• No results found

Hij is mede bevoegd en verplicht klachten en aangiften te ontvangen ter zake der feiten tot de rechtsbevoegdheid

In document Dan hef (pagina 25-34)

der residentiegerechten behoorende. Artikel 8 tweede, derde en vierde lid van dit Reglement is daarop toepasselijk. Naar aanleiding van deze klachten en aangiften is hij bevoegd nasporingen te doen en daartoe de tusschenkomst van den in het vorig lid bedoelden officier van justitie in te roepen, indien de medewerking van andere ambtenaren word vereischt.

In zaken van hoon of beleediging heeft geene vervolging

plaats dan op klachte der beleedigde partij.

— 24 —

Bij i n t r e k k i n g d e r k l a c h t e w o r d t d e r e e d s a a n g e v a n g e n ver-v o l g i n g g e s t a a k t , m i t s die i n t r e k k i n g ver-v ó ó r d e s l u i t i n g ver-v a n h e t o n d e r z o e k ter t e r e c h t z i t t i n g g e s c h i e d e en v e r g e z e l d g a v a n d e b e t a l i n g , in h a n d e n v a n d e n griffier, van h e t b e d r a g d e r r e e d s g e m a a k t e k o s t e n .

H e t v i e r d e lid is niet toepasselijk o p h o o n of b e l e e d i g i n g j e g e n s d e o p e n b a r e m a c h t e n g e p l e e g d .

vervolging. Onder strafvervolging wordt verstaan het op de bij de wet voorgeschreven wijze aanbrengen bij den rechter van de zaak van een bepaald persoon, die van een bepaald bij de wet strafbaar feit wordt verdacht en het verrichten voorts van al die handelingen, welke noodig zijn en bij de wet zijn voorgeschreven, opdat het ten laste gelegde feit en de schuld van den verdachte daaraan door den rechter worden onderzocht en daar-omtrent door dezen een beslissing worde genomen.

Over de vraag of alle klachten of aangiften aanleiding moeten geven tot gerechtelijke vervolging, zie onder klachten hieronder.

I n sommige gevallen mag geen strafvervolging worden ingesteld of moet een reeds aanvangene worden

gestaakt-Deze gevallen zijn.

Ie verjaring, waaromtrent art. 403 S.v. het volgende bepaalt :

„Door verloop van drie jaren vervallen alle vervol-g i n vervol-g e n ter zake van overtredinvervol-gen, uitvervol-gezonderd die

„tegen de reglementen en keuren op het stuk van policie.

„De vervolgingen wegens deze laatsten vervallen door

„verloop van één jaar".

De tijd van verjaring vangt aan te loopen van het oogen-blik, dat de overtreding bedreven is of, in geval van vervolging, van het oogenblik der laatste gerechtelijke acte. (S.v. art. 402).

2e. Voorkoming der strafvervolging door betaling van de hoogste boete.

S.v. Art. 410 (St. 1901 No. 15). „Wanneer op eene

„overtreding geen zwaardere straf is gesteld dan een

„enkele geldboete, met of zonder verbeurdverklaring van

„eenige bijzondere voorwerpen, zal de beklaagde de

„rechtsvervolging kunnen voorkomen door, met betaling

„van alle gemaakte rechtskosten, vrijwillig te voldoen

— 25 —

„het maximum van die boete, en, ingeval van bedreigde

„verbeurdverklaring van bijzondere voorwerpen, door,

„bij notarieele of ter griffie opgemaakte acte, te verklaren

„in de verbeuring te berusten.

„De boete zal aan den tot de ontvangst derzelve

be-„voegden ambtenaar niet anders kunnen worden voldaan,

„dan op schriftelijke, door den voorzitter van het rechtscol-l e g e tot werechtscol-lks competentie de berechting der geprechtscol-leegde

„overtreding behoort, of, zoo die berechting behoort tot

„de competentie van een residentierechter, door dien

„residentierechter, voor „gezien" geteekende machtiging

„van den ambtenaar van het openbaar ministerie, aan

„wien de kwitantie van den tot de ontvangst bevoegden

„ambtenaar door den beklaagde zal moeten worden

„overgebracht binnen den tijd bij de machtiging te

„bepalen.

„Het voorschrift van dit artikel brengt geene

veran-„dering te weeg in de bevoegdheid tot het aangaan van

„transaction, in de gevallen waarin de wettelijke veror-d e n i n g e n veror-die veroorloven".

Een model voor de in de 2e alinea bedoelde mach-tiging is als bijlage C hierachter opgenomen.

De laatste alinea handelt over de gevallen, waarin de Directeur van Financiën bevoegd is in een schikking te treden, tengevolge waarvan dan de vervolging wordt gestaakt, n.1.

a. ter zake van de in- en uitvoerrechten St. 1882 No. 240 art. 29.

b. „ „ „ den accijns op gedistilleerd „ 1898 „ 90 „ 87.

e. „ „ „ „ „ „ petroleum „ 1886 „ 249 „ 51.

d. „ „ „ „ „ „ lucifers „ 1893 „ 301 „ 42.

3e. intrekking van de klachte in het geval van hoon of beleediging, mits die geschiede vóór de sluiting van het onderzoek ter terechtzitting en vergezeld ga van de betaling in handen van den griffier van het bedrag der reeds gemaakte kosten (al. 4 en 5 van artikel 23« S.v.

4e. als blijkt dat beklaagde reeds ter zake van het zelfde feit heeft terechtgestaan, daaromtrent reeds door den rechter is beslist en die uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan. (Sv. art. 389).

5e. wanneer aan inlandsche hoofden amnestie of abolitie is verleend (R. R. art. 52 al. 2 en S.v. 390 al. 1).

6e. indien de dader vóór het aanvangen der vervolging of gedurende den loop van het geding is overleden,

— 26 —

met uitzondering van het verhaal van boete of de verbeurte van bepaalde voorwerpen, in zaken van over-treding op het stuk van 's lands middelen en pachten, alles volgens de bepalingen en onderscheidingen in de artt. 392 — 395 S.v. vervat, (art. 31 A. B., artt. 390 al. 2 en 391 S.v.).

7e. Als de machtiging van den Gouverneur-Generaal tot strafvervolging ontbreekt in de gevallen, waarin zij vereischt wordt. (art. 84 R. R. jcto art. 3 van Stbl. 1867 no. 10 jctis Stbl. 1908 no. 346 en 347).

8e. krankzinnigheid van den beklaagde, waaromtrent art. 396 S.v. bepaalt :

„Indien een persoon na het plegen der daad, welke

„tot strafvervolging kan aanleiding geven, is krankzinnig

„geworden, en die staat wordt erkend door den rechter,

„die van de zaak moet kennis nemen, wordt de straf-v o r d e r i n g geschorst tot na de herstelling straf-van den be-k l a a g d e ; alles behoudens de bepalingen en onder-s c h e i d i n g e n in artikel 397 en 398 voorkomende.'"

Zie ook: art. 48 van Stbl. 1897 no. 54.

al. 1. rechtsgebied. Een omschrijving van het rechts-gebied vindt men in art. 116b R. O. en de daaronder staande aanteekeningen.

al. 1. gepleegde strafbaar feit. Waar de beklaagden wonen doet dus niets ter zake.

Door deze redactie wordt dus voor de residentiege-rechten de mogelijkheid voorkomen, dat verschillende ambtenaren van het openbaar ministerie zich met een-zelfde zaak bemoeien, zooals bij de raden van justitie mogelijk is. Vergelijk art. 12 S.v.

al. 1. bevoegdheid. Een omschrijving van de bevoegd-heid der gerechten is te vinden in art. \\§g R. O. e n i n de aanteekeningen daaronder.

al. 2. onderzoek. Ter toelichting van dit artikel wordt door den Minister van Koloniën het volgende aange-teekend (Oph. I I bldz. 7): „In de thans ontworpen artikelen is er naar gestreefd twee afwijkende gevallen uit elkaar te houden. Vooreerst kon het geschieden, dat de ambtenaar, belast met de functiën van het openbaar ministerie bij het residentiegerecht van de opsporings-ambtenaren een procesverbaal ontvangt, dat hem onvol-ledig voorkomt, zoodat hij ter aanvulling persoonlijk gaat verhooren houden, onderzoekingen doet of den

— 27 —

officier van justitie daartoe om diens tusschenkomst vraagt. I n de tweede plaats kan hij van de plaats ge-grepen overtreding kennis bekomen door een klacht of aangifte, naar aanleiding daarvan zelf een onderzoek instellen en daarbij ontwaren dat hij de hulp van op-sporingsambtenaren noodig heeft, die hem door den officier van justitie wordt verschaft."

Modellen voor het proces-verbaal van het te houden onderzoek zijn als bijlagen A en B hierbij gevoegd. De oproeping van den verdachte of de getuigen geschiedt bij gewonen brief. Aan te bevelen, om begrijpelijke redenen, is de oproeping van den verdachte bij gesloten brief. Wanneer hij aan die oproeping geen gehoor geeft, dan moet daarin eenvoudig worden berust, want dwang-middelen zijn nergens gegeven 1).

al. 3. klachten en aangiften. I n het nader rapport van den Minister van Koloniën wordt hieromtrent aan-geteekend (Oph. IV blz. 123 en 124: „Onder de amb-tenaren in artikel 2 van het Reglement op de straf-vordering opgenoemd, komen de ambtenaren van het openbaar ministerie bij de residentiegerechten niet voor.

Een uitdrukkelijke wetsbepaling zal derhalve het recht tot het ontvangen van klachten en aangiften moeten toekennen. De bezwaren door den Raad van State tegen het desbetreffende in de voordracht van den onderge-teekende overgenomen indisch voorstel zijn de volgende":

„Primo. De bedoelde ambtenaren zijn jeugdig 2) en onervaren en zullen bij gebreke van aan hen onder-geschikt personeel voor het onderzoek der klachten en aangiften in den regel de hulp van andere ambtenaren

1) K o r e v a a r heeft in de 1ste uitgave gemeend t e mogen aanbevelen om a a n voldoende ontwikkelde personen (verdachten en getuigen) door den A . O . M . ontworpen v r a a g p u n t e n toe t e zenden, welke zij dan, b e a n t w o o r d , moeten terugzenden. E r werden ook modellen voor gegeven.

Dergelijke wijze v a n onderzoek is echter in strijd met de wet en elke bewijskracht ontbreekt mitsdien a a n dergelijke bescheiden.

D e wet kent alleen verhooren door den A . O . M . zclven of door andere autoriteiten, na tusschenkomst v a n den officier v a n justitie.

2) Herhaaldelijk w o r d t dit woord „ j e u g d i g " v a n den a m b t e n a a r van het openbaar ministerie gebruikt. D e adviseurs en rapporteurs schijnen den werkelijken toestand v a n het c o n t r o l e u r s -corps niet te k e n n e n , w a n t menschen tusschen 30 tot 45 j a a r k a n men moeilijk „ j e u g d i g "

noemen.

K o r e v a a r neemt de uitzondering, niet den regel. Deze is dat al te dikwijls de functien worden opgedragen aan al te jongen a m b t e n a r e n B.B. m a a r hetzelfde bezwaar b e s t a a t bij d e o p d r a c h t a a n jeugdige, onervaren gedradueerden.

— 28 —

noodig hebben en daartoe vooraf de tusschenkomst van den officier van justitie moeten inroepen".

„Secundo. De Raad acht het wenschelijk, dat de aan-giften en vooral bij klachtdelicten, de klachten reeds ééne phase bij andere en meer bevoegde ambtenaren heb-ben doorloopen alvorens bij de bedoelde ambtenaren ter vervolging te worden aangebracht".

„Blijkbaar tot nadere adstructie van zijne bezwaren, voert de Raad van State aan, dat bij klachtdelicten de klacht als element der strafvervolging en ook met het oog op eventueele intrekking, formeel moet vaststaan en door bevoegde handen geconstateerd. De Raad acht het zeer wenschelijk dat dergelijke klachten en ook aangiften als gevolg van verstandige bespreking wellicht reeds in de geboorte worden gesmoord. N u k o m e n zij nauwelijks voor jonge en onervaren ambtenaren, die verplicht zijn ze aan te nemen en door te zenden en reeds dadelijk maatregelen te nemen tot nasporing en onderzoek".

„Ook het tweede bezwaar en het nader door den Raad aangevoerde kunnen, zegt de minister van Koloniën, niet overtuigen, dat aan de ambtenaren van het openbaar minis-terie bij de residentiegerechten het recht moet onthouden worden om klachten en aangiften te ontvangen betreffende strafbare handelingen, tot wier vervolging zij bevoegd zijn. Gevaarlijk kan het zijn aan eenig bestuursambtenaar de bevoegdheid toe te kennen „eene klacht te smoren".

Alleen het openbaar ministerie behoort daarover te kunnen oordeelen en de Nederlandsch-Indische wet verplicht geenszins om ter zake van elke strafbaar gebleken daad eene vervolging in te stellen. Dat in de laatste jaren tegen den wil van de beleedigde partij geene vervolging ter zake van mishandeling wordt ingesteld, blijkt uit eene missive van den Procureur-Generaal dd. 5 September 1892 No. 1588. Het aannemen der klachten en het onderzoek daarvan bindt niet om tot eene vervolging over te gaan. Niet duidelijk is het dat het hooge college in het algemeen kan spreken van eene verplichting tot „doorzending." De te ontvangen klachten mogen toch alleen betrekking hebben op feiten, welke tot de competentie der residentiegerechten behoo-ren en de doorzending kan dus alleen plaats hebben aan ambtgenooten, die na ontvangst hebben te beslissen

over de vervolging, behoudens de bevelen ven den officier van justitie.

- 29 —

Uit art. 23ö blijkt, dat niet de A. O. M., maar de officier van justitie beslist, of eenige overtreding al of niet vervolgd zal worden.

Artikel 8. tweede, derde en vierde alinea van dit Reglement luidt als volgt:

„De schriftelijke klachten en aangiften moeten worden

„onderteekend.'

-„De mondelinge klachten en aangiften zullen door den

„ambtenaar, die dezelve ontvangt, in geschrifte worden

„gesteld, en zoo door hem, als door den klager of

aan-„gever worden onderteekend, zoo deze kan schrijven."

„Indien de klager of aangever niet kan schrijven, zal

„daarvan melding worden gemaakt.

al. 4, 5 en 6; hoon of beleediging. Zie de artt.

289-292 S. E.

S. v. A R T . 2ib. (St. 1901 No. 15). D e a m b t e n a r e n v a n h e t o p e n b a a r m i n i s t e r i e bij d e r e s i d e n t i e g e r e c h t e n zijn g e -h o u d e n om, z o o d r a o v e r t r e d i n g e n , d i e t o t d e r e c -h t s b e v o e g d -h e i d dier g e r e c h t e n b e h o o r e n , tot h u n n e k e n n i s k o m e n , d e n officier v a n justitie d a a r v a n bericht t e g e v e n .

O n v e r m i n d e r d h u n n e v e r p l i c h t i n g o m dadelijk w e r k z a a m t e zijn, m o e t e n zij d e voorschriften o p v o l g e n , d i e d e officier v a n justitie h u n , t o t h e t doen v a n o n d e r z o e k of v e r v o l g i n g , geeft.

Zij zijn verplicht een n a u w k e u r i g register t e h o u d e n v a n alle door h e n b e h a n d e l d w o r d e n d e zaken, m e t duidelijke v e r m e l d i n g van h a r e n aard, v a n d e d a a r i n b e t r o k k e n p e r -sonen, van h e t g e e n d a a r i n is g e s c h i e d of verricht, en w a n n e e r , d o o r wien, en op w e l k e wijze zij zijn a f g e d a a n .

V a n dit r e g i s t e r m o e t e l k e d r i e m a a n d e n , of b i n n e n zooveel k o r t e r e n tijd als d e officier van justitie d i e n s t i g oordeelt, een volledig afschrift aan h e m w o r d e n i n g e z o n d e n .

al. 1. bericht. I n het oorspronkelijk ontwerp was in het correspondeerend art. 40b de bepaling opgenomen, dat, behalve voor overtredingen betreffende politiestraf-reglementen en keuren van politie, waartegen slechts geldboete werd bedreigd, alle stukken in zake aangiften

— 30 —

en klachten moesten worden doorgezonden aan den officier van justitie (Oph. I I blz. 13).

De redactie werd gewijzigd, omdat naar het oordeel van den Raad van State die bepaling toescheen de grens van het toezicht op de taak, welke de ambtenaren van het openbaar ministerie bij de residentiegerechten is opgedragen, te overschrijden, en tot veel omslag en vertraging, in strijd met de bedoeling der uitbreiding van de competentie der residentiegerechten, te moeten leiden. (Oph. I I blz. 24).

De thans aangenomen regels zijn in overeenstemming met die betreffende het toezicht op de officieren van justitie in S.v. art. 16 en R. O. art. 144 sub. 1.

al. 3. register. Een model voor dit register volgt als model D hierachter.

De verplichting tot inzending van een afschrift van het register stelt den officier in de gelegenheid te con-troleeren of aan het voorschrift in de eerste alinea van het artikel opgelegd, is voldaan.

S. v. A R T . 2 3 C . (St. 1901 N o . 15). O p d e n a m b t e n a a r v a n h e t o p e n b a a r ministerie bij h e t r e s i d e n t i e g e r e c h t zijn d e a r t i k e l e n 15 en 17 v a n dit R e g l e m e n t toepasselijk.

Art. 15 S.v. luidt:

„De ambtenaren van het openbaar ministerie en de

„hulp-officieren hebben het recht om, in de uitoefening

„van hunne ambtsverrichtingen, de openbare burgerlijke,

„of de gewapende macht onmiddellijk in te roepen".

Zooals de Minister van Koloniën in zijn missive van 10 J u n i 1899 1> Ai No. 46. (Oph. I I blz 4) doet op-merken, is deze bepaling van toepassing verklaard met het oog op de bevoegdheid van den A. O. M. tot ten-uitvoerlegging van de vonnissen, door den residentie-rechter gewezen. Zie ook art. 338 S.v., inhoudende, dat de straffen worden ten uitvoergelegd op bevel van den ambtenaar van het openbaar ministerie bij het college, hetwelk in eersten aanleg heeft gevonnisd en vgl. art. 55 R. O. jcto art. 116d ibid.

De sanctie van het voorschrift in art. 15 S.v. is te vinden in art. 167 S. E. (168 S. I.)

Art. 17 S.v. luidt:

— 31 —

„Zij zullen zorg dragen voor de verzending, de

„beteekening en de uitvoering der bevelschriften, die

„door den rechter in het beleid der zaak worden gegeven".

Vgl. de artt. 199, 200, 201 en 205 S.v.

Ten aanzien der dagvaardingen, beteekeningen en andere exploiten zie de artt. 422 — 224 S.v. (aanteekening S.v. op art. 199) en de modellen E. F. H. I. en J. hierachter.

R È G L E M E N T O P D E S T R A F V O R D E R I N G . Z E V E N D E T I T E L .

Van de rechtspleging in zaken van overtreding, ivelke

In document Dan hef (pagina 25-34)