• No results found

Tussen Arrogantie, Waardering en Nieuwsgierigheid Anton Willem Nieuwenhuis (1864-1953) en de volkenkunde van de negentiende eeuw

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Tussen Arrogantie, Waardering en Nieuwsgierigheid Anton Willem Nieuwenhuis (1864-1953) en de volkenkunde van de negentiende eeuw"

Copied!
61
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Tussen Arrogantie, Waardering en Nieuwsgierigheid

Anton Willem Nieuwenhuis (1864-1953) en de volkenkunde van de negentiende eeuw

A.M.G. van Ginkel Rijksuniversiteit Groningen

1532383 Educatieve Master Geschiedenis

Koeriersterweg 58 Masterscriptie

9727 AE Groningen Prof. W.E. Krul

06-25387881 juni 2009

(2)

2

Inhoudsopgave

Inleiding 3

Hoofdstuk 1: Kolonialisme en expedities 7

Nederland in de negentiende eeuw 7

De koloniën 9

Anton Willem Nieuwenhuis in Nederlands-Indië 10

De eerste expeditie (1893-1894) 11

De tweede expeditie (1896-1897) 14

De derde expeditie (1898-1900) 18

Hoofdstuk 2: Van boeken en dagboeken 21

In centraal Borneo en Quer durch Borneo 21

Visie in de boeken 22

Dagboeken; verborgen geschriften 28

Visie in de dagboeken 32

Hoofdstuk 3: Van ontdekkingsreizen naar volkenkunde 34

Volkenkunde 34

Ontdekkingsreizigers en reisverslagen 35

Volkenkunde in Leiden 38

Hoofdstuk 4: Evolutionisme als wegwijzer 41

Herbert Spencer en Charles Darwin als ‘ontdekkers’ van evolutie? 41

Evolutionisme in de negentiende-eeuwse antropologie 42

E.B. Tylor als evolutionistisch antropoloog 44

Terug in Leiden 46

Hoofdstuk 5:Evolutionisme in Leiden? 48

Nieuwenhuis als volkenkundige 48

Van Nieuwenhuis’ volkjeskunde naar De Josselin de Jongs structuralisme 51 Conclusie: Ontdekkingsreiziger, volkenkundige, evolutionist? Of vooral een kind 53 van zijn tijd?

Nawoord 57

Bibliografie 58

Geraadpleegde archieven 58

Bronnen 58

(3)

3

Inleiding

Waarom had het televisieprogramma Groeten uit de rimboe1 zoveel enthousiaste kijkers? In dit programma beleven twee Nederlandse gezinnen en een Belgisch gezin een avontuur bij inheemse stammen in Kenia, Ethiopië en Mali. Komische situaties en grote cultuurverschillen passeren de revu, maar ook ontstaan er bijzondere vriendschappen. Beide culturen spreken na de ontmoeting over een „cultuurshock.‟2

Zijn we niet allemaal nieuwsgierig naar de levenswijze van deze mensen? Culturele antropologie is een actuele wetenschap in onze 21e eeuw waarin we te maken hebben met verschillende culturen binnen een klein land. Alleen al in Amsterdam vinden we volgens Quest auteur Berry Overvelde zo‟n 176 verschillende culturen.3 Dikwijls leven de verschillende culturen in harmonie samen, maar soms ontstaan er meningsverschillen tussen verschillende culturen. Zo maakt Geert Wilders zich sterk voor het beperken van de Islam in Nederland en de Tweede Kamer pleit voor het afschaffen van de automatisch verkregen tweede nationaliteit. Verschillende culturen kunnen botsen en onderling is er sprake van angst voor „de ander‟.

Daarnaast is de interesse in andere culturen, misschien wel meer dan ooit, aanwezig in onze cultuur. Al vanaf de ontdekkingsreizigen in de zestiende eeuw hebben we willen weten welke verschillende culturen er leefden in de rest van de wereld. Zowel gemotiveerd door een gevoel van superioriteit, als door een gevoel van nieuwsgierigheid. Beide gevoelens spelen nog altijd een rol bij onze interesse in „de andere wereld‟. Onze nieuwsgierigheid naar die andere wereld blijkt uit de interesse in programma‟s als Groeten uit de rimboe. Maar hebben we niet stiekem allemaal een superioriteitsgevoel ten opzichte van deze mensen die naakt rondlopen en geen internet hebben? Ik kan me niet aan het gevoel onttrekken dat dit soort programma‟s zoveel kijkers trekt omdat men alleen benieuwd is naar andere culturen. Vergelijkingen zijn vanaf het begin van de antropologie gemaakt en zullen nog dikwijls gemaakt worden. Vergelijkingen kunnen onbewust of bewust gemaakt worden. En bij de vergelijking kan sprake zijn van superieure of inferieure gevoelens.

In de negentiende eeuw, de eeuw van nationalisme, racisme en evolutionisme kwam de culturele antropologie op als nieuwe wetenschap. In het begin als amateurwetenschap, maar in de loop van de eeuw werd ze professioneler en kreeg ze een plek aan de universiteiten. Anton Willem Nieuwenhuis (1864-1953) leefde tijdens de opkomst van de

1 Groeten uit de rimboe werd in het voorjaar van 2008 uitgezonden door SBS6. Het kijkcijfer was hoog en dus

was de serie een groot succes. In het voorjaar van 2009 werd het vervolg op de serie uitgezonden, Groeten

terug. De inheemse stammen kwamen nu naar Nederland.

2 http://www.sbs6.nl/web/show/id=106203/langid=43, 18 mei 2009, 19.44 u. 3

(4)

4

antropologie als professionele wetenschap. Als arts ging hij naar Nederlands-Indië, als etnograaf/volkenkundige/antropoloog keerde hij terug. In Nederland kreeg hij een grote naam omdat hij als eerste Europeaan over het eiland Borneo reisde. Over zijn reizen op het eiland schreef hij twee boeken, In Centraal Borneo4 en Quer durch Borneo5. Deze werken hebben volgens auteur Jurjen van Goor tot op de dag van vandaag een belangrijke documenterende waarde. Nog steeds worden de boeken gebruikt als soort encyclopedie over Borneo en zijn inheemse bevolking.6

De naam Nieuwenhuis roept bij de Universiteit van Leiden gemengde gevoelens op. Enerzijds spreekt men met waardering over hem vanwege zijn onschatbare kennis over Borneo en haar bevolking. Maar anderzijds vindt men dat hij veel te simpel dacht en nauwelijks een bijdrage leverde aan de wetenschap. Dit kwam doordat hij vooral bezig was met zijn volken te beschrijven en geen theorieën of benaderingen ontwikkelde. Hierdoor bleef hij erg beschrijvend, en weinig analyserend. Toch is Nieuwenhuis een interessant persoon om onderzoek naar te doen. Enkele auteurs hebben geschreven over Nieuwenhuis‟ expedities, maar de artikelen gaan nauwelijks in op de persoon Nieuwenhuis en zijn geschriften. Alleen Bernard Sellato heeft een vrij algemeen artikel geschreven over de reizen van Nieuwenhuis. Daarnaast zijn er na het overlijden van de arts een paar In Memoriam stukken gepubliceerd, onder meer in het Tijdschrift van het Koninklijk Nederlandsch Aardrijkskundig Genootschap7 door C. Tj. Bertling en in het Jaarboek der Rijksuniversiteit te Leiden 1954 door J. Ph. Vogel.8

Jurjen van Goor heeft in zijn artikel „A.W. Nieuwenhuis (1864-1953): Explorer of Central Borneo‟9

en in zijn boek Indische avonturen10 uitgebreid geschreven over de arts. Maar ook zijn stukken gaan vooral over de reizen zelf, en geven geen echte analyse van Nieuwenhuis‟ boeken. Wel zegt hij dat Nieuwenhuis aanhanger is van het evolutionisme. Wel of geen aanhanger zijn van het evolutionisme, is echter een belangrijk aspect bij het bestuderen van negentiende eeuwse antropologen. Daarom zal ik werken aan de hand van de

4

A.W. Nieuwenhuis, In Centraal Borneo. Reis van Pontianak naar Samarinda (Leiden 1900).

5 A.W. Nieuwenhuis, Quer durch Borneo.Ergebnisse seiner Reisen in den Jahren 1894, 1896-97 und 1898-1900

(Leiden 1904-1907).

6

J. van Goor, Indische avonturen. Opmerkelijke ontmoetingen met een andere wereld (Den Haag 2000) 182.

7 C. Tj. Bertling, ‘In Memoriam A.W. Nieuwenhuis’, Tijdschrift van het Koninklijk Nederlandsch Aardrijkskundig Genootschap 70 (1953) 421-422.

8

J. Ph. Vogel,‘In Memoriam A.A. Nieuwenhuis (22 mei 1864-21 september 1953)’, Jaarboek der Rijksuniversiteit

te Leiden 1953 (Leiden 1954) 119a-119b. 9

J. van Goor, ‘A.W. Nieuwenhuis (1864-1953): explorer of Central Borneo’, in: Victor T. King, ed., Explorers of

South-East Asia. Six lives (New York 1995) 229-280.

(5)

5

volgende vraagstelling: In hoeverre werd de visie op de inheemse bevolking van Borneo van

de arts en antropoloog A.W. Nieuwenhuis (1864-1953) tijdens zijn reizen (1889-1901) over het eiland bepaald door de stroming van het evolutionisme?

Om tot een conclusie te kunnen komen over dit onderwerp werk ik aan de hand van de volgende opzet. De biografie is verweven door de hele scriptie, daarom is er geen apart biografisch hoofdstuk. Op die manier wil ik dat het echt een verhaal is om te lezen. Bij een educatieve master hoort mijns inziens een verhaal. In het onderwijs is het vertellen van verhalen een essentieel onderdeel van het vak geschiedenis. Daarom heb ik mijn masterscriptie willen schrijven op een verhalende manier. Het eerste hoofdstuk begint met de jonge jaren van Nieuwenhuis. Daarnaast is in dit hoofdstuk aandacht voor Nederland en zijn koloniën. Het grootste gedeelte gaat over de drie expedities die Nieuwenhuis maakte op Borneo. Naast zijn gepubliceerde boeken en artikelen heeft Nieuwenhuis dagboeken bijgehouden over zijn reizen. Deze dagboeken zijn echter nog nooit gebruikt voor onderzoek. In het tweede hoofdstuk komen zowel deze dagboeken als de gepubliceerde werken aan de orde. Op die manier wil ik een beschrijving en analyse geven van de visie van Nieuwenhuis op de bevolking van Borneo. In dit hoofdstuk is er aandacht voor de heersende discussie over het feit over Nieuwenhuis‟ werk een antropologisch werk dan wel reisverslag is.

Het derde hoofdstuk gaat over de volkenkunde. Er wordt wat verteld over antropologie als wetenschap, maar ook over ontdekkingsreizigers en reisverslagen. Want Nieuwenhuis kan op verschillende manieren worden aangeduid, zowel als volkenkundige als als ontdekkingsreiziger. Het vierde hoofdstuk is een theoretisch hoofdstuk waarin het evolutionisme en de antropologie aan elkaar worden verbonden. Aan het eind van het hoofdstuk gaat het over de antropologie in Leiden. Dit is een opstapje naar het vijfde hoofdstuk, dat gaat over Nieuwenhuis als antropoloog in Leiden. Tot slot is in dit hoofdstuk aandacht voor de opvolger van Nieuwenhuis, De Josselin de Jong. Hij was van groot belang voor de ontwikkeling van de antropologie in Nederland. In het laatste, vijfde, hoofdstuk zal tenslotte aandacht worden geschonken aan de geschriften van Nieuwenhuis. In de conclusie zal dan tot slot een antwoord worden gegeven op de hoofdvraag.

Voor mijn onderzoek vormen de door Nieuwenhuis gepubliceerde werken over zijn reizen op Borneo de belangrijkste bronnen. Dit zijn In Centraal Borneo en Quer durch

Borneo. Ook verwijs ik af en toe naar de rede die Nieuwenhuis hield bij het begin van zijn

hoogleraarschap.11 Naast deze gepubliceerde werken zijn er de al genoemde dagboeken van

11

(6)

6

(7)

7

Hoofdstuk 1: Kolonialisme en expedities

Om een beeld te schetsen van Nieuwenhuis, zijn boeken en zijn visie, is het noodzakelijk om hem te plaatsen in zijn historische context. Nieuwenhuis is te zien als „een typisch kind van zijn tijd.‟ Zijn tijd was de negentiende eeuw. Een eeuw van grote veranderingen waaraan de hele maatschappij onderworpen was. In dit hoofdstuk zal de context van deze eeuw worden geschetst. Daarnaast zal ik wat vertellen over Nederland en zijn koloniën. Het gaat vooral over Borneo, het eiland waarop Nieuwenhuis zijn reizen maakte. Verder komen in dit hoofdstuk de drie expedities aan de orde.

Nederland in de negentiende eeuw

Anton Willem Nieuwenhuis werd op 22 mei 1864 geboren in Deventer als zoon van Arend Jan Nieuwenhuis en Johanna Schneider. Zij waren getrouwd op 23 juni 1863.12 Arend Jan was onderwijzer, en Johanna was moeder en huisvrouw. Al een jaar na de geboorte van Anton Willem werd de tweede zoon geboren, Arend Jan. Van hem is alleen bekend dat hij in 1865 werd geboren. In Deventer ging Nieuwenhuis naar de Hoogere Burgerschool en vanaf 1883 ging hij studeren aan de Universiteit van Leiden. Daar behoorde hij tot de stille, serieuze werkers. Maar hij vond ook tijd voor ontspanning. Zijn tijdgenoten herinneren zich hem als een ijverig lid van de in 1866 opgerichte studentenvereniging Pro Patria en als een van de beste schutters. Na een zesjarige medische studie behaalde hij in 1889 het diploma voor arts. In het jaar daarop promoveerde hij cum laude tot doctor in de medicijnen aan de Albert-Ludwigs Universiteit in Freiburg in Baden. Als officier van gezondheid der eerste klasse in militair-geneeskundige dienst in Nederlands-Indië vertrok hij, kort na zijn promotie, naar de kolonie.13

Vanaf 1883 ging Nieuwenhuis deelnemen aan de samenleving en werd hij zich bewust van de maatschappij waarin hij leefde. Het was een periode waarin nationalisme en politiek conservatisme belangrijk waren. In de vroege negentiende eeuw verdreven volkscultuur en het volksdenken de rationalistische en empirische benaderingen van de achttiende eeuw. De nieuwe houding werd gekenmerkt door nostalgie naar het verleden, men verlangde vooral terug naar de Middeleeuwen als tegengesteld aan de Klassieke ideeën die overheersten in de Verlichting. De periode van de culturele Romantiek was begonnen. Op economisch gebied

12

Genlias database, www.genlias.nl, zoekterm: Arend Jan Nieuwenhuis, Toegangnr: 0207, Inventarisnr: 2872, Aktenummer: 53.

(8)

8

was de Industriële Revolutie in volle gang. De industrie werd in een hoog tempo uitgebreid en nieuwe technieken volgden elkaar op. De bourgeoisie controleerde de productie en de financiën maar was politiek en sociaal conservatief. Onder streng toezicht van de regering werd het laissez-faire principe ontwikkeld.14 Nieuwenhuis bevond zich aan het eind van al deze ontwikkelingen.

Toen hij vanaf 1883 aan de maatschappij ging deelnemen was de romantiek al grotendeels voorbij. Vanaf 1880 heerste er in de samenleving een geloof in vooruitgang. Enkele romantische dichters, conservatieven en socialisten stelden vragen over de consequenties van moderne technologie en industrie. Maar het grootste gedeelte van de bevolking was tevreden over de vooruitgang in wetenschap, economie en regeringsvorm. De late negentiende-eeuwse samenleving kon volgen velen worden gezien als historische bevestiging van de menselijke vooruitgang. Als zoon van een schoolmeester bevond Nieuwenhuis zich in de middenklasse. De middenklasse kreeg aan het eind van de negentiende eeuw steeds meer invloed. Door de opkomst van politieke partijen en het steeds algemener wordende kiesrecht konden burgers mee beslissen over de politiek. Naast de opkomst van de socialistische partij werd ook de liberale partij steeds groter. Nieuwenhuis kwam in de samenleving op het moment van verandering. Enerzijds waren er nogsteeds romantici die terug wilden naar het verleden. Zij vonden de industrialisatie een verkeerde ontwikkeling, voor hun moest de samenleving simpel blijven. Anderzijds was er een groot geloof in vooruitgang en politieke verandering. We zullen verderop zien dat Nieuwenhuis symbool kan staan voor deze dubbele gevoelens.15

Daarnaast waren in de negentiende eeuw twee belangrijke fenomenen aanwezig, namelijk racisme en nationalisme. Deze eeuw wordt door sommige historici dan ook wel “ The Great Age of Nationalism” genoemd. Het nationalisme was nauw verbonden met de romantiek en de loyaliteit aan de eigen groep hing samen met racisme. Het idee van blanke superioriteit werd algemeen geaccepteerd in de maatschappij. De koloniale verovering van drie eeuwen werd gezien als het bewijs voor de eigen superioriteit. Dit was een etnocentrisch oordeel op basis van Europese normen en waarden. Hier tegenover stonden de achttiende-eeuwse ideeën van de filosoof Rousseau. In zijn werk Discours sur l’origine et les fondements

de l’inégalité parmi les hommes (1755) schrijft hij over de „edele wilde‟. Hij had het idee dat

primitieve samenlevingen uit het verleden beter waren dan de ontwikkelde samenlevingen. Daarom wilde hij terug naar het primitieve. De ideeën van Rousseau kregen in de periode van

14 R.R. Palmer, Joel Colton en Lloyd Kramer, A history of the modern world (9e druk: New York 2004) 438. 15

(9)

9

de Romantiek veel aanhangers. De verheerlijking van het verleden komt ook terug in de opkomst van de historische romans zoals van Walter Scott. Nieuwenhuis leefde in een tijd van dubbele gevoelens. Enerzijds was er het gevoel van nationalisme en de daarbij horende superioriteit. Maar anderzijds was er de waardering voor het verleden en haar primitiviteit. Met de dubbele, dikwijls tegenstrijdige, gevoelens vertrok hij naar de Nederlandse koloniën. Daar kon hij zich zelf een beeld gaan vormen van „de andere wereld‟.

De koloniën

Vanaf de oprichting van de Verenigde Oost-Indische Compagnie in 1602 vormden de koloniën van Nederland een element van trots. De belangstelling voor de koloniën nam aan het einde van de negentiende eeuw toe, zowel op economisch als op cultureel gebied. Aan de internationale politieke wedloop om nieuwe kolonieën kon en wilde Nederland niet meedoen. Maar het beleid ten aanzien van vooral de Indische Archipel vertoonde allerlei kenmerken, die aan het moderne imperialisme worden toegeschreven. De kern was een intensieve bemoeienis met politiek, bestuur en cultuur van de koloniën. Dat leidde tot de vorming van de moderne koloniale staat in Nederlands-Indië. De exploitatie van Indië door het particuliere bedrijfsleven werd eveneens geïntensiveerd en tot ver buiten Java uitgebreid.16

Bestuurlijk vestigde het Nederlandse gezag zich tot in de uithoeken van de archipel. Dit was nodig, omdat anders Groot-Brittannië, Duitsland en Portugal delen van het gebied in beslag zouden nemen. Ook de particuliere ondernemingen hadden behoefte aan effectieve gezagsuitoefening. De expansie leidde tot een reeks gewapende conflicten met inheemse heersers, die een grote mate van zelfstandigheid gewend waren. Vooral in Atjeh werden bloedige oorlogen uitgevochten tussen 1873 en 1903. De bestuurders streefden enerzijds naar behoud van de eigen inheemse culturen in de archipel, die werden intensief bestudeerd. Anderzijds wenste men moderne ontwikkeling van de bevolking om deze zo tot grotere welvaart en een hoger levenspeil te brengen. Bij de ontwikkeling speelde het beschavingsoffensief een belangrijke rol. Vanaf 1900 wilden de Nederlandse bestuurders de inheemse bevolking beschaving bijbrengen. Dit leidde onder meer tot een systematische bevordering van onderwijs aan de inheemse bevolking. In datzelfde kader ontplooiden zending en missie veel activiteiten. Het overheidsbeleid ten gunste van de bevolking vertoonde parallellen met het beschavingsoffensief in het moederland. Bovendien was het

16

(10)

10

beleid gericht op het gevoel een „ereschuld‟ te vereffenen te hebben vanwege de exploitatie tijdens het cultuurstelsel.17

Anton Willem Nieuwenhuis in Nederlands-Indië

Als arts vertrok Anton Willem Nieuwenhuis naar Batavia. Vanaf daar werd hij in 1891 uitgezonden naar Sambas in West-Borneo. Hier wijdde hij zich naast zijn medische werkzaamheden aan ethnologisch onderzoek. Zijn grote voorliefde voor ethnologie vulde al zijn vrije tijd. Tijdens zijn verblijf op Sambas deed hij veel kennis op van land en volk. Op grond van deze dubbele kennis, van geneeskunde en etnologie, nam hij vanaf 1893 deel aan aan de wetenschappelijke expeditie van Prof. G.A.F. Molengraaff

(1860-1942) naar Midden-Borneo.18 Het woord Borneo komt van het plaatselijke woord Bruni dat verwijst naar een Islamitische handelsstad in het noordwesten van het eiland. De naam Bruni of Borneo werd vervolgens gebruikt om het gehele eiland, dat ook wel Kalimantan wordt genoemd, aan te duiden. Borneo ligt op de evenaar tussen de zevende graad op de noorderbreedte en de vierde graad zuiderbreedte. Het is het op twee na grootste eiland ter wereld, na Groenland en Nieuw-Guinea. De evenaar scheidt het eiland in een noordelijke en een zuidelijke helft van vrijwel gelijke omvang. Borneo strekt zich uit over een lengte van ruim 1300 kilometer en heeft een natuur van woud en bergen.19

Nederland was al vanaf 1780 aanwezig op het eiland. Door allerlei conflicten en moeilijkheden met Britse kolonisators varieerde de intensiteit van de Nederlandse overheersing. De grote Nederlandse interesse voor Borneo begon aan het eind van de negentiende eeuw, toen de algemene aandacht zich ging verplaatsen van Java naar de hele archipel. Zo ook op Borneo. Vanaf 1880 werd Nederland hier politiek actief. De binnenlanden van Borneo bleven echter onbekend terrein. Het contact met de inheemse Dajak bleef beperkt tot de bevolking die in de kustgebieden woonde. Zij voerde handel met het binnenland, en verkocht de producten door aan de Nederlanders. Borneo was een belangrijke economische bron voor bosproducten, en in een latere periode aardolie. De aardolie werd niet door de

17

J. van Goor, Indische avonturen. Opmerkelijke ontmoetingen met een andere wereld (Den Haag 2000) 212-216.

18

J. van Goor,’A.W. Nieuwenhuis (1864-1953): explorer of Central Borneo’, in: Victor T. King, ed., Explorers of

South-East Asia. Six lives (New York 1995) 229-280, aldaar 233.

(11)

11

inheemse bevolking verhandeld, maar door de Nederlanders zelf.20

Bij de groei van activiteiten in de binnenlanden hoorde een toename in het cartografische onderzoek op Borneo. In de jaren 1890 volgde een periode van verandering in de binnenlanden van Borneo. Toenemende betrokkenheid van de Nederlandse regering volgde op de economische activiteiten. De regering had tot dan toe afkeurend gestaan tegenover expedities naar gebieden die nog niet onder Nederlands gezag waren. De expedities werden gezien als duur en gevaarlijk. Maar door de toegenomen bestuurlijke activiteiten werden de expedities beter te organiseren. Belangrijke organisaties voor het ondernemen van expedities waren het Aardrijkskundig Genootschap en de Maatschappij tot bevordering van

natuurkundig onderzoek der Nederlandsche Koloniën. Zij organiseerden expedities naar de

buitengewesten en de binnenlanden in.21

Het initiatief voor de expeditie op Borneo werd genomen door de resident van Borneo, S.W. Tromp. Maar de expeditie zelf werd georganiseerd door de Maatschappij tot

bevordering van natuurkundig onderzoek der Nederlandsche Koloniën. De maatschappij

steunde de expeditie over het eiland zowel moreel als financieel. De meeste voorbereiding werd gedaan door de resident van West-Borneo. Hij kreeg hierbij financiële steun van de Nederlandsch-Indische regering. Het belangrijkste doel van de expeditie was de wetenschappelijke exploratie van Centraal-Borneo. Nieuwenhuis ging mee als arts, maar speelde daarnaast ook een belangrijke rol in allerlei organisatorische aspecten. Ook kon hij een ethnografische collectie aanleggen. Hij verzamelde hiervoor attributen bij de inheemse bevolkingsgroepen. Dankzij zijn geneeskundige hulp aan de toen nog vrij wel onbekende Dajakbevolking kon hij langere tijd in de kampongs aan de rivieren verblijven. Daar kon hij de aanwezige Dajak intensief en intiem observeren.22

De eerste expeditie (1893-1894)

Deze eerste expeditie begon in 1893 en werd geleid door professor G.A.F. Molengraaff. Andere Europese deelnemers aan deze multidisciplinaire expeditie waren J. Büttikofer (1850-1927) voor zoölogie, H. Hallier voor botanie, G.A.F. Molengraaff voor geologie en A.W. Nieuwenhuis voor fysische antropologie, etnografie en als dokter.23 De expeditieleden

20

Van Goor, ‘A.W. Nieuwenhuis (1864-1953)’, 232.

21 Martin Bossenbroek, Holland op zijn breedst, Indië en Zuid-Afrika in de Nederlandse cultuur omstreeks 1900

(Amsterdam 1996) 56.

22

G.A.F. Molengraaff, Borneo-expeditie. Geologische verkenningstochten in Centraal-Borneo (1893-94) (Leiden 1900) ix.

23

(12)

12

verzamelden zich in november 1893 in het hoofdkwartier Semitau. De Dajak die mee zouden gaan met de expeditie arriveerden pas in februari 1894. Zij hadden gewacht op gunstige voortekenen en wilden pas daarna vertrekken. Op 26 februari 1896 vertrok de expeditie uit Semitau. Vanaf daar gingen ze naar Pontianak, dat aan de westkust lag. De bedoeling was om het eiland Borneo helemaal over te steken. Nieuwenhuis en Büttikofer verbleven van maart tot mei 1894 bij de boven Mandai, in het dorp van Nanga Raun, bij de Dajak. Ondertussen deed Molengraaff geologisch onderzoek. Daarna gingen Nieuwenhuis en Molengraaff terug naar Putussibau om zich klaar te maken voor een reis naar de Mahakam. Op 15 juni 1894 vertrok de expeditie uit Putussibau.24

De expeditie stak de Mahakam rivier over op 14 juli. In 1826 had de Duitser Georg Müller een poging gedaan om dwars door Borneo te reizen. Hij ging echter niet samen met de lokale bevolking, maar alleen met soldaten. Tijdens de expeditie werd hij door koppensnellende Dajak vermoord. De resten van Müller en zijn reisgenoten zijn nooit teruggevonden. Door deze moord was het lange tijd gedaan met verkenningstochten over

24

Bernard Sellato, ‘A.W. Nieuwenhuis across Borneo (1894-1994)’, Borneo Research Bulletin 25 (1993) 14-30, aldaar 17.

(13)

13

Borneo. De expeditie van Molengraaff was de eerste sinds 1826. De regionale politieke situatie was niet veel veranderd sinds het tijdperk van Müller. Door een aantal inheemse stammen werden er voorbereidingen getroffen voor een vijandelijke ontvangst. Althans, deze geruchten werden verspreid door een Dajakboodschapper die terugkwam van de Mahakam. De expeditieleden werden door deze omstandigheden gedwongen om terug te keren naar Pontianak. Ze keerden terug op 15 juli, en kwamen op 22 juli aan in Putussibau. Daar scheidden de wegen van Molengraaff en Nieuwenhuis.25

Nieuwenhuis vestigde zich gedurende drie maanden bij de Kajan Dajak in Tandjoeng Karang aan een zijrivier van de Kapoeas.26 Nieuwenhuis geeft in In Centraal Borneo een beschrijving van de opbouw van de bevolking:

„De Kajans aan den Mendalam vormen niet een stam, wel behooren zij allen tot de Bahau‟s, die hun stamland plaatsen in het bergland aan den bovenloop der Kajan-rivier of Apoe Kajan, het brongebied van den Kajan. De stammen, die er nu nog wonen, noemen zij gezamelijk Kenja, naar hunne gewoonte om dikwijls krijgsdansen (Kenja) uit te voeren. Deze Kenja zijn weer onder verdeeld in verschillende stammen, of liever groepen familiën, die bij elkaar wonen in lange, hoog boven den grond gebouwde huizen (oema), welke in den regel den naam dragen naar het riviertje, waaraan zij oorspronkelijk woonden. Zulke groepen trekken als een geheel of in gedeelten uit het stamland dikwijls weg, maar behouden toch hun naam, zoolang zij bij elkaar blijven. Zulk een vereenigd aantal huisgezinnen staat onder een hoofd; welke hoofden in Apo of Apoe Kajan weer meer of minder onderworpen zijn aan een opperhoofd.‟27

In Tjandoeng Karan kon Nieuwenhuis veel informatie verzamelen over het leven en de gewoontes van de bevolking. Ook leerde hij de taal en raakte hij bevriend met de hoofdman Akam Igau. Hoewel Nieuwenhuis door de Dajak werd geaccepteerd, betekende dit niet dat ze hem overal bij betrokken of hem op de hoogte stelden van alles wat er gebeurde. Bij bepaalde religieuze feesten werd hij bijvoorbeeld niet uitgenodigd. Informatie over de godsdienst en de geschiedenis verwierf hij maar langzaam. Nieuwenhuis‟ kwaliteiten als arts waren van groot belang voor de acceptatie van hemzelf door de Dajak. Hij kreeg voortdurend aanloop van nieuwsgierige bewoners en zieke leden van de bevolking. De gesprekken die hieruit voortkwamen vormden een bron van bijzonderheden over het dorpsleven. De verwachtingen die Nieuwenhuis en de Dajak van elkaar hadden liepen uiteen. Voor de Dajak was het niet voorstelbaar dat Nieuwenhuis alleen maar kwam om te zien hoe zij leefden, of dat het hem ging om het verzamelen van gebruiksvoorwerpen. Zij zochten dan ook wat anders achter zijn verblijf. Sommigen veronderstelden dat hij een handelaar was die producten zocht om thuis

25

Sellato, ‘A.W. Nieuwenhuis across Borneo (1894-1994)’, 17-18.

26 Van Goor, Indische avonturen, 182. 27

(14)

14

duur te verkopen. Anderen verklaarden zijn reis vanuit hun eigen achtergrond; beroemde hoofdmannen waren gewend grote reizen te maken, zowel voor de handel als om roem en bekendheid te verwerven en hun kenniskring uit te breiden.28

Nieuwenhuis zag de Dajak als de sleutel tot de boven Mahakam omdat zij bevriend waren met andere Dajak bevolkingsgroepen in dat gebied. Akam Igau raakte zo goed bevriend met Nieuwenhuis dat hij beloofde om hem mee te nemen naar het gebied boven de Mahakam. De enige voorwaarde hiervoor was dat Nieuwenhuis geen gewapend escorte zou meenemen. Eind 1894 keerde Nieuwenhuis terug naar Batavia. Daar maakte hij plannen voor een nieuwe expeditie. Maar vrij snel na zijn terugkeer was Nieuwenhuis opdracht om als arts deel te nemen aan de militaire expeditie op Lombok. Nadat de gevechten daar waren afgelopen was hij nog geruime tijd bezig met de nasleep ervan. Hij was zo druk met de ziektes en ellende van zijn patiënten dat hij nauwelijks tijd had om aan andere dingen te denken. Daardoor kon zijn plan voor een volledige doortocht door het binnenland van Borneo pas in de loop van het jaar 1896 worden verwezenlijkt. In 1895 keerde hij terug naar Batavia en zeilde naar Pontianak in februari 1896, op weg naar de tweede expeditie.29

De tweede expeditie (1896-1897)

Het was Nieuwenhuis‟ bedoeling om het plan van de mislukte eerste expeditie opnieuw uit te voeren. Dit keer slaagde hij er samen met zijn expeditieleden in om de reis over Borneo, van west naar oost, te maken. Deze expeditie duurde anderhalf jaar. Het grootste deel van de tijd werd besteed aan het observeren van de Dajak en het verzamelen van etnografisch materiaal. Meestal verliepen de werkzaamheden rustig. De gevaarlijke momenten duurden relatief kort en vonden vooral plaats op het moment dat de expeditie reisde van de ene verblijfplaats naar de andere. Dit waren de momenten dat de leden een nieuw gebied betraden.30

De tweede expeditie werd georganiseerd met dezelfde doelen als de eerste, namelijk wetenschappelijk onderzoek en het verzamelen van informatie over het binnenland. Dit laatste was een polititiek doel want de informatie was bestemd voor de Nederlands-Indische regering.31 Nieuwenhuis zei zelf over deze expeditie:

„Daar het wetenschappelijk onderzoek der onbekende streken het hoofddoel wezen moest van de reis, kon er van geheel alleen gaan geen sprake wezen, evenmin echter van eene expeditie op de schaal van die van 1894. Ik meende alzoo van de gelegenheid het meest partij te kunnen trekken

28

Van Goor, ‘A.W. Nieuwenhuis (1864-1953)’, 233-234.

29

Ibidem, 234.

30 Van Goor, Indische avonturen, 184-186. 31

(15)

15

door voor de verschillende takken van onderzoek geschikte helpers mede te nemen en slaagde hierin zoo, dat ik hopen kon, op het gebied van botanie, zoölogie, geologie en ethnologie bruikbare verzamelingen mede te brengen. De photografie zou hare hulp aan allen verleenen en tevens werd eene vluchtige topographische opneming van het te doorreizen terrein in het vooruitzicht gesteld.‟32

Deze tweede expeditie had Nieuwenhuis als leider. Verder waren er als deelnemers F. von Berchtold voor de zoölogische verzameling en J. Demmeni (1866-1939) om foto‟s te maken. De foto‟s die ik heb opgenomen in mijn scriptie zijn genomen door Demmeni. Ook nam Nieuwenhuis twee Indiërs uit Buitenzorg mee voor de botanica. Als Nieuwenhuis‟ persoonlijke hulp en kok werd de Indische jongen Midan meegenomen. Nieuwenhuis verbleef in Tandjoeng Karang van 7 april tot 15 juni om een beter begrip van de Dajak-taal te krijgen. Akam Igau, het hoofd van de Dajak, moet begrepen hebben dat er veranderingen op komst waren. Hij was een bereisd man en had de betekenis van geld en Europese gebruiken al leren kennen voordat hij kennis maakte met Nieuwenhuis. Ongetwijfeld wilde hij in de gaten houden wat Nieuwenhuis zoal deed maar ook wilde hij via de Nederlander in contact komen met het gouvernement. Akam Igau, noch de andere Dajak begrepen veel van de wetenschappelijke bedoelingen van de Nederlanders. Maar op politiek vlak hoopten ze toch gebruik te kunnen maken van de bezoekers.33

De directe leiding van de tocht was in handen van Akam Igau. Hij gaf aan hoe er gevaren moest worden en adviseerde Nieuwenhuis bij welke andere stammen ze het beste konden logeren. Ook gaf hij aan dat Nieuwenhuis zich voorbij de waterscheiding het beste kon richten op de hoofden Bo Belare, Kwing Irang en Bang Lok. Vooral van Kwing Irang kreeg hij veel steun. De expeditie vertrok op 3 juli 1896 vanuit Putussibau. Ze volgden een zuidelijk voetpad, lang de Bungan en de Bulit rivier.

32 Nieuwenhuis, In Centraal Borneo, 4-5. 33

Van Goor, ‘A.W. Nieuwenhuis (1864-1953)’, 235-239.

(16)

16

Hier verbleven ze een poosje om te controleren of er geen grote problemen te wachten stonden. Daarna daalden ze af naar de Penane en Kaso rivier aan de andere kant. Ze verbleven eerst bij de Pnihing en later bij de Kajan-Mahakam. In totaal spendeerden ze 8 maanden bij de boven Mahakam. De Dajak van de Mendalam en hun hoofd Akam Igau speelden een erg belangrijke rol bij alle gebeurtenissen.34

Bij het overtrekken van de bergen die naar het stroomgebied van de Mahakam voerden werd de sfeer grimmiger. In dit gebied woonde de Maleier Adam, die bepaald geen vriend van de Nederlanders was. Het noordelijke gedeelte van Borneo was Brits koloniaal gebied en heette Sarawak. Uit dit gebied kwam het volk van de Maleiers. De Dajak hadden dikwijls problemen met deze bevolkingsgroep en dit was ook het geval toen Nieuwenhuis bij hen verbleef. Adam verspreidde geruchten over de expeditie en dreigde zelfs Nieuwenhuis te vermoorden. Toen Adam in het stroomgebied van de Mahakam succes leek te hebben met zijn praatjes, bleek opnieuw de belangrijke waarde van Akam Igau. Om moeilijkheden te bezweren trok hij met een klein gezelschap Dajak voor de expeditie uit om de weg te verkennen en uit te leggen dat Nieuwenhuis en de zijnen met vreedzame bedoelingen waren gekomen. Hij ontleende zijn aanzien niet alleen aan zijn positie van stamhoofd en ervaren reiziger, maar ook aan het, voor de Dajak, symbolische bezit van een tijgertand.35

Veel langer dan hij had verwacht, van augustus 1896 tot mei 1897, verbleef Nieuwenhuis aan de bovenloop van de Mahakam. De verstandhouding met de daar wonende stammen ontwikkelde zich na een moeizame start veel gunstiger dan eerst mogelijk leek. Nieuwenhuis‟ voornaamste gastheer in het stroomgebied van de Mahakam was Kwing Irang, het stamhoofd van de Dajak. Ook hij drukte een sterk stempel op de expeditie en gebruikte de Nederlandse aanwezigheid voor eigen doeleinden. Hij vergezelde de expeditie rivierafwaarts naar Bang Lok en was aanwezig bij de ontmoeting met de sultan van Kutei.36

Opnieuw was het succes van de expeditie te danken aan de goede relatie met een belangrijk hoofdman. Zonder de medewerking van Kwing Irang had Nieuwenhuis nooit zo lang kunnen blijven. Tijdens dit gedeelte van de tocht werd de politiek veel belangrijker dan in de eerste maanden. Akam Igau en zijn volk waren al gewend aan de Nederlandse bemoeienis, maar de hoofden aan de Mahakam moesten hun houding nog bepalen. In individuele gesprekken trachtte iedere hoofdman Nieuwenhuis uit te horen om achter de bedoelingen van het gouvernement te komen. Het is niet onwaarschijnlijk dat de expeditie

34

Van Goor, Indische avonturen, 197-199.

35 Ibidem, 196. 36

(17)

17

opnieuw had moeten omkeren als Akam Igau de geruchtenstroom die Adam verspreidde niet had weten te stoppen.37

Zonder dat Nieuwenhuis het door had, was hij al snel betrokken bij de politiek aan de Boven-Mahakam. Hij werd door Kwing Irang gebruikt voor het oplossen van een probleem met Bo Belare. Dit was het stamhoofd van de Penihings. Het probleem moest worden opgelost tijdens een grote vergadering op 21 maart. Voor deze vergadering waren meer dan 400 man bijeen gekomen in het langhuis van Bo Belare. Alle stammen uit Midden-Borneo waren er vertegenwoordigd, en iedereen was in volle wapenuitrusting. Nieuwenhuis werd door Kwing Irang geïnstrueerd over wat hij wel en niet moest zeggen. Hij kreeg als eerste het woord, en zette zo de toon. Andere hoofden spraken daarna in dezelfde trant. De veiligheidsproblemen werden na veel discussie opgelost, en bevestigd in een door Nieuwenhuis geschreven brief. Toen dit alles was geregeld kon hij zich weer richten op het verzamelen en het inrichten van een kamp in het bos. Verscheidene mannen waren bereid om de Nederlanders te vergezellen. De vijf weken in dit kamp verliepen rustig. De Dajak waren goed van vertrouwen en daardoor kon Nieuwenhuis allerlei genealogische en andere gegevens over hun stam verzamelen.38

De reis langs de Mahakam eindigde op 5 juni 1897, toen de zes expeditieleden vertrokken uit Samarinda naar Surabaya en Batavia. In de dagen daarvoor hadden ze kennis gemaakt met de Sultan van Kutei. Bij hem hadden ze een uitgebreid diner, waar zelfs Europees eten uit blik bij aanwezig was. Op zijn terugreis naar Batavia sprak Nieuwenhuis met regeringsambtenaren en overtuigde hen om een derde expeditie te financieren. Dit maal was het doel de manieren en middelen te ontdekken die de Nederlandse regering kon gebruiken voor de uitbreiding van Nederlandse overheersing over de boven Mahakam en de boven Dajak regio‟s. Het ultieme doel tijdens een derde expeditie zou het vestigen van vrede en veiligheid zijn.39

37

Van Goor, Indische avonturen, 199-200.

38 Ibidem, 201-204. 39

Sellato, ‘A.W. Nieuwenhuis across Borneo (1894-1994)’, 19.

(18)

18

De derde expeditie (1898-1899)

In 1898 organiseerde Nieuwenhuis deze derde, en laatste, expeditie. Doel was het bezoeken van het Apo Kajan volk aan de Kajan rivier. Dit gebied lag ten noorden van de Mahakam. Deze derde expeditie had vooral politieke doelen. Als toevoeging werden dezelfde ethno-sociologische en medische doelen aangehouden. Opnieuw werd de expeditie geleid door Nieuwenhuis, en opnieuw gingen J. Demmeni en Midan mee. Daarnaast maakten J.P.J. Barth en H.W. Bier deel uit van de expeditie. Nieuwenhuis besloot om opnieuw van west naar oost te gaan, omdat hij wist dat de sultan van Kutei, die zelf zijn invloed wilde uitbreiden, hem zou tegenhouden als hij in het oosten zou beginnen.40

De expeditie vertrok uit Pontianak op 24 mei 1898, naar Putussibau, dat ze bereikte in juni. Maar pas op 18 augustus konden ze verder gaan. Ze moesten wachten tot de oogstfeesten voorbij waren. Pas daarna wilden de Dajak verder reizen. Ze hechtten veel waarde aan de oogstfeesten vanwege hun religie. Op 15 september bereikten ze Pangkalan Howong. Hier lag het beginpunt van het noordelijke voetpad, dat leidde van de boven Bungan naar de rivier van de Mahakam. Na enig topografisch werk bij de waterscheiding, vestigde de groep zich aan de Mahakam rivier op 24 september 1898. Nieuwenhuis en zijn expeditieleden spendeerden acht maanden in het boven Mahakam gebied. Ze bestudeerden mensen, hun gewoontes en talen, de dieren en planten en beklommen bergen voor topografisch onderzoek. Ze verzamelden producten van de materiële cultuur, die nu nog te bezichtigen zijn in het Volkenkundig Museum van Leiden. Wat Nieuwenhuis niet wist was dat de hoofdman Belare‟ had besloten om hem te doden. Waarschijnlijk in opdracht van de sultan van Kutei. Kwing Irang was echter vastbesloten om de Nederlanders te beschermen tegen Kutei en zijn medestanders. Hij kon voorkomen dat Belare‟ slaagde in zijn pogingen.41

40 Van Goor, ‘A.W. Nieuwenhuis (1864-1953)’, 278. 41

Sellato, ‘A.W. Nieuwenhuis across Borneo (1894-1994)’, 20.

(19)

19

De expeditie trok langs de Mahakam en bereikte Samarinda op 9 juni 1899. Nieuwenhuis vertrok op 17 juni naar Kwing Irangs dorp, samen met Bier, Demmeni en de Kajans. Vanaf daar organiseerde hij een onderzoeksreis naar de oorsprong van de Mahakam. Hiermee begon hij op 30 september. Nieuwenhuis‟ reis naar Apokayan, gepland voor 1900, was een lastige en lange onderneming. Als vertegenwoordiger van de Nederlandse koloniale regering bracht hij een formeel bezoek aan de sultan van Kutei. Deze had hem tegen gewerkt bij het tweede deel van zijn expeditie. Vanaf oktober 1899 tot april 1900 wachtte hij op voortgangsgesprekken met Kutei. Uiteindelijk was de beslissing in het voordeel van Nieuwenhuis. Maar de sultan wilde elk middel gebruiken om de uitbreiding van de Nederlandse overheersing op Centraal Borneo te verhinderen. Bovendien bleek het moeilijk om een gids te vinden om de Boh rivier op te gaan richting Apokayan. In mei 1900 positioneerde Nieuwenhuis zijn groep in een kamp in Long Boh. Nieuwenhuis moest hier nog drie maanden wachten.42

Uiteindelijk arriveerde in juni een telegram bij Nieuwenhuis. Het telegram werd gebracht door een boodschapper uit de inheemse bevolking. Het bericht was dat de boven Mahakam regio formeel onder directe Nederlandse overheersing was geplaatst. Op 6 augustus vertrok de expeditie eindelijk vanaf Long Boh met Kwing Irang. De expeditie bleef twee maanden in de Apokayan regio. Veel data werd er verzameld over de Kajan bevolking en zijn geschiedenis. De expeditie begon aan zijn terugtocht over de Boh op 4 november 1900, bereikte Long Iram op 3 december en Batavia op 31 december 1900. Nieuwenhuis was er als eerste Europeaan in geslaagd om dwars door Borneo het sultanaat van Kutei te bereiken. De expeditie had tot gevolg dat het vooraf onrustige gebied van de boven-Mahakam op vreedzame wijze onder civiel bestuur werd gesteld. Daarnaast produceerde de expeditie accurate kaarten van de regio‟s die voorheen nog niet bereisd waren, taalkundige studies en een wereld aan etnografische en historische informatie over lokale Dajakgroepen. Ook verzamelden ze belangrijke zoölogische en botanische collecties. Een groot aantal wetenschappelijke publicaties werd gebaseerd op de observaties en verzamelingen van de expedities.43

Tijdens zijn expedities hield Nieuwenhuis dagboeken bij waarin hij alles beschreef wat er onderweg gebeurde. Terug in Nederland werkte hij deze dagboeken uit tot twee enorme werken, In Centraal Borneo44 en Quer durch Borneo45 over de expedities en de

42

Ibidem.

43 Ibidem. 44

(20)

20

inheemse bevolking. De pionier Nieuwenhuis werd door de Nederlandse Regering beloond met een hoge koninklijke onderscheiding. In 1901 keerde hij terug naar Nederland. Na een korte vakantie in Italië werd hij feestelijk ontvangen in zijn geboorteplaats Deventer.46 In 1902 stond er over Nieuwenhuis in de krant:

„Zooveel waardeering en lof zijn den reiziger niet naar het hoofd gestegen, zijn eenvoud en de hooge ernst bij de uitvoering zijner grootsche taak, waren daarvoor borg. Moge het hem, in het belang van land en volk, gegeven zijn om naar Borneo terug te keeren, als de aangewezen man om er beschaving te brengen, onder de Nederlandsche driekleur en in naam der humaniteit.‟47

Er zijn nog wel plannen geweest voor een terugkeer naar het eiland, maar dit is bij plannen gebleven. Vanaf 1901 reisde Nieuwenhuis wel veel door Europa, maar in Nederlands-Indië kwam hij nooit weer.48

45

A.W. Nieuwenhuis, Quer durch Borneo.Ergebnisse seiner Reisen in den Jahren 1894, 1896-97 und 1898-1900

(Leiden 1904-1907).

46 C. Tj. Bertling, ‘In Memoriam A.W. Nieuwenhuis’, Tijdschrift van het Koninklijk Nederlandsch Aardrijkskundig Genootschap 70 (1953) 421-422, aldaar 421.

47

Djaoeh,’Een pionier van Borneo. Dr. A.W. Nieuwenhuis’, 216.

(21)

21

Hoofdstuk 2: Van boeken en dagboeken

In het vorige hoofdstuk heb ik de expedities van Nieuwenhuis beschreven. Zoals gezegd maakte hij tijdens de reizen aantekeningen in dagboeken. De dagboeken heeft hij daarna in Nederland uitgewerkt tot de boeken In Centraal Borneo en Quer durch Borneo. In dit hoofdstuk komen de werken en de dagboeken aan de orde. Eerst zal ik wat algemene informatie geven, en daarna ga ik in op de visie die blijkt uit citaten en opmerkingen van Nieuwenhuis.

In Centraal Borneo en Quer durch Borneo

De boeken van Nieuwenhuis zijn een belangrijke bron voor de materiële cultuur en de manier waarop mensen omgingen met planten, medische handelingen en agricultuur. Het ging om alle aspecten van het dagelijks leven van de Dajak. De artefacten die Nieuwenhuis verzamelde, weerspiegelen zijn belangstelling voor de cultuur. Deze artefacten worden tot op de dag van vandaag tentoongesteld in het Volkenkundig Museum in Leiden.. In Centraal

Borneo beschrijft Nieuwenhuis‟ eerste expeditie, van 1893-1894, en de tweede, van

1896-1897. Quer durch Borneo gaat over alle drie de expedities.

In Centraal Borneo bestaat uit twee delen die totaal zo‟n 700 pagina‟s omvatten. Het

is een „populair‟ boek, bedoeld voor het algemene publiek. Quer durch Borneo bestaat ook uit twee delen, van totaal 1000 pagina‟s. Dit werk bevat 170 prachtige zwart-wit foto‟s en achttien gekleurde fotoplaten van etnografische artefacten. Quer durch Borneo is meer een wetenschappelijk werk, met uitgebreide etnografische bijdrage over de gebruiken in de materiële cultuur van de groepen van centraal Borneo. De foto‟s bij de tekst zijn geselecteerd uit de fotoarchieven van Nieuwenhuis‟ expedities. De meeste zijn gemaakt door J. Demmeni, en een aantal ook door Nieuwenhuis zelf. Demmeni‟s foto‟s behoren tot de beste van zijn tijd. De nu 100 jaar oude foto‟s zijn waardevolle visuele getuigenissen. Ze getuigen van de grootsheid en schoonheid van de vrije Dajaktammen en hun oude en hedendaagse cultuur. 49

De boeken kunnen in essentie worden gezien als reisverslagen met beschrijvingen van de bezochte volkeren. Het gedrag van de bevolking werd geobserveerd en beschreven. Maar ondanks het feit dat Nieuwenhuis zich de inheemse talen eigen had gemaakt sprak hij niet met de bevolking over het leven en de sociale problemen. Nieuwenhuis gaf op deze manier geen informatie over de inter-persoonlijke relaties of over principes van cultuur en samenleving. Hij bleef bij het beschrijven van de bevolking en haar gewoontes. Vandaar dat het werk van

49

(22)

22

Nieuwenhuis door Koentjaraningrat meer werd gezien als reisverslag dan als antropologisch werk. Een interessant aspect van Nieuwenhuis‟ beschrijvingen was echter zijn grote aandacht voor oorspronkelijke medicijnen, kruiden en helende praktijken.50 Voor dit soort onderwerpen had hij als arts en etnograaf altijd speciale aandacht gehad. In het voorwoord van In Centraal

Borneo zegt Nieuwenhuis zelf over het doel van zijn werk:

„Bij het beschrijven mijner reizen en bevindingen in Borneo, heb ik mij tot taak gesteld niet alleen een reisverhaal te leveren, maar tevens de in hoofdzaak ethnologische gegevens, die ik kon verzamelen, daarbij in te vlechten. Uitgaande van de overtuiging, dat het juiste waarnemen van feiten en toestanden bij de volken die op lagen trap van ontwikkeling staan, en de eenvoudige beschrijving daarvan voor de ethnologie op dit oogenblik van het grootste belang zijn, heb ik er mij toe bepaald, om alleen datgene weer te geven, wat ik meen dat zeker overeenkomstig de werkelijkheid is, zonder het te toetsen aan meeningen of beschrijvingen van anderen. De moeilijkheden, die een vreemdeling ontmoet bij het onderzoek naar zeden en gewoonten van veel lager staande volken, zijn zoo groot, dat wel niemand volledigheid zal verwachten in de volgende schetsen uit zulk een virginaal gebied van studie als de stammen in Centraal-Borneo tot dusver vormden. En het waren nog bijzonder gunstige omstandigheden, die mij in staat stelden zooveel te verzamelen.‟ 51

Volgens de schrijver is het zijn werk dus een combinatie van een reisverslag en een antropologische beschrijving over de inheemse bevolking van Borneo. Uit dit voorwoord blijkt dat Nieuwenhuis deels een evolutionistische visie had. Zo heeft hij het over de toestand bij volken op lage trap van ontwikkeling en lagere staande volken.

Visie in de boeken

Nieuwenhuis wilde de manier van denken en de materiële cultuur van de inheemse bevolking begrijpen door zichzelf in de samenleving te plaatsen. Hij maakte dus gebruik van de zogenaamde participerende observatie. Zo kon hij de sleutel vinden tot het soms vreemde gedrag van de bevolking. Hij zegt hier zelf over:

„Het grootste voordeel is echter, zich te leeren verplaatsen in de denkwijze der bevolking en daarin een sleutel te vinden voor hare soms zeer zonderlinge handelwijze; dit is voor een ethnoloog wel absolute noodzakelijkheid.‟52

Hij wilde zich verplaatsen in de denkwijze van de bevolking om haar zo beter te kunnen begrijpen. Dit was voor hem een onderdeel van de participerende observatie, hoewel hij het zelf niet zo noemt. Hij spreekt zelf over observeren. Daarbij probeerde hij vrij te zijn van culturele vooroordelen. Natuurlijk was hij niet vrij van tijdgebonden overtuigingen, maar hij

50

Koentjaraningrat, Anthropology in Indonesia. A bibliographical review (Den Haag 1975) 46.

51 Nieuwenhuis, In Centraal Borneo, iii. 52

(23)

23

probeerde ze zoveel mogelijk buiten zijn onderzoek te houden. De ideeën die hij meenam vanuit de Europese samenleving beïnvloedden zijn beoordeling van de Dajak samenleving niet. Waar Nieuwenhuis echter geen rekening mee hield was het feit dat de bevolking zich anders kon gaan gedragen door zijn komst. Nergens in zijn boeken schrijft hij over de invloed van hemzelf op het gedrag van de bevolking. Wel beschouwde Nieuwenhuis, net als Europese tijdgenoten, de Dajak samenleving van een lagere soort als andere samenlevingen in de archipel. Hij zegt bijvoorbeeld dat bij de Dajakamenlevingen nog aspecten aanwezig zijn die in andere samenlevingen al lang tot ontwikkeling zijn gekomen. Hij zegt hierover:

„Hoogst merkwaardig ziet men soms zulk een stap in de ontwikkeling der stammen zich lokaliseeren en zich niet verbreiden, waarschijnlijk omdat de verhouding tusschen de behoeften der bevolking en wat de omgeving oplevert geen ontwikkeling in die richting noodig maakt. In Centraal-Borneo merkte ik nog twee embryonaire of rudimentaire gewoonten op, die elders eene groote ontwikkeling vertoonen. Beide gewoonten komen meer tot haar recht op gunstiger terrein onder volken van zeker niet hoogere ontwikkeling, de slinger speelt een groote rol op de vlakten van Azië en Amerika, terwijl op de Zuidzee-eilanden en ook reeds in de Molukken en Kleine Soenda-eilanden de uitleggers aan de bootjes, die de zee bevaren, in groote afmetingen voorkomen.‟53

Het is opmerkelijk dat Nieuwenhuis technologische vondsten zoals de slinger en de uitleggers aan bootjes aanduidt als gewoonten. Op andere momenten spreekt hij over gewoontes in de betekenis van normen en waarden. Hij gebruikte de benaming voor verschillende aspecten van de bevolking waar hij onderzoek naar deed.

53

Ibidem, 150.

(24)

24

Nieuwenhuis was niet vrij van gevoelens over Europese superioriteit, maar is in zijn benadering in staat om samenlevingen waarin hij leefde te accepteren zoals ze waren. Op verschillende plaatsen in zijn werk blijkt zijn waardering voor de lokale beschaving. Hij deed zijn best om zich als goede gast te gedragen, omdat hij van de mensen afhankelijk was voor zijn onderzoek. Daarom nam hij gewoontes van de lokale bevolking over. Daarnaast was hij een goede observeerder, die zich meestal onthield van schema‟s of verklarende modellen van wat hij zag. Hierover zegt hij zelf:

„Op lagen trap van ontwikkeling is eene moeilijke indeling niet nodig, om groot onderscheid te onderhouden tusschen naast elkaar wonende stammen, als bijv. de geen verschillende dialekten der Bahau‟s aan de Mahakam bewijzen.‟54

Hij zegt dat op een lage trap van ontwikkeling het maken van een indeling, of schema, niet nodig is omdat stammen naast elkaar wonen en onderling weinig van elkaar verschillen. Zo noemt hij dat ze bijvoorbeeld niet in een ander dialect spreken. In zijn werk zijn tekenen van verwerping of kritiek op de Kajan-gewoontes zeldzaam. Over het algemeen geeft hij de voorkeur aan observatie en beschrijving. Bij zijn eerste bezoek aan de Dajak had Nieuwenhuis begrepen dat hij om succes te hebben moest afzien van alles wat hen zou kunnen doen schrikken. De Dajak vonden baarden en knevels maar niks, daarom schoor Nieuwenhuis zich regelmatig. Verder toonde hij zich ook een bescheiden en behulpzame gast. Dit was geen pose, maar de grondslag van zijn onderzoeksmethode; voorzover valt na te gaan werd de basis voor zijn succes bij de Dajak gevormd door wederzijds vertrouwen.

Hoewel een afstandelijke aanpak past bij een wetenschapper, krijgt men de indruk dat nuchterheid bij Nieuwenhuis een karaktertrek was. Hij was oprecht met de Dajak begaan en had plezier in het vrije leven in het oerbos. Van klachten over ongemak of ontbering was geen sprake. Maar de eigen opvattingen en normen van de auteur zijn wel degelijk in het werk aanwezig. Zonder zich daarvan bewust te zijn, toont Nieuwenhuis in zijn beschrijvingen wie hij is: een aardige, relativerende, soms wat naïeve arts met hart voor de Dajak. Zijn naïeve houding blijkt uit het feit dat hij niet door had dat er nogsteeds koppensnellers waren. De Dajak had hem verteld dat ze het ritueel van koppensnellen niet meer uitvoerden. Nieuwenhuis geloofde hun op hun woord. Wat hij niet door had was dat er tijdens de expedities wel degelijk koppen werden gesneld. Ook had hij het niet door als de bevolking godsdienstige rituelen uitvoerde maar hem bewust niet had ingelicht. Nieuwenhuis was een ijverige precieze verzamelaar, die vrij van vooroordelen zijn wetenschappelijke arbeid wil verrichten. Hoewel hij zich ervan bewust was dat een oordeel vellen vaak meer de

54

(25)

25

beoordelaar dan het beoordeelde karakteriseert, ontkwam hij zelf niet altijd aan het geven vaan oordeel. Hij zegt hier zelf over:

„Daar eene oordeelvelling dikwijls meer de beoordelaar dan het beoordeelde karakteriseert, zoo bood de redeneering der bevolking, waarom ik mij op deze wijze in haar midden bevond, een bijzonder middel aan, om hare wijze van denken te toetsen.‟55

Volgens Nieuwenhuis wist de bevolking dat hij haar manier van denken wilde onderzoeken. En omdat beide partijen zich hiervan bewust waren, kon Nieuwenhuis volgens eigen zeggen toch een „objectieve‟ observatie van de bevolking maken. Dikwijls maakt hij, bewust of onbewust, een vergelijking tussen de Europese beschaving en de beschaving van Borneo, zo schrijft hij:

„Naast andere momenten is een sterk ontwikkeld schaamtegevoel bij de Kajans van veel invloed, om de vrije uiting der hartstochten te beteugelen; bij hen krijgt daardoor de openbare meening niet minder gewicht dan een strafwetboek in de Europeesche maatschappij.‟56

Zijn opmerkingen over de verschillende stammen tonen dat hij uitging van een evolutionaire gedachtegang, met een duidelijke verdeling van eigenschappen over hogere en lagere beschavingen. Verschillen in gewoonten tussen de Dajak in het westen en die in het oosten van de waterscheiding schreef hij toe aan de aanraking met een hogere beschaving. Hij schrijft hierover:

„De handigheden , die den stammen voor de aanraking met andere en hoogere beschaving eigen waren, zijn onder de Mahakam-Kajans veel beter bewaard gebleven dan bij de Mendalams. Bij dezen vindt men nog slechts sporen van vroeger weven en van kunstvaardigheid.‟57

„Evenals echter verschillende omstandigheden den graad van kunstvaardigheid bepalen, die een bepaald persoon bereikt, zoo is deze onder de verschillende stammen der Bahau‟s ook in zeer verschillende mate ontwikkeld.‟58

(26)

26

Nieuwenhuis beschouwde de Dajak als een lager ontwikkeld soort mensen als de Europeanen. Toch ontdekte hij tot zijn verbazing bij hen eigenschappen die hij alleen verwachtte bij hoger staande volken. Zo zegt hij:

„Waar wij alle standen in de hoogstontwikkelde samenleving zoo zien worstelen met het in toepassing brengen van eene moraal, waarin zij geboren en opgevoed zijn, kan het moeilijk verwondering baren deze niet meer te zien uitkomen bij de Kajans, wier persoonlijke vrijheid tegenover elkaar zooveel grooter is. Zoo blijkt hieruit, hoezeer ook de Kajans zelfbeheersching, dien grondsteen van alle maatschappelijke deugden, op hare waarde weten te schatten en dat de omstandigheden belet hebben, dit nog sterker in hun volkskarakter te ontwikkelen, kan men niet aan hunne persoonlijkheid wijten.‟

„Hoogst eigenaardig vooral tegenover andere Dajaktammen, is het vasthouden aan den eisch van volkomen huwelijkstrouw door de Kajans en de gelijkheid van de vrouw tegenover den man bij het gevoel van physieke meerderheid, dat deze ook onder hen ongetwijfeld heeft, pleit voor eene mate van zelfbeheersching op sexueel gebied, als men op dien trap van beschaving lang niet altijd vindt. Eene uiting van het op zijde zetten van eigen wenschen hebben de eischen der Kajanmaatschappij weinig tot ontwikkeling laten komen, het zich onderwerpen aan den wil van hooger geplaatsten.‟59

Nieuwenhuis ontdekte dat deze volken „op de lagere trap van beschaving‟ beter om konden gaan met een probleem waar men in de Europese beschaving mee worstelde, namelijk de algemene moraal en de sexuele moraal. Dit was echter geen reden om zijn opvatting te herzien. Hoewel Nieuwenhuis de woorden ras, volk en beschaving door elkaar gebruikt, is zijn indeling niet op fysieke kenmerken gebaseerd. Dat kon ook moeilijk in een omgeving waar niet alleen de Dajak-mannen, maar ook de vrouwen lichamelijk superieur waren aan de beschaafdere Europeanen. Dit was bijvoorbeeld te zien bij het zwemmen, het lopen op ongelijk terrein en het beklimmen van bergen.

59

Ibidem, 99.

(27)

27

Voor Nieuwenhuis was beschaving een gevolg van verworven eigenschappen. Daarom schreef hij de mindere ontwikkeling van de Dajak niet toe aan een geringere aanleg, maar weet hij dit aan de natuur. Hij zegt hierover:

„Om zich een beeld te vormen van een groep van stammen en dit kunnen aanwenden bij eene vergelijking met andere, ten einde daaruit besluiten te trekken over hare plaats in het genus mensch, dient men ze te beschouwen in verband met dat, wat hunne ontwikkeling van buiten af bepaalde, dat is, wat de Kajans betreft, de hen omringende natuur. Deze beslist bij hen misschien evenzeer als hunne oorspronkelijke eigenschappen, wat er van den mensch in den loop der tijden wordt en daarom is het wenschelijk vooraf na te gaan, in welk land de Kajans in de laatste jaren leefden.‟60

„Hierdoor bleef de Dajak de speelbal van de hem omringende natuur en mist hij het voorrecht van de hooger ontwikkelde rassen, die zich, oorspronkelijk door den nood gedrongen, met moeitevolle pogingen zooveel kennis van die natuur hebben toegeëigend, dat zij haar met vrucht kunnen bestrijden en dienstbaar maken aan hun eigen bestaan.‟61

In koudere streken zou de mens meer gedwongen worden tot een krachtiger strijd om het bestaan. Volgens Nieuwenhuis hadden de mildere omstandigheden in het oerbos de ontwikkeling van een militair strijdersethos belemmerd. Hierdoor kreeg de bevolking geen prikkel om zich te ontwikkelen. Hij zegt hierover:

„Aan eene zekere mate van zedelijke ontwikkeling ontbreekt het de Bahau‟s alzoo niet, maar hetzelfde gebrek aan prikkel om zich in andere richting verder te bewegen, heeft hen ook hierin op een zeker punt doen stilstaan.‟62

„Het gevoel van afhankelijkheid van deze natuur, waaraan geen volk zich kan onttrekken, is in eene meer ontwikkelde samenleving tot den sterksten hefboom geworden, om het individu te brengen tot het voldoen aan verplichtingen, die het samenwonen met zoovelen hem oplegt.‟63

De afhankelijkheid van de natuur beïnvloedde Nieuwenhuis visie op de mate van ontwikkeling niet, zoals we later zullen zien

Een groot voordeel was dat Nieuwenhuis alle aspecten van zijn werk met elkaar kon verenigen,. Zijn kunde als arts bood hem veel meer dan de andere expeditieleden de mogelijkheid om ongedwongen met vrouwen in contact te komen. Door zijn geschriften leverde Nieuwenhuis een grote bijdrage aan de ontkrachting van de algemeen heersende notie dat de Dajak niets anders waren dan wrede koppensnellers. Door veelvuldig te herhalen dat deze „bloeddorstige, wilde, koppensnellende Dajak‟ de meest aardige, vredige en bange

(28)

28

inwoners van deze wereld waren, was Nieuwenhuis een van de eersten die de Dajak populair maakte in de internationale wetenschappelijke gemeenschap.

Dagboeken; verborgen geschriften

In zijn dagboeken64 maakte Nieuwenhuis nauwkeurige beschrijvingen van de dagen die hij bij de inheemse volkeren doorbracht. Soms waren het beschrijvingen van uur tot uur, maar soms zijn het ook beschrijvingen van een regeltje per dag. Ook zijn er dagen zonder beschrijvingen. Ook natuurverschijnselen, zoals een maansverduistering op 21 juni, werden beschreven. Zijn beschrijving van handelingen van inheemse bevolkingsgroepen zijn erg uitgebreid. Ook worden daarbij duidelijk de verschillen aangeduid. Een voorbeeld van zo‟n beschrijving: „Pradjoeriks zijn onhandig bij boot opladen in tegenstelling tot Bahau‟s.‟ Sommige passages zijn doorgestreept maar nog wel leesbaar. Bij het lezen van de informatie wordt het mij niet duidelijk waarom het is doorgehaald. Er staat geen andersoortige informatie in dan in de stukken die niet doorstreept zijn. Vaak staan in de dagboeken woordenlijsten. Nieuwenhuis heeft vertalingen gemaakt van Nederlandse woorden in de talen van de inheemse bevolking. Een voorbeeld van een woordenlijst:

Een Dji Zes Anam

Twee Doea Zeven Toessae

Drie Telo Acht Saja

Vier Ampat Negen Pitan

Vijf Lina Tien Poeloe

Bij de woordenlijsten staan taalkundige opmerkingen over bijvoorbeeld de grammatica en de werkwoordsvormen. Dit deed Nieuwenhuis om de taal beter te kunnen onthouden, zodat hij wist hoe hij op de juiste manier met de bevolking kon communiceren. Naast de woorden-lijsten staan er ook af en toe gedichtjes en verhaaltjes uit de inheemse taal in de dagboeken. In zijn dagboeken maakt Nieuwenhuis een duidelijk onderscheid tussen het reisverhaal, de beschrijving van de bevolking en de beschrijving van de zieken. In zijn reisverhaal vertelt hij hoe de reis verloopt en wat er wanneer gebeurt. Bij de reisbeschrijvingen zitten veel beschrijvingen van het landschap, de dieren, bomen, planten, rivieren en bergen. De beschrijving van de bevolking is het antropologische gedeelte van het dagboek. Hier beschrijft Nieuwenhuis de kleding, het geloof, de verschillen tussen de volkeren, de fysieke eigenschappen en het huwelijk. Hij stelde vragenlijsten op om

64 De dagboeken bevinden zich in de speciale collectie van de Universiteitsbibliotheek van Leiden,

(29)

29

gewoontes, normen en waarden van de bevolking te weten te komen. De beschrijving van de zieke bevolking gaat heel systematisch. In een dagboek van 1887 heeft Nieuwenhuis beschrijvingen gemaakt van patiënten en hun behandeling. Als een patiënt terugkomt houdt hij dit steeds bij wat betreft data, ontwikkeling en behandeling. Zijn beschrijvingen gaan zowel over fysieke als psychische klachten.

Een voorbeeld:

„Eene patiente van middelbare leeftijd gevoelt zich reeds zeer lang bezwaard door gebrek aan wilskracht. Overigens ontwikkeld, normaal en met ernstige levensbeschouwing. Palpabele aandoening beloop.‟65

Naast deze beschrijvingen maakte Nieuwenhuis in zijn dagboeken ook schema‟s over patiënten. In bijna alle dagboeken komen dit soort schema‟s66 met medische aspecten aan de orde:

Plaats, datum, naam, ouderdom

Verschijnselen Antecedenten Ouders, broers en zusters mortaliteit

Behandeld of niet

Han Boelan, man van een 25 jaar, met twee kinderen, niet ziek zijnde

Klachten over hoesten met pijn in de keel, ook bij slikken met bloed opgeven. Eerst sedert zes maanden. Nu slechts weinig pijn in de gewrichten.

Tot op 17 jaar leeftijd steeds gezond, toen voor‟t eerst pijn in de gewrichten. Heeft een groot liaat in het zachte verhemelte, spreekt door de neus, weet niet wanneer.

Joodkali en morphine voor het hoesten. De pijn vermindert spoedig. Het hoesten minder snel,

Vaak maakte Nieuwenhuis in zijn dagboeken, kleine, nauwelijks gedetailleerde kaartjes van de omgeving. Ook tekende hij bloemen en planten na, en af en toe zit er een gedroogd plantje in de dagboeken. Daarnaast maakte hij tekeningen van getatoeëerde lichaamsdelen van de bevolking, zo heeft hij een getatoeëerde hand en -voet uiterst nauwkeurig nagetekend.

In het archief van Nieuwenhuis trof ik een Jaarboekje

voor leden van het Koninklijk Instituut van Ingenieurs aan uit

1898.67 Bij bestudering ontdekte ik dat Nieuwenhuis dit boekje

gebruikte als agenda van het jaar 1898. Op de dagen met data heeft hij gebeurtenissen van de reis ingevuld. Ook staat er een boodschappenlijstje in. Het boekje was speciaal bedoeld voor mensen die naar Nederlands-Indië gingen. Want naast alle standaardgegevens voor

65

Universiteitsbibliotheek Leiden, Collectie Bibliotheca Latina, Leiden, Ub, MS BPL 2591 C1c.

66 Universiteitsbibliotheek, Collectie, BPL 2591 C1c. 67

(30)

30

Nederland, zoals zonsopkomst en – ondergang en de kalender, staan die er ook voor Nederlands-Indië in. Nieuwenhuis gebruikte zijn jaarboekje om zijn dagboek van het jaar 1898 in bij te houden.

Opvallend in de dagboeken zijn ook de grote verschillen in handschrift. Soms schrijft hij heel netjes, duidelijk leesbaar en met een pen. Maar andere passages zijn heel onduidelijk, bijna onleesbaar geschreven met potlood. Dit zijn vaak de observaties. Hiervoor is een logische verklaring te vinden, namelijk dat observaties momentopnames zijn. Deze moeten soms snel worden vastgelegd. Blijkbaar schreef Nieuwenhuis dan het liefst met een potlood. De schema‟s van de zieken waren juist heel netjes en overzichtelijk. Hierin werd ook praktisch nooit iets doorgestreept. Wel staat alles door elkaar in de dagboeken. Zo worden de verslagen van zieken afgewisseld met reisverslagen, en kom je in een antropologische beschrijving ineens een ziekenverhaal tegen.

Nieuwenhuis beschrijft in een van zijn reisverslagen dat zijn mede-Europeaan Bier een nacht had doorgehaald en een fles jenever soldaat heeft gemaakt. Nieuwenhuis schrijft over zijn woede hierover. Hij beschrijft dus niet alleen de problemen met de inheemse bevolking, maar ook de problemen onderling. Vaak reisden de reisgenoten ook enkele dagen achter elkaar aan. Dan deden ze verschillende onderzoeken of konden ze niet tegelijkertijd op een bepaalde plek zijn. Nieuwenhuis zegt hierover:

„Nu moesten wij op Kwing Irang, Demmeni en Bier wachten, die twee dagen later achtereenvolgens aankwamen. Bijna even afgemat als mijne Europeeschen kwamen de nieuwe Maleische reisgenoten aan, die ondanks hun dikke kuiten alles behalve gemakkelijk naar boven kwamen.‟

Uit Nieuwenhuis‟ beschrijvingen blijkt ook zijn geologische kennis, zo is hij bijvoorbeeld nieuwsgierig naar vulkanische verschijnselen.68

Op de volgende pagina staat een voorbeeld van twee pagina‟s uit Nieuwenhuis dagboek. Op deze twee pagina‟s beschrijft hij de verschillen tussen bevolkingsgroepen op hoge- en op lage trap van beschaving. Hij beschrijft waar de verschillen liggen en hoe deze verklaard kunnen worden.

68

(31)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

zeer veel te wensen over. Bij de selecties Vroege Lierse, Late Lierse, Selec- tie van Geest en Roem van --Varendrecht was ongeveer 1/3 van de gepluSte sprui- ten 1ste soort. Bij

Dieselfde probleme is deur Haslam et. 19) ondervind hoewel dit nie duidelik was of die konformasie isomerie die gevolg van beperkte rotasie om die interflavonoiedbinding of

Chydoridae excluded, 45 cladoceran samples collected from 38 study sites in the Okavango Panhandle, Okavango Delta, Thamalakane River, Lake Ngami, Boteti River

De verklarende variabelen in het fixed model waren: − Tijdstip van het protocol − Tijdstip2 − Leeftijd van het kuiken − Leeftijd2 − Conditie van het kuiken − ‘50%-hoogte’

Ook Robertson onderzoekt of muziek een positieve rol kan vervullen in conflicttransformatie, onder meer aan de hand van zijn (doorlopende) etnografische onderzoek bij

The key question is, “to what extent are mass media and new technologies used to contextualize the growth of the churches in the DRC?” The study focussed on the

Oorspronkelijk tekst: “Op dit moment voldoet bij vaste mest de herhaalbaarheid van beide methoden niet aan de vereisten gesteld in de Meststoffenwet voor stikstof en fosfor.”

Ik meen dat deze overwegingen van de minister voor het niet toekennen van een verschoningsrecht aan partijgetuigen, gelijkelijk van toepassing zijn op de