven brengen.

Jean Baptiste Louis Gresset, Eduard de Derde

(5)

Gewettigd, zal ik alleen maar zeggen, door den grooten scheidsman van dit Tooneel;

den grooten Pieter Corneille: die stelde, dat de grondregel van geen bloed te storten op het Tooneel niet te verstaan zy, dan van daaden die met de menschlykheid en de rechtvaardigheid stryden. Medea, haare kinderen in het openbaar verworgende, zou de natuur doen zidderen, en niets dan een yzelyken schrik veroorzaaken. Maar de dood van een verrader, met asschrik voor het kwaad, de straffe der misdaad

vertoonende, voldoet den Aanschouwer, en om te bewyzen dat zodanige uitwerkinge niet onnatuurlyk zy, heb ik geen andere reden van noden dan de algemeene toejuiching waar mede het gemeen dezelve vertooning heeft vereerd. Ik zal niet onderneemen te antwoorden op alle de andere tegenwerpingen die men gemaakt heeft, noch de zodanige, die men op dit myn proefstuk al meerder zoude kunnen maaken, voorkomen.

Het maaken der berispingen doet eere. Men moet den schimp verachten, zyn

Jean Baptiste Louis Gresset, Eduard de Derde

(6)

voordeel trekken uit het aanwyzen der feilen, en beter doen.’

Dit was het, bescheide Lezer en Aanschouwer van dit Treurspel, dat ik voor af te zeggen hadt. Of nu de smaak van den Nederlander met die der Franschen, welke omtrent het Tooneel al wat te zeggen heeft, en, volgens de beschaafdheid dier naatsie, wel den zuiversten mag genaamd worden, zal overeenkomen, zal de tyd moeten leeren.

P. Z

WEERTS

.

Amsterdam den xxxsten van Wintermaand

MDCCLX

.

Jean Baptiste Louis Gresset, Eduard de Derde

(7)

Vertooners.

E

DUARD DE

D

ERDE

, Koning van Engeland.

A

LZONDE

, Erfgenaame van het Koningkryk van Schotland, onder den naam van A

GLAÉ

.

D

E

H

ERTOG VAN

W

ORCHESTER

, Staatsdienaar van Engeland.

E

UGENIA

, Dochter van Worchester, Weduwe van den Grave van Salisbury.

D

E

G

RAAF VAN

A

RONDEL

.

W

OLFAX

, Hoofdman van den Lyfwacht.

G

LASTON

, Onderbevelhebber des Lyfwachts.

I

SMENA

, Vertrouwde van Eugenia.

A

MELIA

, Vertrouwde van Alzonde.

L

YFWACHT

.

Het Tooneel is te Londen.

Jean Baptiste Louis Gresset, Eduard de Derde

(8)

Eduard de Derde, treurspel.

Eerste bedryf.

Eerste tooneel.

ALZONDE, AMELIA.

ALZONDE.

Neen, myn besluit staat vast; uw raad weerhoudt my niet;

Wat kan men vreezen in een afgrond van verdriet?

Ik maak een eind' of van myn ramp, of van myn leven, Hem past de boei, die naar de vry heid niet durft streeve.

Wat zyn 'er, na dat ik om 't erffelyk gebied

Van 't Schotsche koningryk de Noordsche kust verliet, En dat een haatlyk lot aan 't hof, dat wy betreeden, My boeit, en houdt bedekt, al dagen heengegleeden!

Ik hoon myn naam, zo ik my langer noch bedekk':

'k Wil sterven of gebiên, 't is tyd dat ik vertrek.

AMELIA.

Wat voert u aan Mevrouw? Ik bid u wil bedaaren,

Laat dien vermeetlen raad van woede en gramschap vaaren;

Veins liever noch, en wacht tot een bekwaamer tyd, Vertrek niet voor gy van den uitslag zeker zyt;

Deeze uw verberging kan u niet tot schande strekken, Wyl niemand hier uw' naam of af komst weet te ontdekken.

Jean Baptiste Louis Gresset, Eduard de Derde

(9)

Sints dien gehaaten dag, dat 's vyands sterke vloot, Het schip, dat u vergeefs verbergde in zynen schoot, En u in uw gewest en staaten moest doen landen, Zo wreed vermeesterde, en u voerde aan deeze stranden, Moogt gy, in weerwil van uw rampspoed en elend, U van het volk doen zien, en blyven onbekend.

ALZONDE.

Gy toont uw slaafsch gemoed, een hart tot heerschappye Geschikt, schrikt billyk voor bedekte slavernye,

Schoon niemand immer zag de keten die het knelt,

't Weet d' oorsprongk van zyn leet, en waarom 't zich zo kwelt.

Of meent gy dat myn ziel, tot wanhoop voortgedreeven, In dit wangunstig lot zich zal ter rust begeeven?

Ik, van myn eerste wieg reeds vluchtling, wierd gespaard Tot zo veel rampen als der vorsten eerzucht baart.

Wanneer myn Vader, in dien drang van ongelukken, Om my uit tederheid het doodsgevaar te ontrukken, My zondt aan hem, die voert in 't Noorden zyn gebied, Verr' van het ryk, dat hy my stervende achterliet:

Kon hy wel denken, dat 'k myn pligt zou laten steeken?

't Geledene ongelyk van hem, en my niet wreeken?

Dat, ik, eens koningsspruit, by helden opgevoed, In rust gedompeld, zou ontaarden van dat bloed?

't Was my geen schand, dat ik myn wraak opschortte, alrede Die zelf opoffrende aan de zoete hoop der vrede,

Terwyl ik, en myn volk, al te ydel wierd gevleid, Dat Eduard den kryg, alom door 't land verspreid, Zou eindigen, en my geleiden naar de altaaren,

Om 't Schotsch en 'tEngelsch Ryk hier door aan een te paaren, Maar zo veel uitstels, als men neemt op elken stond

Toont klaar den weêrzin, dien men heeft tot dit verbond.

AMELIA.

'k Verwachte wel de wraak in u te zien aan 't branden;

Maar hoe! ontbloot van hulp, en in uw 's vyands handen!...

Jean Baptiste Louis Gresset, Eduard de Derde

(10)

ALZONDE.

'k Heb reeds, in 't midden van dees vyandlyke schaar, Beraamt den aanslag, dien ik u nu oppenbaar:

Die Wolfax, dien gy ziet, met gunsten overlaaden, Zyn meester vleijen, zal eerlang dien noch verraaden;

Hy, zynde een vyand van Worchester, dien hy haat, Benydt hem deeze gunst, daar hy by 't hof in staat.

En, wyl hem deugden en verdiensten gansch ontbreeken, Poogt hy door snood verraad dien held naar 't hart te steeken.

Gevaarlyk werktuig voor zyn vorst en vaderland,

By wien de ondankbaarheid met boosheid t'zaamen spant.

'k Bedien my echter van zyn hulp. Werp my niet tegen, Dat ik vooraf dit stuk dien nader te overweegen:

Dat ik myn leven zelf dus in de waagschaal stell':

Dat my 't gevaar omringt: dit alles weet ik wel.

My is te wel bewust, en 'k overdagt dit nader, Dat niemand veilig zich vertrouwt aan een verrader;

Doch weet zyn eerzucht strekt my een gewisse borg, En stelt in deze zaak my buiten alle zorg.

Hy, denkende onder my in Schotland te regeeren, Zal willig zyn te doen het geen ik zal begeeren,

'k Schreef reeds door hem, en bragt myn ovrig volk by een.

'k Deedt meer, ik stookte twist hier by't misnoegd gemeen:

Dat heden mompelt, en op morgen zich zal wreeken, Een volk dat zich noit van zyn recht wil zien versteeken:

Dat altoos haaten wil een onbepaalde magt, Dat alle koningen, hoe deugdlyk, houdt verdacht:

Dat zich tot rechters maakt van vorsten en tierannen, En alles opzet, als het wil te zaamen spannen:

Dit woedend volk volvoert zyn opzet zonder schrik, Al dreigd de dood het ook op ieder oogenblik.

Maar Wolfax komt.

Jean Baptiste Louis Gresset, Eduard de Derde

(11)

Tweede tooneel.

WOLFAX, ALZONDE, AMELIA.

WOLFAX.

't Is veel te lang uw vlucht verschoven

Mevrouw! gansch Schotland durft zyn vryheid zich belooven;

Elk wenscht om u te zien in 't ryksgebied herstelt, 't Geen veel te lang u wordt onthouden met geweld.

Uw Overwinnaar wordt omringt door andre zorgen;

Hier heerscht thans de onrust; ga, vertoef zelf niet tot morgen.

Het leger roept om kryg, en vlamt op winst en eer.

't Gemeen wenscht vrede; ik poog den Vorst hoe langs hoe meer, Uit onzer helden naam, tot oorlog aan te zetten,

Ik vrees Worchester maar alleen, die 't kan beletten, Wyl hy, de ziel van 't ryk, slechts vrede en rust begeert, En tegen mynen raad het staatsroer wendt en keert.

Zo hy zyn wit beschiet gaat hy gewis verloren,

En door dien zelfden raad wordt hem zyn val beschoren.

Myn stem, die listig is tot 's Konings oor geraakt,

Heeft reeds zyn trouw verdacht, zyn deugden zwart gemaakt.

Nog maar één stap gewaagt, is hy niet meer te vreezen, En Schotland op uw komst zal in de wapens weezen.

ALZONDE.

Ontsteek des Konings hart, ga, dat geuw vlyt besteedt, 'k Maak alles met 'er haast tot myn vertrek gereed.

En op dat niemand van myn toeleg iets zal merken, Zal ik 't verlof daar toe my weeten uit te werken;

Spoei midlerwyl, volvoer al wat 'er dient gedaan, Een al te lang gesprek zou ons geheim verraên.

Jean Baptiste Louis Gresset, Eduard de Derde

(12)

Derde tooneel.

ALZONDE, AMELIA.

ALZONDE.

't Is alles nu gereed, 'k heb myn besluit genomen, Want zo ik langer toef heb ik noch meer te schroomen.

Zo iemand van myn volk geen valsche tyding bragt, Zou Arondel hier zyn gekomen deezen nacht.

Zyn komst maakt my beducht, en kan my leet verwekken, Hy heeft my meer gezien, en mogt my licht ontdekken.

De tyd eischt spoed, dat ons geen oogenblik ontsta, De dag loopt haast ten eind. 't waar' morgen licht te spa.

AMELIA.

Maar hebt ge in 't vluchten voor geen tegenstand te schroomen?

ALZONDE.

'k Heb een geleenden naam voorzigtig aangenomen, Op dat my niemand hieldt voor Schotlands Koningin.

Dus houd elk Aglaë voor eene Normannin.

Worchester, tot wiens hulp de elendigen zich keeren, Zal my myn vaderland doen zien op myn begeeren, En my vertroosten, want hy heeft geen kwaad vermoên, Dies kwam ik hier, om zelf hem dit verzoek te doen.

Maar moge ik u den grond myns harten wel verklaaren, Zoudt gy geloven 't geen ik u zal openbaaren?

Schoon my de rykstroon roept, gansch Schotland om my zucht, Schoon alles perst en dryft, 'k beef echter voor myn vlucht.

AMELIA.

Hoe! daar de tekens, die de wrede krygsbedryven Van een verdrukker en geweldenaar beschryven! ...!

ALZONDE.

Laat af! denk dat ge spreekt van een roemruchtig hold, Wiens naam van elk niet dan met eerbied dient gemeld.

Myn ziel, in toorn ontvlamt, kwam schielyk tot bedaaren,

Jean Baptiste Louis Gresset, Eduard de Derde

(13)

Op 't zien van Eduard liet zy de gramschap vaaren.

't Is zeker dat de liefde, ook midden in de smart, Door onze neiging zich een weg baant tot ons hart.

Doch wat kan 't baaten tot myn schande te verhaalen De doling, die ik thans ten duursten moet betaalen.

Een andre minnevlam, in 's Konings hart gesticht, Vermaant my, dat myn min voor myne fierheid zwicht';

Het zwak der liefde moet geen groote zielen deeren, Zy moog' ze een oogenblik, maar langer niet, regeeren.

De wraak verstrekt me een wet, myn lot is heerschappy.

De minste lafheid is een euveldaad voor my.

Kom, laat ons vluchten, maar om hun geluk te stooren, Haar eerst bederven, die den Vorst zo kan bekooren.

Uit all' de schoonheên van dit vorstlyk hofgezin, Ken ik het voorwerp wel van die gehaate min.

Myn belgziek oog laat zig zo licht in slaap niet wiegen, Een medeminnares valt moeilyk te bedriegen.

En wyl de liefde my hier zo veel lyden doet, Verlaat ik die, maar laat ze in traanen en in bloed.

Worchester nadert, ga, 'k moet hem alleenig spreeken;

'k Zal, veinzende, hem nu om myn verloffing smeeken.

Vierde tooneel.

WORCHESTER, ALZONDE, onder den naam van AGLAË.

ALZONDE.

Gy! wiens gevoelig hart met vreugd den wensch vervult Der ongelukkigen, die lyden zonder schuld,

Laat my een troostlyk woord van u, myn heer! verwagten, Gy kunt door uwe gunst myn droevig lot verzachten!

Hoe zeer ik door uw zorg ben aan dit hof verpligt, My trekt de lucht daar my belonkte 't eerste licht.

WORCHESTER.

Zo 's hemels gunst u deedt ter goeder uur ontmoeten

Jean Baptiste Louis Gresset, Eduard de Derde

(14)

Myn hulp, Mevrouw! op dat ik mogt uw smart verzoeten, Zo die u in dit hof een vryplaats heeft verleend,

En met myn dochter door een vriendschaps band vereend, Stel dan uw opzet uit, laat die gedachten vaaren,

Gy kunt door uw verblyf myn hartzeer doen bedaaren, Dewyl Eugenia, wiens ziel inwendig zucht,

Haar leet verbergen wil, en zoekt een andre lucht.

Wanneer haar Echtgenoot verloor zyn dierbaar leven, Dacht ik dat eens de tyd haar zou verlichting geeven, Maar 'k zie tot my ne smart haar droefheid steeds vergroot;

't Is veel te lang geklaagt om Salisbury 's dood, En deeze pligt, die ons de dooden doet beklaagen, Wordt al te lang gerekt door zo lang smart te draagen.

Zal de asch van een' gemael, die geen gevoel meer heeft, Begeeren, dat men hem beklaagt, zo lang men leeft?

Blyf zo lang, tot de vree herstelt worde in deez' landen, En gy dan veiliger moogt vaaren naar uw' stranden.

ALZONDE.

De zucht voor 't vaderland, myn heer! kent geen gevaar, Het hart, door haar bezielt, maakt zy onwankelbaar.

En gy, die altoos zo gevoelig waart voor dezen,

Zult voor myn klagt, dan doof, en onverbid'lyk weezen!

En dulden dat een vrouw, die ramp, op rampen lydt, Vergeefsche traanen stort, daar gy gelukkig zyt!

WORCHESTER.

Gelukkig! ik? helaas! gy wordt door schyn bedroogen, Zou iemand in myn rang gelukkig heeten moogen?

Gy, oordeel hoe 't gewigt der zorgen wordt vermeert, Daar tweederlei belang in één gebied regeert.

Daar ik, om 't regt van 't land en scepter te vereenen, De vryheid staaven moet, den vorst myn hulp moet leenen.

Het een door 't andere bevestige, en verbind Een volk, dat vry is, met den Koning als hun vrind.

Ik zie hem nad'ren. Ga Eugenia verzellen, Vertroost haar, midlerwyl zal ik u rust besttellen.

Jean Baptiste Louis Gresset, Eduard de Derde

(15)

Vyfde tooneel.

EDUARD, WORCHESTER, WOLFAX, GLASTON, Lyfwacht.

EDUARD, tegen WOLFAX.

Ik onderschryve uw' wensch, en keur volkomen goed Al wat het volk eens helds op uw beveelen doet;

Getrouwe Wolfax breng aan 't leger myn bevelen.

Dat myne scheepsmagt, die, als scheidsvrouw der krakeelen, Alom het hoog gezach voert op den Oceaan,

Europe kluistere, en 't heelal verbaast doe staan.

Zesde tooneel.

EDUARD, WORCHESTER.

WORCHESTER.

Daar 't Britsche volk na zo veel zegen, vol verlangen, Wenscht van zyn Koning, zo vol glorie, rust te ontfangen, Steekt gy, verwonnen door der krygsliên kwaaden raad, Op nieuws weêr de trompet, tot nadeel van den Staat.

De kryg, werdt lang als een noodzaaklyk kwaad geleden, Naardien het regt om op den Schotschen troon te treeden, Een recht, op u, myn Vorst! gedaald, van hand tot hand, 't Herwinnen eischte van uw aanbestorven land.

Gy weet het middel dat 'er was beraamt voorheenen.

Gy hebt belooft u door het huwlyk te vereenen

Met de Erfprinses. deez trouw wordt thans van u verwacht, Op dat dit trotsche volk gehoorzaamheid betracht'.

't Is waar het krygsgeluk, dat aan uw legervaanen Steeds zege op zege hecht, u weet den weg te baanen Tot meerder roem, ontziet geen muiters of hun magt;

Door d'opstand ziet ge u meer triomfen toegebragt;

Jean Baptiste Louis Gresset, Eduard de Derde

(16)

Maar kunnen krygstrofeên, voor doodlyke eer te rekenen, En 's hemels geesselroe, wel oit iets goeds betekenen?

Daar ieder koning, voor 't onnut vergoten bloed, Aan 't hemelsche gerecht voldoening geeven moet?

Vervul dan, Vorst! den wensch van alle uw onderdaanen.

Uw schoone proeven, die den weg der eere u baanen, Ontzeggen u den naam eens grooten helds geenszins.

Maar wordt noch meer dan held, wordt een regtvaardig Prins.

Door uw gezach kunt gy dien edlen eernaam krygen.

Schenk ons de vreê, myn Vorst! 't moet alles voor u zwygen.

En tot meer vastigheid van dien gewenschten band, Doe uw beloften en gegeven woord gestand.

Schik uw gezanten heen, en doe Alzonde koomen.

Dit wenscht uw volk, zo word, de vrees eens weg genomen.

EDUARD.

Wat brengt gy me onder 't oog? 'k wil my daar van ontslaan, Zwyg van dit huwelyk, men denke 'er niet meer aan.

WORCHESTER.

Gy riept Alzonde, om hier den rykstroon te bekleeden.

Eens Konings woord is als een godsspraak hier beneden.

Ook weet gy dat uw keus vondt invloed op elks hart, Die door 's landsvaderen terstond bevestigd werdt.

Laat dit een teugel zyn om noit uw woord te schenden, Wyl de ontrouw naêr zich sleept een keten van elenden.

Dit Volk, aan 't woeden kent hunn' eigen Koning niet, Zo haast het hen 't gezach der wetten krenken ziet.

Der vorsten troon, hoe hoog, ontzachelyk, en heilig, Staat door gerechtigheid alleen hier vast en veilig.

En wyl myn yver, die voor uw belangen blaakt, My recht tot spreeken geeft, en my vrymoedig maakt, Denk aan de rampen der vooroudren: hunne dagen

Zyn spiegels, daar we in zien hunn' deugden en hun plagen.

Jean Baptiste Louis Gresset, Eduard de Derde

(17)

Ik ga noch verder; denk, wat in dit ryksgebied, By onzen leeftyd zelf, myn Koning! is geschied.

Wy hebben uwe kroon, die plagt zo schoon te blinken, Zien vallen van deez' troon, en in een nacht verzinken.

Wanneer uw Vader zelf, eer hy noch de oogen sloot, Zich zag van 't ryksgebied, en allen glans, ontbloot, Daar hy veel langer hadt gelukkig mogen leven,

En met de kroon op 't hoofd den laatsten doodsnik geeven, Indien hy zich altoos voor oogen hadt gesteld,

Hoe zeer by 't Britsche volk 't aloude voorrecht geld, Daar 't onbepaald gezach niet durft het hoofd opsteeken, Maar elk het acht een deugd zyn vaderland te wreeken.

EDUARD.

Eén, die zyn troon omringd van kloeke helden ziet, Vreest voor het snood bestaan van muitelingen niet.

Indien hun euveldaad myn zetel mogt genaaken, 't Zeeghaftig oorlogsvolk zou my ras ruimte maaken.

Wat noemt men 't Vaderland? Is 't niet een braaf soldaat?

En zyn de helden niet de zullen van den staat?

Hoe! zou een trotsche Raad, naaryvrig, zich vermeeten, Het waare staatsbelang alleen te moeten weeten?

Om onder zulk een schyn, vol opgeblaazen moed, Te keuren goed of kwaad, al wat een krygsheld doet?

Vergeefsch zal hy, dien 't lust, my ramp en onheil spellen, Op deze hulp gerust, zal my geen vrees ontstellen.

Breng uwen Koning geen voorbeelden voor het oog, Dan Overwinnaars, daar het all' voor nederboog.

Ik, erfgenaam der kroon, wil op het voetspoor streeven, Van zulke vorsten, die aan 't ryk de wetten geeven, 'k Zie de oogen van rondom op myn bedryf gericht.

Dit volk, hoe stout, is tot gehoorzaamheid verplicht.

WORCHESTER.

Dat volk, zo fier, wil noit zyn rechten zien verkorten, Noch uit de vryheid in de slaverny zich storten.

Men mint u. Deeze liefde is 't steunsel van den troon, 't Geluk des onderdaans geeft luister aan uw kroon.

Jean Baptiste Louis Gresset, Eduard de Derde

(18)

EDUARD.

Wel aan, gy buigt myn hart. 'k wil my op u verlaaten.

Men wenscht om rust, bezorg die aan de Britsche staaten.

Zo gy te weeg brengt, dat de raad, zo wel als ik, Dit alles doen wil, zich naar myn belangen schikk'.

Hy acht u, dat hy volge uw raad in zyn bedryven, Hy gun my van myn troon en echtkoets heer te blyven.

Men is veel te ongerust voor 't geen onzeker zy.

Houde ik gantsch Schotland niet geboeid in slaverny?

U, die myn welvaart gaat het allermeest ter harte, Die myne glorie weet, neem deel in myne smarte.

Ken myne zwakheid, schoon ik hier worde aangebeên, Ik draag myn onheil by myn kroon en krygstrofeên, 'k Streef naar gevaaren in myn bittere ongenuchten.

Dat ik de rust ontvliede, is om my zelf te ontvluchten.

WORCHESTER.

Wat kwelt u dan, myn Vorst?

EDUARD.

Een edle liefdegloed

Durft zich ontdekken aan een deugdelyk gemoed.

'k Acht u 't bek waamst my tot vertrouwling te verstrekken, En zal myn mingeheim het eerst aan u ontdekken.

Ik acht bevalligheid en deugd oneindig meer

Dan hoogere af komst, hoe die blinken moog', myn Heer!

Zoud gy de keuze van myn hart wel willen wraaken, Als ik u 't voorwerp van myn min bekend zal maaken?

O Vader! Vader,! hoe gelukkig .... maar gy beeft?

Wat 's de oorzaak van den schrik die u bevangen heeft?

WORCHESTER.

Geen hovaardy verblindt een hart door de eer bezeten.

Ik was een burger eer ik oit mogt vader heeten.

Wat luister geeft den staf des ryks aan myn geslacht, Zo ik my zelf daar door te oneerelyker acht?

De rang en hoogheid, door al 't menschdom aangebeden, Zyn nietig in zich zelf, en loutere ydelheden.

Jean Baptiste Louis Gresset, Eduard de Derde

(19)

De Eer gaat niet altoos met een' grooten naam gepaart, 't Betrachten onzer pligt alleen is achting waard.

En zo 'k uw inborst kenne, en wel beraden' zinnen, Zal ras uw groote ziel die zwakheid overwinnen, En noit opoffren aan uw min de deugd en eer, De dierbre vrede zelf, en mogelyk noch meer.

Ik vreez' voor u. 'k Ben grys geworden door de jaaren, En weet in dit gewest van klippen en gevaaren.

De kleenste vonk zet licht uw koningryk in brand.

Wat is meer dierbaar, dan 't behoud van 't vaderland?

Al wie u riedt, hier in uw lusten te verzaaden.

Zou de eer, en 't vaderland, en u, myn Vorst! verraaden, EDUARD.

Ik pryze uw yver, maar waarom toch zo bedeest?

Een ijdle schrik maakt u bekommert en bevreest.

Gewoon den vrede, daar uw gronden zich aan hechten:

(Waar aan 't vooroordeel geeft den fieren naam van Rechten:) Gelooft gy dat een vorst, indien hy vast zal staan,

Zo laf moet zyn, om op die rechten acht te staan.

Doch weet de hemel, die het meest ons is van noden, Strekt verder uit de magt, en 't recht der aardsche goden.

Als hy hun daden kroont, zo leert hy dat een held Geen wet te ontfangen heeft, maar andren wetten stelt.

Op wiens bevel zoude ik my dan genootzaakt vinden, My aan voorbeelden des voorleden tyds te binden?

Verslaafd aan 't oud gebruik, als koning zonder magt, Myn pligt te leeren van 't verstorvene geslacht?

En uit der dooden ryk tot leidsliên op te delven, Monarchen zonder moed, wantrouwig van zich zelven, Die d'een na d'ander, als opvolgers van den troon, Gehoorzaam waaren, en slechts slaaven met een kroon?

Gy, voeg u naar myn' wil, dien ik u koom te ontdekken:

Ik hoor Eugenia wil zich myn oog onttrekken, U past het haar terstond te melden myn geboôn:

Zeg, dat ze in Londen blyve. Ik wacht haar op myn troon.

Jean Baptiste Louis Gresset, Eduard de Derde

(20)

Zo myn verkregen roem, en eernaam niet kan baaten, 'k Steun op myn heirkracht dan en dappere foldaaten.

De wet moet zwygen als ik sprecke in dit geval;

En 'k straf den geenen licht die my weerstreeven zal.

WORCHESTER.

Zo ge een grootmoedig volk wilt door geweld verdrukken, Zie hier het offer dat het eerst daar voor zal bukken.

Ik ben te wel bewust wat my myn plicht gebiedt,

Moet die geschonden zyn, spreek. 'k Leef dan langer niet.

Ik kenne Eugenia, en durf van haar verwachten,

Dat ze, eensgezind met my, ook zal haar plicht betrachten, Dat zy, gesprooten uit een burgerlyk geslacht,

De rechten van haar land, onschendbaar, heilig, acht;

En weet dat haar geen kroon meer luister kan doen erven, Dan d'eerbre weigering, of een doorluchtig sterven.

Doch zo ik my bedrieg, zy zich te buiten gaat, Haar aart verandert, en haar hart zich zelf verraadt, Ik wil als balling 's lands...

EDUARD.

Vermeetle! staak uw reden.

Noch eens, volvoer myn last,en vrees dien te overtreeden, Leer, dat voor 't staatsbelang ik zelve zorge draag',

Dat ik geen' raad meer verg', en voor geen mensch vertzaeg'.

Zevende tooneel.

WORCHESTER.

Wat doet het oorlog eeuwig baaken, En woeden in uw ingewand?

Zal noit de twist ten einde raaken, ô Ongelukkig Engeland?

Onzeker, waar ik my zal keeren, Moet ik in deez' bedroefden staat Uw hulp, myn Arondel! ontbeeren!

Jean Baptiste Louis Gresset, Eduard de Derde

(21)

Beroofd zyn van uw wyzen raad!

Laat gy nu in den nood my steeken, Getrouwe halsvriend? ach! waar heen Zyt gy der dwinglandy ontweken,

En 't loos gevlei der hofsireen?

Uw afzyn baart my duizend zorgen.

Waar heen heeft zich uw deugd gewend?

Waar schuilt ge? waar houd ge u verborgen?

Dat my die plaats blyft onbekend?

Helaas! ik zie geen uitkomst open.

ô Hemel! 'k vind my gansch alleen:

Uw bystand, doet my echter hoopen, Die de onschuld redt, hoe fel bestrêen;

Ik ga de laatste proef-dan waagen.

'k Leef, zo ik hem beweegen kan;

En zal myn sterflot moedig draagen, Indien hy heerscht als een tiran.

Einde des eersten Bedryfs.

Jean Baptiste Louis Gresset, Eduard de Derde

(22)

Tweede bedryf.

Eerste tooneel.

EUGENIA, ISMENA.

ISMENA.

Waar vreest gy voor Mevrouw? waarom mag 't u berouwen, Dat gy me uw hartsgeheim hebt willen toevertrouwen?

Gy volgt de neiging van een deugdelyke min, Die neemt uw boezem voor den grootsten koning in.

De strengste deugd kan die zelf tot geen misdaad maaken.

Wie bleef onschuldig, zo men niet in min mogt blaken?

EUGENIA.

ô Wreede! door wat list hebt gy 't zo ver gebragt, 't Geheim te ontdekken, dat ik noit te melden dacht?

Moest ge een mismoedig hart, helaas! die zwakheid vergen!

En niet veel eerder my die liefde doen verbergen?

Op 't noemen van een' naam, zo dierbaar, aangedaan, Zie ik, myns ondanks, door myn traanen my verraên!

Doch nu 't zo zy, geef my van uwe trouw een teken, Dat gy van dit geheim my nimmer weer zult spreeken, Ja dat uw oog my zelf doe twyfelen voortaan,

Of gy 't wel weet, dan of gy 't nimmer hadt verstaan.

ISMENA.

Het hart ontlast zich best, wanneer 't zyn nood moog' klagen, Waar toe het veinzen?

EUGENIA.

Ach, Ismena! kunt gy 't vragen?

Ik zelf, 't slachtoffer van myn pligt en minnesmart, Ontzie het kermen en doorzoeken van myn hart!

Een hart, noit meester van zich zelf, dat onbedreeven,

Jean Baptiste Louis Gresset, Eduard de Derde

(23)

Eerst wierdt aan één, dien 't zelf niet kende, weggegeeven:

Aan Salisbury. Echt! noit door de min bestiert,

Waar van de knoop door 't lot alleen gestrengeld wierdt.

Hoe zeer die echtgenoot my poogde te behaagen, 'k Heb hem wel achting, maar noit liefde toegedraagen.

Naardien, ondanks dien band, myn hart, als ongepaard, Zyn teêrste neiging voor een ander hieldt bewaard.

Ach! ware ik van het hof voor altoos weggebleeven!

Ik wierdt genoodzaakt op deez' plaats te moeten leeven.

Ik zag... ô strenge deugd! verschoon die tedre zucht!

Myn teder hart aanbidt het voorwerp, dat ik vlucht.

'k Weet in dien jongen held meer dan een vorst te ontdekken, Door hem te zien kan zich myn ziel hem niet onttrekkeft.

My dagt, zo lang myn hart om hem niet had gesmaakt, Ik nimmer noch het zoet van 't leven had gesmaakt, Wat zegge ik! te gelyk gelukkig en rampspoedig, En naau wlyks meester van myn hart, geheel mismoedig, Vond ik de wanhoop in 't genot der zoetsle vreugd, En bittre wroeging zelf in 't midden van de deugd.

Maar 't is gedaan, 'k ben vry, en moet de vlucht verkiezen.

Myn pligt deedt my de deugd niet uit het oog verliezen, 'k Verborg myn schande en hield myn tochten dicht beperkt.

Maar ach! hoe weinig vind ik thans dit hart versterkt!

Waar berg ik my! de min doet alles ons geloven

Het geen men wenscht, en kan het redenslicht verdooven.

Van 't eerste tydstip af, dat ik me in vryheid zag, Dorst min, door ramp gekweekt, met traanen en geklag, Gevoed, my roekeloos tot ijdle hoop verleijen,

En my, met 's Vorsten min, en teêr gevoelen vleijen.

Den Koning ziende, vondt ik my geheel ontsteld, Ook las ik wedermin in de oogen van dien held....

Waar voert de drift my heen! myn sterflot is beschooren.

Waar blyft myn vader? 'k moet in dit verdriet hem hooren.

Jean Baptiste Louis Gresset, Eduard de Derde

(24)

ISMENA.

Gy zult hem daadlyk zien. Maar waarom 't hof ontvloôn?

De hoop verworpen, die zich opdoet tot den troon Aan uw bekoorlykheên?

EUGENIA.

Wil my niet meer verveelen.

Rampzaal'ge, ach! wacht u wel myn dwaaze hoop te streelen Met een bedrieg'lyk beeld van blinkend klatergoud,

Daar gy myn zinnen, reeds verstrooid, meê bezig houdt.

Gy vleit myn min door die gelukkig af te maalen, Maar'k vrees één zwakheid zou dit heil te duur betaalen.

't Is al te lang vertoeft, Ismene! laat ons gaan,

Wyl ik myn droevig oog hier naauw'lyks op durf slaan.

'k Wil niet beminnen, 'k wil 't lief voorwerp thans ontvluchten.

Ik smeek om 't sterven, en ik hou niet op van zuchten.

De dood alleen is 't die myn liefdefakkel bluscht.

Doch, vluchtende van hier, en dwingende myn lust, Zorgvuldig en getrouw, ten minsten, aan myn plichten, Volbreng ik alles wat een stervling kan verrichten.

Indien het ovrige dan noch een misdaad zy', Het is 't van 't noodlot zelf, ik ken my daar van vry.

Gy zult om myn verdriet geen ongemak meer lyden.

Myn dood, Ismene! zal u haast daar van bevryden.

Kom volg me. uw yver, die my zo veel blyken gaf, Verlaat' my niet, nu ik op d'oever sta van 't graf.

Daar moogt ge, op dat ik mag vergeeten hem te minnen, Het beeld van deezen held verbannen uit myn zinnen, My zeggen dat hem 't lot niet heeft geschikt voor my, Ja, zeg niet dat hy schoon, maar dat hy koning zy:

Zeg dat zyn ed'le ziel reeds blaakt door minnevonken, En in de weelde van een ander ligt verzonken:

Dat, wy geboren onder geen gelyk gestarnt, 't Hem onbekend is hoe myn' borst in liefde barnt;

Jean Baptiste Louis Gresset, Eduard de Derde

(25)

Dat hy niet leeft voor my, maar voor die zich mag vleijen Met zyne min: dus help ik u my zelf verleijen.

Zo doet gy mooglyk my vergeeten myn verdriet.

Maar neen, 'k verbyster. Noem, ei noem, dien minnaar niet.

ô Hemel! heb ik zulk een gruwelstuk bedreeven?

Is 't geen myn ziel bekoort my dan tot straf gegeeven?

Daar doch de liefde, in my door gloriezucht verwekt, Door de eer bestreeden, noit met ondeugd was bevlekt.

Myn vader komt. Vertrek.

Tweede tooneel.

WORCHESTER, EUGENIA.

EUGENIA.

Is 't my vergunt te vraagen,

Door welk een last ik myn vertrek dus zie vertraagen Myn Vader? gy waart steeds gevoelig voor myn klacht, Dies ik niet minder thans van uwe liefde wacht.

Gy zwygt! wat droef heid is uit uw gelaat te leezen?

WORCHESTER.

Een laffe ziel mag voor die zwakheid vatbaar weezen.

Gy weet, myn dochter, dat verandering van tyd Verandering van taal en van gevoelens lydt.

Kent gy de helden uit wier bloed wy zyn gesprooten?

Wat diensten 't vaderland heeft van hun arm genooten?

EUGENIA.

'k Weet dat myn af komst steeds getrouwe burgers gaf, En hun gevoelens leidde ik naar de myne ook af.

WORCHESTER.

De hemel kent ons hart, de wereld onz' bedryven;

Maar zoudt gy ook, myn kind, standvastig daar by blyven, Zo 't heden zyn moest de eer te staven van uw bloed?

Jean Baptiste Louis Gresset, Eduard de Derde

(26)

EUGENIA.

Natuur schynt, naar 't gemeen gevoelen, aan 't gemoed Der vrouwen, tot hun deel de zwakheid toe te leggen, En onze kunne moed en dapperheid te ontzeggen;

't Beschermen van den Staat werdt mannen toegekend, 't Sieraad der zeden slechts de vrouwen ingeprent.

Ik echter voel my, 't zy door ed'ler aart gedreeven, 't Zy op uw voorbeeld, van dat vrouwlyk zwak ontheeven.

't Is 't vaderland, voor wiens behoudenis ik leef, Of, zo de nood het eischt, my zelf ten offer geev'.

De hemel weet, hoe ik, gehoorzaam aan myn plichten, In geen gevaaren oit voor uwe deugd wil zwichten, En ik betuig, dat ik myn bloed en leven liet...

WORCHESTER.

Uw deugd strekt my tot borg. 'k Verg meer verzek'ring niet.

'k Erken in u myn bloed. Thans kunt gy 't groot vermogen Van uw verheven geest doen blinken voor elks oogen, Als ge in onz' heldenrol de braafsten streeft voorby, Hoe groot hun luister en verdienden roem ook zy.

Tot hooger trap moet u de glorie thans vermaanen, Terwyl de hemel u een nieuwen weg komt baanen Tot eere, die den glans der kroon te boven gaat, En, zyt gy van myn bloed, voor u thans open staat.

EUGENIA.

Myn hart, myn leven, staat aan 's vaders welbehaagen, En niets weêrhoudt my om 'er alles voor te waagen.

WORCHESTER.

Een woord volding' de zaak. zo oit een koningskroon Wierdt van het weifflend lot uw vader aangeboôn,

Die hem 't bezworen recht, de wet, en trouw deedt krenken, En hy in twyfel stondt, en angstig wou bedenken

Wat hy verkiezen zou: wat raad toch, wat bescheid, Zoudt gy hem geeven in die groote onzekerheid?

Jean Baptiste Louis Gresset, Eduard de Derde

(27)

EUGENIA.

Gantsch onbesproken als een eerlyk man te sterven, Is meer dan, ronder eer, een scepter te verwerven.

WORCHESTER.

Dus spreekt de deugd, die zich laat hooren uit uw mond.

Uw eige noodlot staat op deeze keur gegrond.

Ook 't noodlot van den Staat, myn kind! gy moet verestrekken Een voorbeeld, om het ryk voor ongeval te dekken.

Gy moet, daar zich uw' geest 20 edelmoedig toont, Meer roems behaalen, dan of gy u zaagt gekroond.

In 't kort gy zyt het, wie, in weêrwil onzer wetten, De koning Eduard de kroon op 't hooft wil zetten.

Myn dochter! 't staat aan u te heerschen op deez' troon, Te huwen aan den vorst, uw vader dus te doôn.

Gy beeft... Ik dring in uw gepeins, gy hebt begreepen, Wat ramp tot ons bederf die min zou naar zich sleepen.

Ik ken myn dochter aan den roem, daar zy naar streeft, Dus toont zy dat myn deugd in haare borst herleeft.

Wat hoopt toch Eduard? wat mag hy zich belooven?

Dat ik de luister van myn braaf geslacht verdooven, Dat ik van onze deugd, en noit bez weken trouw, Voor wet en vryheid, laf en snood ontaarden zon?

Dat ik myn jaaren, die des Hemels gunst doet rekken, En grys geworden in getrouwheid, zou bevlekken?

Neen! 'k heb my voor den staat gekweeten in myn plicht, En u met myn gedrag bestendig voorgelicht.

't Zy ver dan dat ik uw vertrek zou doen vertraagen, Ik volg u, en dit hof kan my niet meer behaagen.

Ik keer weêr tot my zelf, die nu naar stilte tracht, En geen vergelding hier voor myn verdiensten wacht.

De milde hemel komt in uwe deugd my schenken Een loon, veel zoeter dan ik hoopen kan of denken.

Ik ga, en Eduard, door zyn geluk verblind, Komt u verklaaren hoe zyn hart u teêr bemind.

Jean Baptiste Louis Gresset, Eduard de Derde

(28)

't Past uw standvastigheid die min te wederstreeven, En 'k laat u de eer, myn kind, hem klaar bescheid te geeven.

Derde tooneel.

EUGENIA.

Al myne rampspoed was my dan noch niet bekend!

Hy mint my! en ik mis dien minnaar! droeve elend!

Myn Prins! dien 'k oorzaak van myn heil en ramp mag noemen, Ik had dan billyk op myn heilstand mogen roemen,

Wanneer myn ziel het eerst hadt in uw min geblaakt:

Maar nu, ô wreed geval! wordt al myn hoop gestaakt, Nu moet myn mond, helaas! die mond, die u vereeren, En duizendmaalen, dat ik u bemin, moest zweeren, Zich schuldig maaken aan 't verraaden van myn hart.

Ik vlucht. De vorst genaakt. Gy, hemel! weet myn smart, Verberg ten minsten hem....

Vierde tooneel.

EDUARD, EUGENIA.

EDUARD.

Wat schrik ontstelt uw weezen?

Gy gaat ter zyde? hoe, Mevrouw! wat doet u vreezen?

EUGENIA.

Noit heeft het aanzien van myn vorst my schrik verwekt, De hemel weet dat zulks my eer tot blyschap strekt.

EDUARD.

Uw vorst! wreed noodlot! is het my dan noit beschooren, Een zachter naam dan vorst uit uwen mond te hooren?

Rampzalige Eduard! ontzachlyk, en niets meer.

Niets heuchlyks schenkt my 't lot, dan Hechts een hand

Jean Baptiste Louis Gresset, Eduard de Derde

(29)

De schoonheid, die een Vorst beheerscht, en moet bekooren, Is geenzins, als het volk, tot dienstbaarheid geboren, Het voegt haar dat zy 't ryk regeere op deezen troon, En zelfs deez' dag met my de liefde en 't huwlyk kroon', Zo slechts 't weerbarstig lot, in 't eind' niet meer verbolgen, Myn rampen eindigt, en my ophoudt te vervolgen.

EUGENIA.

Laat aan elen digen, door angst en druk versmacht, Roemruchtige Eduard! 't uitstorten hunner klacht!

Drukt u de hemel wel met zo veel bitt're plaagen?

Kunt gy, al mogt uw ziel een lichte kwelling draagen, Die niet verdryven, daar uw glorie zegepraalt?

Die in uw vroege jeugd reeds hebt veel roems behaalt.

Ga, boei twee zeën aan uw koninglyke wetten,

Wees scheidsman van Europe, en doe uw lof trompetten, En als uw heldenroem alomme zich verspreidt,

Zal ik verheugd zyn in een nedrige eenzaamheid.

EDUARD.

Hou op, ô wreede! zoud ge my in min zien blaaken, Zoude ik myn tederheid zo klaar u kenbaar maaken?

Op dat gy die verachtte? op dat gy dit gewest, 't Geen ik u schenken wil, zoudt vlieden als de pest?

Zoudt gy het eenigst, daar myn ziel naar haakt, me ontrooven?

'k Zal myn geluk, of dat ik vorst ben, niet gelooven, Voor 'k u, Eugenia, bezitte, eer ik geheel

Myn koningryk, myn staat, en liefde met u deel.

Hoe! uit uw droef gelaat kan ik myn vonnis leezen.

Van deezen smaad kunt gy alleen niet de oorzaak weezen.

EUGENIA.

Staak uw vermoeden Vorst! als 't aan komt op myn plicht, Heb ik myn daaden naar myn hart alleen gericht.

Jean Baptiste Louis Gresset, Eduard de Derde

(30)

Vyfde tooneel.

EDUARD.

Zy vlucht. ô welk een smaad! aan wien zal ik my wreeken?

Gy, trotsche burger! wist dien haat in haar te ontsteeken.

Wel aan, ik straf dien hoon, dewyl ge my veracht, Schoon 'k op 't beschuldigenu geenzins hieldt verdacht.

Zoude ik een koning zyn, gy ongedtraft my hoonen?

En zoude ik haar, die ik bemin, niet durven kroonen?

Wat vreemde wetten, dat men my dees trouw verbiedt, En wil dat Eduard zyn volk naar de oogen ziet.

Wat zyn 't voor deugden, die het hart dus byster maaken?

Poet dan de plicht ons hier de menschlykheid verzaaken?

't Wordt tyd, dat myne wraak hen dooreen voorbeeld leer' Dat ik hun meester ben, en hier alleen regeer'.

Myn Lyfwacht!

Zesde tooneel.

EDUARD, WOLFAX, Lyfwacht.

EDUARD.

Wolfax! kom. Wilt gy uw koning wreeken?

WOLFAX.

Wie is 't myn vorst! dees hand zal hem naar't harte steeken.

EDUARD.

Ik zal, als gy het weet, u beeven zien van schrik.

Die wyze man, die vriend van zynen vorst, dien ik Zo veel gezachs gaf, en met gunst heb overlaaden, In 't kort Worchester durft my in het hof verraaden, En tergt myn hoogheid.

WOLFAX.

'k Sta verbaast. Worchester, Heer?

Die scheen een voorbeeld van oprechte deugd en eer?

Jean Baptiste Louis Gresset, Eduard de Derde

(31)

Wiens tong van wysheid vloeide? ach zyt gy niet bedroogen?

Licht....

EDUARD.

Ik geloof my zelf, myn Welfax! 't is geen logen.

Zyn zucht tot oproer heb ik al te klaar bemerkt, En myn vermoeden is, helaas! te veel versterkt.

WOLFAX.

Men zei my wel dat hier een toeleg wierdt gebrouwen;

'k Heb hem verdedigd... wie, wie zal voortaan betrouwen 't Bedriegelyke kleed van deugdelyken schyn?

EDUARD.

Spreek op, ontdek het my, hoe snood het ook moog' zyn.

WOLFAX.

Ik bid, verschoon me, ô vorst! hier verder van te spreeken.

Daar zyn van 't stuk noch meer getuigen, naar ik reken, Ook kan ik naauwelyks geloof aan alles slaan.

EDUARD.

Ga voort, ik wil 't. Ik ben gewis door hem verraên.

'k Wil alles weeten.

WOLFAX.

Nu de Koning 't my komt vergen,

En ik hem schuldig ken, zal ik u niets verbergen.

Zyn misdaad blykt te klaar, ik heb al lang gelet Op zyn gedrag, hoe hy op vrede altoos gezet,

(Zyn stem dreef in den raad, gy weethet, altyd boven:) Den heldenmoed, en zucht tot glorie zocht te dooven, U altoos tegen ging. Thans hebbe ik klaar bespiedt, Het oogmerk waarom hy zo sterk tot vrede riedt.

EDUARD.

Gy schuift den blinddoek my van 't oog, hy zocht noch heden Myn roem, alom befaamd, onwaardig te vertreeden,

En my te brengen tot een schandelyke rust.

WOLFAX.

'k Heb de oorzaak naêrgegaan, 't geheim is my bewust.

In slaap gewiegd door een geveinsde vreê van buiten,

Jean Baptiste Louis Gresset, Eduard de Derde

(32)

Verbergt men voor uw oog, hoe Schotland slaat aan 't muiten.

EDUARD.

Ik weet zulks al te wel door een getrouw bericht Van onderdaanen, die zich kwyten van hun plicht.

WOLFAX.

Is zulk een veinzery met de eerlykheid te paaren?

Hy die een toeleg smeedt, dien hy moest openbaaren, Is schuldig aan de daad, en, draagt hy 't hart zo hoog, Licht heeft hy voor zich zelf de Schotsche kroon in 't oog.

En 't is, om zulk een rol te veiliger te speelen, Dat hy de schepen in uw havens wil verdeden, U overreeden wil dat hy meer lof behaalt, Die wel regeert, dan die heldhaftig zegepraalt.

En schoon hy door zyn deugd uwe achting kan verkrygen, Wat wordt 'er niet gewaagd om op den troon te stygen?

Wie de eer een teugel acht voor een staatzuchtig man, Is onbewust wat die begeerte uitwerken kan.

Zy doet de wysten, die met hoogmoed zyn bezeeten, De misdaad koesteren, en eer en deugd vergeeten.

EDUARD. De ondankb're!

WOLFAX.

Ik vrees nochtans, wyl elk hem deugdzaam noemt, En hy, uit misverstand, van ieder wordt geroemd, Dat hy 'er veelen, dus misleid, zal aan zich trekken, Die waanen dat zyn dienst u zal tot voordeel strekken, En 't muiters vaandel, in Worchesters raad misschien, Hoe zeer verfoeilyk, worde als heilig aangezien.

EDUARD.

Men breng' hem herwaards.... hoe! hy komt om my te spreeken!

Jean Baptiste Louis Gresset, Eduard de Derde

(33)

Zevende tooneel.

EDUARD, WORCHESTER, WOLFAX, Lyfwacht.

WORCHESTER.

Gedoog dat it van u de laatste gunst kom smeeken.

De hemel weet hoe ik myn gantsche levenstyd, Indien 't my waar vergund, den Staat had toegewyd.

'k Zou in uw dienst met vreugd aan uwe voeten sterven, Maar nu ik uwe gunst, myn Vorst! in 't eind moet derven, Dwingt my myn ongeluk dat ik dees plaats ontvlie', Op dat uw oog aan my geen haat'lyk voorwerp zie.

Sta toe, wyl ik den staat niet meer tot nut kan strekken, Dat ik noch heden naar een schuilplaats moog'vertrekken, Waar in ik, balling 's lands, myn wenschen dag aan dag, Voor 't heil van Engeland, ten hemel zenden mag.

'k Zal dus het einde van myn levensloop verwachten, En juichen als ik zie myn vorst het recht betrachten, En hoe hy, voor zich zelf het wenschelykst op aard', De liefde van zyn volk, steeds ongestoord, bewaard.

EDUARD.

Ga heen, ik zal in 't kort myn wil aan u doen hooren.

Achtste tooneel.

EDUARD, WOLFAX, Lyfwacht.

EDUARD.

Wat onverwachte beê, hoe klinkt me dit in de ooren!

Wie zou geloven dat hy eenig schelmstuk brouwt, Daar hy de ballingschap voor eene weldaad houdt?

WOLFAX.

Ik denk als gy, myn vorst, het schynt zyn deugd dryft koven,

Jean Baptiste Louis Gresset, Eduard de Derde

(34)

Hoe gaarne wenscht myn hart het beste te gelooven.

Maar 'k ben reeds overtuigd, en zie by klaarer licht, Dat hy maar al te waar wordt met verraad beticht.

Twee zaaken zyn 'er die my 't gantsche stuk ontdekken, En van 't gesmeed verraad tot wissche borgen strekken, En door dees laatste slap blykt my zyn toeleg klaar.

Hoe bootst de valscheid vaak de stem der vroomheid naar?

Is zyn vertrek, waar toe hy u verlof komt smeeken, Niet, van 't gesmeed verraad, een nieuw bewys en teken?

Gy ziet de reden, die gy licht bevatten kunt.

Zyn vlucht beveiligt hem, wordt hem verlof gegunt.

Dees ballingschap, die hy vry willig wenscht te draagen, Geeft licht aan 't muitersrot een hoofd na weinig dagen, Wen hy de teugel voert in 't overheerd gebied,

En uw stadhouders zyn bevelen volgen ziet.

In 't kort is 't dus gestelt ten zy men 't weet te keeren.

Die blyvende,u verraad, zal, als hy vlucht, regeeren.

Eén ogenblik zal tot uw schaê hem gunstig zyn.

Hy komt u voor, en geeft zyn toeleg eenen schyn.

Zyn dochter staat gereed om ook van hier te vluchten, En in een 's vyands land voor u de wrangste vruchten Van haar vertrek....

EDUARD.

Van haar vertrek? men hou' haar aan.

'k Verlaat my op uw trouw, zie dat ze u niet ontgaan.

Ik wil het kluwen van dit misbedryf ontwinden,

Der straffe ontkomt hy niet, zo wy hem schuldig vinden:

En blykt het dat myn gunst met ontrouw word beloond, 't Zal teffens blyken, dat myn hand ook niet verschoont.

Einde des tweeden Bedryfs.

Jean Baptiste Louis Gresset, Eduard de Derde

(35)

Derde bedryf.

Eerste tooneel.

ALZONDE, WOLFAX.

WOLFAX.

't Gaat al naa, wensch, Mevrouw! de Koning wil u spreeken, 'k Weet niet waarom, maar 't schynt my geen ongunstig teken.

Worchester, door myn list in ketenen gekneld, Heeft eindelyk uw hoop op vaster voet gesteld.

'k Wist op getuigen, die hem met verraad betygen, Tot zyn gevangenis verlof en last te krygen.

Nogtans schynt my de vorst verandert, minder straf.

Ik vrees dat hem den last berouwt, dien hy my gaf.

Hy komt.

Tweede tooneel.

EDUARD, ALZONDE, onder den naam van AGLAE.

ALZONDE.

Ik ben alhier op uw bevel verscheenen, Myn heer, vernedert ge u een balling 't oor tekenen?

En mag ik hoopen dat uw edelmoedigheid Myn rampen eindigt, en een uitkomst my bereidt?

EDUARD.

Ja, Aglaë! gy moogt van my die gunst verwachten, Indien gy op uw beurt myn smarte wilt verzachten.

Gy weet wat rampen op deez' doodelyken dag My dreigen, keer bytyds, gy kunt wel, deezen slag.

'k Zal, overstelpt van druk en wroeging, tot een teken Dat ik me op u verlaat, gansch openhartig spreeken.

Jean Baptiste Louis Gresset, Eduard de Derde

(36)

Ik ben vol wanhoop, wyl ik smart en droeffenis Veroorzaakt hebbe aan haar die my het dierbaarst is.

'k Weet, Aglaë! gy zyt Eugenia geneegen.

De vriendschap moet u dan om haar alleen beweegen.

Zy is 't om wie ik kwyn! zo haar geluk u raakt, Zo oit uw hart de kragt der liefde heeft gesmaakt, Kom haar, kom my te hulp. Ga haar te vrede stellen, Verlos haar van den schrik, die haare ziel komt kwellen.

Haar vader, schoon beticht, en streng te recht gesteld, Loopt geen gevaar, of schoon zyn vonnis wierdt geveld, Want of het recht verwees, 't geen ik bemin is heilig;

Haar bloed, zo wel als 't myne, is voor 't vergieten veilig.

Het zegel van myn hant geeft eerst de wetten kracht.

Wie straft dan 's vaders schuld, dien 'k als myn vader acht?

Zy kome, en haare komst doe my de rust belooven;

Eén opslag van haar oog zal al myn gramschap dooven.

Het is uw hulpe daar myn blaakend hart op bouwt.

Ik heb de min de zorg der vriendschap toe vertrouwt.

Ik eisch alleen dat zy, min wreed in 't wederstreeven, Aan 't streng vooroordeel niet zo veel gehoor wil geeven.

Zeg aan die schoone, als zy gedoogt te zyn gekroond, En zy myn scepter kiest, dat alles blyft verschoond.

ALZONDE.

Zo gy Eugenia gelukkig wilt zien leeven,

En my in deeze zaak, myn heer! geloof wilt geeven, Zo stel haar uit uw zin, denk aan die lief de niet.

Men vergt die vruchtloos van een hart zo vol verdriet.

Haar strenge deugd kan zich tot smeeken niet verneêren, Die voor haar vader 't recht., geen gunsten, wil begeeren.

Neemt gy 'er deel in, maak een einde van haar druk.

Laat haar vertrekken, zo bewerkt gy haar geluk.

EDUARD.

Hoe!, daar die wreede schept in mynen ramp behaagen, Voor wier geluk ik niet ontzie my zelf te waagen, Daar zy, schoon myne ziel zo teder om haar zucht,

Jean Baptiste Louis Gresset, Eduard de Derde

(37)

Hoogmoedig my trotseert, af keerig van my vlucht,

Zou 'k dulden dat men tracht myn roem naar 't hart te steeken?

Neen! 'k zal met eenen slag myn kroon en liefde wreeken.

Wat zal zy pleiten voor een snood verraad, daar zy Zelf in myn oogen veel strafwaarder is dan hy!

Waar voert de drift my heen! daar ik, door min bewoogen, Uw leet verzachten kan,uw traanen af moet droogen!

Zou ik uw vader dan noch levren aan een beul, Daar ik in uw verdriet moet zyn uw troost, uw heul!

Ach, waarde Eugenia! kost gy myn angst bezeffen!

Te slaan het geen men mint, is 't eigen hart te treffen.

Als ik slechts om haar denk zo beeve ik voor die daad.

Gy ziet, myn Aglaë! hoe 't my ter harte gaat.

Span dan uw krachten in, zyt myne min geneegen, En tracht Eugenia is 't mooglyk te beweegen, Dat zy een einde maakt van myn en haar verdriet.

Zeg dat zy in 't gericht een' waarden minnaar ziet.

Wil haar myn min, myn smart, myn woeden zelf vertoonen.

De liefde alleen kan in een koning die verschoonen.

Doch zo zy blyft aan haar gewaande deugd gehecht, My trots blyft weigeren, en haare gunst ontzegt, Al te ydel waanende, dat ik my niet zal wreeken, Dat myn gevoelig hart haar vader vry zal spreeken, En zy myn oog ontvlucht, en dit paleis verlaat, Myn liefde en weldaên, ja myn glorie zelfs versmaadt, Zal 'k haar bekoorlykheên, hoe node ik die moog' missen, (Myn glorie dwingt me 'er toe,) uit myn gedachten wisschen.

En 'k geef haar vader, van zyn glorie gantsch ontzet, Als schuldig, over aan de strengheid van de wet.

Verlies geen tyd, ga heen, wil naar straks onderhouwen.

Ik kom' de hoop en rust myn 's levens u betrouwen.

Jean Baptiste Louis Gresset, Eduard de Derde

(38)

Derde tooneel.

ALZONDE.

'k Heb my voorzeker niet bedroogen, Heilryke medeminnares

Van een doorluchte ryksprinses, Die zwichten moet voor uw vermogen.

Wat zegge ik! ô gehaate naam!

De liefde is langer niet bekwaam Myn zucht tot glorie uit te dooven.

Heb ik die niet verzaakt, zo ras 't eergierig hart, Zich de overwinning mogt belooven

Van die ondraagelyke smart?

ô Zucht! komt gy my noch verraaden?

Verban de min, voedt liever haat Myn ziel! dewyl gy u met smaad Op 't pynelykst ziet overlaaden.

Dit eene ontbrak aan uw verdriet, Dat gy een hart, dat u gebiedt,

Hoorde om eene andre schoonheid zuchten.

Hier is geen twyfel aan, 't bewys is al te sterk.

En tot myn meerdere ongenuchten, Men wil dat ik haar heil bewerk’!

Wel, dat die last, my opgedraagen, Aan mynen toeleg gunstig zy, Dat ik hier door myn weêrparty, In wanhoop zie ter neêr geslagen.

Dat alles hier gedompeld word' In bloed, door myne hand gestort.

Myn smart verdwynt, zie 'k andren zuchten.

Ligtvaardig minnaar! beef! de liefde is, wen zy slaat, Dat zy beminde, meer te duchten,

Dan d'allerysselyksten haat.

Jean Baptiste Louis Gresset, Eduard de Derde

(39)

Ik zie myn vyandin, en voel myn gramschap tergen.

Ik zal nochtans 't geluk, dat zy geniet, verbergen:

'k Onveins de woede die myn blaakend hart verscheurt, En zal haar droefheid zelfs vergrooten, daar zy treurt.

Vierde tooneel.

EUGENIA, ALZONDE, onder den naam van AGLAE.

EUGENIA.

Kunt gy me ô Aglaë! In zulk een tyd verlaaten, Waar in uw raad en hulp my 't meeste zouden baaten?

Ismene brengt noch geen verlichting voor myn staat, Daar elk me ontvlucht, en me aan myn droef heid overlaat.

ALZONDE.

Geloof me, Eugenia! uw toestand doet my vreezen, In dit gehaat gewest kunt gy niet veilig weezen.

Gy zult de woede der vervolgers niet ontgaan, Die, met uw 's vaders dood, u ook naar 't leven staan.

Vlucht, 't is noch tyd.

EUGENIA.

Ach! zoude ik my van hier begeeven?

'k Vreez' voor myn vader, maar niet voor myn eigen leven.

Vyfde tooneel.

ISMENA, ALZONDE, onder den naam van AGLAE, EUGENIA.

EUGENIA.

Wat tyding brengt ge my?

ISMENA.

Stilzwygen, en verdriet

Omcingelen 't paleis, men ziet den koning niet.

Maar Wolfax, die my volgt, zal, naar ik af kan meeten, Vry meer dan ik, Mevrouw! van deeze omkeering weeten.

Jean Baptiste Louis Gresset, Eduard de Derde

(40)

Door hem verneemt gy 't best hoe 't met de zaaken staat.

EUGENIA.

Gy Aglaë, myn waarde! op wie 'k my 't meest verlaat, Begeef u naar den vorst, of hy eens gunstige ooren Wou leenen aan myn klagt, en my noch eenmaal hooren.

Vertoon hem hoe de deugd onschuldig word belaagt.

Meldt hem myn droefheid ook, indien hy naar my vraagt.

Zeg hem dat ik, die thans verga in ziels verdrieten, Noit dacht, dat hy my zou deez' traanen doen vergieten, Myn dood begeeren, ja, in 't eind' met eige hand Het staal bestieren, dat my wroet in 't ingewand.

Zesde tooneel.

EUGENIA, WOLFAX, ISMENA.

EUGENIA.

Stel my gerust, myn heer! wat wordt hier al gebrouwen?

Helaas! waarom mag ik myn vader niet aanschouwen?

WOLFAX.

Hy 's my bevolen. 'k weet niet wat hier zal geschiên.

EUGENIA.

Mag ik ten minsten niet myn' waarden vader zien?

Gy zult, naar ik vertrouw, zyn ongeluk beklaagen;

Een edelmoedig hart zal medelyden draagen.

Gelei my daar hy is; 'k zie geen gevaaren aan, Noch weiger zelfs met hemde doodstraf te ondergaan.

WOLFAX.

Al wilde ik schoon, Mevrouw, het mag geenzins geschieden, Zyn Rechters zyn by een, en zullen hem Ontbieden.

EUGENIA.

Zyn Rechters! wordt hy dan van misdryf aangeklaagd?

Wie is zo stout dat hy Worchester ondervraagt?

Jean Baptiste Louis Gresset, Eduard de Derde

(41)

WOLFAX.

Wanneer een onderdaan zich ziet zo hoog verheven

In 's konings gunst, kan licht iets schuldigs aan hem kleeven.

EUGENIA.

Zacht! wacht u dat gy hem niet valschelyk beticht.

De deugd blyft steeds de deugd, schoon ze in den kerker ligt.

Zyn vroomheid zy noit in vergetelheid begraaven:

Dat snode zielen, die aan de ondeugd zich verslaaven, Zich vleijen dat zy zyn bekleed met hoog gezach, Op dat hun boos geweld alomme voer' de vlag:

Een deugdelyk gemoed, door eere en plicht gedreeven, Vindt zich genoopt tot roem van 't vaderland te leeven, Geeft zynen koning raad naar billykheid en rêen, Behartigt boven al den welvaart van 't gemeen.

Gy! zonder twyffel noit gewoon aldus te denken,

Durft door een kwaad vermoên de zuivere onschuld krenken, En oordeelt naar een hart dat de edle deugd belaagt.

Draag 't ongeluk ontzach, zo gy 't al niet beklaagt.

Leer dat de deugd, hoe zeer geboeid, kan triomfeeren, 't Geweld verdoemen, en tierannen durft braveeren.

Doch waar toe dit gesprek, gy zoudt licht denken, heer, Dat ik uw hulp verlange, en my voor u verneêr'.

De troon alleen heeft recht myn smeeken aan te hooren.

Ik ga.

WOLFAX.

Neen blyf Mevrouw! deez' moeite waar verlooren, De toegang tot den troon staat heden niemand vry?

Dit is myn last; dat dit u welgevallig zy.

Zevende tooneel.

EUGENIA, ISMENA.

EUGENIA.

Die wreede vierschaar durft den ingang my ontzeggen!

Jean Baptiste Louis Gresset, Eduard de Derde

(42)

Myn vader, ach! ik merk wat strik men u komt leggen.

O snode gruweldaad! men heeft zyn val bestemd.

De schrik voorspelt het, die myn bloed in de adren stremt.

ISMENA.

Zyn deugd, zyn vrienden, 't recht, zyn borgen voor zyn leven.

EUGENIA.

Wat baat het recht toch, zo 't geweld hem wil doen sneeven?

Gy spreekt van vrienden, maar vergist u al te grof.

De oprechte vriendschap heeft geen woonplaats aan het hof:

Daar kruipt de vleijery den troon al bevend' nader, En 't kleed eens vleijers dekt het hart van een verrader.

Wie durft zich, schoon men moest, een vriend betoonen van Een vroom en deugdelyk doch ongelukkig man?

't Gelaat van 't hof kan in een oogenblik verkeeren.

Elk jaagt naar gunst, en tracht alle ongunst af te weeren, Zelfs de onschuld vindt geen heul by die haar gunst genoot, Wyl 't nieuwe staatsbestier de ondankbaarheid vergroot.

Maar welk een sombre stilt'! dees naarheid doet my schrikken, En Aglaë vertoeft! ik tel vast de ogenblikken.

Waer vinde ik haar? helaas! zy weet hoe ik, ontsteld, Reeds angstig gis wat my haar mond in 't korte meld.

Haar tedre zucht voor my wil zich dien last onttrekken.

Voorzeker ze is beschroomd myn noodlot my te ontdekken.

Achtste tooneel

ARONDÉL, EUGENIA, ISMENA.

ARONDÉL.

In dit ontäard gewest, daar 't al schynt omgekeerd,

Daar 't allerdeugdzaamst hart een voorspraak zelfs ontbeert,

Jean Baptiste Louis Gresset, Eduard de Derde

(43)

Wil my, wie gy ook zyt, zo gy, van betre zinnen, De vroomheid, hoe verdrukt, durft eerenen beminnen, In zulk een snood verblyf toch geeven onderricht, Waar ik Worchester vind', waar die gevangen ligt.

EUGENIA.

Eerwaarde vreemd'ling! met myns vaders lot bewoogen, Wat wekte uw tedre ziel tot zulk een mededoogen?

ARONDÉL.

Hoe! gy zyn dochter?

EUGENIA.

Welk een drift voerde u hier heen?

Wat wekt deez' yver op?

AHONDÉL.

De vriendschap maar alleen.

Wil een stantvastig hart, schoon deugdelyk te noemen, Wanneer 't zyn pligt betracht, niet boven maaten roemen.

De rykstroon is omringt van vleijers, en de vrind Eens gunstlings ziet gy vaak daar toe het meest gezind.

Ik, die oprechte deugd oprechtlyk moest vereeren, Blyf in Worchester noch die zelve deugd waardeeren.

Ik zoude in dit gewest aan elk zyn onbekend,

Schoon 't lot my in de plaats van myn geboorte zendt;

En myn veranderde gelaat zou in dees streeken, Myn eigen vaderland, zo langen tyd ontweeken, My hier verbergen, zo voor my thans 't liefst vertoog, De hemel my niet hadt doen komen voor myn oog.

Ik heel dan niets voor u, Mevrouw, 'k ontdek my nader.

Gy ziet hier Arondél, den halsvriend van uw' vader.

'k Verscheen hier niet, toen hy in magt en aanzien stondt, En elk zyn lof bazuinde, en afhing van zyn mond, Ik vond voor my dien zwier en toestel ongeraaden, En zonderde my af van hen die hem aanbaden.

Maar nu hem elk verlaat, zyn gunst te ondankbaar loont, Ziet ge Arondél, in wien de vriendschap zich vertoont.

Jean Baptiste Louis Gresset, Eduard de Derde

(44)

EUGENIA.

O heuchlyk teken! 'k zie een blyder dag gebooren;

Nu gy weer tot ons komt verdwynt des hemels toren.

ARONDEL.

't Is om uw vader dat ik kom, en tot 's Lands baat, En breng geheimen meê tot welzyn van den Staat,

Maar 'k vind zyn trouwe zorg gehoond, zyn roem vertreden, Dien 'k dacht van elk te zien vereert en aangebeden.

Waar zyn die snooden, die Worchesters deugd verraên?

Trekt niemand zich de zaak van dien betichten aan?

Is dan in 't gantsche hof niet een zo kloek te vinden, Die, zich den laster te vertrêen, durft onderwinden?

Een andre geest bezielde in dit gewest voorheên Onze oudren, van wier spoor het kroost is afgetreên!

O waarheid! die het hart tot deugden wist te ontsteeken, Zyt gy voor eeuwig de paleizen dan ontweeken?

Ik, die de logen, en den geest die 't hof gebiedt, Ontweek, ken zyne kunst en valsche streeken niet,

Maar moedig, en gantsch vry van hope en angstig vreezen, Zal 'k stout in 't handlen, niet geveinsd in 't spreeken, weezen.

Men durft zich laaten zien met veel vrymoedigheid, Wanneer men voor een zaak van eer en waarheid pleit.

Gebie, Mevrouw, niets zal myn staal gemoed beletten.

Die voor de dood niet vreest zal voor geen zwaard ontzetten.

EUGENIA.

Wat zoude ik u gebiên? gy zelve geef me raad.

Myn zuchten zyn alleen myn wapens in deez' staat.

Myn vader loopt gevaar, want Wolfax zoekt zyn leven, Hy heeft in zyn gesprek daar blyken van gegeeven:

Ach! zo de Rechters eens, zelf op dit oogenblik, Myn Vader doemden, en al heimelyk.... ik schrik!

Myn heer, wil my, die zo benaauwt ben, toch geleiden.

Laat ons aan d'ingang der gevangenis verbeiden, Op dat de moorders, die hem dreigen zo verwoed,

Jean Baptiste Louis Gresset, Eduard de Derde

(45)

Hem niet ontzielen, dan ten kosten van myn bloed.

ARONDÉL.

Wy moeten meer bestaan; meer doen dan vrachtloos weenen:

Dring door den slaafschen drang van hovelingen heenen;

Beschaam het helsch bedrog, breng d'onschuld in het licht, En stel de waarheid bloot voor 's konings aangezicht.

Laat al het ovrige aan de zorge eens vriends bevolen, Worchesters deugd zal nu niet langer zyn verhoolen.

Of zo myn arm, om hem te redden, schiet te kort, Dan wil ik dat ik ook met hem ter neder stort.

Negende tooneel.

EUGENIA, ISMENA.

EUGENIA.

'k Zal dan, wyl 't wezen moet, hem zien dien ik moet haaten, En echter min. Hy zal zich licht verbidden laaten.

Myn vader wordt hersteld, als hy myn klachten hoort, Hy zal niet stemmen tot dien schrikkelyken moord.

Licht zal ik hem, die groot van moed is, overtuigen.

Maar is natuur te zwak, door klachten 't hart te buigen, Kom dan, ô min! die 'k noit om hulp in dezen nood Zou roepen, waar het niet uit vreez' voor 's vaders dood:

Wil, voor myn jammerklacht en biggelende traanen, Een weg naar 't harte van dien edlen minnaar baanen.

Einde des Derden Bedryfs.

Jean Baptiste Louis Gresset, Eduard de Derde

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Emile Erens, De pastoor van Ars. Saint Jean, Marie, Baptiste Vianney.. voorzorg haalde de artiest bij den bisschop een brief, die den pastoor moest bewegen voor hem te poseeren.

Louis Couperus, Brieven van den nutteloozen toeschouwer.. vooruit schijnt te zijn gegaan sedert Peloponezische of Punische oorlogen, die ik zoo gaarne bestudeer als ‘antiquiteit’,

3115 [Dat ic ombe sin dangir m]e [Ne gaue dan hi ombe dat mi]n [Si sprac Reinart war mah dat si]n [Reinart sprac vrowe ic secg]v [Jc weet ene wildernisse] rvv. Van den vos

Eduard Gerdes, Uit de duinen. Een verhaal uit den Spaanschen tijd.. hem kon opmonteren. Martijn, ik zeide het u reeds, had een stug gemoed en een onverschillig wezen. Het was

't Is my niet mogelyk te zeggen, hoe dien held Zich zelf noch voor het laast, in spyt van al 't geweld Des vyands, deed ontzien, met welke zwaare slagen Zyn arm den vyand trof;

Ik zegge niets van den Muphty; hy houd zo weinig plaats in het Spel, dat het belachelyk zoude zyn hem die hier te geeven; hoewel hy den Vizier ondersteund om in het Leger eenen

Den oploop, groote Vorst, vernieuwd weêr zynen loop, De welstand van den staat heeft nu geen andre hoop Als spoedig uwe hulp, om deze droeve maare, Moet uwen Adelaar de vleugels

‘Nu heb ik zelfs geen klein stukje brood, geen kruimeltje meer voor je avondeten.’ - Hans ging nu zonder eten naar bed, en stond 's morgens vroeg op, o in den tuin voor zijn moeder