• No results found

Dan hef

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Dan hef"

Copied!
132
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De ambtenaar Dan hef Openbaar ministerie bij het Residentie- gerecht op lava en (Badoera

door

fï). P. KOREURfïR

88

2e geheel bijgewerkte druk.

BoÏErfa - G. KObFF 8 Co. — 1911.

m

(2)

BIBLIOTHEEK KITLV

fa

(3)

De Ambtenaar van het Openbaar Ministerie

BIJ HET

RESIDENTIEGERECHT OP JAVA EN MADOERA

DOOR

M. P. KOREVAAR.

2

e

geheel bijgewerkte druk.

-*i—tfTAff-tJ**^1-

BATAVIA

G. KOLFF & Co.

1911.

(4)
(5)

V O O R B E R I C H T .

Sedert de inwerkingtreding van het koninklijk besluit van 13 September 1900 No. 42, afgekondigd bij St. 1901 No. 15, zijn vele controleurs bij het Binnenlandsch Bestuur belast met het openbaar ministeriebij hetresidentiegerecht opJavaenMadoera.

Aangezien dit voor hen een geheel nieuwe werkkring is, heb ik gemeend een nuttig werk te verrichten door de voor- naamste bepalingen, welke daarop betrekking hebben te ver- zamelen en, van toelichtingen en modellen voorzien, uittegeven.

Het Tijdschrift voor het Binnenlandsch Bestuur leek mij het meest geschikt voor de publicatie, omdat het dan voor weinig kosten in handen van vele mijner ambtgenooten kan komen-

Door de welwillende medewerking van den redacteur en de uitgevers van dat tijdschrift, zal de uitgaaf geschieden als premie van dit periodiek en ook voor niet geabonneerden tegen betaling verkrijgbaar worden gesteld.

Na de behandeling der personeele bepalingen betreffende den ambtenaar van het openbaar ministerie bij het residentie- gerecht op Java en Madoera en de organisatie van dat gerecht, heb ik getracht in geregelde volgorde den loop van het strafproces weer te geven. De volgorde der artikelen van den vierden titel van het reglement op de strafvordering is door mij in vele opzichten gewijzigd, omdat daardoor m.i. een regelmatiger overzicht van de behandeling der zaak op de terechtzitting wordt verkregen.

In hoofdstuk IV zijn de bepalingen betreffende het bewijs en het vonnis opgenomen. Wel zijn die meer speciaal voor den rechter zelf van belang, maar zij kunnen m.i. niet worden gemist in een leiddraad voor de werkzaamheden van den ambtenaar van het openbaar ministerie, omdat zonder kennis van het doel waarnaar wordt gestreefd, een goede leiding van de strafvervolging onmogelijk is.

Het was mijn streven in dit werkje een practisch bruikbare leiddraad te geven, en ik zal mijn arbeid reeds ruim beloond achten als ik dat doel ben nabij gekomen.

Pemalang, 21 November 1901.

K O R E V A A R .

(6)
(7)

V O O R B E R I C H T T O T D E N 2» D R U K .

De Leiddraad, welke de sehr, in 1901 samenstelde en waarvan hij hoopte dat in de praktijk de bruikbaarheid zou blijken, is inderdaad gebleken van praktische waarde te zijn.

Hijzelf heeft het helaas niet kunnen ervaren.

Zóó welkom was de gids den ambtenaren van het O. M.

bij de residentiegerechten, dat de eerste druk betrekkelijk spoedig was uitverkocht.

Daar navraag bleef aanhouden, besloten wij een 2

en

druk in het licht te geven.

Enkele niet meer dienende toelichtingen werden weg- gelaten; nieuwe, noodig geachte aanteekeningen werden gemaakt en de redactie der verstrekte modellen werd eenigszins gewijzigd.

Door deskundige hand werd een en ander verricht.

Mei 1911.

De Uitgeefster.

(8)
(9)

I. P E R S O N E E L E B E P A L I N G E N .

R. O. A R T . 9. (St. 1901 Nos. 15 en 201). Tie rechterlijke ambtenaren mogen niet tevens zijn advocaat, procureur of notaris, noch eenig niet rechterlijk ambt bekleeden, waaraan een vaste wedde of andere bezoldiging is verbonden.

Zij kunnen niet zijn zaakgelastigden, executeurs, voogden of curators van personen, die hun verder dan in den derden graad van bloedverwantschap of zwagerschap bestaan, tenzij de Gouverneur-Generaal daartoe, om bijzondere redenen, vergunning hebbe gegeven. Zij mogen geen handel drijven, noch rechtstreeks of zijdelings betrokken zijn in dien van anderen of in eenige concessie of onderneming, van welken aard ook, op Nederlandsch-Indië betrekking hebbende of aldaar gevestigd.

De Gouverneur-Generaal kan, op voordracht van het hooggerechtshof, aan de substituut-griffiers tijdelijk opdragen de waarneming der function van advocaat, procureur of notaris, ter plaatse waar het rechterlijk collegie, waarbij zij behooren, gezeteld is.

De verbodsbepalingen van dit artikel zijn niet toepasselijk op de leden der inlandsche rechtbanken, noch, wat betreft het verbod om eenig ambt of betrekking te bekleeden, waaraan eene vaste wedde of andere bezoldiging is ver- bonden, op de ambtenaren vermeld bij art. u6

d

, tenzij hun het daar bedoelde ambt als zelfstandige werkkring is op- gedragen.

al. 1 rechterlijke ambtenaren. De ambtenaren van het

openbaar ministerie bij het residentiegerecht, alhoewel

onttrokken aan het eigenlijk gezegde openbaar ministerie,

zijn rechterlijke ambtenaren, zoodat voor hen zullen

(10)

gelden alle voorschriften die voor deze ambtenaren bestaan (Vergelijk Oph. IV bldz. 117). 1) Tot nog toe werd, zeker niet in het belang eener richtige uitoefening van het belangrijke ambt, het O. M. niet als zelfstandige betrekking opgedragen.

bloedverwantschap of zwagerschap. Vergelijk de artt.

290 v. en 295 v. B. W.

de ambtenaren vermeld bij art. 116d. De toepassing van dit artikel op de ambtenaren van het openbaar ministerie van het residentiegerecht wordt hier, behou- dens eenige restrictie, nog eens bevestigd. Het komt mij voor dat sedert in art. 116d niet meer van ambtena- ren, maar wel van personen sprake is, ook hier die uitdrukking had moeten worden overgenomen.

al. 2 zijdelings. De verbodsbepaling moet geacht worden ook te omvatten den handel, de concessie of de onderneming van de vrouw, met wie de ambtenaar, ook met uitsluiting van eenige goederengemeenschap, is gehuwd.

R . O. A R T . 10. D e rechterlijke ambtenaren zullen t e v e n s m o g e n zijn leden v a n d e commission v a n o p e n b a a r o n d e r - wijs en v a n alle a n d e r e bijzondere en o p e n b a r e i n r i c h t i n g e n , w a n n e e r die b e t r e k k i n g e n niet als eigenlijk b e z o l d i g d e a m b t e n k u n n e n w o r d e n b e s c h o u w d .

I n g e v a l v a n twijfel of e e n i g e b e t r e k k i n g v a n laatst- g e n o e m d e n a a r d m e t d e r e c h t e r l i j k e b e s t a a n b a a r zij, zal zulks d o o r d e n G o u v e r n e u r - G e n e r a a l w o r d e n beslist.

Bij Gouvernementsbesluit van 27 Augustus 1867 No.

27 werd beschikt op het verzoek van N. N., derden substituut-griffier bij het Hooggerechtshof, dat de be- trekking van Secretaris der N. I. Maatschappij van Landbouw en Nijverheid, waaraan is verbonden een maandelijksche toelage van f 50.—, vereenigbaar is met het door hem bekleede ambt. (bijbl. No. 2035).

rechterlijke ambtenaren. Zie onder art. 9 hierboven.

R . O. A R T . 1 1 . (St. 1901 n o . 15). Bloedverwanten of aanverwanten, t o t d e n d e r d e n g r a a d ingesloten, k u n n e n ,

1) »Oph. , d. ï, de korte aanduiding v a n de op last der R e g e e r i n g uitgegeven gedrukte bescheiden betreffende d e : »Opheffing v a n de r e c h t b a n k e n v a n o m g a n g en nieuwe regeling v a n de residentiegerechten op J a v a en M a d o e r a " .

(11)

_ g _

zonder dispensatie van den Gouverneur-Generaal, niet te zamen zijn raadsheeren, rechters, ambtenaren van het open- baar ministerie of griffiers in, bij of van hetzelfde rechterlijke college of gerecht.

Indien de zwagerschap eerst mocht zijn ontstaan na de be- noeming, zal degene, die dezelve heeft aangegaan, zijn ambt niet kunnen blijven behouden, zonder vergunning van den Gouverneur Generaal.

Deze bepalingen zijn niet toepasselijk op de substituut- griffiers.

al. 1. bloedverwanten of aanverivanten. Vergelijk de artt. 290 v. en 295 v. B. W.

ambtenaren van het openbaar ministerie. Deze uitdruk- king zou volgens al. 3 van art. 116

d

R. O. aanleiding geven tot het vermoeden, dat dit artikel niet van toepas- sing is op de ambtenaren van het openbaar ministerie bij het residentiegerecht. Toch schijnt dit wel de bedoeling te zijn, want tegelijk met de reorganisatie van dat gerecht, werden de slotwoorden „of gerecht " aan al. 1 toegevoegd.

Aangezien de opnoeming van zooveel rechterlijke betrek- kingen bovendien duidelijk maakt, dat hier de rechterlijke ambtenaren in het algemeen zijn bedoeld, zoo is dat artikel m. i. wel degelijk van toepassing.

gerecht. Bijgevoegd bij St. 1901 no. 15. Hiermede wordt blijkbaar het residentiegerecht bedoeld. Zie verder de aanteekening hierboven.

zivagerschap. Zie. art. 295 v. B. W.

dispensatie. Zie al. 1 van art. 53 R. R.

R. O.

A R T .

13. (St. 1901 no. 15 en 1901 no. 168). Met uitzondering der inlandsche, zullen de rechterlijke ambtenaren, bij dit Reglement genoemd, alvorens in bediening te treden, den volgenden eed of belofte afleggen:

„Ik zweer (beloof) dat ik houw en getrouw zal zijn aan den

Koning en den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch Indië

als des Konings vertegenwoordiger; dat ik middellijk noch

onmiddellijk, onder welken naam of voorwendsel ook, tot het

verkrijgen mijner aanstelling, aan iemand, wie hij ook zij, iets

heb gegeven of beloofd, noch zal geven of beloven ; dat ik

(12)

— 10 —

n i m m e r e e n i g e giften of g e s c h e n k e n zal a a n n e m e n of o n t v a n - g e n v a n e e n i g e n persoon, wien ik w e e t of v e r m o e d e e n i g r e c h t s g e d i n g of e e n i g e z a a k t e h e b b e n of t e zullen k r i j g e n , in w e l k e mijne a m b t s v e r r i c h t i n g e n z o u d e n k u n n e n t e p a s k o m e n ; d a t ik v o o r t s mijn post m e t eerlijkheid, n a u w g e z e t - h e i d en onzijdigheid, z o n d e r aanzien v a n persoon, zal w a a r - n e m e n en mij in d e u i t o e f e n i n g mijner b e d i e n i n g zal g e d r a g e n , zooals een b r a a f en eerlijk rechterlijk a m b t e n a a r b e t a a m t . "

I n d i e n v a n t w e e r e c h t e r l i j k e b e d i e n i n g e n e e n e als b i j k o m e n - d e b e d i e n i n g a a n d e a n d e r e v e r b o n d e n is, w o r d t volstaan m e t d e n a m b t s e e d bij d e a a n v a a r d i n g d e r bediening, w a a r a a n d e u i t o e f e n i n g d e r b i j k o m e n d e b e d i e n i n g v e r k n o c h t is.

H e t z e l f d e g e l d t in d e b i j z o n d e r e gevallen, d a t a a n e e n e administratieve bediening d e uitoefening v a n r e c h t e r l i j k e function w o r d t verbonden.

al. 1. rechterlijke ambtenaren. TAQ de aanteekening onder art 9.

Koning. Zoolang een Koningin de kroon draagt

„Koningin". Zie Stbl. 1891 no. 188.

al. 2. bediening. Dit is b. v. in het geval dat de presi- dent van een landraad tevens residentierechter is.

al. 3. administratieve bediening. De bedoeling is dat deze laatste alinea voorziet in het geval, waarop vroeger art. 6 Ov. toepasselijk was. Dit artikel is dan ook daarom bij St. 1901 no. 273 ingetrokken. Ook schijnt het in de bedoeling te hebben gelegen om hierdoor te voorzien in het geval, dat aan administratieve ambtenaren het ambt van ambtenaar van het openbaar ministerie bij het resi- dentiegerecht wordt opgedragen. Dit was vrij wel in over- eenstemming met de oorspronkelijk voorgestelde redactie van art. 116d, welke zou worden opgenomen in art. 118.

Volgens die redactie toch luidde al. 4 van dat artikel:

„Met de functiën van het openbaar ministerie bij het resi- dentiegerecht worden belast zoodanige ambtenaren als door den Gouverneur-Generaal of namens hem door den Directeur van Justitie worden aangewezen." Na de wijzi- ging dier redactie in „zoodanige personen", zooals die nu in art. 116d is opgenomen, kan de in art. 13 opgenomen al. 3 niet meer geacht worden in den eed van die amb- tenaren te voorzien.

(13)

— 11 —

Daarin toch is sprake van het geval, dat aan een ad- ministratieve bediening de uitoefening van rechterlijke functiën verbonden is, terwijl thans, ingevolge art. 116

d

, nergens het ambt aan een bepaalde betrekking is verbon- den, maar dit aan een bepaald persoon wordt opgedragen.

M. i. zullen dus de ambtenaren van het openbaar minis- terie bij het residentiegerecht den eed moeten afleggen, ook al bekleeden zij een administratief ambt.

Eed. Tegen het aanvaarden van een ambt, zonder den eed te hebben afgelegd, is straf bedreigd in art. 136 Strafwb. Europ.

R. O. A R T . 14. De eed (belofte) wordt door de be- noemden, die te Batavia aanwezig zijn, afgelegd in handen van den Gouverneur-Generaal, of van een ambtenaar door denzelven daartoe gemachtigd, en door hen die zich elders bevinden, in handen van den ambtenaar met het hoogste administratief gezag bekleed, ter plaatse waar de benoemde zich moet vestigen.

De substituut-griffiers leggen den eed (belofte) af in handen van den president, in eene openbare terechtzitting van het college waarbij zij zijn aangesteld.

al. 1. ambtenaar door denzelven daartoe gemachtigd.

Bij Gouvernementsbesluit dd. 12 April 1870 no. 8 (St. 1870 no. 43) werd de Directeur van Justitie ge- machtigd om den eed af te nemen van benoemde rechterlijke ambtenaren, die te Batavia aanwezig zijn, met uitzondering van den president van en den pro- cureur-generaal bij het hooggerechtshof.

al. 2. ambtenaar met het hoogste administratief gezag bekleed ter plaatse. In verband met art. 103 Ov. en St. 1884 No. 76 moeten hieronder worden verstaan voor de hoofdplaats van het gewest de resident, en in de afdeelingen de betrokken assistent-resident. (Conform Mr. W. A. P. F. L. Winckel. „De rechtsbedeeling onder de Inlanders en daarmede gelijkgestelden". deel I bldz. 39).

R. O. 20b. (St. 1901 No. 201). De niet gegradueerde

Europ. rechterlijke ambtenaren en de Inlandsche rechterlijke

ambtenaren kunnen wegens veroordeeling tot gevangenisstraf,

wegens het verklaard zijn in staat van faillissement of kenlijk

(14)

— 12 —

onvermogen, dan wel het ondergaan van lijfsdwang of wegens wangedrag of onzedelijkheid, of bij voortdurende achteloosheid in de waarneming hunner bediening niet uit hun ambt worden ontzet, dan op voordracht of na raadpleging van het Hoogge- rechtshof en nadat zij door dit college in de gelegenheid zijn gesteld om hunne verdediging voor te dragen.

Zij kunnen wegens dezelfde redenen of wegens het feit dat tegen hen rechtsingang verleend is niet in hun ambt worden geschorst dan op voordracht of na raadpleging van het Hooggerechtshof en nadat zij door dit college in de gelegenheid zijn gesteld om hunne verdediging voor te dragen.

rechterlijke ambenaren. Zie de aanteekening onder art. 9.

R . O. 21. (St. 1901 No. 15). De Europeesche rechterlijke ambtenaren hebben hun vast en voortdurend verblijf binnen vijf paal van de plaats, waar het gebouw voor de terecht- zittingen bestemd, gelegen is, en voor zoover zij aan meer dan een college of gerecht verbonden zijn, ter plaatse door den Gouverneur-Generaal aan te wijzen,. binnen denzelfden afstand van het gebouw.

De Gouverneur-Generaal is in bijzondere gevallen be- voegd om hun te vergunnen buiten de aangewezen grens te wonen.

rechterlijke ambtenaren. Zie de aanteeking onder art. 9.

R. O. 23. (St. 1901 No. 15). De bepalingen van artikel 22 1 ) zijn niet toepasselijk op de rechterlijke ambtenaren, die als zoodanig of uit anderen hoofde geen vaste bezoldiging van den Lande genieten, noch op deqenen, die cene adminis- tratieve bediening bekleeden, waaraan de uitoefening van rechterlijke functïén wordt verbonden. Zij moeten echter steeds van hun voornemen om zich te verwijderen intijds kennis geven aan den voorzitter van het college, waartoe zij be- hooren, of aan den rechter, bij wien zij fungeeren.

1) Betreffende verloven aan rechterlijke ambtenaren.

(15)

— 13 —

Omtrent de redactie van dit artikel, welke ontleend is aan het rapport van de staatscommissie tot herziening der indische wetgeving op privaatrechtelijk gebied (Oph.

I I I bldz. 3 van dat rapport), wordt door die commissie aangeteekend : „Wat de zaak zelve betreft, komt het d e r commissie voor, dat het geen aanbeveling verdient de verloven aan de ambtenaren van het openbaar minis- terie bij het residentiegerecht te doen verleenen door den Procureur-Generaal. Het is een ondergeschikt ambt en altijd een bijbetrekking. Ter vermijding van het bezwaar dat de bedoelde ambtenaar aan twee chefs verlof moet vragen, en om den Procureur-Generaal niet met onnoodig werk te belasten, zou de commissie er de voorkeur aan geven het verlof steeds te doen verleenen door den gewonen chef van den ambtenaar. Alleen wanneer die betrekking een afzonderlijk ambt is, moet de residentie- rechter, die immers volgens art. 61a (thans 116d) ook zijn vervanger zal aanwijzen, als de aangewezen persoon worden beschouwd om het verlof te verleenen".

De minister teekent hierop aan (Oph. IV bldz. 118) :

„Uit deze motiveering van hare redactie leidt de onder- geteekende af dat de commissie van oordeel is dat de bevoegdheid tot het verleenen van verlof door den gewonen chef, niet in het artikel of in het volgende behoort te worden uitgedrukt. Die zienswijze acht hij juist. De residentierechter is ongetwijfeld de autoriteit die aan afzonderlijke ambtenaren van het openbaar ministerie verlof dient te verleenen. Vervult die amb- tenaar zijn ambt als bijbetrekking, dan kan hij met kennisgeving aan den rechter volstaan."

als zoodanig of uit anderen hoofde. Zijn dit twee gevallen ? M. i. ja, want anders zouden al die woorden kunnen vervallen.

W o r d t het zoo opgevat, dan is dit artikel toepasselijk op de ambtenaren bij het binnenlandsch bestuur, die benoemd worden tot ambtenaar van het openbaar minis- terie bij het residentiegerecht, omdat zij als zoodanig geen bezoldiging van den Lande genieten.

degenen die eene administratieve bediening bekleeden, waaraan de uitoefening van rechterlijke functiën wordt verbonden. Deze uitdrukking is niet van toepassing op de personen, die thans met het ambt van ambtenaar van het openbaar ministerie bij het residentiegerecht

(16)

— 14 —

worden belast, want van een verbinding dier functiën aan een administratieve betrekking is thans geen sprake.

Men zie hierover de aanteekenine onder art. 13.

I I . O R G A N I S A T I E .

R . O. H O O F D S T U K I I A .

Van het residentiegerecht op Java en Madoera.

R . O. A R T . 116a. (St. 1901 N o . 15). T e r hoofdplaats v a n e l k e d o o r een r e s i d e n t of assistent-resident b e s t u u r d e af d e e l i n g e n v o o r t s o p zoodanige andere plaatsen als d e G o u v e r n e u r - G e n e r a a l d a a r t o e aanwijst is een r e s i d e n t i e g e r e c h t g e v e s t i g d , b e s t a a n d e uit een r e c h t s k u n d i g a m b t e n a a r als rechter, bij- g e s t a a n d o o r een griffier.

zoodanige andere plaatsen. I n het concept van een nader rapport van den Minister van Koloniën (Oph. I I I bldz. 100), staat hieromtrent nog aang'eteekend : „Op plaat- sen waar zich vele Europeanen en vreemde Oosterlingen met der woon vestigen, zal allicht behoefte aan plaatse- lijke berechting ontstaan. Eene navolging van hetgeen voor de residentie Amboina is bepaald, verdient dan ook geen aanbeveling 1), maar het komt den ondergeteekende eenvoudiger voor op alle afdeelingshoofdplaatsen zoowel landraden als residentiegerechten gevestigd te doen zijn, maar voor andere plaatsen binnen die afdeelingen gelegen, de vestiging voor te behouden aan den Gouverneur- Generaal, die telkenmale zal hebben te overwegen of er wenschelijkheid bestaat ergens een landraad of een resi- dentiegerecht dan wel beide te doen zijn".

Naar aanleiding van dit artikel zijn thans de volgende afwijkingen van den regel vastgesteld :

1). I n art. 25 v a n Stsbl. 1882 N o . 29 is bepaald, d a t de rechtsgeleerde voorzitters, die de l a n d r a d e n presideeren, h e t residentiegerecht h o u d e n .

V a n beide r e c h t b a n k e n strekt zich het rechtsgebied even ver uit, zoodat er in h e t gewest A m b o i n a vier l a n d r a d e n en vier residentiegerechten zijn. D e zittingen worden echter slechts gehouden op twee (hoofd) plaatsen, tenzij de G o u v . - G e n e r a a l erin toestemme, d a t op meer plaatsen zitting w o r d t gehouden. D e z e toestemming is verleend voor H a r o e k o e en Titawaaij, w a a r geen l a n d r a d e n zijn gevestigd.

(17)

Vestiging van residentiegerechten te Koetoardjo en Ka- ranganjar, bepaling van het rechtsgebied dier gerechten en van die te Poerworedjo en Keboemen. St. 1901 No. 303.

Vestiging van een residentiegerecht te Bekassi, rechts- gebied van het gerecht te Meester Cornells.

St. 1901 No. 304.

Vergelijk ook: St. 1901 No. 277.

R . O. A R T . 116b. (St. 1901 N o . 15). H e t r e c h t s g e b i e d v a n het. r e s i d e n t i e g e r e c h t is, tenzij d e G o u v e r n e u r - G e n e r a a l a n d e r s b e p a a l t , gelijk a a n d a t v a n d e n ter p l a a t s e g e v e s t i g - d e n l a n d r a a d .

Het rechtsgebied van de landraden is omschreven in al. 2. van art. 89 K. O., hetwelk luidt : »Het rechtsgebied

»der landraden wordt bepaald door de grenzen der

»afdeelingen waarin zij gevestigd zijn. Wanneer in de- szelfde afdeeling twee of meer landraden gevestigd zijn,

»wordt hun rechtsgebied vastgesteld door den Gouver-

»neur-Generaal".

De regel is dus, dat het rechtsgebied van het residentie- gerecht, evenals dat van den ter plaatse gevestigden landraad, overeenkomt met de grenzen van de bestuurs- afdeeling, waarin het gerecht gevestigd is.

De uitzonderingen zijn :

Bekassi en Meester Cornelis. St. 1901 No. 277.

St. 1901 No. 304.

Koetoardjo en Karanganjar.

Poerworedjo en Keboemen. St. 1901 No. 303.

R . O. 116e. (St. 1901 Nos. 15, 168 en 306). D e in a r t i k e l 116a b e d o e l d e functiën zijn o p g e d r a g e n a a n d e n voorzitter en d e n griffier van d e n l a n d r a a d , b i n n e n w i e n s r e c h t s g e b i e d h e t r e s i d e n t i e g e r e c h t zijn zetel heeft.

V o o r d e afdeeling Bawean w o r d e n d e functiën v a n resi- d e n t i e r e c h t e r uitgeoefend door den r e c h t s k u n d i g e , d i e a a n g e w e z e n w o r d t om h e t v o o r z i t t e r s c h a p v a n d e n a l d a a r g e v e s t i g d e n l a n d r a a d t e b e k l e e d e n in z a k e n betreffende misdrijven, op w e l k e , afgezien van v e r h o o g i n g v a n straf k r a c h t e n s a r t i k e l 25 of a r t i k e l 141 v a n h e t W e t b o e k van

(18)

— 16 —

strafrecht v o o r I n l a n d e r s , d e straf d e s d o o d s of d e straf n a a s t die d e s doods is gesteld, of betreffende m e d e p l i c h t i g - h e i d a a n of p o g i n g t o t een z o o d a n i g misdrijf.

D e tijdelijke vervanging v a n d e n v o o r z i t t e r v a n d e n l a n d - r a a d s t r e k t zich, tenzij een r e c h t s k u n d i g a m b t e n a a r d a a r t o e m o c h t zijn a a n g e w e z e n , n i e t uit t o t d e function v a n resi- d e n t i e r e c h t e r . Zij w o r d e n d o o r of n a m e n s d e n G o u v e r n e u r - G e n e r a a l a a n een r e c h t s k u n d i g a m b t e n a a r o p g e d r a g e n .

A l l e e n in g e v a l v a n v o l s t r e k t e v e r h i n d e r i n g v a n d e n v o o r z i t t e r v a n d e n l a n d r a a d m a g d e ondervoorzitter in b u r - g e r l i j k e z a k e n als r e s i d e n t i e r e c h t e r o p t r e d e n .

functiën. Ook voor den ambtenaar van het openbaar ministerie was voorgesteld de redactie: »met de functiën van het openbaar ministerie." De Raad van State achtte het beter om het woord »functiën" weg te laten, omdat het eenvoudiger is en hetzelfde beteekent. (Oph. I bldz. 48). De staatscommissie meende er de aandacht op te moeten vestigen, dat de formule gewoonlijk in Indië gebezigd wordt om de tijdelijke waarneming eener betrekking door een ander dan den gewonen functionaris aan te duiden ; terwijl hier natuurlijk sprake is van een definitieve opdracht van functiën (Oph. I I I bldz. 3 van het rapport der commissie). De Minister zwichtte voor den aandrang in die beide adviezen en liet het woord functiën vervallen.

De vraag rijst nu, is de voorzitter van den landraad nu fungeerend residentierechter en de griffier fungeerend griffier, dan wel kan het woord fungeerend worden weg- gelaten.

Wanneer het volkomen juist was, wat de commissie mededeelt, dat deze formule alleen gebezigd wordt voor een tijdelijke waarneming, dan zou in dit geval van fungeerend geen sprake kunnen zijn. Blijkbaar heeft echter de commissie niet gedacht aan de fungeerende notarissen en aan de fungeerende voorzitters van de rechtbanken van omgang, welke titels niet alléén voor tijdelijke waarnemers worden gebruikt.

Alhoewel het mij voorkomt dat de zaak op zich zelve geheel onbelangrijk is, zoo bestaat er m. i. de meeste kans, dat op fungeerend residentierechter en fungeerend

(19)

— 17 —

griffier geen aanmerking zal worden gemaakt en is die uitdrukking daarom in de modellen opgenomen.

al. S tijdelijke vervanging. Deze tijdelijke vervanging is geregeld bij art. 93 R. O., zooals dat artikel luidt inge- volge St. 1901 No. 306.

art. 93. R. O. al. 1. „Bij afwezigheid, belet of ontsten- t e n i s van den voorzitter en van den ondervoorzitter,

„indien deze bij den landraad bescheiden is, treedt op

„de gewestelijke hoofdplaatsen de op de plaats aanwezige

„assistent-resident en bij afwezigheid, belet of ontstentenis

„ook van dezen, de gewestelijke secretaris, doch elders

„de assistent-resident der af deeling tijdelijk als voorzitter

„op, alles tenzij door den Gouverneur-Generaal een ander

„ambtenaar als tijdelijk vervanger van den voorzitter

„mocht zijn aangewezen".

Zie ook Stbl. 1906 No. 404.

al. 4 ondervoorzitter. Het benoemen van een onder- voorzitter is mogelijk gemaakt door de nieuwe redactie van art. 92 in St. 1901 No. 306.

R O. 116d (St. 1901 N o . 15) M e t h e t o p e n b a a r ministerie bij h e t r e s i d e n t i e g e r e c h t w o r d e n b e l a s t z o o d a n i g e personen als d o o r d e n G o u v e r n e u r - G e n e r a a l of n a m e n s h e m door den D i r e c t e u r van J u s t i t i e d a a r t o e w o r d e n aangewezen.

I n g e v a l v a n afwezigheid, b e l e t of o n t s t e n t e n i s w o r d t d e a m b t e n a a r v a n h e t o p e n b a a r ministerie, als z o o d a n i g vervangen d o o r een d o o r d e n r e s i d e n t i e r e c h t e r a a n t e wijzen persoon.

D e z e a m b t e n a r e n zijn niet b e g r e p e n o n d e r d e u i t d r u k k i n g

„openbaar ministerie" of „ambtenaar van het openbaar minis- terie" w a a r die in h e t a l g e m e e n w o r d t g e b e z i g d .

H u n ministerie b e p a a l t zich tot d e werkzaamheden, w e l k e h u n bij a l g e m e e n e v e r o r d e n i n g e n u i t d r u k k e l i j k zijn o p g e - d r a g e n .

Terwijl deze bepalingen eerst waren voorgesteld in art. 108 en daarna in art. 61a, hebben zij thans een plaats gevonden in art. 116"*, omdat de staatscommissie meende, dat daardoor beter uitkwam dat deze regeling alleen gold voor Java en Madoera en niet voo» de buitenbezittingen. (Oph. I I I ; blz. 5 van het rapport der commissie).

al. 1. personen. Dit woord is in de plaats gekomen

Korevaar. -

(20)

— 18 —

van het woord „ambtenaren", voorkomende in het eerste ontwerp. Dit is geschied naar aanleiding van de vol- gende opmerking van de staatscommissie (Oph. I I I blz. 4 van het rapport dier commissie) : „In het eerste

„lid van het nieuwe art. 61a (eerst 108 en thans 116d)

„zou de commissie het woord „ambtenaren", wenschen

„te vervangen door „personen". Dit is aan te bevelen,

„ten einde ook de benoeming mogelijk te maken van

„personen, die, hoewel geschikt voor de betrekking,

„geen „ambtenaren" zijn. Men denke aan de zooeven

„genoemde juristen, die in Indië, zonder als rechterlijk

„ambtenaar te zijn uitgezonden, op een plaatsing bij de

„magistratuur wachten".

Bij de verandering van die uitdrukking is echter over het hoofd gezien, dat dan ook de redactie van de arti- kelen 9, 13 en 23 moest worden gewijzigd.

al. 1. aangewezen. Zooals uit het rapport van den Minister van Koloniën van 10 J u n i 1899 L A A' no. 46 (Oph. I I blz. 4) kan blijken, is het in het algemeen de bedoeling, dat de „function van ambtenaar van het Open-

„baar ministerie als bijbetrekking zullen worden uitge- o e f e n d door de jongere ambtenaren van het binnen-

„landsch bestuur."

De aanwijzing geschiedt door den Directeur van Justitie (St. 1901 No. 277).

al. 2. vervangen. I n datzelfde rapport (Oph. I I blz.

8) wordt door den Minister van Koloniën verklaard, dat het de bedoeling is, dat de vervanging „niet beperkt zal

„zijn tot den dienst der terechtzitting, eene opvatting

„meermalen ten aanzien van het vroegere art. 64 al. 4

„R. O. voorgestaan, maar allerminst door de geschiedenis

„dier wetsbepaling bevestigd".

al. 3. ambtenaren van het openbaar ministerie. Ten aanzien van de positie der ambtenaren van het openbaar ministerie bij het residentiegerecht, doet de Minister in het nader rapport (Oph. IV blz. 115) het volgende op- m e r k e n : „Met het door ondergeteekende ingenomen

„standpunt om vooral geen aanleiding te geven tot de

„opvatting, dat de met den dienst van het openbaar

„ministerie bij de residentiegerechten op Java belaste

„ambtenaren behooren tot het officie, d. i. tot den met het

„oog op de Europeesche rechtscolleges ingestelden

„dienst van het openbaar ministerie, bedoeld in de artt.

(21)

— 19 —

„13, 22, 37, 44, 51, 61, en 180 van het Reglement op de

„rechterlijke organisatie, kon het hooge college zich wel

„vereenigen, omdat bij de bestaande voorschriften steeds

„uitsluitend aan het openbaar ministerie bij de Euro-

„peesche rechterlijke colleges schijnt te zijn gedacht.

„De Raad van State is dan ook van oordeel dat het

„overeenkomstig de voordracht aanbeveling verdient

„hun werkkring te beperken tot de speciale taak, die

„hun wordt opgedragen".

al. 4. iverhzaamheden. De hierbedoelde werkzaamhe- den zijn hun opgedragen bij de artt. 23a — 23Ô en 208 S.v.

Zie ook de artt. 15 en 17 S.v.

^ R . O. A R T . 116e. (St. 1901 N o . 15). D e G o u v e r n e u r - G e n e r a a l is b e v o e g d , w a a r hij z u l k s w e g e n s plaatselijke of a n d e r e o m s t a n d i g h e d e n noodzakelijk acht, d e in art. 116c v e r e e n i g d e functiën t e scheiden en a n d e r e a m b t e n a r e n m e t d i e van r e s i d e n t i e r e c h t e r en van griffier van h e t r e s i d e n t i e - g e r e c h t t e belasten. Hij k a n die s c h e i d i n g b e p e r k e n tot d e b e r e c h t i n g v a n b u r g e r i j k e z a k e n . D e m e t het a m b t v a n resi- d e n t i e r e c h t e r b e l a s t e p e r s o o n m o e t s t e e d s r e c h t s k u n d i g e zijn.

De scheiding der functiën vond nog nimmer plaats, hoezeer ervoor alle aanleiding zou bestaan in de groote bevolkingscentra.

R . O. A R T . 11 6g. D e r e s i d e n t i e r e c h t e r s n e m e n k e n n i s in e e r s t e n a a n l e g , in strafzaken, van alle overtredingen, w a a r o p g e e n z w a a r d e r e straf is gesteld d a n g e v a n g e n i s v a n d r i e m a a n d e n en g e l d b o e t e v a n vijfhonderd g u l d e n , t e z a m e n of afzonderlijk, m e t of z o n d e r v e r b e u r d v e r k l a r i n g v a n b e p a a l d e v o o r w e r p e n en w e l k e niet ter kennisneming aan andere rechters zijn opgedragen, g e p l e e g d d o o r E u r o - p e a n e n of met hen gehjkgestelde?i.

overtredingen. De omschrijving van hetgeen de wet onder overtreding verstaat, is gegeven in artikel 1 S.E., aangevuld bij Stbl. 1909 Nos. 194 en 195.

De kennisneming der overtreding van hoon en belee- diging, gepleegd door middel der drukpers, behoort tot de competentie van den residentierechter.

HGHof 10 Dec. 1901. Tijclschr. R. in N.I. 78, blz. 259.

W. v. h. R. No. 2029.

(22)

— 20 —

niet ter kennisneming aan andere rechters sijn opge- dragen.

I n verband met deze bepaling staan art. 102 R. R. en art. 165 R. O.

Bij art. 102 R. R. (St. 1901 No. 318) toch is bepaald, dat de Gouverneur-Generaal en de Luitenant Gouvern.-Gen.

ook wegens overtredingen in Nederland terecht staan.

Bijkens art. 165 R. O., zooals dit artikel is gewijzigd en aangevuld bij St. 1901 No. 15 worden onderscheidene ambtenaren gedeeltelijk, en weder anderen geheel aan de rechtsmacht van het residentiegerecht onttrokken.

Geheel onttrokken zijn :

1) de vice-president en de leden van den Raad van Ned.-Indië ;

2) de president, de vice-presidenten, de leden en de ambtenaren van het openbaar ministerie zoo van en bij het Hoog Gerechtshof als van en bij het Hoog Militair Gerechtshof ;

3) de president en de leden der Algemeene Rekenkamer;

4) do residentierechters.

Gedeeltelijk onttrokken zijn :

1) de algemeene secretaris, de secretarissen van het Gouvernement en de secretaris van den Raad van Neder- landsch-Indië ;

2) de hoofden der departementen van algemeen bestuur;

3) de gouverneurs en de residenten ;

4) de griffiers en de substituut-griffiers van het Hooggerechtshof en het Hoog Militair Gerechtshof ;

5) de presidenten, vice-presidenten, leden, officieren en substituut-officieren van en bij de raden van juistitie, en 6) de presidenten en vice-presidenten der landraden en van andere rechtbanken, voor zoover zij deze betrek- king niet vervullen uit kracht van hunne administratieve bediening.

De laatste 6 categoriën van ambtenaren staan alleen wegens overtreding van plaatselijke keuren en politie- reglementen voor den residcntierechter terecht.

gepleegd door Europeanen of met hen gelijkstelden.

Toch kunnen ook Inlanders (dit geldt ook voor militairen) en met dezen gelijkgestelden voor den residentierechter terechtstaan, n. 1. in het geval dat zij met Europeanen en met dezen gelijkgestelden in één en dezelfde zaak betrokken zijn (R. O. artt. 6 en 116k).

(23)

— 21 —

Bovendien staan voor het residentiegerecht, binnen de grens zijner bevoegdheid ten aanzien van Europeanen, ook terecht de voorname Inlanders, bedoeld in art. 3 van St. 1867 No. 10, zooals dit is gewijzigd bij St. 1869 Nos.

27 en 101, Stbl. 1882 No. 20 jcto 1896 No. 41 en laatstelijk bij Stbl. 1908 Nos. 346 en 347.

Zie over de adviseurs, die in deze gevallen de terecht- zittingen moeten bijwonen en hun advies moeten uit- brengen, artt. 7 en 8 R. O. en ten aanzien van de aan deze categorieën van personen op te leggen straffen art. 8 S. I. zooals dit luidt krachtens Stbl. 1908 No. 346.

R . O. 116i. V a n d e vonnissen d o o r d e r e s i d e n t i e g e r e c h - t e n in s t r a f z a k e n g e w e z e n is h o o g e r b e r o e p o p d e n r a a d v a n justitie, w a n n e e r h e t h o o g s t e b e d r a g d e r o p d e over- t r e d i n g gestelde boete m e e r d a n vijftig g u l d e n b e l o o p t , of i n d i e n m e t of z o n d e r g e l d b o e t e een zwaardere straf of 'wel v e r b e u r d v e r k l a r i n g v a n b e p a a l d e v o o r w e r p e n o p de over- t r e d i n g g e s t e l d is.

zwaardere straf. Uit de volgorde in art. 5 S.E. blijkt dat gevangenisstraf als een zwaardere straf dan geld- boete moet worden beschouwd.

gestelde boete. De eenige maatstaf is dus of bij de betrekkelijke strafbepalingen een hoogere straf is bedreigd dan f 50.— boete. Welke de uitspraak des rechters is, doet niets er toe af. Iemand die tot f 25.— boete is veroordeeld, kan dus in hooger beroep komen wanneer het maximum der op het feit gestelde boete meer dan /"50— bedraagt. Ook kan het geval zich voordoen, dat iemand tot meerdere boeten, elk van /'50.— tegelijk wordt veroordeeld en toch geen recht heeft op hooger beroep, zooals b. v. in de gevallen, vermeld in art. 6 van het pandhuisreglement (St. 1880 No. 17).

Zie overigens omtrent hooger beroep de aant. onder de artt. 206 en 207 S.v.

R . O . A R T . 116j. (St. 1901 N o . 15). D e in eersten a a n l e g t e v e n s in h e t hoogste ressort door d e r e s i d e n t i e g e r e c h t e n g e w e z e n v o n n i s s e n zijn a a n g e e n e r l e i n a d e r e v o o r z i e n i n g o n d e r w o r p e n .

(24)

- .22 -

V a n d e vonnissen der r a d e n van justitie, w a a r b i j in h o o g e r b e r o e p van door r e s i d e n t i e g e r e c h t e n in e e r s t e n a a n l e g in b u r g e r l i j k e z a k e n g e w e z e n vonnissen is r e c h t g e d a a n , is cassatie in h e t b e l a n g der w e t t o e g e l a t e n .

hoogste ressort. Dus alle overtredingen waartegen geen hooger straf is bedreigd dan f 50.—. Zie art 116i en de aanteekeningen daaronder.

cassatie. De vordering tot cassatie in overtredings- zaken is alleen toegelaten aan den Procureur-Generaal in het belang der wet. De voorziening door partijenis uitgesloten.

R . O . A R T . 116k. V o o r d e t o e p a s s i n g v a n art. 6 v a n dit R e g l e m e n t w o r d t h e t r e s i d e n t i e g e r e c h t als h o o g e r in r a n g d a n d e i n l a n d s c h e r e c h t b a n k e n en g e r e c h t e n a a n g e m e r k t .

Het aangehaald art. 6 R. O. luidt als volgt :

„Wanneer personen, uit hoofde van hunnen landaard,

„stand of betrekking, aan de rechtsmacht van onderling

„in rang verschillende rechtbanken of gerechten onder-

„worpen, in ééne en dezelfde zaak betrokken zijn, staan

„zij, zoowel in burgerlijke als in strafzaken, gezamenlijk

„voor de hoogste dier rechterlijke autoriteiten terecht".

Zie ook de aanteekeningen onder art. 116 g.

(25)

III. S T R A F V E R V O L G I N G .

R E G L E M E N T OP DE S T R A F V O R D E R I N G . T I T E L I,

DERDE AFDEELING a.

Van de ambtenaren van het openbaar ministerie bij de residentiegerechten.

S.v. A R T . 23a. (St. 1901 No. 15). Aan den ambtenaar van het openbaar ministerie bij het residentiegerecht is opge- dragen de vervolging van het in het rechtsgebied van dat gerecht gepleegde strafbaar feit, dat tot de bevoegdheid van den residentierechter behoort.

Hij is bevoegd naar aanleiding van hem ter vervolging toegezonden onvolledige processen-verbaal een nader onder- zoek in te stellen. Bestaat er noodzakelijkheid om dit aanvullend onderzoek aan andere ambtenaren op te dragen, dan roept hij daartoe de tusschenkomst in van den officier van justitie bij den raad van justitie, in wiens rechtsgebied het residentie- gerecht is gevestigd.

Hij is mede bevoegd en verplicht klachten en aangiften te ontvangen ter zake der feiten tot de rechtsbevoegdheid der residentiegerechten behoorende. Artikel 8 tweede, derde en vierde lid van dit Reglement is daarop toepasselijk. Naar aanleiding van deze klachten en aangiften is hij bevoegd nasporingen te doen en daartoe de tusschenkomst van den in het vorig lid bedoelden officier van justitie in te roepen, indien de medewerking van andere ambtenaren word vereischt.

In zaken van hoon of beleediging heeft geene vervolging

plaats dan op klachte der beleedigde partij.

(26)

— 24 —

Bij i n t r e k k i n g d e r k l a c h t e w o r d t d e r e e d s a a n g e v a n g e n ver- v o l g i n g g e s t a a k t , m i t s die i n t r e k k i n g v ó ó r d e s l u i t i n g v a n h e t o n d e r z o e k ter t e r e c h t z i t t i n g g e s c h i e d e en v e r g e z e l d g a v a n d e b e t a l i n g , in h a n d e n v a n d e n griffier, van h e t b e d r a g d e r r e e d s g e m a a k t e k o s t e n .

H e t v i e r d e lid is niet toepasselijk o p h o o n of b e l e e d i g i n g j e g e n s d e o p e n b a r e m a c h t e n g e p l e e g d .

vervolging. Onder strafvervolging wordt verstaan het op de bij de wet voorgeschreven wijze aanbrengen bij den rechter van de zaak van een bepaald persoon, die van een bepaald bij de wet strafbaar feit wordt verdacht en het verrichten voorts van al die handelingen, welke noodig zijn en bij de wet zijn voorgeschreven, opdat het ten laste gelegde feit en de schuld van den verdachte daaraan door den rechter worden onderzocht en daar- omtrent door dezen een beslissing worde genomen.

Over de vraag of alle klachten of aangiften aanleiding moeten geven tot gerechtelijke vervolging, zie onder klachten hieronder.

I n sommige gevallen mag geen strafvervolging worden ingesteld of moet een reeds aanvangene worden gestaakt-

Deze gevallen zijn.

Ie verjaring, waaromtrent art. 403 S.v. het volgende bepaalt :

„Door verloop van drie jaren vervallen alle vervol- g i n g e n ter zake van overtredingen, uitgezonderd die

„tegen de reglementen en keuren op het stuk van policie.

„De vervolgingen wegens deze laatsten vervallen door

„verloop van één jaar".

De tijd van verjaring vangt aan te loopen van het oogen- blik, dat de overtreding bedreven is of, in geval van vervolging, van het oogenblik der laatste gerechtelijke acte. (S.v. art. 402).

2e. Voorkoming der strafvervolging door betaling van de hoogste boete.

S.v. Art. 410 (St. 1901 No. 15). „Wanneer op eene

„overtreding geen zwaardere straf is gesteld dan een

„enkele geldboete, met of zonder verbeurdverklaring van

„eenige bijzondere voorwerpen, zal de beklaagde de

„rechtsvervolging kunnen voorkomen door, met betaling

„van alle gemaakte rechtskosten, vrijwillig te voldoen

(27)

— 25 —

„het maximum van die boete, en, ingeval van bedreigde

„verbeurdverklaring van bijzondere voorwerpen, door,

„bij notarieele of ter griffie opgemaakte acte, te verklaren

„in de verbeuring te berusten.

„De boete zal aan den tot de ontvangst derzelve be-

„voegden ambtenaar niet anders kunnen worden voldaan,

„dan op schriftelijke, door den voorzitter van het rechtscol- l e g e tot welks competentie de berechting der gepleegde

„overtreding behoort, of, zoo die berechting behoort tot

„de competentie van een residentierechter, door dien

„residentierechter, voor „gezien" geteekende machtiging

„van den ambtenaar van het openbaar ministerie, aan

„wien de kwitantie van den tot de ontvangst bevoegden

„ambtenaar door den beklaagde zal moeten worden

„overgebracht binnen den tijd bij de machtiging te

„bepalen.

„Het voorschrift van dit artikel brengt geene veran-

„dering te weeg in de bevoegdheid tot het aangaan van

„transaction, in de gevallen waarin de wettelijke veror- d e n i n g e n die veroorloven".

Een model voor de in de 2e alinea bedoelde mach- tiging is als bijlage C hierachter opgenomen.

De laatste alinea handelt over de gevallen, waarin de Directeur van Financiën bevoegd is in een schikking te treden, tengevolge waarvan dan de vervolging wordt gestaakt, n.1.

a. ter zake van de in- en uitvoerrechten St. 1882 No. 240 art. 29.

b. „ „ „ den accijns op gedistilleerd „ 1898 „ 90 „ 87.

e. „ „ „ „ „ „ petroleum „ 1886 „ 249 „ 51.

d. „ „ „ „ „ „ lucifers „ 1893 „ 301 „ 42.

3e. intrekking van de klachte in het geval van hoon of beleediging, mits die geschiede vóór de sluiting van het onderzoek ter terechtzitting en vergezeld ga van de betaling in handen van den griffier van het bedrag der reeds gemaakte kosten (al. 4 en 5 van artikel 23« S.v.

4e. als blijkt dat beklaagde reeds ter zake van het zelfde feit heeft terechtgestaan, daaromtrent reeds door den rechter is beslist en die uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan. (Sv. art. 389).

5e. wanneer aan inlandsche hoofden amnestie of abolitie is verleend (R. R. art. 52 al. 2 en S.v. 390 al. 1).

6e. indien de dader vóór het aanvangen der vervolging of gedurende den loop van het geding is overleden,

(28)

— 26 —

met uitzondering van het verhaal van boete of de verbeurte van bepaalde voorwerpen, in zaken van over- treding op het stuk van 's lands middelen en pachten, alles volgens de bepalingen en onderscheidingen in de artt. 392 — 395 S.v. vervat, (art. 31 A. B., artt. 390 al. 2 en 391 S.v.).

7e. Als de machtiging van den Gouverneur-Generaal tot strafvervolging ontbreekt in de gevallen, waarin zij vereischt wordt. (art. 84 R. R. jcto art. 3 van Stbl. 1867 no. 10 jctis Stbl. 1908 no. 346 en 347).

8e. krankzinnigheid van den beklaagde, waaromtrent art. 396 S.v. bepaalt :

„Indien een persoon na het plegen der daad, welke

„tot strafvervolging kan aanleiding geven, is krankzinnig

„geworden, en die staat wordt erkend door den rechter,

„die van de zaak moet kennis nemen, wordt de straf- v o r d e r i n g geschorst tot na de herstelling van den be- k l a a g d e ; alles behoudens de bepalingen en onder- s c h e i d i n g e n in artikel 397 en 398 voorkomende.'"

Zie ook: art. 48 van Stbl. 1897 no. 54.

al. 1. rechtsgebied. Een omschrijving van het rechts- gebied vindt men in art. 116b R. O. en de daaronder staande aanteekeningen.

al. 1. gepleegde strafbaar feit. Waar de beklaagden wonen doet dus niets ter zake.

Door deze redactie wordt dus voor de residentiege- rechten de mogelijkheid voorkomen, dat verschillende ambtenaren van het openbaar ministerie zich met een- zelfde zaak bemoeien, zooals bij de raden van justitie mogelijk is. Vergelijk art. 12 S.v.

al. 1. bevoegdheid. Een omschrijving van de bevoegd- heid der gerechten is te vinden in art. \\§g R. O. e n i n de aanteekeningen daaronder.

al. 2. onderzoek. Ter toelichting van dit artikel wordt door den Minister van Koloniën het volgende aange- teekend (Oph. I I bldz. 7): „In de thans ontworpen artikelen is er naar gestreefd twee afwijkende gevallen uit elkaar te houden. Vooreerst kon het geschieden, dat de ambtenaar, belast met de functiën van het openbaar ministerie bij het residentiegerecht van de opsporings- ambtenaren een procesverbaal ontvangt, dat hem onvol- ledig voorkomt, zoodat hij ter aanvulling persoonlijk gaat verhooren houden, onderzoekingen doet of den

(29)

— 27 —

officier van justitie daartoe om diens tusschenkomst vraagt. I n de tweede plaats kan hij van de plaats ge- grepen overtreding kennis bekomen door een klacht of aangifte, naar aanleiding daarvan zelf een onderzoek instellen en daarbij ontwaren dat hij de hulp van op- sporingsambtenaren noodig heeft, die hem door den officier van justitie wordt verschaft."

Modellen voor het proces-verbaal van het te houden onderzoek zijn als bijlagen A en B hierbij gevoegd. De oproeping van den verdachte of de getuigen geschiedt bij gewonen brief. Aan te bevelen, om begrijpelijke redenen, is de oproeping van den verdachte bij gesloten brief. Wanneer hij aan die oproeping geen gehoor geeft, dan moet daarin eenvoudig worden berust, want dwang- middelen zijn nergens gegeven 1).

al. 3. klachten en aangiften. I n het nader rapport van den Minister van Koloniën wordt hieromtrent aan- geteekend (Oph. IV blz. 123 en 124: „Onder de amb- tenaren in artikel 2 van het Reglement op de straf- vordering opgenoemd, komen de ambtenaren van het openbaar ministerie bij de residentiegerechten niet voor.

Een uitdrukkelijke wetsbepaling zal derhalve het recht tot het ontvangen van klachten en aangiften moeten toekennen. De bezwaren door den Raad van State tegen het desbetreffende in de voordracht van den onderge- teekende overgenomen indisch voorstel zijn de volgende":

„Primo. De bedoelde ambtenaren zijn jeugdig 2) en onervaren en zullen bij gebreke van aan hen onder- geschikt personeel voor het onderzoek der klachten en aangiften in den regel de hulp van andere ambtenaren

1) K o r e v a a r heeft in de 1ste uitgave gemeend t e mogen aanbevelen om a a n voldoende ontwikkelde personen (verdachten en getuigen) door den A . O . M . ontworpen v r a a g p u n t e n toe t e zenden, welke zij dan, b e a n t w o o r d , moeten terugzenden. E r werden ook modellen voor gegeven.

Dergelijke wijze v a n onderzoek is echter in strijd met de wet en elke bewijskracht ontbreekt mitsdien a a n dergelijke bescheiden.

D e wet kent alleen verhooren door den A . O . M . zclven of door andere autoriteiten, na tusschenkomst v a n den officier v a n justitie.

2) Herhaaldelijk w o r d t dit woord „ j e u g d i g " v a n den a m b t e n a a r van het openbaar ministerie gebruikt. D e adviseurs en rapporteurs schijnen den werkelijken toestand v a n het c o n t r o l e u r s - corps niet te k e n n e n , w a n t menschen tusschen 30 tot 45 j a a r k a n men moeilijk „ j e u g d i g "

noemen.

K o r e v a a r neemt de uitzondering, niet den regel. Deze is dat al te dikwijls de functien worden opgedragen aan al te jongen a m b t e n a r e n B.B. m a a r hetzelfde bezwaar b e s t a a t bij d e o p d r a c h t a a n jeugdige, onervaren gedradueerden.

(30)

— 28 —

noodig hebben en daartoe vooraf de tusschenkomst van den officier van justitie moeten inroepen".

„Secundo. De Raad acht het wenschelijk, dat de aan- giften en vooral bij klachtdelicten, de klachten reeds ééne phase bij andere en meer bevoegde ambtenaren heb- ben doorloopen alvorens bij de bedoelde ambtenaren ter vervolging te worden aangebracht".

„Blijkbaar tot nadere adstructie van zijne bezwaren, voert de Raad van State aan, dat bij klachtdelicten de klacht als element der strafvervolging en ook met het oog op eventueele intrekking, formeel moet vaststaan en door bevoegde handen geconstateerd. De Raad acht het zeer wenschelijk dat dergelijke klachten en ook aangiften als gevolg van verstandige bespreking wellicht reeds in de geboorte worden gesmoord. N u k o m e n zij nauwelijks voor jonge en onervaren ambtenaren, die verplicht zijn ze aan te nemen en door te zenden en reeds dadelijk maatregelen te nemen tot nasporing en onderzoek".

„Ook het tweede bezwaar en het nader door den Raad aangevoerde kunnen, zegt de minister van Koloniën, niet overtuigen, dat aan de ambtenaren van het openbaar minis- terie bij de residentiegerechten het recht moet onthouden worden om klachten en aangiften te ontvangen betreffende strafbare handelingen, tot wier vervolging zij bevoegd zijn. Gevaarlijk kan het zijn aan eenig bestuursambtenaar de bevoegdheid toe te kennen „eene klacht te smoren".

Alleen het openbaar ministerie behoort daarover te kunnen oordeelen en de Nederlandsch-Indische wet verplicht geenszins om ter zake van elke strafbaar gebleken daad eene vervolging in te stellen. Dat in de laatste jaren tegen den wil van de beleedigde partij geene vervolging ter zake van mishandeling wordt ingesteld, blijkt uit eene missive van den Procureur- Generaal dd. 5 September 1892 No. 1588. Het aannemen der klachten en het onderzoek daarvan bindt niet om tot eene vervolging over te gaan. Niet duidelijk is het dat het hooge college in het algemeen kan spreken van eene verplichting tot „doorzending." De te ontvangen klachten mogen toch alleen betrekking hebben op feiten, welke tot de competentie der residentiegerechten behoo- ren en de doorzending kan dus alleen plaats hebben aan ambtgenooten, die na ontvangst hebben te beslissen

over de vervolging, behoudens de bevelen ven den officier van justitie.

(31)

- 29 —

Uit art. 23ö blijkt, dat niet de A. O. M., maar de officier van justitie beslist, of eenige overtreding al of niet vervolgd zal worden.

Artikel 8. tweede, derde en vierde alinea van dit Reglement luidt als volgt:

„De schriftelijke klachten en aangiften moeten worden

„onderteekend.'-

„De mondelinge klachten en aangiften zullen door den

„ambtenaar, die dezelve ontvangt, in geschrifte worden

„gesteld, en zoo door hem, als door den klager of aan-

„gever worden onderteekend, zoo deze kan schrijven."

„Indien de klager of aangever niet kan schrijven, zal

„daarvan melding worden gemaakt.

al. 4, 5 en 6; hoon of beleediging. Zie de artt.

289-292 S. E.

S. v. A R T . 2ib. (St. 1901 No. 15). D e a m b t e n a r e n v a n h e t o p e n b a a r m i n i s t e r i e bij d e r e s i d e n t i e g e r e c h t e n zijn g e - h o u d e n om, z o o d r a o v e r t r e d i n g e n , d i e t o t d e r e c h t s b e v o e g d h e i d dier g e r e c h t e n b e h o o r e n , tot h u n n e k e n n i s k o m e n , d e n officier v a n justitie d a a r v a n bericht t e g e v e n .

O n v e r m i n d e r d h u n n e v e r p l i c h t i n g o m dadelijk w e r k z a a m t e zijn, m o e t e n zij d e voorschriften o p v o l g e n , d i e d e officier v a n justitie h u n , t o t h e t doen v a n o n d e r z o e k of v e r v o l g i n g , geeft.

Zij zijn verplicht een n a u w k e u r i g register t e h o u d e n v a n alle door h e n b e h a n d e l d w o r d e n d e zaken, m e t duidelijke v e r m e l d i n g van h a r e n aard, v a n d e d a a r i n b e t r o k k e n p e r - sonen, van h e t g e e n d a a r i n is g e s c h i e d of verricht, en w a n n e e r , d o o r wien, en op w e l k e wijze zij zijn a f g e d a a n .

V a n dit r e g i s t e r m o e t e l k e d r i e m a a n d e n , of b i n n e n zooveel k o r t e r e n tijd als d e officier van justitie d i e n s t i g oordeelt, een volledig afschrift aan h e m w o r d e n i n g e z o n d e n .

al. 1. bericht. I n het oorspronkelijk ontwerp was in het correspondeerend art. 40b de bepaling opgenomen, dat, behalve voor overtredingen betreffende politiestraf- reglementen en keuren van politie, waartegen slechts geldboete werd bedreigd, alle stukken in zake aangiften

(32)

— 30 —

en klachten moesten worden doorgezonden aan den officier van justitie (Oph. I I blz. 13).

De redactie werd gewijzigd, omdat naar het oordeel van den Raad van State die bepaling toescheen de grens van het toezicht op de taak, welke de ambtenaren van het openbaar ministerie bij de residentiegerechten is opgedragen, te overschrijden, en tot veel omslag en vertraging, in strijd met de bedoeling der uitbreiding van de competentie der residentiegerechten, te moeten leiden. (Oph. I I blz. 24).

De thans aangenomen regels zijn in overeenstemming met die betreffende het toezicht op de officieren van justitie in S.v. art. 16 en R. O. art. 144 sub. 1.

al. 3. register. Een model voor dit register volgt als model D hierachter.

De verplichting tot inzending van een afschrift van het register stelt den officier in de gelegenheid te con- troleeren of aan het voorschrift in de eerste alinea van het artikel opgelegd, is voldaan.

S. v. A R T . 2 3 C . (St. 1901 N o . 15). O p d e n a m b t e n a a r v a n h e t o p e n b a a r ministerie bij h e t r e s i d e n t i e g e r e c h t zijn d e a r t i k e l e n 15 en 17 v a n dit R e g l e m e n t toepasselijk.

Art. 15 S.v. luidt:

„De ambtenaren van het openbaar ministerie en de

„hulp-officieren hebben het recht om, in de uitoefening

„van hunne ambtsverrichtingen, de openbare burgerlijke,

„of de gewapende macht onmiddellijk in te roepen".

Zooals de Minister van Koloniën in zijn missive van 10 J u n i 1899 1> Ai No. 46. (Oph. I I blz 4) doet op- merken, is deze bepaling van toepassing verklaard met het oog op de bevoegdheid van den A. O. M. tot ten- uitvoerlegging van de vonnissen, door den residentie- rechter gewezen. Zie ook art. 338 S.v., inhoudende, dat de straffen worden ten uitvoergelegd op bevel van den ambtenaar van het openbaar ministerie bij het college, hetwelk in eersten aanleg heeft gevonnisd en vgl. art. 55 R. O. jcto art. 116d ibid.

De sanctie van het voorschrift in art. 15 S.v. is te vinden in art. 167 S. E. (168 S. I.)

Art. 17 S.v. luidt:

(33)

— 31 —

„Zij zullen zorg dragen voor de verzending, de

„beteekening en de uitvoering der bevelschriften, die

„door den rechter in het beleid der zaak worden gegeven".

Vgl. de artt. 199, 200, 201 en 205 S.v.

Ten aanzien der dagvaardingen, beteekeningen en andere exploiten zie de artt. 422 — 224 S.v. (aanteekening S.v. op art. 199) en de modellen E. F. H. I. en J. hierachter.

(34)

R È G L E M E N T O P D E S T R A F V O R D E R I N G . Z E V E N D E T I T E L .

Van de rechtspleging in zaken van overtreding, ivelke behooren tot de kennisneming der residentie-

gerechten op Java en Madura.

S.v. A R T . 199 (St. 1901 No. 15). In de zaken, bedoeld in artikel 11 tg van het Reglement op de rechterlijke orga- nisatie en het beleid der justitie in Nederlandsch-Indië, wordt het geding aanhangig gemaakt door eene schriftelijke oproe- ping tot verschijning, uitgevaardigd door den ambtenaar van

het openbaar ministerie.

Deze oproeping houdt in eene beknopte opgave van de aan den beklaagde ten laste gelegde overtreding, zoomede de aanduiding van den dag en het uur, waarop, en de plaats, waar de beklaagde moet verschijnen.

Een volledig afschrift dezer oproeping wordt door den met het exploit belasten beambte, ter plaatse waar het residentie- gerecht zitting houdt, ten minste tweemaal vier en twintig uren, elders ten minste vier dagen vóór den aangedzriden rechtsdag, aan den beklaagde in persoon of aan diens woning of verblijf afgegeven. Van die afgifte wordt melding gemaakt aan den voet van het oorspronkelijk bevel van oproeping.

Dit artikel is bijna gelijkluidend aan het oude artikel 199. In den termijn van dagvaarding voor beklaagden buiten de plaats waar het residentiegerecht is geves- tigd, woonachtig, is eenige verandering gekomen.

al. 1. schriftelijke oproeping tot verschijning. Hierom- trent wordt door Mr. Winckel in zijn Rechtsbedeeling enz. deel I blz. 313, het volgende aangeteekend :

i

(35)

33 —

„Dit stuk zal moeten inhouden:

Ie eene duidelijke omschrijving van de te dagvaarden persoon ;

2e eene beknopte opgave van het aan beklaagde ten laste gelegde feit".

„De wet spreekt van de ten laste gelegde „overtreding", waarmede blijkbaar niet bedoeld wordt een eenvoudige aanhaling der verordening, waartegen de overtreding is begaan clan wel de rechtsgeleerde benaming van de overtreding, bijv. het maken van nachtelijk burengerucht, maar een korte omschrijving van het feit. De rechter moet toch recht doen op feiten, die aan den beklaagde vooraf moeten bekend zijn, ten einde zich daarop te kunnen verdedigen. De aanhaling van het wetsartikel, dat overtreden is, is daarentegen niet gebiedend voorge- schreven, al mag zij in hooge mate wenschelijk heeten" 1).

„Men leide uit het vorenstaande niet af dat de dag- vaarding inhoudo een nauwkeurig en omslachtig verhaal van al het gebeurde en van al de omstandigheden, die het misdrijf hebben vergezeld. Zij zou daardoor inder- daad een acte van beschuldiging worden, welke de wet hier niet wil. Aan eene beknopte, maar tevens volledige en nauwkeurige vermelding van het feit, ter zake waar- van de vervolging geschiedt, moet gepaard gaan opgave zooveel mogelijk van den tijd wanneer, de plaats waar en de persoon tegen wie het gepleegd is. Het hangt natuurlijk in iedere zaak van de omstandigheden af of de vermelding van dit alles gebiedend noodzakelijk is om het feit te omschrijven. De proef op de som is de beantwoording der vraag of beklaagde met de aanklacht volledig bekend wordt, zoodat hij niet in zijn recht van verdediging is verkort. Heeft toch dit laatste plaats dan zal vernietiging der acte van dagvaarding zelfs bij verschijning dienen plaats te hebben" 2).

„Het is echter bijna onontbeerlijk den tijd, waarop het feit plaats greep in de dagvaarding te vermelden, ten einde beklaagde in de gelegenheid te stellen zijn alibi te bewijzen, (de Pinto, deel I I blz. 410)".

1) Toch schijnt dit t h a n s in de bedoeling te liggen blijkens de eerste alinea van art.

203 w a a r „ o v e r t r e d i n g " en „ f e i t " tegenover elkaar worden geplaatst.

2) T h a n s voorziet a i t . 203 in noodzakelijke kleine wijzigingen of aanvullingen van de ten laste gelegde overtreding mits het materieele feit hetzelfde blijve.

K o r c v a a r . 3.

(36)

— 34 —

3e aanduiding van den rechter voor wien, alsmede van dag, u u r en plaats, waarop en waar de beklaagde verschijnen moet".

„De dagteekening van het uitvaardigen van het bevel tot oproeping is niet strict noodzakelijk. Art. 199 slot- alinea stelt toch niet als maximumtijd twee dagen *) tusschen de uitvaardiging van het bevel en de verschij- ning, maar tusschen de beteekening (d. i. het ter hand- stellen van afschrift der oproeping) en de verschijning ter rechtsdag".

Omtrent de mogelijkheid tot nietigverklaring van de dagvaarding zegt dezelfde sehr., deel I blz. 316:

„De behoorlijk verschenen beklaagde kan in eiken stand van het geding de nietigheid der dagvaarding inroepen, indien hij in zijn recht van verdediging is verkort door de niet behoorlijke vermelding van het feit, dat wordt ten laste gelegd. Wel is dit niet in art. 199 op straffe van nietigheid voorgeschreven, gelijk zulks in art. 178 S.v. voor het requisitoir van dagvaar- ding is bepaald, maar volgens algemeene rechtsbegin- selen behoort steeds nietigheid te worden uitgesproken, indien een essentieel bestanddeel van eene acte, waarop het geding steunt, niet aanwezig is en beklaagde in zijn recht van verdediging is verkort".

„De rechter zal in elk concreet geval moeten uitmaken of het feit behoorlijk is vermeld en zal niet alleen op verzoek van den beklaagde de nietigheid mogen uit- spreken, maar is verplicht dit zelfs ambtshalve te doen en den ambtenaar van het openbaar ministerie niet ontvankelijk te verklaren. Men houde in het oog dat slechts deze informaliteit door beklaagdes verschijnen niet gedekt kan worden".

Sedert is het door art. 203 S.v. mogelijk gemaakt om de omschrijving van de ten laste gelegde overtreding nader aan te vullen of eenigzins te wijzigen. I n elk geval blijft echter de bovenstaande redeneering van kracht voor het geval dat het ten 'laste gelegde feit niet be- hoorlijk is omschreven. Zie de aanteekening onder dat artikel.

Zie hierachter voor de acte van oproeping model E.

1) Volgens de nieuwe redactie v a n h e t artikel 4 dagen voor hen, die buiten de plaats wonen, w a a r h e t residentiegerecht zitting houdt.

(37)

— 35 —

Model F . geeft een voorbeeld voor de oproeping van getuigen.

al. 3. volledig afschrift dezer oproeping. Van de afgifte wordt melding gemaakt aan den voet van het oorspronkelijk bevel van oproeping, terwijl, op grond van art. 423 S.v., afschrift van het relaas van den ambte- naar, die de afgifte doet, de acte van oproeping betee- kent, ook aan den beklaagde moet worden afgegeven.

den met het exploit belasten beambte. Wie bevoegd zijn tot het doen van exploiten blijkt uit art. 422 S.v., luidende als volgt :

„In strafzaken zullen tot het doen van dagvaardingen,

„beteekeningen en alle andere exploiten, die tot uitvoe-

„ring van rechterlijke bevelen, vonnissen en arresten

„daaronder begrepen, gelijkelijk bevoegd en verplicht

„zijn, de deurwaarders, zoo buitengewone als gewone,

„en de gerechtsboden, mitsgaders de dienaren van de

„openbare macht.''

„Bij ontstentenis van de zoodanigen, zal door den

„resident of assistent-resident, binnen wiens residentie

„of afdeeling het exploit moet geschieden, een beëedigd

„europeesch beambte, of een ander geschikt en vooraf

„te beëedigen persoon, tot het verrichten van hetzelve

„worden aangewezen".

„Van de aanwijzing zal in het exploit moeten worden

„melding gemaakt".

Omtrent de deurwaarders bij de residentiegerechten is bij art. 204 R. O., zooals dat artikel gewijzigd is bij St. 1901 No. 15, bepaald:

„De bijzondere voorschriften, betrekkelijk de deur- w a a r d e r s bij de inlandsche rechterlijke autoriteiten,

„mitsgaders bij de residentiegerechten, worden afzon- d e r l i j k vastgesteld."

Voorzoover de residentiegerechten betreft, is mij als bijzonder voorschrift alleen bekend St. 1895 No. 204, waarbij is bepaald, dat de benoeming en het ontslag dier deurwaarders zal geschieden door den Directeur van Justitie.

Aanstelling van buitengewone deurwaarders is voor de residentiegerechten onnoodig (vergelijk bijbl. No. 3556).

Volgens de circulaire van den Directeur van Justitie van 6 September 1889 No. 6018 (bijbl. No. 4535) moet het bovenstaand art. 204 R. O. zoodanig worden opgevat,

(38)

«»•^B

— 36 —

dat geen enkele bepaling betreffende de deurwaarders, zooals vermeld in de artt. 197—202 R. O., op hen toe- passelijk is, ook al is daarin niet elders voorzien.

De eed enz. zou dus niet voor hen zijn voorgeschreven.

Zie J h r . Mr. A. J. van den Bergh. Kan een buitengewoon deurwaarder van den Raad van Justitie exploiteeren bij het Residentiegerecht?

Tijdschr. Het Recht in N. I. dl. 71, blz. 92.

Dezelfde. Door wie moet de Landraad-voorzitter en door wie de Residentierechter laten exploiteeren?

Ibid. dl. 78, blz. 297.

Het salaris van deurwaarders in strafzaken is te vinden in St. 1885 No. 72 artt. 8—21;

Hoe de dagvaarding moet worden uitgebracht, leert art. 423 S.v., luidende als volgt:

„De beteekening van dagvaardingen en andere exploi-

„ten in strafzaken moet steeds gepaard gaan met de

„afgifte van een volledig afschrift van het exploit, het

„relaas van den exploiteur daaronder begrepen."

„In de gevallen, waarin de aanplakking van een exploit

„moet plaats hebben, zal de exploiteur van deze zijne

„verrichting een behoorlijk relaas opmaken, hetwelk hij

„daarna zal overhandigen of doen toekomen aan den

„ambtenaar, door wien hem die werkzaamheid is opge- d r a g e n " .

al. 3. ten minste tiveemaal vier en twintig uren, elders ten minste vier dagen vóór den aangeduiden rechtsdag.

Deze termijn begint te loopen als is omschreven in art.

424. S.v.

„De dag, waarop de termijnen in dit Reglement vast- g e s t e l d beginnen te loopen, wordt bij derzelver be- r e k e n i n g niet medegeteld."

„Wanneer de laatste dag van zoodanigen termijn op

„een Zondag invalt, zal die termijn met één dag worden

„verlengd."

den beklaagde in persoon of aan diens woning of verblijf afgegeven. Hoe echter te handelen als de be- klaagde niet is te vinden, geen bekende woning heeft en ook zijn verblijfplaats onbekend is ?

Aangezien het de bedoeling van den wetgever is geweest, dat alle bepalingen van algemeenen aard, voorkomende in het Reglement op de strafvordering (zie de aanteekening

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Zeker, men kan nooit genoeg de beoordelaars van hun plicht in deze doordringen (zie voor deze materie onder meer het artikel van de Hoofddirecteur Perso- neel in De Militaire

-4. Het provinciaal congres kiest uit de gestelde kandidaten overeen- komstig het in artikel 18 en 19 der statuten gestelde. In afwijking van het in artikel 32, tweede tot en met

 de patiënt besluit zélf om niet gereanimeerd te willen worden In Franciscus Gasthuis & Vlietland willen we niemand tegen zijn of haar wil reanimeren.. De wens om wel

Als u kiest voor niet reanimeren of als u erover denkt om deze keuze te maken, dan is het belangrijk dat u hierover praat met uw arts.. U kunt hiervoor een poliklinische

Indien de behandeling toch wordt ingezet zal vooraf met de patiënt en/of de familie worden besproken dat in dit geval het niet reanimeerbeleid zal worden gecontinueerd en dat

De AFM heeft in het kader van het onderzoek aandacht besteed aan de wijze waarop instellingen omgaan met vier mogelijke valkuilen tijdens de ontwikkelingsfase van

Daarmee kan de beveiliger opgeroepen worden om preventief aanwezig te zijn of om actief in te grijpen. nee,

Verder bleek dat juist controlerend accountants die tijdens hun carrière fraude hebben meegemaakt minder in staat zijn om effectieve procedures te plannen. Dit zou goed verklaard