Vraag nr. 9
van 6 oktober 1997
van mevrouw YOLANDE AVONTROODT Gemeentelijke crematieretributie – Toelaatbaarheid In het kader van de gemeentelijke autonomie kan de gemeente een retributie heffen als vergoeding voor het gebruikmaken van een door de gemeente-overheid geleverde dienst. Het algemeen aangeno-men principe is dat de retributie slechts verschul-digd is in de mate dat de burger van oordeel is dat hij wenst gebruik te maken van die dienst.
Sommige gemeenten beschikken over een retribu-tiereglement waarbij het honorarium voor de pres-taties van een beëdigd geneesheer die door de ambtenaar van de burgerlijke stand is aangesteld in het kader van een aanvraag om verlof tot lijkver-b r a n d i n g, verhaald worden op de erfgenamen of de legatarissen van de overledene.
Aangezien deze prestaties op zichzelf geenszins kunnen beschouwd worden als een door de lokale overheid georganiseerde dienst, vermits ze steunen op de wettelijke verplichting die ingeschreven is in het artikel 22 § 1 van de wet van 22 juli 1971, l i j k t dergelijke retributie betwistbaar.
Luidens de vaste rechtspraak van het federaal departement van Binnenlandse Zaken is het de gemeentebesturen verboden de erelonen en de daaraan verbonden kosten te recupereren en moe-ten deze kosmoe-ten normaliter door de overheid wor-den gedragen.
Graag had ik van de minister vernomen of hij het opportuun vindt dat een gemeente de door haar betaalde kosten van de erelonen van de beëdigde geneesheer terugvordert op de nabestaanden van de overlevende, terwijl alle auteurs het erover eens zijn dat dit een uitgave is die door de gemeentekas moet worden gedragen.
Antwoord
Het tweede lid van artikel 22, § 1, van de wet van 22 juli 1971 op de lijkbezorging bepaalt inderdaad dat bij een aanvraag tot lijkverbranding van een in België overleden persoon, een verslag moet wor-den gevoegd van een beëdigd geneesheer. D e z e geneesheer moet door de ambtenaar van de bur-gerlijke stand worden aangesteld om de doodsoor-zaken na te gaan. In zijn verslag wordt bevestigd of er geen tekens of aanwijzingen van een geweldda-dige of verdachte dood zijn.
De federale minister van Binnenlandse Zaken heeft erop gewezen dat deze verplichte aanstelling een maatregel van openbare veiligheid en gezond-heid betreft. De eruit voortvloeiende financiële las-ten behoren dus tot de uitgaven van de gemeente die jaarlijks verplicht op de begroting moeten wor-den aangebracht ingevolge artikel 255, 11° van de Nieuwe Gemeentewet.
Dit belet nochtans niet dat de gemeente de gemaakte kosten voor het honorarium van de aan-gestelde geneesheer zou kunnen terugvorderen van de nabestaanden. Terzake verwijs ik ook naar de antwoorden van de federale minister van Bin-nenlandse Zaken op de parlementaire vraag num-mer 297 van 7 januari 1993 van de heer Perdieu (Bulletin van Vragen en A n t w o o r d e n , K a m e r, G Z 9 2 - 9 3 , n r. 4 2 , b l z . 4.442-4.443) en op de parlemen-taire vraag nummer 342 van 11 februari 1993 van de heer Collart (Bulletin van Vragen en A n t w o o r-den, Kamer, GZ 92-93, nr. 54, blz. 4.744-4.745). Hier is een gelijkluidend standpunt ingenomen.
Nochtans meen ik dat de gemeenten terzake best enige terughoudendheid aan de dag leggen tenein-de tenein-de vrije keuze inzake lijkbezorging niet te hypo-thekeren.