• No results found

Vraag nr. 80 van 14 december 2001 van de heer CARL DECALUWE

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Vraag nr. 80 van 14 december 2001 van de heer CARL DECALUWE"

Copied!
3
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Vraag nr. 80

van 14 december 2001

van de heer CARL DECALUWE

Watergebruik textielbedrijven Kortrijk – Studie Textielbedrijven hebben zich, na het verdwijnen van de linnen- en vlasindustrie, sterk ontwikkeld in Zuid-West-Vlaanderen.

De aanwezigheid van zacht sokkelwater is wellicht de reden waarom hier zo'n concentratie aan tex-tielbedrijven terug te vinden is. De specifieke kwa-liteit van dit grondwater is uitermate geschikt als productiefactor in de veredelingssector (verfpro-c e s s e n ) . Sokkelwater heeft een (verfpro-constante tempera-tuur en kan rechtstreeks of zonder veel voorbehan-deling gebruikt worden in het productieproces. De exploitatie van het grondwater in de Sokkel is voornamelijk na de Tweede Wereldoorlog op grote schaal gebeurd en hangt duidelijk samen met de opgang van de textielsector. Dit heeft geleid tot een sterke daling van het peil van de Sokkel. D e z e vaststellingen zijn problematisch, want veel bedrij-ven zijn uitsluitend afhankelijk van dit grondwater. De uitputting van de Sokkel en het verlies aan sok-kelwaterkwaliteit vormen een grote bedreiging voor de textielsector.

In opdracht van de administratie Milieu-, N a t u u r- , Land- en Waterbeheer (Aminal) heeft de Inter-communale Leiedal in dit kader een studie verricht naar alternatieven voor waterbedeling aan de indu-strie in het arrondissement Ko r t r i j k . In de studie werden 42 bedrijven uit het arrondissement Ko r t-rijk betrokken (18 textielbedrijven en 24 n i e t - t e x-tielbedrijven) (85 % van het vergunde debiet in de textielsector is vertegenwoordigd in de studie). D e selectie van deze bedrijven gebeurt op basis van de afgeleverde waterwinningsvergunning (> 30.000 m3/j) en het gebruik van sokkelwater.

Uit de enquêteresultaten blijkt dat de bedrijven zich bewust zijn van de ernst van de problematiek en dat de helft van hen reeds een studie deed naar de mogelijkheden van rationeel waterverbruik. I n sommige gevallen heeft dit geleid tot hergebruik van water en tot het bijsturen van processen. H i e r-mee zou 10 tot 30 % water bespaard worden. H e t gebruik van alternatieve waterbronnen is nog niet fel ingeburgerd. Bovendien vindt twee derde van de bedrijven een omschakeling naar een alternatie-ve bron op korte termijn niet haalbaar, op lange termijn wel. Bovendien staan 39 bedrijven op 42

positief ten opzichte van een bedeling van alterna-tief proceswater.

Na afweging van alle parameters zoals kwaliteit van het water, hindernissen bij aanleg van tracés, prijsvergelijking en dergelijke, zijn de onderzoe-kers tot het besluit gekomen dat drie tracés haal-baar zijn. De waterbevoorradingsbronnen die in aanmerking werden genomen, zijn oppervlaktewa-ter uit de Leie, effluent uit de RWZI Waregem en al dan niet voorbehandeld water uit het Kanaal Ko r t r i j k-Bossuit (RWZI : r i o o l w a t e r z u i v e r i n g s i n-s t a l l a t i e ) . Via deze tracén-s zouden een aantal groot-verbruikers in Waregem en Harelbeke bevoorraad kunnen worden.

Om een dergelijk project te realiseren, gaat de voorkeur uit naar een PPS-f o r m u l e, omdat een aantal zaken tot de bevoegdheid van de overheid behoren : retributies voor waterwinningen uit op-pervlaktewateren (AW Z ) , eventuele vergoeding voor het gebruik van effluent van RWZI's (Aqua-f i n ) , vergunningen voor gebruik van openbaar do-mein voor aanleg tracé (AW V-g e m e e n t e n-N M B S ) , naleving stedenbouwkundige/planologische voor-schriften en decreet op natuurbehoud, e v e n t u e l e M E Rv e r p l i c h t i n g. (PPS : p u b l i e kprivate samen werking ; AWZ : administratie Waterwegen en Zee -w e zen ; AWV : administratie Wegen en Verkeer ; MER : milieueffectrapport – red.)

Er blijven echter nog een aantal vraagtekens be-staan die verder onderzoek noodzakelijk maken. 1. Deze studie werd enige tijd geleden op het

ka-binet van de minister toegelicht.

Wat was het resultaat van deze bespreking ? 2. In de studie worden een aantal aanbevelingen

gedaan en elementen voor verder onderzoek aangereikt.

Wordt een bijkomende studie in het vooruit-zicht gesteld ?

(2)

Neemt de minister het voortouw in dit dossier en welk actieplan stelt zij voor ?

Antwoord

1. Tijdens de toelichting van de studie uitgevoerd door de Intercommunale Leiedal in opdracht van de afdeling Water van A m i n a l , werden de resultaten van het onderzoek meegedeeld en hieruit bleek dat het technisch haalbaar is om alternatief water te leveren aan bedrijven in Z u i d - We s t - V l a a n d e r e n , ter vervanging van het grondwater dat nu nog uit de overbemalen Sok-kel wordt opgepompt.

2. Op basis van de resultaten van de studie, w a a r-bij de haalbaarheid van alternatieve waterbede-ling werd onderzocht, werd nagegaan welke ini-tiatieven er van overheidswege kunnen worden genomen om tot een daadwerkelijke vervanging van het grondwater te komen. Uit deze afwe-ging blijkt dat een aantal maatregelen moeten worden genomen. Instrumenten hierbij zijn het g r o n d w a t e r v e r g u n n i n g e n b e l e i d , het handha-vings- en het heffingenbeleid en de sensibilise-ringsacties ter stimulering van rationeel water-g e b r u i k . Onderzoeken die de dreiwater-gende uitput-ting van watervoerende lagen in kaart zetten, worden voortgezet.

Nu al zijn er voldoende elementen om te beslui-ten dat het totaal opgepompte debiet moet wor-den gereduceerd. Naast het vergunningenbeleid vormt het handhavingsbeleid een belangrijk ele-m e n t . Het is dan ook de bedoeling oele-m acties te ondernemen teneinde illegale winningen op te sporen en aan te pakken. Ook hier is verder on-derzoek naar de optimale aanpak en opsporing wenselijk.

De grondwaterheffing moet een beleidsinstru-ment worden met een sturend effect voor een duurzame bescherming van de watervoorraden. Het sturend effect betekent dat de heffing moet aanzetten tot duurzaam gebruik en het zoeken naar alternatieve bronnen moet stimuleren. Duurzame bescherming vereist dat de draag-kracht van de watervoerende lagen de bepalen-de factor is om bepalen-de heffingstarieven te bepalen. In de toekomst zal een gebieds- en laagfactor een belangrijk gewicht krijgen bij het bereke-nen van de heffing, zodat deze heffing regule-rend is uit het oogpunt van de kwetsbaarheid van de waterlaag. Bijkomend onderzoek moet toelaten specifieke gebieds- en laagfactoren te bepalen voor de geohydrologische formaties.

3. De combinatie van een sturend heffingenbeleid en een aangepast vergunningenbeleid moet voor de Sokkel leiden tot een afbouwschema, zodat de voorgestelde doelstellingen voor het herstel van de Sokkel bereikbaar worden. Tegelijk wordt blijvend aangestuurd op de reali-satie van alternatieve watervoorziening tenein-de tenein-de Sokkel te ontlasten en tenein-de watervoorzie-ning voor de bedrijven veilig te stellen.

Zo is er nu het projectvoorstel om effluentwater van de RWZI van Waregem te leveren aan en-kele zeer grote waterverbruikende textielbedrij-ven in de regio. Technisch blijkt dit project haal-baar te zijn.

Anderzijds werd door een aantal Wa r e g e m s e bedrijven aan de Vlaamse Maatschappij voor Watervoorziening (VMW) gevraagd naar alter-natieve waterlevering ter vervanging van sok-k e l w a t e r. Uitgaande van de sok-kwalitatieve en kwantitatieve desiderata werden door de V M W voorstellen uitgewerkt uitgaande van Leiewater als ruwwaterbron. Ook varianten met levering van niet-onthard water werden reeds onder-zocht.

Als Vlaams minister bevoegd voor het waterbe-leid wens ik een duurzame bescherming van de vaak nu al bedreigde grondwatervoorraden te g a r a n d e r e n . Dit uitgangspunt vertrekt vanuit een bescherming van het watersysteem. Een lo-gische eerste stap is de reeds opgestarte cam-pagne rond rationeel watergebruik. A a n s l u i t e n d wil ik dit kostbare water op een realistisch ni-veau brengen.

(3)

Om effecten van mogelijke verschuivingen inza-ke watergebruik te analyseren, voorziet de afde-ling Water van Aminal in het opstarten van een studie (programma T WOL 2002) teneinde de tariefstructuren van de drinkwatermaatschap-pijen te confronteren met de heffingstarieven van de Vlaamse overheid, waarbij via heffingen een ontradingseffect voor grondwaterwinning beoogd wordt. ( T WO L : Toegepast We t e n s ch a p -pelijk Onderzoek Leefmilieu – red.)

Uit de gegevens van de VMW blijkt dat de wa-terbedelingsmaatschappijen een aanbod voor industriële waterbedeling naar een aantal groot-verbruikers uitgewerkt hebben, meer bepaald voor de regio Wa r e g e m . Zolang het schaarse grondwater echter economisch voordelig be-schikbaar blijft, zullen de problemen niet opge-lost worden.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

[r]

Voor de definitie van "kind ten laste" werden door de federale minister Vandenbroucke verschillende denkpistes onderzocht, gaande van "persoon ten laste zoals bedoeld in

De cijfers k u n n e n , vanwege correcties die in de loop van het jaar werden doorgevoerd, voor sommige maatschappijen lichtjes verschillen met die welke reeds op 12 juni

I m m e r s, de subsidiewetgeving van de Vlaamse overheid is gebaseerd op deze wet ; vele onteigeningsprocedures worden gevoerd op basis van artikel 30 en een aantal belangrijke

Hoeveel en welke gemeenten hebben nu reeds een bijakte en modules afgesloten waardoor zij in aanmerking komen voor subsidiëring van het Vlaams Gewest?. Om welk subsidiebedrag gaat

Daarenboven onderzoek ik momenteel de mo- gelijkheden om op een aantal andere plaatsen een beperkt aantal proefprojecten "kleinschali- ge waterzuivering" op

Zo is er interesse om de betrokken re- servatiestrook voor de R8 in te richten met volks- t u i n e n , weliswaar in de wetenschap dat deze weer zullen verdwijnen als de R8 op

Volgens de huidige raming bedraagt de kostprijs voor het Vlaams Gewest voor de bijkomende exploitatie in het kader van de basismobiliteit 1.073.378,96 euro.. De reizigersstijging