• No results found

De gemachtigde en de verdediger behoeven niet uit de praktizijns te worden gekozen

In document Dan hef (pagina 39-43)

1) W a a r artikel 199 2e alinea o m t r e n t de beteekening der acte v a n oproeping in details een regeling bevat, t. w . beteekening a a n de persoon v a n den beklaagde d a n wel a a n zijn

•woning, d a n wel a a n zijn verblijf, is ernstige twijfel geoorloofd of met een beroep op a r t . 202, d a t d a a r o m t r e n t niets b e p a a l t , art. 210 S.v. d a t voor een geheel ander geval voorschrif-ten bevat, toepassing k a n vinden. O o k art. 178 S.v. k a n niet worden toegepast, i n h e t g e v a l d a t de persoon v a n den beklaagde niet is t e bereiken, zijn woning onbekend is en een laatste verblijf hier te l a n d e evenmin is te vinden. Ook al o m d a t het niet v a n toepassing is verklaard.

— 38 —

D e vordering der beleedigde partij w o r d t slechts t o e g e l a t e n , indien zij b e p e r k t is t o t vijf en z e v e n t i g g u l d e n of m i n d e r , en niet bij d e n b u r g e r l i j k e n r e c h t e r is a a n h a n g i g g e m a a k t . al. 1. gemachtigde, verdediger. TA& omtrent de betaling der kosten aan praktizijns, raadslieden, gemachtigden of verdedigers art. 412 S.v.

al. 3. vordering der beleedigde partij'. Deze vordering is nader omschreven in art. 163 S.v. en strekt tot het voegen in het geding, zonder voorafgaande dagvaar-ding, van een actie tot schadevergoedagvaar-ding, ingesteld door de door de overtreding beleedigde d.i. benadeelde partij.

Deze actie wordt gelijktijdig met de strafzaak behandeld en beslist en moet ingesteld worden vóór den aanvang van het getuigenverhoor.

De uitspraak op de vordering d e r beleedigde partij geschiedt bij het vonnis, dat op de dagvaarding wordt gewezen (S.v. art. 174 sub 5), en het bedrag der schade-vergoeding wordt verhaald op de wijze voor de uitvoering van vonnissen in burgerlijke zaken voorgeschreven (S.v. Art. 354 al. 2.)

De A. O. M. heeft zich met de invordering niet in te laten, evenmin als hij ter terechtzitting op de vordering der zoogenaamde civiele partij gehoord wordt.

S.v. A R T . 202. (St. 1901 N o . 15). H e t o n d e r z o e k o p d e t e r e c h t z i t t i n g , d e beslissing en d e u i t s p r a a k , g e s c h i e d e n o p dezelfde wijze als bij d e n vierden titel t e n aanzien v a n h e t r e c h t s g e d i n g o p d e t e r e c h t z i t t i n g van den r a a d v a n justitie in z a k e n v a n misdrijf is v o o r g e s c h r e v e n , b e h o u d e n s :

1°. d a t h e t o p m a k e n en b e t e e k e n e n e e n e r lijst v a n g e -t u i g e n w e g v a l -t ;

2°. d a t in h e t g e v a l voorzien bij art. 137 d e griffier een desbetreffend u i t t r e k s e l v a n h e t p r o c e s v e r b a a l d e r t e r e c h t -zitting t o e z e n d t a a n d e b e v o e g d e autoriteiten, o p d a t d e w e i g e r a c h t i g e g e t u i g e zal w o r d e n v e r v o l g d en v e r w e z e n t o t d e straf w e l k e t e g e n onwillige g e t u i g e n is b e d r e i g d .

vierden titel. De artikelen van den aangehaalden vierden titel volgen onder artikel 204 hierachter.

E e n a n d e r e uitzondering, d a t nl. geen acte van beschuldiging w o r d t o p g e m a a k t , is vervallen.

I m m e r s de acten v a n besch. zijn afgeschaft. Zie Stbl. 1907 N o . 438.

— 39 —

In de oude bepalingen werden bij art. 202 de bepalingen van den vijfden titel van toepassing' verklaard, n.1. voor zoover bestaanbaar met de speciale voorschriften voor het residentiegerecht gegeven. Aangezien nu echter de vijfde titel weer naar den vierden verwijst en art. 202 naar den vijfden, was de raadpleging van de bepalingen noodeloos verward en bemoeilijkt. Reeds in de re-glementen voor de Buitenbezittingen werd dan ook met dit systeem gebroken en de nieuwe redactie is een navolging daarvan.

In het eerste ontwerp van dit artikel was ook naar den twintigsten titel verwezen. Deze verwijzing is vervallen om de redenen, welke in 's Ministers laatste rapport (Oph. IV blz. 80) vermeld zijn als volgt:

„De Raad van State maakt bezwaar tegen de uitdruk-kelijke vermelding van den twintigsten titel in artikel 202 alinea 2. I s het wel noodig en dus wel goed zulks te doen ? vraagt het hooge college ; het wekt den schijn op alsof andere titels van algemeenen aard niet toepas-selijk zijn. De twintigste titel heeft tot opschrift : „Van het bewijs der misdrijven en overtredingen" en maakt een integreerend deel uit van het reglement, waarvan het opschrift thans de rechtspraak der residenten in overtredingszaken vermeldt en voortaan de rechtsmacht der residentiegerechten in overtredingszaken zal om-vatten."

De Min. v. Koloniën erkende de juistheid der opmerking.

Voor zoover het dus nog niet uit het bij St. 1901 No.

15 gewijzigde opschrift mocht blijken, is h i e r ' s wetgevers bedoeling te kennen gegeven, dat alle algemeene bepa-lingen in het Reglement op de strafvordering ook mutatis mutandis voor de residentiegerechten gelden. Hieronder vallen m. i. de artt. 108, 109, 123 en 124 omtrent samen-hangende misdrijven (overtredingen), de artt. 121 en 122 over inzage en afschrift van stukken in het belang van de verdediging, art. 210 omtrent de beteekening der dagvaarding aan personen wier verblijf onbekend is *)>

den twaalfden titel omtrent de wijze van rechtspleging jegens hen die den eerbied schenden aan de openbare macht verschuldigd, den dertienden titel over regeling van rechtsgebied, den veertienden titel betreffende de

l) Zie de noot op blz. 36.

— 40 —

wraking en verschooning van rechters enz., den acht-tienden titel over de opschorting en vernietiging van vonnissen uit hoofde van bepaalde omstandigheden, de artt. 363 — 365, 368 en 369 omtrent gevangenen en gevan-genissen, den twintigsten titel omtrent het bewijs der misdrijven en overtredingen, den een en twintigsten titel omtrent het vervallen, ophouden en te niet gaan van vervolgingen en straffen en den twee en twintig-sten titel, bevattende bepalingen van gemengden aard.

Bovendien zijn uitdrukkelijk van toepassing verklaard de vierde titel bij art. 202 en de zeventiende titel bij artikel 208.

S.v. ART. 203 (St. 1901 N o . 15). I n d i e n d e r e s i d e n t i e -r e c h t e -r v a n o o -r d e e l is, d a t d e o p g a v e v a n d e in het sch-riftelijk b e v e l v a n o p r o e p i n g aan d e n b e k l a a g d e t e n l a s t e g e l e g d e o v e r t r e d i n g e e n i g e w i j z i g i n g of a a n v u l l i n g behoeft, k a n hij die vóór d e u i t s p r a a k d a a r i n a a n b r e n g e n , zoowel a m b t s h a l v e als op h e t v e r z o e k v a n den a m b t e n a a r v a n h e t o p e n b a a r m i -nisterie, m i t s de w i j z i g i n g of a a n v u l l i n g d e ten laste g e l e g d e o v e r t r e d i n g niet in een a n d e r s t r a f b a a r feit d o e t v e r a n d e r e n . D e w i j z i g i n g of a a n v u l l i n g w o r d t den b e k l a a g d e b e k e n d g e m a a k t , d i e v o o r t s in d e g e l e g e n h e i d w o r d t g e s t e l d zich d a a r o v e r uit t e l a t e n .

V a n een en a n d e r w o r d t m e l d i n g g e m a a k t in h e t p r o c e s -v e r b a a l d e r t e r e c h t z i t t i n g .

Als toelichting op deze bepaling zegt de Minister in zijn nader rapport (Oph. IV blz. 81) het volgende :

„Bij nadere overweging acht de ondergeteekende het noodzakelijk in plaats van het weggevallen art. 203 eene bepaling op te nemen, welke den residentierechter veroor-looft op het voetspoor van artikel 246 van het zoogenaamd Inlandsch reglement, zooals het wordt gelezen ingevolge St. 1898 no. 66, het schriftelijk bevel tot oproeping van beklaagde aan te vullen. De ambtenaren van het open-baar ministerie bij de residentiegerechten zullen niet uit de rechterlijke macht worden getrokken en het laat zich aanzien dat zij meermalen in de juiste omschrijving van de ten laste gelegde overtreding zullen falen. Al hebben zij het materieele feit behoorlijk vermeld, lichtelijk zullen

— 41 —

zij nalaten alle elementen der strafbare overtreding op

In document Dan hef (pagina 39-43)