• No results found

Voor culturele, sociale en economische ontwikkeling en de ontsluiting van de kolonieën waren dikwijls individuen verantwoordelijk. Zo ook Nieuwenhuis. Door zijn expedities werd Borneo in kaart gebracht en werd er meer bekend over de inheemse bevolkingsgroepen. Bovendien was hij de eerste die het hele eiland bereisde. Hij was de eerste Europeaan waarmee de Dajak in contact kwam. Ontdekkingsreizigers waren verspreiders van eigen cultuur, normen en waarden, politiek, en van beslissingen die werden genomen in Europese centra. Ook leverden ze een belangrijke bijdrage aan de wetenschap en onze kennis van Zuid-Oost Azië. Maar ondanks hun brede kijk, waren het allemaal personen van hun tijd. Ze geloofden in de rechtvaardigheid van de Europese dominantie in de verschillende delen van de wereld. Voor hen was de Europese cultuur superieur en had ze recht op overheersing van andere culturen. Toch laten ontdekkingsreizigers in hun geschriften vaak een gepassioneerde interesse in de Oriënt en zijn cultuur zien. De dubbele kijk op de inheemse bevolking blijkt

75

Serena Nanda en Richard L. Warms, Cultural Anthropology (Belmont 2007) 7.

76 Merwyn S. Garabino, Sociocultural theory in anthropology. A short history (Chicago 1977) 19.

77

J.P.B. de Josselin de Jong en H.F. Vermeulen, ‘Cultural anthropology at Leiden University; from

encyclopedism to structuralism’, in: Willem Ottespeer ed., Studies in the history of Leiden University. Leiden

Oriental connections 1850-1940 (Leiden 1989) 280-315, aldaar 280. 78

36

ook bij Nieuwenhuis. Enerzijds vond hij dat er sprake was van een lagere trap van beschaving. Uit citaten blijkt dat hij de Europese cultuur superieur vond. Anderzijds spreekt hij dikwijls waarderend over de inheemse bevolking en haar cultuur. De interesse in de Oriënt was zeker aanwezig. 79

Een belangrijke vraag voor ontdekkingsreizigers was hoe je de lezer thuis van je bevindingen overtuigt als je schrijft over de onbekende onvoorstelbare omstandigheden ver van huis. Vaak werd een terugkerende reiziger niet geloofd als het verhaal niet aansloot bij wat men meende te weten over de grotendeels onbekende wereld. Om wel geloofd te worden stelde de reiziger zijn verhaal in de gewenste richting bij. Deels om het superioriteitsgevoel te benadrukken, maar ook deels om geloofwaardiger over te komen. Als deze geschriften aansloten bij de vooroordelen werden ze als geloofwaardiger gezien. Normen en waarden van de eigen samenleving werden gebruikt als maatstaf voor de andere wereld. Opvallend is echter dat Nieuwenhuis geen vooroordelen heeft willen bewijzen, maar ze juist heeft ontkracht. Het beeld van de Dajak als wreed heeft hij omgezet naar het beeld van een vriendelijke bevolkingsgroep. Het vooroordeel over de lagere trap van beschaving heeft hij weliswaar bevestigd qua taalgebruik. Maar hier heeft hij aan toegevoegd dat er onder het andere uiterlijk een zelfde soort denkende mens schuilt als de Europeanen.

Er is een enorme hoeveelheid aan door Nederlanders geschreven wetenschappelijke, populariserende en literaire reisverslagen over Nederlands-Indië verschenen. Een groot deel van deze negentiende-eeuwse reisverhalen over de Indische archipel bestaat uit verslagen van ambtenaren en geleerden in overheidsdienst. Hun reizen waren functioneel en bedoeld om kennis van de archipel te vergroten, betrekkingen met vorsten aan te knopen en economische mogelijkheden te onderzoeken. Verslagen met grote kennis van lokale zeden en geschiedenis vormden dikwijls de basis voor het uitvoeren van bestuursactiviteiten. Ze waren bedoeld om de superieuren in Batavia voor te lichten.80

De overheid had geen compleet monopolie op de informatieverstrekking over de archipel. Terugkerende ambtenaren en particulieren vertelden hun verhaal in memoires, aan de pers, bij het Indisch Genootschap en bij het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde van Nederlands-Indië. In Indië zelf was het Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen actief in het verzamelen en publiceren van reisverhalen.81

Doordat het aan het eind van de negentiende eeuw makkelijker werd om te reizen

79

Victor T. King, ed., Explorers of South-East Asia. Six lives (New York 1995) viii.

80 Van Goor, Indische avonturen, 209.

81

37

veranderde het karakter van de reisverslagen. De eerdere ontdekkingsreizigers vonden hun ervaringen eigenlijk altijd gewichtig genoeg om op te schrijven en uit te geven. Journalisten, politici en toeristen maakten in relatief korte tijd een tour door Indië. Naast de gedetailleerde ambtelijke verslagen over de regio, kwam het journalistieke reisverslag op. Het publiek van beide was erg verschillend. Ambtenaren publiceerden vooral voor vaktijdschriften op antropologisch, taalkundig en historisch gebied. Journalisten schreven verhalen om het Nederlandse publiek voor te lichten. Hun verslagen waren hierdoor veel oppervlakkiger en algemener.82

De nauwe intellectuele band tussen journalistieke schrijvers en lezers maakte het moeilijk om gemeenschappelijke vooronderstellingen en vooroordelen te doorzien. Schrijvers twijfelden niet aan de morele rechtvaardigheid van het Nederlandse optreden. Diegenen in het moederland die de geschriften lazen twijfelden er ook niet aan. Toch was er naast het gevoel van superioriteit, ook een gevoel van bewondering voor de inheemse culturen. Deze bewondering voor bijvoorbeeld de Balinese en Javaans beschaving leidde echter nauwelijks tot relativering van de eigen cultuur of het recht tot koloniseren. De Westerse normen dienden ter rechtvaardiging van het Europese bewind. Men ging hierbij voorbij aan de normen van de andere samenleving. Bij de meeste reizigers was er geen sprake van cultuurrelativisme.83

Aan het eind van de negentiende eeuw was er dus sprake van een dubbele houding van de westerse wereld tegenover de niet-westerse wereld. Enerzijds de trots op de westerse superioriteit. De westerse voorsprong werd gezien als rechtvaardiging van het kolonialisme, omdat alleen het westen de wereld kon moderniseren. Westerse waarden waren een voorbeeld waarnaar andere culturen zich moesten transformeren. Anderzijds kwam eind negentiende eeuw ook het exotisme op. De groeiende industrialisatie in Europa met zijn verstedelijking, vervuiling en sociale problemen riep afkeer op van de westerse samenleving. Om aan de twijfel over het eigene te ontkomen zochten reizigers ware wijsheid in traditioneel- en oud-Azië. Daar leefde de bevolking nog in harmonie met zichzelf en met de cultuur. Ware religie, echte schoonheid, waarachtige gemeenschapszin en diepe kennis van alles zouden te vinden zijn in deze culturen. Aziatische godsdiensten en kunst werden door exotisten gezien als voorbeeld voor het decadente westen. De ideeën van Rousseau over de primitieve beschaving en de edele wilde werden verplaatst naar Azië. Daar leefden de edele wilden. Zo moest het in Nederland ook weer worden. Geen industrialisatie en modernisering, maar terug naar een

82 Ibidem, 212

83

38

primitieve samenleving.84 De Dajakbevolking van Borneo was een voorbeeld van zo‟n primitieve beschaving. Of Nieuwenhuis bekend was met de ideeën van Rousseau is niet bekend. Maar de ideeën van Rousseau waren in de negentiende eeuw zo algemeen bekend in de samenleving dat de kans heel groot is dat Nieuwenhuis er wel enige kennis van had. Of hij wist dat de ideeën oorspronkelijk van Rousseau waren is echter de vraag. Dit doet geen afbreuk aan het feit dat hij van het idee van de edele wilde op de hoogte was. Nieuwenhuis verbazing over het gelijk zijn van de Dajak aan de Europese bevolking geeft aan dat hij een ander beeld had van de bevolking dan hoe het werkelijk was. Als een van de eersten wist hij zijn vooroordelen opzij te zetten, en te noteren hoe het echt was.