• No results found

A.W. Nieuwenhuis werd in 1904 benoemd tot hoogleraar in Leiden in de ‘geschiedenis, letterkunde, oudheden, instellingen, zeden en

gewoonten der volken en natuurkundige aardrijkskunde van den Indischen Archipel’, de andere benaming voor deze leerstoel was

Indologie. Nieuwenhuis was de opvolger van De Groot, die zich volledig ging richten op zijn functie als hoogleraar Chinees. Nieuwenhuis aanvaardde deze baan met zijn rede over De

levensvoorwaarden onder volken op hoge en lage trap van beschaving.112 In deze rede maakte hij zijn interesse in aspecten van ecologie en de relatie tussen culturele vooruitgang en gunstige of juist remmende kenmerken van de omgeving duidelijk.113 Nieuwenhuis bleef 30 jaar op zijn hoogleraarspost zitten en had dezelfde benadering van antropologie als zijn voorganger De Groot. Van Nieuwenhuis ging aan de universiteit weinig stimulering tot wetenschappelijk werk uit. Toch probeerde hij zijn studenten Indologie wel te doordringen van het belang van zijn vak. Kennis was noodzakelijk voor begrijpen van situaties, waarin het Nederlandse bestuur beslissingen moesten nemen in Nederlands-Indië.114 Hij zei hierover:

„Tot het nemen van nieuwe maatregelen, ten behoeve der bevolking, geeft Gij direct of indirect bij de regeering den eersten stoot en eene zware verantwoordelijkheid zult Gij voelen, wanneer Uwe bemoeiingen te kort schieten, en met geweld ten koste van veel bloed en levensvreugde van

112

Locher, Honderd jaar volkenkunde aan de Leidse universiteit, 16-17.

113

A.W. Nieuwenhuis, Levensvoorwaarden onder volken op hoogen en op lagen trap van beschaving (Leiden 1904).

114

49

honderden moet worden ten uitvoer gelegd, wat met meer beleid dikwijls beter en zeker meer ten bate van de bevolking onder haar zou zijn ingevoerd.‟115

Nieuwenhuis eiste van zijn studenten op het gebied van theoretische kennis niet veel. De stof die Nieuwenhuis overbracht bestond nagenoeg uit het collegedictaat. In zijn dictaten had hij vooral aandacht voor de „volkjes‟ die hij geobserveerd had. Zijn onderwijs was vooral gericht op Nederlands-Indië en zijn eigen waarnemingen bij de Dajak. Bij de interpretatie van feiten had hij nauwelijks aandacht voor de kant van de sociologie. Daarnaast legde hij in zijn colleges sterk de nadruk op de invloed van het geografische milieu, zoals het klimaat, op de ontwikkeling van de mens. Theorieën behandelde hij nauwelijks in zijn college. Zijn college kreeg de bijnaam „volkjeskunde‟.116

Ten tijde van het hoogleraarschap van Nieuwenhuis ontstond er een lastige situatie. Er kwamen enerzijds steeds meer studenten die het vak taal-, land- en volkenkunde wilden volgen. Er waren anderzijds onvoldoende promotieplaatsen voor de discipline. Er kwam een voorstel van verschillende oriëntalisten, onder wie Nieuwenhuis, om een hoogleraarschap in te stellen voor algemene antropologie als aanvulling op de regionaal gespecialiseerde leerstoel van de Indologie. In februari 1922 werd dit plan gerealiseerd. J.P.B. de Josselin de Jong (1886-1964) werd benoemd op de leerstoel voor Algemene Volkenkunde. Toen werd de etnologie volledig bevrijd van de regionale en koloniale banden met Nederlands-Indië. Deze verandering markeerde bovendien de Leidse overgang naar een structurele benadering van culturele fenomenen.117

Na Nieuwenhuis‟ benoeming aan de universiteit volgden vele publicaties. Vooral in het vaktijdschrift Internationales Archiv für Ethnographie publiceerde hij veel over de inheemse stammen van Borneo. Hij was mede redacteur van het tijdschrift. Kenmerkend voor Nieuwenhuis‟ theoretische benadering zijn de werken Animisme, spiritisme en feticisme onder

de volken van den N.I. Archipel uit 1911 en Die Wurzeln des Animismus. Ueber Anfänge der naiven Religion uit 1917. In deze werken maakte hij gebruik van de theorieën van Tylor over

geloof en animisme. Zelf ontwikkelde Nieuwenhuis geen theoretische benaderingen. Bij Tylor sloot hij zich naadloos aan.118

Nieuwenhuis was op reis gegaan zonder partner. Maar tijdens zijn verblijf in Buitenzorg ontmoette hij zijn toekomstige vrouw Margaretha Johanna Toni Baronesse Uexküll Güldenbandt. Zij was geboren in 1873 in Kowno, een van de grotere steden van het

115

Locher, Honderd jaar volkenkunde aan de Leidse universiteit, 17.

116

Locher, Honderd jaar volkenkunde aan de Leidse universiteit, 17-18.

117 De Josselin de Jong, ‘Cultural anthropology at Leiden University’, 293.

118

50

huidige Litouwen.119 In de negentiende eeuw lag de plaats in het grote Rusland. Margaretha had als een van de eerste vrouwelijke studenten biologie gestudeerd aan de Technische Hogeschool van Zürich. Na afronding van deze studie vertrok ze naar Nederlands-Indië met de bedoeling daar onderzoek te doen naar de planten van het land. Dit liep echter anders, want na de ontmoeting met Anton Willem Nieuwenhuis vertrokken zij al snel samen naar Nederland. Het was bijzonder dat Nieuwenhuis en zijn toekomstige vrouw in Nederlands-Indië al samen dingen ondernamen, zonder dat ze getrouwd waren. In de negentiende eeuw was het de norm dat je pas iets samen ondernam als man en vrouw.120 In 1902, op 4 juni, trouwden ze in Deventer.121 Daarna gingen ze in Leiden wonen en kregen twee kinderen. Op 10 juni 1903 werd Geertruida Johanna geboren122 en op 20 april 1904 Arend Reinhold.123 In het archief wordt vermeld dat het bijzonder is dat beide ouders de titel van doctor hebben. Ook staat er als bijzonderheid dat de moeder baronesse is.

Naast de zorg voor het gezin heeft Margaretha een actief, publiek leven geleid in Nederland. Ze schrijft in 1958 in het NRC over haar aankomst in Nederland:

„Ik was hier geheel vreemd. Van het land, de gebruiken en gewoonten wist ik in hoofdzaak alleen wat mijn man mij verteld had, terwijl de taal nog alle struikelblokken en geheimenissen van iedere vreemde taal voor mij had.‟124

Ze wist snel te integreren en zich de Nederlandse taal eigen te maken. Al in 1907 werd ze gevraagd om lid te worden van de vereniging voor vrouwenkiesrecht. Samen met een aantal anderen, waaronder Aletta Jacobs, hield ze propagandaredevoeringen voor de gelijkstelling van rechten voor Nederlandse vrouwen. Als doctor in de biologie had Margaretha alle recht om hierover te spreken. Tijdens haar studie had ze veelvuldig contact met de nu wereldberoemde Albert Einstein (1879-1955). Toen hij, als buitengewoon hoogleraar in Leiden, aan het begin van de 20e eeuw een langere periode in Nederland verbleef, ging hij regelmatig op bezoek bij de familie Nieuwenhuis. De familie woonde inmiddels aan de Jan van Goyenkade, in het huis waar ze de rest van hun leven zouden blijven wonen. Einstein en Margaretha haalden herinneringen op aan hun gemeenschappelijke studietijd. Ook was

119

K. Schippers, ‘Nabokov in Menton’, NRC Handelsblad (3 augustus 1990) 31.

120 Anoniem, ‘Vrouwenkiesrecht’, NRC Handelsblad (3 mei 1958) 314.

121

Genlias database, www.genlias.nl, zoekterm: Antoon Willem Nieuwenhuis, Toegangnr: 123 Inventarisnr: 02729, Aktenummer: 76.

122 Regionaal Archief Leiden, www.leidenarchief.nl, zoekterm: Anton Willem Nieuwenhuis, BS Leiden Akte Jaar 1903 Nummer 815.

123

Regionaal Archief Leiden, www.leidenarchief.nl, zoekterm: Anton Willem Nieuwenhuis, BS Leiden Akte Jaar 1905 Nummer 575.

124

51

Margaretha al vanaf haar studietijd bevriend met de Servische Milena Maritsj, de latere vrouw van Einstein.125