• No results found

obfuscation hypothesis getest De

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "obfuscation hypothesis getest De"

Copied!
52
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De

obfuscation hypothesis getest

De invloed van nationale cultuur op de relatie tussen de

leesbaarheid van het remuneratierapport en de

ondernemingsprestaties

Rijksuniversiteit Groningen

Faculteit: Economie & Bedrijfskunde

Afstudeerrichting: Master Accountancy

Auteur: Gijsbert Meuleman

Studentnummer: 1688790

Collegejaar: 2012 / 2013

Begeleider: drs. S. Bruinsma

(2)

- 2 -

Voorwoord

Geachte lezer,

Voor u ligt het slotstuk van mijn Masteropleiding Accountancy aan de Rijksuniversiteit Groningen. Ik heb mij in de achterliggende periode met veel aandacht en plezier verdiept in de informatieverschaffing door ondernemingen op het gebied van bestuurdersbeloningen en cultuurverschillen die daarop van invloed zijn. Aanleiding voor dit thema was de maatschappelijke onrust naar aanleiding van de bonussen die verstrekt werden aan bestuursleden van SNS Bank, terwijl de situatie dermate slecht was dat de overheid gedwongen was over te gaan tot onteigening.

Het afronden van deze scriptie betekent het einde van mijn universitaire opleiding en daarbij ook het einde van mijn studententijd. Zowel de universiteit als de stad zelf zijn van invloed geweest op mijn ontwikkeling. In het bijzonder wil ik mijn dank uitspreken voor de prima begeleiding van Sikko Bruinsma. Zijn aanwijzingen, adviezen en tips waren vaak de sturende factoren die er voor gezorgd hebben dat mijn scriptie zonder noemenswaardige problemen afgerond kon worden.

Tot slot wil ik graag mijn vriendin, mijn ouders, mijn vrienden en natuurlijk de medestudenten bedanken voor hun hulp, motivatie en belangstelling gedurende mijn studententijd en mijn afstudeerproject in het bijzonder.

(3)

- 3 -

Samenvatting

In deze scriptie wordt de relatie tussen enerzijds de ondernemingsprestaties en anderzijds de leesbaarheid van het remuneratierapport onderzocht. De ondernemingsprestaties worden gemeten aan de hand van de return on assets en de leesbaarheid aan de hand van 2 leesbaarheidsformules: de Fog-formule en de Flesch-formule. Daarnaast is onderzoek gedaan naar cultuurverschillen die van invloed zouden kunnen zijn op deze relatie.

De aanleiding voor dit onderzoek ligt in de maatschappelijke discussie omtrent hoge vergoedingen en bonussen aan het bestuur van ondernemingen, zelfs in geval van slechte prestaties. Dit concept staat centraal in de obfuscation hypothesis. Volgens deze hypothese manipuleren ondernemingen in geval van slechte prestaties de openbaargemaakte teksten om zo deze slechte resultaten te verduisteren. Dit onderzoek sluit daarbij aan omdat onderzocht is of er sprake is van een relatie tussen de ondernemingsprestaties en de leesbaarheid van (een deel van) het jaarverslag.

Gebleken is dat ondernemingen verschillende motieven hebben om informatie openbaar te maken. Ze doen dit onder andere omdat ze dit wettelijk verplicht zijn, om informatie asymmetrie weg te nemen, om zich te onderscheiden van concurrenten en om de perceptie van gebruikers te beïnvloeden. Deze redenen zijn afkomstig uit de agency theory, de voluntary disclosure theory en de institutionele theorie.

Aangetoond middels dit onderzoek is allereerst dat remuneratierapporten moeilijk leesbaar zijn. Het remuneratierapport maakt in veel gevallen deel uit van het jaarverslag en bevat informatie over de beloningen van bestuurders. Daarnaast is onderzocht of er een relatie bestaat tussen de ondernemingsprestaties en de leesbaarheid van het remuneratierapport. Gebleken is dat er geen significante relatie bestaat.

Cultuurinvloeden zijn onderzocht aan de hand van de 4 dimensies van Gray. Aangetoond is dat in een flexibele cultuur de relatie tussen de ondernemingsprestaties en de leesbaarheid sterker is dan in een uniforme cultuur. Voor de andere dimensies is geen significante invloed gevonden.

(4)

- 4 -

Inhoudsopgave

VOORWOORD ... 2 SAMENVATTING ... 3 INHOUDSOPGAVE ... 4 HOOFDSTUK 1: INLEIDING ... 6 -1.1AANLEIDING ... -6 -1.2WETENSCHAPPELIJKE BIJDRAGE ... -8 -1.3ONDERZOEKSVRAGEN ... -9

-1.4OPBOUW VAN DIT ONDERZOEK ... -9

HOOFDSTUK 2 – THEORETISCH KADER... 10

-2.1WAAROM MAKEN ONDERNEMINGEN INFORMATIE OPENBAAR? ... -10

Wetgeving ... 10

Agency Theory ... 11

Voluntary disclosure theory ... 12

Institutionele theorie ... 13

Samenvatting ... 14

-2.2WAT WORDT VERSTAAN ONDER LEESBAARHEID? ... -14

Methodes ... 15

Bezwaren ... 15

Samenvatting ... 16

-2.3WAT WORDT VERSTAAN ONDER CULTUUR? ... -16

Hofstede ... 17

Gray ... 18

House... 19

-2.4WELKE RELATIE BESTAAT ER TUSSEN DE ONDERNEMINGSPRESTATIES EN DE LEESBAARHEID VAN HET REMUNERATIERAPPORT? ... -21

Eerder onderzoek ... 21

-2.5WELKE ROL SPEELT CULTUUR IN DE RELATIE TUSSEN DE ONDERNEMINGSPRESTATIES EN DE LEESBAARHEID VAN HET REMUNERATIERAPPORT? ... -22

Professionalisme vs. statutaire controle ... 22

Uniformiteit vs. flexibiliteit ... 23

Conservatisme vs. optimisme ... 24

Geheimhouding versus transparantie ... 24

HOOFDSTUK 3 – METHODOLOGIE ... 26 -3.1DATA ... -26 -3.2AFHANKELIJKE VARIABELE ... -26 Fogformule ... 27 Fleschformule ... 27 -3.3ONAFHANKELIJKE VARIABELEN ... -28 -3.4MODERATORVARIABELE ... -28

Professionalisme vs. statutaire controle ... 29

Uniformiteit vs. flexibiliteit ... 29

Conservatisme vs. optimisme ... 29

Geheimhouding versus transparantie ... 29

-3.5CONTROLEVARIABELEN ... -29

-3.6REGRESSIEMODEL ... -30

HOOFDSTUK 4 – RESULTATEN ... 32

-4.1BESCHRIJVENDE STATISTIEKEN ... -32

-4.2DATAVERWERKING ... -33

-4.3HET TESTEN VAN DE HYPOTHESES ... -34

(5)

-- 5 -- Hypothese 2 ... 35 Hypothese 3 ... 35 Hypothese 4 ... 36 Hypothese 5 ... 36 Hypothese 6 ... 36

HOOFDSTUK 5 – CONCLUSIES & DISCUSSIE ... 38

-5.1CONCLUSIE ... -38

-5.2DISCUSSIE ... -39

-5.3BEPERKINGEN ... -40

-5.4AANBEVELINGEN VOOR VERVOLGONDERZOEK ... -41

LITERATUURLIJST ... 43

-BOEKEN: ... -43

-JOURNALS: ... -43

-WEBSITES: ... -46

BIJLAGEN ... 47

-BIJLAGE 1:ONDERNEMINGEN PER LAND ... -47

-BIJLAGE 2: UITGEBREIDE BESCHRIJVENDE STATISTIEKEN ... -48

-BIJLAGE 3: MULTICOLLINEARITEIT ... 50

BIJLAGE 4: REGRESSIE ... 51

(6)

- 6 -

Hoofdstuk 1: Inleiding

1.1 Aanleiding

Op 1 februari 2013 ging de Nederlandse overheid over tot volledige onteigening van SNS Reaal (Financieel Dagblad, 01-02-2013). Dit besluit volgde op een periode waarin duidelijk werd dat de continuïteit van SNS Bank, één van de dochters van SNS Reaal, gevaar liep. Saillant detail was dat de top van SNS Bank in de voorliggende periode enorme bonussen ontving voor hun werkzaamheden. In het verleden is er al vaker een maatschappelijke discussie gevoerd omtrent de bonussencultuur en door dit incident laaide deze discussie in korte tijd opnieuw in alle hevigheid op. Op de website van het Financieele Dagblad verscheen zelfs een artikel (03-02-2013) waarin vice-premier Diederik Samsom aangaf te onderzoeken of de uitgekeerde bonussen ook teruggevorderd kunnen worden.

Bovengenoemd voorbeeld is tekenend voor het maatschappelijk beeld dat er bestaat en de maatschappelijke discussie die er speelt omtrent bonussen. Ondernemingen doen er alles aan om het beeld dat de maatschappij heeft aan te passen. Zij doen onder andere verslag van de beloningen van de bestuurders in het zogenaamde remuneratierapport. Dit verslag wordt opgesteld door de remuneratiecommissie, een commissie die bestaat uit leden van de raad van commissarissen en wier taak het is om de beloningen vast te stellen.

Dit onderzoek richt zich op impressiemanagement. Hooghiemstra (2000, p. 60) geeft een definitie van het begrip impressiemanagement: “Impression management is a field of study within social psychology and is concerned with studying how individuals present themselves to others to be perceived favourably by others.” Leary en Kowalski stelden al eerder, in 1990, dat impressiemanagement verwijst naar het proces waardoor individuen proberen om de indrukken van anderen te beheersen. Het management van ondernemingen doet dit door informatie op een zodanige manier te selecteren en te presenteren dat het de perceptie van de lezers verdraait (Neu et al., 1998). Anders gezegd: het management van ondernemingen probeert informatie zo te brengen dat het een bepaalde reactie bij de lezers oproept.

Brennan, Guillamon-Saorin en Pierce (2009) benoemen in hun artikel 7 verschillende benaderingen om impressiemanagement te meten. Één van de mogelijke methodes is aan de hand van leesbaarheid, door hen omschreven als syntactical manipulation. Leesbaarheid kan gemeten worden aan de hand van tekstkenmerken als het aantal lettergrepen in de woorden, het aantal woorden in een zin en de lengte van de alinea’s. Daarnaast kan gebruik gemaakt worden van andere vormen van manipulatie, zoals thematische manipulatie en selectiviteit. Een voorbeeld van thematische manipulatie is het onderzoek van Rutherford (2005), die leesbaarheid bepaalt aan de hand van de frequentie van 90 steekwoorden. Een voorbeeld van selectiviteit is het onderzoek van Courtis (2004) die naar het gebruik van kleuren heeft gekeken.

Kern binnen dit onderzoek is de eveneens door Brennan, Guillamon-Saorin en Pierce (2009) beschreven obfuscation hypothesis. De verwachting bij deze hypothese is dat managers taalkunde gebruiken om

(7)

- 7 -

corporate performance te verduisteren, met name wanneer er sprake is van negatieve prestaties. De bijbehorende aanname is dat negatieve prestaties gerapporteerd worden middels moeilijker leesbare teksten. Merkl-Davies & Brennan (2007) zeggen hierover: “evidence suggests that firms engage in impression management by using performance attributions”. In dit onderzoek zal worden onderzocht of deze obfuscation hypothesis daadwerkelijk bestaat en empirisch kan worden aangetoond. In aansluiting bij de eerste alinea is overigens ook het omgekeerde van toepassing: in geval van goede prestaties zal een beloning veel eerder geaccepteerd worden en dus zal er dan ook niet worden gepoogd om dit te verduisteren. Positieve prestaties zullen dus geassocieerd worden met eenvoudiger leesbare teksten.

Dit onderzoek richt zich niet op de leesbaarheid van het jaarverslag in het algemeen maar op het remuneratierapport in het bijzonder. Het remuneratierapport is een paragraaf waarin de samenstelling en omvang van de beloningen van bestuurders nader beschreven wordt. Het remuneratierapport is vaak een onderdeel van het jaarverslag, ook al kiezen sommige ondernemingen er voor om beloningsinformatie op een andere manier openbaar te maken, bijvoorbeeld in een 20-f form of reference form. De keuze voor het remuneratierapport is gebaseerd op de in de eerste alinea beschreven problematiek met betrekkingen tot beloningen. In de maatschappij leeft de gedachte dat bestuurders altijd hoge beloningen ontvangen, of ze nu wel of niet hebben gepresteerd. Wanneer de prestaties slecht zijn zal juist deze paragraaf moeilijk leesbaar zijn, om zo een eventuele hoge beloning enigszins te verduisteren.

De relatie tussen leesbaarheid van het jaarverslag en ondernemingsprestaties is in het verleden al vaak onderzocht. De meeste onderzoekers hebben daarbij geconcludeerd dat jaarverslagen in het algemeen al moeilijk leesbaar zijn. De resultaten van de gedane onderzoeken zijn behoorlijk met elkaar in lijn. Subramanian et al. (1993) hebben vastgesteld dat de leesbaarheid van het jaarverslag toeneemt naarmate de ondernemingsprestaties beter worden. Ook recent onderzoek van Li (2008) bevestigd deze relatie: naarmate de earnings lager zijn, is het jaarverslag moeilijker leesbaar. Dempsey (2010) kwam tot de conclusie dat naarmate ondernemingen slechter presteren de openbaar gemaakte teksten minder transparant worden. Op basis van deze onderzoeken wordt dus de verwachting gewekt dat deze obfuscation hypothesis ook daadwerkelijk bestaat.

Dit onderzoek richt zich ook op de invloed van de nationale cultuur op de verslaggeving. Verschillende onderzoekers hebben al aangetoond dat er aanwijsbare verschillen bestaan tussen landen (o.a. Hofstede, 1983; Gray, 1988; House, 2003). Ook is gebleken dat er verschillen bestaan tussen landen in de manier waarop ondernemingen communiceren met de omgeving (Gray, 1988). Op basis hiervan wordt de verwachting gewekt dat de obfuscation hypothesis niet in alle landen gelijk is. In dit onderzoek zal worden gepoogd om ook op deze vraag een antwoord te geven. Op basis van het onderzoek van Gray (1988) wordt onderzocht of de relatie tussen de ondernemingsprestaties en de leesbaarheid van het remuneratierapport in verschillende culturen ook verschillend is.

(8)

- 8 -

1.2 Wetenschappelijke bijdrage

Zoals in de inleiding beschreven staat is de bonussencultuur en meeromvattend, de beloningsstructuur binnen ondernemingen, onderhevig aan brede maatschappelijke kritiek. Het is voor ondernemingen dan ook van groot belang om duidelijk te communiceren over de verstrekte beloningen. Wanneer ze hierover niet zouden communiceren dan zou de maatschappelijke kritiek alleen maar groter worden. Ondernemingen communiceren over beloningen door middel van het remuneratierapport. De leesbaarheid van dit rapport is van invloed op de publieke opinie ten aanzien van beloningen en bonussen, zowel in het algemeen als voor de desbetreffende onderneming. Deze publieke opinie is belangrijk voor ondernemingen omdat die van grote invloed kan zijn op het behalen van de strategische doelstellingen van een onderneming.

Dit onderzoek is relevant omdat het probeert een verklaring te vinden voor eventuele verschillen in leesbaarheid van remuneratierapporten. De resultaten uit dit onderzoek kunnen door gebruikers van jaarrekeningen gebruikt worden om een beter beeld te krijgen van jaarrekeningen (en van beloningen en remuneratieverslaggeving in het bijzonder) en kunnen zodoende informatie asymmetrie weg nemen.

Dit onderzoek richt zich op de obfuscation hypothesis. Het is voor gebruikers van de jaarrekeningen belangrijk om te weten of ondernemingen hun kennis aanwenden om de perceptie van de gebruiker te beïnvloeden. Daarnaast rijst het vermoeden dat er een positief verband bestaat tussen de ondernemingsprestaties en leesbaarheid: naarmate de ondernemingsprestaties beter zijn zal ook de leesbaarheid beter zijn. Dit onderzoek hoopt hier duidelijk in te brengen. Eerder gedane onderzoeken koppelen dit echter niet aan het remuneratierapport. Dit verslag is echter van belang omdat juist de bonussen van het management onder druk staan van de publieke opinie.

Naast algemeen onderzoek naar de relatie tussen ondernemingsprestaties en leesbaarheid van remuneratieverslaggeving wil ik ook onderzoeken of deze relatie beïnvloed wordt door cultuurverschillen. Naar mijn beste weten is er tot op heden nog geen onderzoek gedaan naar deze invloeden. Wel zijn er tal van onderzoeken gedaan op het gebied van cultuur, met als bekendste o.a. Hofstede (1983), Gray (1988) en House (2003) die aanknopingspunten voor dit onderzoek opleveren. Het onderzoek van Gray (1988) richt zich op verschillen tussen jaarverslaggeving in het algemeen. Op basis van dit onderzoek hoop ik een bijdrage te kunnen leveren door aan te tonen of de obfuscation hypothesis bestaat en hoe deze tot uitwerking komt onder verschillende culturele kenmerken.

Mede gezien de in de inleiding geschetste discussie rond de bonussencultuur is het van belang te weten of de leesbaarheid wordt beïnvloed door culturele kenmerken. Gebruikers van informatie uit de jaarrekening kunnen hun beeld over het remuneratierapport bijstellen wanneer ze weten dat, gemiddeld genomen, informatie afkomstig uit gebieden met bepaalde culturele kenmerken, moeilijker of makkelijker leesbaar is en of er dus mogelijk sprake is van manipulatie van de gegevens.

(9)

- 9 -

1.3 Onderzoeksvragen

In paragraaf 1.1 heb ik de aanleiding voor dit onderzoek beschreven. Bovendien heb ik beschreven wat ik ga onderzoeken. In het kader van dit onderzoek heb ik één centrale vraag opgesteld. Ik zal proberen om aan de hand van diverse deelvragen een antwoord te formuleren op deze centrale vraag. De centrale vraag in dit onderzoek luidt:

Wat is de invloed van de ondernemingsprestaties op de leesbaarheid van het remuneratierapport en wat is de invloed van cultuur op deze relatie?

De hoofdvraag bevat een aantal variabelen. De eerste variabele is de ondernemingsprestaties: deze worden in dit onderzoek gemeten aan de hand van de Return on assets (ROA). De tweede variabele is de leesbaarheid van het remuneratierapport. Deze wordt bepaald aan de hand van twee leesbaarheidsformules: de Fog-formule en de Flesch-formule. De invloed van cultuur zal worden gemeten aan de hand van het model van Gray (1988).

Om tot een antwoord op de centrale vraag te komen maak ik gebruik van een steekproef met gegevens uit 5 verschillende landen, te weten: Nederland, het Verenigd Koninkrijk, Duitsland, Japan en Brazilië. Uit elk land selecteer ik de 25 grootste beursgenoteerde ondernemingen uit het jaar 2012.

Om deze vraag te beantwoorden heb ik de volgende deelvragen opgesteld: 1. Waarom maken ondernemingen informatie openbaar?

2. Wat wordt verstaan onder leesbaarheid? 3. Wat wordt verstaan onder cultuur?

4. Welke relatie bestaat er tussen de ondernemingsprestaties en de leesbaarheid van het remuneratierapport?

5. Welke rol speelt cultuur in de relatie tussen de ondernemingsprestaties en de leesbaarheid van het remuneratierapport?

1.4 Opbouw van dit onderzoek

Aansluitend op deze inleiding zal in hoofdstuk 2 worden uitgewerkt wat er rondom dit onderzoek al bekend is vanuit eerder gedaan onderzoek en wordt verder uitgewerkt wat er middels dit onderzoek wordt onderzocht. In hoofdstuk 3 zal worden uitgelegd op welke wijze het onderzoek plaats zal vinden. In hoofdstuk 4 wordt verslag gedaan van de gevonden resultaten. Tot slot zal in hoofdstuk 5 worden geprobeerd om conclusies te verbinden aan de gevonden resultaten.

(10)

- 10 -

Hoofdstuk 2 – Theoretisch kader

In dit hoofdstuk wordt nader uiteengezet welke relevante informatie er al is op basis van eerder gedane onderzoeken op het gebied van informatieverschaffing door ondernemingen. In paragraaf 2.1 zal nader worden ingegaan op de vraag waarom ondernemingen informatie openbaar maken en wordt er aandacht besteedt aan de agency theory, de voluntary disclosure theory en de institutionele theorie. In paragraaf 2.2 zal het onderzoek naar leesbaarheid nader worden toegelicht. Paragraaf 2.3 bevat informatie op het gebied van onderzoek naar cultuur. Tot slot wordt in paragraaf 2.4 en paragraaf 2.5 informatie aangedragen op basis waarvan er hypotheses kunnen worden opgesteld voor verder onderzoek.

2.1 Waarom maken ondernemingen informatie openbaar?

Zoals in de inleiding is beschreven is impression management het centrale concept in dit onderzoek. Hooghiemstra (2000, p. 60) geeft in zijn onderzoek een definitie van het begrip impressiemanagement: “Impression management is a field of study within social psychology and is concerned with studying how individuals present themselves to others to be perceived favourably by others.” Uit deze definitie komt naar voren dat ondernemingen hun informatie zo presenteren dat de gebruikers van informatie de desbetreffende onderneming prefereren boven concurrenten. Ondernemingen brengen informatie dus niet objectief naar buiten, maar presenteren deze op een zodanige wijze dat de gebruikers een voorkeur creëren voor de desbetreffende onderneming.

De vraag die nu oprijst is: waarom brengen ondernemingen informatie naar buiten? In deze paragraaf zal een antwoord op deze vraag worden geformuleerd.

Wetgeving

De meest voor de hand liggende reden waarom ondernemingen informatie openbaar maken kan gevonden worden in wet- en regelgeving. Het is in Nederland bij wet verplicht om het beloningsbeleid van een onderneming toe te lichten in het jaarverslag. Knoops (2008) zegt het volgende over de Nederlandse wetgeving: “De code Tabaksblat vereist dat het beloningsbeleid wordt toegelicht in het remuneratierapport dat deel uitmaakt van het verslag van de raad van commissarissen en is opgenomen in het jaarverslag”. Deze toelichting is in de wet opgenomen in art. 2:383 lid 1 BW, waar staat: “Opgegeven worden het bedrag van de bezoldigingen, met inbegrip van de pensioenlasten, en van de andere uitkeringen voor de gezamenlijke bestuurders en gewezen bestuurders en, afzonderlijk, voor de gezamenlijke commissarissen en gewezen commissarissen. De vorige zin heeft betrekking op de bedragen die in het boekjaar ten laste van de rechtspersoon zijn gekomen. Indien de rechtspersoon dochtermaatschappijen heeft of de financiële gegevens van andere maatschappijen consolideert, worden de bedragen die in het boekjaar te hunnen laste zijn gekomen, in de opgave begrepen. Een opgave die herleid kan worden tot een enkele natuurlijke persoon mag achterwege blijven.”

(11)

- 11 -

Ook in andere landen geldt die verplichting. In het Verenigd Koninkrijk is het, sinds de invoering van de Directors’ Remuneration Report Regulations in 2002, eveneens verplicht om informatie over de beloningen van directors op te nemen in het jaarverslag (Zakaria, 2012). Ook ondernemingen die verplicht zijn IFRS toe te passen zijn verplicht om de beloningen van directors op te nemen. IAS 24.17 schrijft voor dat de onderneming volledige openheid geeft over key management personnel compensation voor de categoriën (1) short-term employee benefits, (2) post-employment benefits, (3) other long-term benefits, (4) termination benefits en (5) share-based payment benefits. Met key management personnel worden alle personen bedoeld die de autoriteit en verantwoordelijkheid hebben voor het plannen, leiden en beheersen van de activiteiten van de entiteit, zowel direct als indirect. Ook alle directors vallen hieronder (IAS 24.9).

Samengevat is het dus een taak van de Raad van Commissarissen om verslag te doen van het beloningsbeleid van de onderneming. In sommige gevallen belast de raad van commissarissen een speciale remuneratiecommissie met de verplichting om de remuneratie vast te stellen en hier verslag van te doen. In alle gevallen blijft echter de raad van commissarissen hier eindverantwoordelijk voor.

Overigens heeft dit wel een belangrijke implicatie voor dit onderzoek: de opsteller van het remuneratierapport, de raad van commissarissen, is niet de directe verantwoordelijke voor de ondernemingsprestaties, dat is namelijk de raad van bestuur. Er zijn echter twee redenen op te voeren waarom de relatie tussen de ondernemingsprestaties en de leesbaarheid van het remuneratierapport toch stand zal houden: allereerst is het een taak van de raad van commissarissen om de bestuurders te monitoren: in geval van slechte prestaties kan hen worden verweten dat zij hun taak onvoldoende vervuld hebben, waardoor zij ook ten dele aansprakelijk zijn voor de slechte prestaties. De tweede reden houdt verband met de maatschappelijke discussie over de hoge beloningen: commissarissen zijn zelf debet aan deze discussie door ook in tijden van slechte prestaties toch hoge beloningen toe te kennen. Het zal hen er dan ook aan gelegen zijn om deze (in sommige gevallen te) hoge beloning te verduisteren aan de hand van een moeilijker leesbaar remuneratierapport.

Deze paragraaf richt zich echter op de vraag waarom ondernemingen informatie openbaar maken en als eerste reden werd wetgeving genoemd. Het is echter niet alleen wetgeving die ondernemingen doet beslissen om informatie openbaar te maken. In het vervolg van dit hoofdstuk zal er aandacht worden geschonken aan een aantal theorieën die verklaren waarom ondernemingen informatie verschaffen of meer informatie verschaffen dan wettelijk verplicht.

Agency Theory

Ondernemingen maken echter niet alleen informatie openbaar omdat het verplicht is. Volgens Jensen & Meckling (1976) bestaat er een relatie tussen een zogenaamde agent en een zogenaamde principaal. Zij definiëren deze relatie als volgt: ‘a contract under which one or more persons (the principal(s)) engage

(12)

- 12 -

another person (the agent) to perform some service on their behalf which involves delegating some decision making authority to the agent.’

Er is sprake van een scheiding tussen leiding en eigendom. De eigenaar van de onderneming neemt iemand in dienst die leiding gaat geven aan de onderneming. De agency theory stelt dat degenen die tot de leiding behoren (de agents) een informatievoordeel hebben ten opzichte van de eigenaren (de principals), omdat de agents voor een deel invloed hebben op de informatie die de principals ontvangen. De meest optimale situatie kan worden bereikt wanneer de agents proberen om dit informatievoordeel te verkleinen en om de informatie asymmetrie weg te nemen tussen de agent en de principal. De agent heeft echter de mogelijkheid om misbruik te maken van zijn informatievoordeel. Wanneer de activiteiten van de agent moeilijk zijn te monitoren door de principal en van andere waarde zijn voor de principal dan voor de agent, is er sprake van moral hazard. Wanneer de agent meer informatie heeft dan de principal is er sprake van adverse selection (Darrough en Stoughton, 1986).

Als gevolg van bovengenoemde informatie asymmetrie kunnen er kosten ontstaan, die Jensen & Meckling (1976) agency costs noemen. Er zijn 3 soorten agency kosten:

1. De kosten die de principaal maakt om het management te controleren 2. De kosten die de agent maakt om zich te kunnen verantwoorden

3. De kosten als gevolg van beslissingen door de agent die niet optimaal zijn voor de principal In het kader van de remuneratieverslaggeving ligt deze theorie nog net even anders. Remuneratieverslaggeving draait immers om de beloning van de bestuurders die door de commissarissen wordt vastgesteld. Commissarissen worden geacht onafhankelijk te zijn en worden benoemd door de Algemene Vergadering van Aandeelhouders (AVA), de eigenaren van de onderneming. Zij treden dus op als vertegenwoordigers van de principals om de agents te controleren en te belonen. Zij worden geacht meer kennis te hebben van de onderneming en worden geacht in staat te zijn om de acties van de bestuurders beter te kunnen monitoren. Hierdoor wordt de informatiekloof tussen de agent en de principal verkleind.

Voluntary disclosure theory

Naast de agency theory zijn er nog andere theorieën die verklaren waarom ondernemingen informatie openbaar maken of meer informatie openbaar maken dan dat wettelijk verplicht is. Lev (1992) licht de voluntary disclosure theorie toe: deze stelt dat organisaties naast de verplichte informatieverschaffing ook op vrijwillig basis informatie verschaffen, wanneer dat in hun voordeel is. Voluntary disclosure is disclosure die niet verplicht is door wet- of regelgeving. De Waard (2011) beargumenteert dat ondernemingen vrijwillig informatie verschaffen, omdat gebruikers van die informatie bij het ontbreken van deze informatie wel eens kunnen concluderen ‘dat er wat aan de hand is’. Dit kan overigens ook leiden tot een overdaad aan informatie, waardoor er verhulling kan optreden met betrekking tot informatie die er echt toe doet.

(13)

- 13 -

Het vrijwillig verschaffen van informatie kan positieve en negatieve gevolgen hebben. Negatieve gevolgen kunnen zijn dat het de kennis van de concurrentie versterkt en dat er kosten moeten worden gemaakt om de informatie te verzamelen, te groeperen en te presenteren. Soltani (2007) noemt drie voordelen van het vrijwillig verschaffen van informatie:

1. De liquiditeit van de aandelen van de organisatie kan worden verbeterd door vrijwillig informatie te verschaffen;

2. Vrijwillige informatieverschaffing kan leiden tot een verlaagde cost of capital waardoor de organisatie een betere kans heeft op goede investeringsmogelijkheden en een groter concurrentievoordeel kan behalen;

3. Vrijwillig informatie verschaffen betekent dat de aandacht van financieel analisten meer op de onderneming wordt gericht waardoor informatie beter gemonitord wordt en dus een hogere kwaliteitswaarde krijgt.

Zoals eerder in deze paragraaf beschreven is remuneratieverslaggeving in beginsel verplicht. Echter, de raad van commissarissen kan er voor kiezen om meer en uitgebreidere informatie te verschaffen dan dat noodzakelijk is. Dit biedt de onderneming de mogelijkheid om zich te onderscheiden ten opzichte van concurrenten. Het biedt echter ook de raad van commissarissen de mogelijkheid om bij relatief slechte ondernemingsprestaties een (te) hoge vergoeding en/of bonus te verhullen.

Institutionele theorie

De Waard (2011) beschrijft niet alleen de voluntary disclosure theory, hij beschrijft eveneens de institutionele theorie (isomorfisme). Deze stelt dat het gedrag van ondernemingen vanuit drie invalshoeken beschreven kan worden:

- Ondernemingen verschaffen informatie, omdat ze beïnvloed worden door regelgeving van overheden of door druk vanuit bijvoorbeeld niet –gouvernementele organisaties. Deze invalshoek wordt ook wel coërcief isomorfisme genoemd.

- Ondernemingen verschaffen informatie doordat ze beïnvloed worden door gedragingen van een peer group, bijvoorbeeld naar branchegenoten. Dit leidt tot zogenaamd kopieergedrag. Deze invalshoek wordt ook wel mimetisch isomorfisme genoemd.

- Ondernemingen verschaffen informatie doordat er sprak is van gelijkgestemdheid binnen groepen mensen. Als voorbeeld noemt de Waard hierbij de situatie waarin raden van commissarissen bij de selectie van nieuwe commissarissen op zoek gaan naar gelijkgestemden. Deze invalshoek wordt ook wel normatief isomorfisme genoemd.

Volgens de institutionele theorie verschaffen ondernemingen dus informatie omtrent remuneratie omdat het deels verplicht is vanuit de wet- en regelgeving, deels omdat anderen dat ook doen en zij daar niet bij willen achterblijven en omdat er vanuit de onderneming steeds gezocht wordt naar gelijkgestemdheid.

(14)

- 14 -

Samenvatting

Gebleken is dat ondernemingen om verschillende redenen informatie verschaffen ten aanzien van hun remuneratiebeleid. Allereerst doen ze dit omdat ze hiertoe simpelweg verplicht zijn, zowel onder nationale wetgeving als onder IFRS. Daarnaast doen ze dit om zo de informatie asymmetrie tussen de agents en de principals weg te nemen. Bovendien biedt het hun de mogelijkheid om zich te onderscheiden van hun concurrenten.

Naar mijn mening proberen ondernemingen zoveel mogelijk om de perceptie van gebruikers van de jaarrekening zo te vormen dat ze een voorkeur ontwikkelen voor de desbetreffende onderneming. Deze gedachte komt overeen met de al vaker genoemde obfuscation hypothesis. Volgens deze hypothese rapporteren ondernemingen in moeilijker leesbare teksten wanneer de prestaties relatief slecht zijn. Naarmate een onderneming beter gaat presteren wordt de leesbaarheid beter.

De vraag die nu nog overblijft is: waarom zouden raden van commissarissen in geval van slechte prestaties toch een hoge beloning willen uitkeren? Naar mijn mening doen ze dit omdat ze ten eerste goed bevriend zijn met de leden van de raad van bestuur (het zogenaamde old boys network). Ten tweede zullen ze in veel gevallen verplicht zijn zich aan eerder gemaakte afspraken met betrekking tot de hoogte van de beloning te houden.

2.2 Wat wordt verstaan onder leesbaarheid?

Dit onderzoek bevindt zich op het terrein van impressiemanagement. Brennan, Guillamon-Saorin en Pierce (2009) benoemen in hun artikel 7 verschillende benaderingen om impressiemanagement te meten. Één van de mogelijke methodes is aan de hand van leesbaarheid, door hen omschreven als syntactical manipulation. Daarnaast kan gebruik gemaakt worden van andere vormen van manipulatie, zoals thematische manipulatie en selectiviteit. Dit onderzoek richt zich met name op leesbaarheid. Dale & Chall geven in hun artikel uit 1948 een definitie van het begrip leesbaarheid. Deze definitie luidt als volgt:

“In the broadest sense, readability is the sum total (including interactions) of all those elements within a given piece of printed material that affects the success which a group of readers have with it. The success is the extent to which they understand it, read it at optimum speed and find it interesting."

Leesbaarheid kan worden ingedeeld in 2 categorieën: leesbaarheid in smalle zin en leesbaarheid in brede zin. Wanneer er gekeken wordt naar leesbaarheid in smalle zin dan wordt leesbaarheid gemeten aan de hand van leesbaarheidsformules die gebruik maken van tekstkenmerken als zinslengte en woordlengte. Bij leesbaarheid in brede zin gaat het, naast de kenmerken als zinslengte en woordlengte, ook om de persoonlijke kenmerken van de lezer, zoals ervaring. Ook andere tekstkenmerken zoals lay-out spelen hierin mee.

(15)

- 15 -

Het ontstaan van onderzoek naar leesbaarheid gaat verder terug dan het onderzoek van Dale en Chall uit 1948. De Amerikaanse onderwijskundigen Vogel en Washburne ontwikkelden al in 1928 een formule waarmee een verband kon worden gelegd tussen tekstkenmerken en het tekstbegrip van lezers. Met tekstkenmerken worden onder andere zinslengte, woordlengte, woordfrequentie en het aantal voorzetsels bedoeld. Later zijn er meer formules ontwikkeld die het meten van leesbaarheid mogelijk maken. Deze formules komen verderop in deze paragraaf aan de orde.

Er is veel onderzoek gedaan naar leesbaarheid van jaarverslaggeving. Veel onderzoekers komen tot de conclusie dat jaarverslagen vaak moeilijk leesbaar zijn (Smith & Smith, 1971; Courtis, 1986; Smith & Taffler, 1992; Courtis, 2004; Li, 2008). Smith & Smith hebben onderzoek gedaan naar de relatie tussen de identiteit van de externe accountant en de begrijpelijkheid van openbaar gemaakte informatie. Zij kwamen tot de conclusie dat deze relatie niet aantoonbaar was. Belangrijker in dit verband is hun conclusie dat de leesbaarheid van de financial statements maar beperkt was. Courtis deed in 1986 verslag van zijn onderzoek naar de leesbaarheid van Canadese jaarverslagen uit 1982 en 1983. Ook hij kwam tot de conclusie dat jaarverslagen moeilijk tot zeer moeilijk leesbaar zijn. Smith & Taffler (1992) stellen zelfs dat ‘zelfs gebruikers met verfijnde kennis moeite hebben om financiële vertellingen volledig te begrijpen’. Ook onderzoek van dezelfde Courtis uit 2004 bevestigd dit beeld: ook hier blijken de meeste jaarverslagen moeilijk tot zeer moeilijk leesbaar. Ook recenter onderzoek van Li (2008) bevestigt dit beeld door vast te stellen dat jaarverslagen zeer moeilijk leesbaar zijn. Brennan, Guillamon-Saorin en Pierce (2009) schrijven dat veel eerder gedane onderzoeken gemotiveerd zijn aan de hand van de obfuscation hypothesis. Deze theorie gaat er vanuit dat managers taalkunde gebruiken om corporate performance te verduisteren, met name wanneer er sprake is van negatieve prestaties. De bijbehorende aanname is dat negatieve prestaties gerapporteerd worden middels moeilijker leesbare teksten.

Methodes

Brennan, Guillamon-Saorin en Pierce (2009) schrijven dat er in eerder gedaan accounting research op basis van syntactical manipulation gebruik is gemaakt van 10 verschillende maatstaven om de leesbaarheid van een tekst vast te stellen: Fog, Flesch, Kwolek, Dale-Chall, Lix, Fry, Cloze, Texture index, Transitivity index en Diction. Al deze formules richten zich op leesbaarheid in smalle zin. Ook maken ze allen gebruik van tekstkenmerken om de leesbaarheid in een index vast te leggen.

Bezwaren

Er zijn echter ook bezwaren tegen de bestaande methodes waarmee de leesbaarheid van een tekst wordt vastgesteld. Feenstra (2006) benoemt verschillende bezwaren tegen het gebruik van formules om de leesbaarheid van een tekst vast te stellen. Allereerst stelt hij dat het niet bewezen is dat het begrip van teksten verbeterd wordt door manipulatie van zins- en woordlengte. Daarnaast stelt hij dat andere zaken die van invloed zijn op leesbaarheid, zoals samenhang en globale tekstopbouw, niet worden meegenomen. Ook

(16)

- 16 -

grammaticale aspecten, formuleringsvormen en typografische kenmerken worden niet meegenomen. Bovendien stelt hij dat de formules opgesteld zijn in het kader van basisonderwijs en daarom niet één-op-één kunnen worden toegepast voor bijvoorbeeld het bepalen van de leesbaarheid van (een deel van) het jaarverslag.

Tot slot zijn leesbaarheidsformules erg gevoelig voor de aanwezigheid van leestekens. Wanneer de tekst een andere opmaak kent waardoor er minder gebruik wordt gemaakt van leestekens, zoals bijvoorbeeld in tabelvorm, dan kan dit het resultaat beïnvloeden.

Samenvatting

Gebleken is dat jaarverslagen over het algemeen moeilijk leesbaar zijn en dat er formules bestaan om deze leesbaarheid vast te stellen, ook al zijn hier kanttekeningen bij te plaatsen. In dit onderzoek ga ik gebruik maken van twee van deze formules om de leesbaarheid van remuneratierapporten vast te stellen: de Fog-formule en de Flesch-Fog-formule. Ik kies deze twee Fog-formules omdat dit de meest gebruikte Fog-formules zijn op het gebied van accounting-onderzoek en dit de mogelijkheid biedt om aan te sluiten bij eerdere onderzoeken (Brennan, Guillamon-Saorin en Pierce, 2009). Deze formules worden in paragraaf 3.2 nader uitgewerkt toegelicht. In aansluiting bij het onderzoek van Li (2008) kan alvast gesteld worden dat een Fog-score tussen de 14 en 18 getypeerd kan worden als moeilijk en groter dan 18 als bijna onleesbaar. In zijn onderzoek vindt hij een Fog-score van 19,39 voor de leesbaarheid van het gehele jaarverslag wat betekent dat het gehele jaarverslag meer dan moeilijk leesbaar is. Rutherford (2003) vindt een gemiddelde Flesch-score van 29,737 voor wat betreft de leesbaarheid van de operating and financial review. Deze score kan eveneens getypeerd worden als ‘erg moeilijk’. Een score tussen de 30 en de 40 kan worden getypeerd als ‘moeilijk’.

Op basis van bovenstaande informatie kan echter al wel een verwachting worden gesteld met betrekking tot de leesbaarheid van remuneratierapporten in het algemeen. Omdat geconcludeerd wordt dat jaarverslagen moeilijk leesbaar zijn, kunnen we verwachten dat ook de remuneratierapporten moeilijk leesbaar zullen zijn, dus dat wil zeggen een Fog-score hoger dan 14 en een Flesch-score lager dan 40. Dit leidt tot de volgende hypothese:

Hypothese 1: Remuneratierapporten zijn moeilijk leesbaar.

2.3 Wat wordt verstaan onder cultuur?

Één van de factoren die van invloed is op het ontstaan van een jaarverslag is is de cultuur die in een bepaalde omgeving bestaat. Bik (2010) schrijft dat de omgeving, waarin een organisatie opereert, van invloed is op de bedrijfsvoering van die organisatie en dus ook op de manier waarop die organisatie haar verslaggeving uitwerkt. Deze uitspraak wordt ondersteund door Hope (2003). Vele onderzoekers hebben onderzoek gedaan op het gebied van cross-cultural research en hebben modellen ontwikkeld om deze verschillen te

(17)

- 17 -

categoriseren (o.a. Hofstede, 1983; Gray, 1988; House, 2004). Er zijn ook nog andere onderzoekers die modellen hebben ontwikkeld, maar die laat ik in dit onderzoek buiten beschouwing.

Hofstede

Geert Hofstede is één van de meest toonaangevende onderzoekers op het gebied van cultuur. Op zijn website (www.geert-hofstede.com) benoemt hij zes verschillende dimensies aan de hand waarvan landen van elkaar kunnen worden onderscheiden. De eerste vier dimensies zijn afkomstig uit het door hem in 1983 gepubliceerde onderzoek. Op basis van de theorie van de Chinese filosoof Confucius werd in 1991 een vijfde dimensie toegevoegd en vrij recent, in 2010, is op basis van onderzoek door Michael Minkov een zesde dimensie toegevoegd. De zes dimensies worden hieronder verder toegelicht:

1. Machtsafstand

Deze dimensie geeft aan in welke mate mensen er mee akkoord gaan dat de macht ongelijk verdeeld is. Mensen die leven in een cultuur met een grote machtsafstand leggen zich makkelijker neer bij het feit dat de macht ongelijk verdeeld is dan mensen in culturen met een lage machtsafstand.

2. Individualisme vs. collectivisme

Wanneer iedereen geacht wordt voor zichzelf te zorgen is er sprake van individualisme. Wanneer mensen zijn opgenomen in sterke, hechte groepen die, in ruil voor onvoorwaardelijke loyaliteit, levenslange bescherming bieden, is er sprake van collectivisme.

3. Masculiniteit: Mannelijkheid vs. vrouwelijkheid

Een samenleving is masculien (mannelijk) wanneer er sprake is van een duidelijke scheiding tussen rollen: mannen moeten hard en assertief zijn en gericht op materieel succes, vrouwen moeten juist zacht en bescheiden zijn en zich meer richten op de kwaliteit van het bestaan. Wanneer er sprake is van veel overlap tussen beide rollen is er sprake van een feminiene (vrouwelijke) samenleving. 4. Onzekerheidsvermijding

In samenlevingen waarin sprake is van een hoge mate van onzekerheidsvermijding hebben mensen de behoefte om alles onder controle te willen hebben. In deze samenlevingen is vaak ook sprake van meer en uitgebreidere regelgeving, wat overigens niet wil zeggen dat men zich aan deze regels houdt. In landen met een lage mate van onzekerheisvermijding heeft men minder regels, maar houdt men zich vaak wel aan deze regels. Bovendien wordt afwijkend gedrag meer getolereerd.

5. Lange termijnoriëntatie

Bij de lange termijnoriëntatie gaat het om samenlevingen die doelen nastreven die op de lange termijn tot resultaat zullen leiden versus samenlevingen waarin doelen worden nagestreefd die leiden tot resultaten op korte termijn.

(18)

- 18 -

6. Hedonisme versus soberheid

Hedonisme wordt gekenmerkt door uitbundigheid, geluk en vrolijkheid. Soberheid wordt gekenmerkt door strikte sociale normen en pogingen tot onderdrukking van alle vormen van hedonisme.

Gray

Een andere onderzoeker die veel onderzoek heeft gedaan op het gebied van cultuur is Gray (1988). Zijn onderzoek is geënt op dat van Hofstede en kent zodoende enigszins overlap. De cultuurkenmerken die Hofstede (1983) heeft geïdentificeerd correspondeerden het meest met sociale studies. Gray heeft, voortbordurend op dit onderzoek, deze waarden geconverteerd naar 4 dimensies die gericht zijn op accounting value. Deze 4 dimensies worden hieronder besproken en worden gelinkt aan de hierboven beschreven dimensies van Hofstede: slechts de sterkste verbanden worden hier benoemd.

1. Professionalisme vs. statutaire controle

Professionalisme wordt door Gray gedefinieerd als ‘de voorkeur om vrij een oordeel te kunnen vellen en verantwoordelijk te zijn voor eigen gedrag’. Statutaire controle is het tegenovergestelde en is meer gebaseerd op regels en wetten. Professionalisme sluit aan bij het principe van principle based accounting, statutaire controle sluit aan bij het principe van rules-based accounting. Gray stelt dit voor als een significant accounting value dimension omdat accountants geacht worden onafhankelijk en integer op te treden en moeten vertrouwen op hun individuele oordeel. Deze dimensie heeft de meeste overeenkomsten met de dimensie individualisme vs. collectivisme en de dimensie onzekerheidsvermijding, beiden uit het onderzoek van Hofstede (1983). Immers, naarmate er meer sprake is van individualisme zal een accountant eerder geneigd zijn om als professional zijn oordeel te vellen en in het geval van collectivisme zal hij veel meer steunen op regels en wetten. Dit sluit ook aan bij de dimensie met betrekking tot onzekerheidsvermijding: in samenlevingen met een hoge mate van onzekerheidsvermijding bestaan er veel meer regels en wetten. Dit correspondeert met een hoge mate van statutaire controle.

2. Uniformiteit vs. flexibiliteit

Volgens Gray is uniformiteit ‘de voorkeur voor het voeren van dezelfde accounting practices door aan elkaar gerelateerde ondernemingen over een langere periode’. Flexibiliteit is volgens Gray juist het tegenovergestelde: ‘accounting practices moeten juist aangepast worden aan de gepercipieerde omstandigheden van individuele ondernemingen’. Deze accounting value dimension is significant omdat de houding ten opzichte van uniformiteit, consistentie en vergelijkbaarheid wereldwijd behoren tot fundamentele kenmerken van accounting principles. Ook deze dimensie kan gelinkt worden aan de dimensies individualisme vs. collectivisme en onzekerheidsvermijding. Immers: de voorkeur voor uniformiteit kan gelinkt worden aan een sterke voorkeur voor onzekerheidsvermijding en zal dus passen bij een samenleving met veel wet- en regelgeving. Daarnaast sluit deze dimensie

(19)

- 19 -

aan bij de individualisme vs. collectivisme dimensie van Hofstede: uniformiteit valt dan te relateren aan collectivisme en flexibiliteit aan individualisme.

3. Conservatisme vs. optimisme

De dimensie conservatisme vs. optimisme draait volgens Gray om: ‘de voorkeur voor een voorzichtige benadering ten aanzien van metingen om zo om te gaan met de onzekerheid van toekomstige gebeurtenissen, in tegenstelling tot een meer optimistische, laissez-faire, risico-nemende benadering. Volgens Gray is dit een significante accounting value dimension omdat het ‘waarschijnlijk de meest oude en waarschijnlijk het meest doordrongen principe van accounting valuation is. Ook deze dimensie kan weer het beste gelinkt worden aan de onzekerheidsvermijdingdimensie van Hofstede. Gray beargumenteert dat een sterke voorkeur voor conservatisme overeenkomt met een sterke voorkeur voor onzekerheidsvermijding.

4. Geheimhouding vs. transparantie

Volgens Gray draait geheimhouding om ‘de voorkeur voor vertrouwelijkheid en de beperking van de openbaarmaking van informatie omtrent een onderneming aan alleen die personen die nauw betrokken zijn bij het management en de financiering, tegenovergesteld aan een meer transparante, open en publiekelijke accounting benadering.

Volgens Gray kan een voorkeur voor geheimhouding het beste gelinkt worden aan een sterke onzekerheidsvermijding in het model van Hofstede (1983), omdat in onzekerheidsvermijdende culturen ook een beperking bestaat op het gebied van informatievoorziening.

House

Het derde onderzoek dat ik wil benoemen is het onderzoek dat is uitgevoerd door House (2004). House starte reeds in 1991 met een onderzoek naar cultuurverschillen. Pas in 2004 publiceerde hij zijn eerste resultaten. Een vervolg hierop verscheen in 2007. Het doel van dit onderzoek was om de resultaten van Hofstede te repliceren en uit te breiden. Het onderzoek werd uitgevoerd onder de titel GLOBE, hetgeen staat voor Global Leadership and Organizational Behavior Effectiveness. Het onderzoek was er op gericht om de fascinerende en complexe effecten van cultuur te verkennen op het gebied van (1) leiderschap, (2) organisatorische effectiviteit, (3) economische concurrentiepositie en (4) de menselijke condities van de leden van de bestudeerde samenlevingen (Shi, 2011). Als gevolg van dit onderzoek publiceerden de onderzoekers negen culturele dimensies over zowel de huidige samenleving (as is) en over waarden (should be). Deze 9 dimensies staan opgesomd en toegelicht in tabel 1.

(20)

- 20 -

Dimensies Toelichting

1 Machtsafstand De mate waarin de leden van een collectief verwachten dat macht gelijkwaardig verdeeld is.

2 Onzekerheidsvermijding De mate waarin een samenleving, organisatie of groep vertrouwt op sociale normen, regels en procedures om de onvoorspelbaarheid van toekomstige gebeurtenissen te verlichten.

3 Menselijke oriëntatie De mate waarin een collectief individuen stimuleert en beloont voor eerlijkheid, altruïsme, vrijgevigheid, zorgzaamheid en aardigheid jegens anderen.

4 Institutioneel collectivisme De mate waarin organisatorische en maatschappelijke institutionele praktijken de collectieve verdeling van middelen en de collectieve acties bemoedigen en belonen.

5 Familiair collectivisme De mate waarin individuen trots op, loyaliteit aan en samenhang met hun families uiten.

6 Zelfbewustzijn De mate waarin individuen assertief, confronterend en agressief zijn in hun relaties met anderen.

7 Geslachtsegalitarisme De mate waarin een collectief geslachtsongelijkheid minimaliseert. 8 Toekomstoriëntatie De mate waarin individuen deelnemen aan toekomstgericht gedrag,

zoals het uitstellen van bevrediging, planning en het investeren in de toekomst.

9 Prestatieoriëntatie De mate waarin een collectief groepsleden bemoedigt en beloond voor prestatieverbetering en excellentie.

Tabel 1: de 9 dimensies van House (2003)

Er is veel gepubliceerd over de verschillen tussen enerzijds het onderzoek van Hofstede (1983) en anderzijds het onderzoek van House (2003) (Venaik, 2008; Shi, 2011). Er zijn echter vooral overeenkomsten te noemen: zo komen 7 van de dimensies van House overeen met 5 van de dimensies van het model van Hofstede. Zowel in het model van Hofstede als in het model van House komen de dimensies machtsafstand en onzekerheidsvermijding voor. Ook Hofstedes dimensie masculiniteit kan worden gelinkt aan het model van House: deze dimensie komt overeen met de dimensies zelfbewustzijn en geslachtsegalitarisme. De door Hofstede benoemde dimensie individualisme vs. collectivisme komt overeen met de twee collectivismedimensies van House, familiair collectivisme en institutioneel collectivisme. Hofstedes lange termijnoriëntatie komt overeen met de dimensie ‘toekomstoriëntatie’ van House. Per saldo heeft Hofstede één dimensie die niet gelinkt wordt aan House – hedonisme vs. soberheid – en heeft House twee dimensies die niet gelinkt worden aan Hofstede, te weten prestatieoriëntatie en menselijke oriëntatie.

(21)

- 21 -

2.4 Welke relatie bestaat er tussen de ondernemingsprestaties en de leesbaarheid van het remuneratierapport?

Zoals in de inleiding al is benoemd is er in het verleden al veel onderzoek verricht naar de relatie tussen de leesbaarheid van het jaarverslag en de ondernemingsprestaties. Deze onderzoeken spitsen zich in de meeste gevallen toe op het gehele jaarverslag. In sommige gevallen wordt er onderzoek gedaan naar de leesbaarheid van een bepaald gedeelte van het jaarverslag, zoals de risicoparagraaf of het remuneratierapport.

Eerder onderzoek

Één van de eerste onderzoeken naar de relatie tussen leesbaarheid van jaarverslagen en ondernemingsprestaties werd gedaan door Courtis (1986). Zijn onderzoek richtte zich op de relatie tussen de leesbaarheid van het jaarverslag en corporate risk-return. Zijn onderzoek werd uitgevoerd onder Canadese ondernemingen en met jaarverslagen uit 1982 en 1983. Hij beperkt zich daarbij overigens tot de leesbaarheid van de Chairman’s adress en de bijbehorende voetnoten. In zijn onderzoek heeft hij alle resultaten geclassificeerd in 3 groepen, geselecteerd op de mate van leesbaarheid. Hij komt daarbij tot de conclusie dat er geen significant verschil bestaat tussen het niveau van risk and return en de mate van leesbaarheid.

Subramanian, Insley en Blackwell (1992) hebben onderzoek gedaan naar de relatie tussen de ondernemingsprestaties en de leesbaarheid van jaarverslagen van 60 bedrijven uit de Verenigde Staten. Zij kwamen tot de conclusie dat de jaarverslagen van ondernemingen die goed presteerden makkelijker leesbaar waren dan de jaarverslagen van ondernemingen die minder goed presteerden.

Recenter onderzoek werd gedaan door Li (2008). Ook hij onderzocht de relatie tussen de leesbaarheid van het jaarverslag en de ondernemingsprestaties. Hij kwam tot een soortgelijk conclusie als Subramanian, Insley en Blackwell (1992): jaarverslagen van ondernemingen met relatief lagere inkomsten (lower earnings) bleken moeilijker leesbaar dan jaarverslagen van ondernemingen met relatief hogere inkomsten (higher earnings). Bovendien is gebleken dat de winstgevendheid van bedrijf met goed leesbare jaarverslagen meer persistent is dan de winstgevendheid van bedrijven met minder goed leesbare jaarverslagen. Zijn bevindingen waren op basis van een steekproef van maarliefst 55.719 onderneming-jaarcombinaties over de jaren 1994-2004.

Ook Dempsey et al. (2010) hebben onderzoek gedaan naar de relatie tussen ondernemingsprestaties en leesbaarheid. Ook zij kwamen tot een soortgelijke conclusie: naarmate ondernemingen slechter presteren worden de openbaargemaakte teksten minder transparant. In hun onderzoek maken ze gebruik van 1.573 onderneming-jaarcombinaties over de periode 1994-2007.

De veronderstelde positieve relatie tussen de leesbaarheid van (een deel van) het jaarverslag en de ondernemingsprestaties kan op meerdere manieren worden verklaard. Merkl-Davies (2007) schrijft dat negatieve uitkomsten kunnen leiden tot een groeiend conflict tussen managers en aandeelhouders. Om dit te voorkomen manipuleren managers de informatie die naar buiten gebracht wordt om zo de perceptie van de

(22)

- 22 -

gebruikers te beïnvloeden. Dit is een voorbeeld van impressie management. Impressie management is er namelijk op gericht om de perceptie van gebruikers van informatie te beïnvloeden.

Op basis van bovenstaande bevindingen kan er een tweede hypothese worden opgesteld. Ik ga er daarbij vanuit dat de gevonden verbanden in eerdere onderzoeken ook vertaald kunnen worden naar remuneratierapporten. De tweede hypothese luidt dan ook:

Hypothese 2: Er bestaat een positieve relatie tussen de ondernemingsprestaties en de leesbaarheid van het remuneratierapport.

2.5 Welke rol speelt cultuur in de relatie tussen de ondernemingsprestaties en de leesbaarheid van het remuneratierapport?

In paragraaf 3 van dit hoofdstuk heb ik een overzicht gegeven van 3 relevante cultuurmodellen. In deze paragraaf ga ik één van deze modellen koppelen aan de in paragraaf 4 opgestelde hypothese. Ik heb hierbij gekozen voor het model van Gray (1988). Dit model is immers toegespitst op accounting. De modellen van Hofstede (1983) en House (2003) zijn modellen die meer raakvlakken hebben met sociale studies.

Volgens Gray (1988) is de cultuur van een land van invloed op het accountingsysteem van dat land en op de bijbehorende verslaglegging. Zoals uiteengezet in paragraaf 2.3 bestaat het model van Gray uit 4 dimensies: (1) professionalisme vs. statutaire controle, (2) uniformiteit vs. flexibiliteit, (3) conservatisme vs. optimisme en (4) geheimhouding vs. transparantie. Ik zal in deze paragraaf proberen om het effect van elke van deze dimensies op de relatie tussen de ondernemingsprestaties en de leesbaarheid van het remuneratierapport te beschrijven. Ik ga hierbij uit van de in de vorige paragraaf opgestelde hypothese, namelijk dat in geval van goede ondernemingsprestaties het remuneratierapport goed leesbaar is en in geval van slechte ondernemingsprestaties het remuneratierapport minder goed leesbaar is.

Hofstede (1983) en Gray (1988) hebben per dimensie landen benoemd die hoog en laag scoren op die dimensie. Met het oog op het empirische onderzoek, zoals dat in hoofdstuk 3 uiteengezet zal worden, heb ik per dimensie die landen aangegeven die volgens Hofstede en Gray significant zijn voor de gegeven dimensies.

Professionalisme vs. statutaire controle

Deze eerste dimensie beeldt een tegenstelling uit waarin aan de ene kant (professionalisme) het jaarverslag wordt opgesteld zodat er a true and fair view wordt gepresenteerd en het resultaat sterk afhankelijk is van het professionele oordeel van de accountant. Aan de andere kant van deze dimensie (statutaire controle) wordt het jaarverslag opgesteld en beoordeeld aan de hand van (vaak gedetailleerde) wetten en regels.

De eerst benoemde kant is gericht op een accountingsysteem zoals dat voorkomt in het Verenigd Koninkrijk; de tweede benoemde kant komt bijvoorbeeld voor in Frankrijk en Duitsland. In aansluiting bij het onderzoek

(23)

- 23 -

van Hofstede (1983) kan een hoge mate van professionalisme gelinkt worden aan een hoge mate van individualisme en kunnen ook Australië, Nederland en Nieuw-Zeeland als professionalistisch worden gezien. Landen uit het verre oosten zoals Japan, Zuid Korea, Taiwan en Singapore kunnen als statutair worden gezien gezien.

Wanneer het opstellen van het jaarverslag en het remuneratierapport in het bijzonder meer is gebonden aan regels dan aan het professionele oordeel van een accountant, dan wordt het voor een onderneming complexer om de tekst naar eigen inzicht aan te passen. Ze zijn in het geval van slechte prestaties immers gehouden om de wet- en regelgeving na te leven, moeten dus aan bepaalde vereisten voldoen (zoals vermeld in paragraaf 2.1) en hebben daardoor minder mogelijkheden om manipulatie toe te passen. De relatie tussen de ondernemingsprestaties en de leesbaarheid van het remuneratierapport zal dan ook zwakker zijn in een statutaire omgeving dan in een professionele omgeving.

De hypothese is dan ook dat in culturen die als professionalistisch worden gezien een sterkere relatie bestaat tussen de ondernemingsprestaties en de leesbaarheid van het remuneratierapport dan in culturen die gezien worden als statutair.

Hypothese 3: in een cultuur die als professionalistisch kan worden getypeerd zal de relatie tussen de ondernemingsprestaties en de leesbaarheid van het remuneratierapport sterker zijn dan in een cultuur die als statutair kan worden getypeerd.

Uniformiteit vs. flexibiliteit

De tweede dimensie beeldt een tegenstelling uit waarin accounting practices juist algemeen moeten worden aanvaard (uniform) of per onderneming moeten verschillen en zo zo goed mogelijk moeten aansluiten bij de desbetreffende onderneming (flexibel). Landen die als uniform kunnen worden getypeerd zijn bijvoorbeeld Frankrijk en Brazilië; landen die als flexibel kunnen worden getypeerd zijn bijvoorbeeld het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten. Daar uniformiteit gelinkt wordt aan een sterke onzekerheidsvermijding in het onderzoek van Hofstede (1983) kunnen Japan en Zuid Korea tot uniforme landen worden gerekend: Jamaica, Singapore, Hong Kong en Denemarken kunnen tot flexibel worden gerekend.

In landen die als uniform bekend staan zal het voor een onderneming minder eenvoudig zijn om de tekst te manipuleren wanneer er sprake is van slechte prestaties; landen die als flexibel bekend staan zullen hiervoor meer ruimte bieden. Immers, wanneer er sprake is van flexibiliteit dan heeft de onderneming veel meer vrijheid in het opstellen van disclosure dan wanneer er sprake is van uniforme regelgeving.

De hypothese is dan ook dat in uniforme landen de relatie tussen de ondernemingsprestaties en de leesbaarheid van het remuneratierapport zwakker is dan in flexibele landen.

(24)

- 24 -

Hypothese 4: in een cultuur die als flexibel kan worden getypeerd zal de relatie tussen de ondernemingsprestaties en de leesbaarheid van het remuneratierapport sterker zijn dan in een cultuur die als uniform kan worden getypeerd.

Conservatisme vs. optimisme

De tegenstelling in deze dimensie kan worden omschreven als het verschil in aan de ene kant (conservatisme) een behoudende en voorzichtige benadering en aan de andere kant (optimisme) een meer risicovolle benadering.

Landen uit het Midden-Oosten, Brazilië en Japan zijn meer conservatief; het Verenigd Koninkrijk, de Verenigde Staten, Nederland en de Scandinavische landen en Hong Kong en Singapore zijn meer optimistisch.

Naarmate een omgeving meer conservatief is zullen ondernemingen minder geneigd zijn om veel informatie te openbaren, omdat ze voorzichtig zullen zijn in de communicatie met hun omgeving. In het geval van slechte prestaties zullen ze dan ook minder snel over gaan tot manipulatie van de tekst. Wanneer er sprake is van een optimistische cultuur zal een onderneming eerder over gaan tot manipulatie van teksten bij slechte prestaties, omdat ze een hogere risk-appetite hebben maar niet bekend willen staan als een onderneming die slecht draait, omdat daardoor hun kosten voor het aantrekken van vreemd vermogen groter worden. Ze zullen dan in het geval van slechte prestaties eerder manipulatie van de tekst toepassen.

De hypothese luidt dan ook dat in het geval van een optimistische cultuur de relatie tussen de ondernemingsprestaties en de leesbaarheid van het remuneratierapport sterker zal zijn dan in het geval van een conservatieve cultuur.

Hypothese 5: in een cultuur die als optimistisch kan worden getypeerd zal de relatie tussen de ondernemingsprestaties en de leesbaarheid van het remuneratierapport sterker zijn dan in een cultuur die als conservatief kan worden getypeerd.

Geheimhouding versus transparantie

Deze dimensie draait om de tegenstelling tussen het openbaar maken van informatie (transparantie) of het zoveel mogelijk geheimhouden van informatie (geheimhouding). Landen waarin er veel sprake is van transparantie zijn bijvoorbeeld het Verenigd Koninkrijk, de Verenigde Staten, Nederland, Hong Kong en Singapore (Hofstede, 1983; Gray, 1988). Landen die hoog scoren op geheimhouding zijn bijvoorbeeld Duitsland, Japan en minder ontwikkelde Spaanstalige landen. Wanneer ondernemingen veel informatie geheim houden biedt dit minder mogelijkheid tot beïnvloeding van de tekst, wanneer de cultuur juist geneigd is tot het veelvuldig openbaar maken van informatie, dan biedt dit veel meer mogelijkheden tot impressiemanagement. Er kan echter ook omgekeerd beredeneerd worden en dat geeft naar mijn mening een

(25)

- 25 -

veel sterkere argumentatie. Immers, ondernemingen in culturen die als transparant bekend staan, zullen veel gemotiveerder zijn om open en eerlijk verslag te doen van hun prestaties en zullen dus veel minder manipulatie toepassen wanneer de onderneming slecht presteert. Ondernemingen in culturen die als geheimhoudend bekend staan, zullen juist eerder informatie verzwijgen of verdraaien bij slechte resultaten. De hypothese is dan ook dat in culturen die gekenmerkt worden door een hoge mate van geheimhouding een sterkere relatie bestaat tussen de ondernemingsprestaties en de leesbaarheid van het remuneratierapport dan in culturen die gekenmerkt worden door een transparant karakter.

Hypothese 6: in een cultuur waarin sprake is van geheimhouding zal de relatie tussen de ondernemingsprestaties en de leesbaarheid van het remuneratierapport sterker zijn dan in een cultuur waarin sprake is van transparantie.

(26)

- 26 -

Hoofdstuk 3 – Methodologie

In dit hoofdstuk zal de onderzoeksopzet nader worden toegelicht. In paragraaf 3.1 wordt besproken welke data ik ga verzamelen voor dit onderzoek en wordt beschreven hoe de dataset eruit ziet. In paragraaf 3.2 wordt de afhankelijke variabele, de leesbaarheid nader toegelicht. Paragraaf 3.3 licht de onafhankelijke variabele, de ondernemingsprestaties, toe. In paragraaf 3.4 wordt uitgelegd hoe de invloed van cultuur gemeten wordt. Paragraaf 3.5 licht de controlevariabelen toe. Tot slot wordt in paragraaf 3.6 een overzicht gegeven van de regressiemetingen en een overzicht van de variabelen.

3.1 Data

Het doel van dit onderzoek is om een uitspraak te kunnen doen over de relatie die geacht wordt te bestaan tussen de ondernemingsprestaties en de leesbaarheid van het remuneratierapport. Dit wordt gedaan door 25 jaarverslagen te analyseren uit 5 verschillende landen. Gekozen zal worden om de leesbaarheid vast te stellen van remuneratierapporten van beursgenoteerde ondernemingen over het jaar 2012. De 5 geselecteerde landen zijn Nederland, het Verenigd Koninkrijk, Duitsland, Japan en Brazilië. De keuze voor deze landen wordt toegelicht in paragraaf 3.4

Voor dit onderzoek maak ik gebruik van de 25 grootste beursgenoteerde ondernemingen per land, gebaseerd op de ‘hoogste’ beursindex van dat land. Voor Nederland is dit eenvoudig: ik heb de 25 ondernemingen gekozen die samen de AEX 25 vormen. Voor de 4 andere landen heb ik de 25 grootste ondernemingen geselecteerd vanuit de ‘hoogste’ beursindex op basis van market capitalization, oftewel de beurswaarde. Vanuit het Verenigd Koninkrijk heb ik de 25 grootste ondernemingen uit de FTSE 100 gekozen. De selectiedatum is 12 december 2012. Ook voor Duitsland heb ik de 25 grootste ondernemingen gekozen, ditmaal uit de DAX 30. De bijbehorende selectiedatum is 28 december 2012. Voor Japan heb ik de 25 grootste ondernemingen gekozen uit de Nikkei 225, op basis van het jaareinde van 2012. Voor Brazilië ten slotte heb ik de 25 grootste ondernemingen uit de BM&F Bovespa, wederom op basis van het jaareinde van 2012. Een overzicht van alle ondernemingen is opgenomen in de bijlage onder bijlage 1.

In alle gevallen heb ik gekozen voor het laatst beschikbare jaarverslag. Dit betekent in de meeste gevallen het jaarverslag over 2012. Voor enkele ondernemingen is dit jaarverslag (nog) niet beschikbaar vanwege andere balansdata dan 31 december, waardoor ik gekozen heb voor het jaarverslag over 2011 en een deel van 2012. In het geval waarin de financiële rapportages in een andere valuta dan de euro zijn opgenomen, heb ik alle waarden omgerekend tegen de wisselkoers op balansdatum naar euro’s.

3.2 Afhankelijke variabele

De afhankelijke variabele in dit onderzoek is de leesbaarheid van het remuneratierapport. De leesbaarheid van een tekst kan worden bepaald aan de hand van leesbaarheidsformules. In de loop der tijd zijn er verschillende formules ontwikkeld om de leesbaarheid van teksten numeriek te bepalen. Merkl-Davies en Brennan (2007) hebben een meta-analyse uitgevoerd met betrekking tot de leesbaarheid

(27)

- 27 -

van corporate disclosures en geven een overzicht van de door onderzoekers gebruikte formules. De Fog-formule en de Flesch-Fog-formule blijken de meest gehanteerde Fog-formules te zijn. Dat is de reden waarom ik voor deze twee formules heb gekozen. Andere formules zoals Kwolek, Dale-Chall en Lix zijn in de wetenschappelijke literatuur aanmerkelijk minder gebruikt, daarom maak ik er ook geen gebruik van. Hieronder zal ik in het kort beide formules en hun kenmerken beschrijven.

Fog-formule

De Fog-formule is in 1952 ontwikkeld door de Amerikaan Robert Gunning. De formule bestaat uit 3 variabelen: het aantal woorden, het aantal zinnen en de complexiteit van de woorden. De Fog-index geeft het aantal jaren aan dat een gebruiker van de tekst nodig zou zijn aan formeel onderwijs om de tekst goed te begrijpen.

In formulevorm ziet de formule er als volgt uit:

 −  = 0.4     + 100 ∗     

Hoe hoger de index, hoe complexer de tekst. Wanneer de score rond de 8,5 ligt, dan kan de tekst worden vergeleken met die van jeugd-tijdschriften. In het kader van dit onderzoek zullen met name de scores rond 13,7 (kranten), 17 (wetenschappelijke literatuur) en 19,5 (technische boeken) relevant zijn.

Flesch-formule

De Flesch-formule (die ook wel de Flesch-Kincaid-formule wordt genoemd) is een andere formule die de leesbaarheid van een tekst vaststelt. Deze formule bestaat eveneens uit 3 variabelen, die nagenoeg gelijk zijn aan die uit de Fog-formule: het aantal woorden, het aantal zinnen en het aantal lettergrepen.

ℎ −  = 206.835 − 1,015 ∗   − 84,6 ∗  

De uitkomsten van de Flesch-formule zijn, in vergelijking met de uitkomsten van de Fog-formule, precies omgekeerd. Een lage score staat voor een moeilijk leesbare tekst, een hoge score voor een makkelijk leesbare tekst. Een score onder de 30 betekent dat de tekst erg moeilijk leesbaar is, tussen de 60 en 70 is standaard en tussen de 90 en de 100 staat voor erg eenvoudig.

In tabel 2 op de volgende pagina staat een overzicht van de mogelijke uitkomsten en de bijbehorende categorie. In bepaalde situaties is het mogelijk dat scores onder de grens van 0 uitkomen, wanneer er bijvoorbeeld sprake is van weinig maar lange zinnen.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

• Presentatie door bureau BBN over het uitgevoerde onderzoek van de 4 scenario’s voor een nieuw gemeentehuis op de locatie Elkshove. • Memo met advies van het college

Bij de behandeling Zienswijze begrotingswijzigingen (1e, 2e, 3e tussenrapportage) BAR in het Beraad en Advies van 8 december heeft u toelichting gevraagd op de taakstelling die

Enkele relevante verwijzingen naar sites met informatie over

An important aspect of IOSCO’s work has been engagement with the International Financial Reporting Standards (IFRS) Foundation’s efforts to develop a common set of global

De ICB’s die onder andere ecologische en/of sociale kenmerken promoten en beleggen in ondernemingen die praktijken op het gebied van goed bestuur volgen (ook een “Artikel

Door de verticale tuin vervaagt de scheidingslijn tussen architectuur en landschap. Zo kunnen gebouwen niet alleen een onderdeel vormen van het landschap, maar zelf verworden

3) Oorzakelijk verband tussen de schending van een resultaats- verbintenis met betrekking tot de medische behandeling en de lichamelijke schade. Bestaan van een oorzakelijk

Omdat er overeenstemming met de ouders moet komen over het handelingsdeel, wordt het deel betreffende de individuele begeleiding (artikel 8, vierde lid, van de WPO en artikel