• No results found

Vrijwillige informatieverschaffing in familiebedrijven

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Vrijwillige informatieverschaffing in familiebedrijven"

Copied!
33
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Vrijwillige informatieverschaffing

in familiebedrijven

Abstract

Familiebedrijven spelen een belangrijke rol in de Nederlandse economie. Voor deze ondernemingen is het een uitdaging om het familie- eigenaars- en bedrijfsbelang met elkaar in lijn te houden. Om problemen en agency type II kosten die door spanning tussen de drie belangen kunnen ontstaan te vermijden kan het familiebedrijf ervoor kiezen om vrijwillig informatie omtrent familiezaken op te nemen in het jaarverslag. In dit exploratieve onderzoek wordt gekeken of er specifieke karakteristieken (grootte van de onderneming en grootte van de raad) zijn binnen de familiebedrijven die de opname en de inhoud van vrijwillige informatie omtrent familiezaken.

Trefwoorden: familiebedrijven, familiestatuut, corporate governance, goed bestuur, essence approach, vrijwillige informatieverschaffing

Rijksuniversiteit Groningen

Faculteit Economie en Bedrijfskunde Opleiding: Msc Accountancy

Code: EBM869A20 Student: Ilona Noorlag Studentnummer: 1537172

Titel afstudeeropdracht: Vrijwillig informatieverschaffing in familiebedrijven Maand en jaar: oktober 2013

(2)

1

Voorwoord

Voor u ligt de scriptie die ik geschreven heb ter afronding van de Master opleiding Accountancy & Controlling, afstudeerrichting accountancy, aan de Rijksuniversiteit Groningen.

Als thema van de scriptie heb ik een onderwerp gekozen dat mijzelf na aan het hart ligt. Door opgegroeid te zijn binnen een gezin, waar het familiebedrijf altijd een grote rol speelt, zag ik het schrijven van deze scriptie als een uitgelezen kans mijn eigen kennis en de bestaande kennis op het gebied van familiebedrijven binnen de wetenschappelijke literatuur uit te breiden.

Als specifiek fragment binnen familiebedrijven is in dit onderzoek gekeken naar het vrijwillig opnemen van informatie met betrekking tot familiezaken in het jaarverslag. Ook in een

familiebedrijf waar, zoals ik uit eigen ervaring weet, veel rust op ongeschreven regels komt in een turbulente tijd als tegenwoordig steeds meer de drang naar boven om de zaken op papier vast te leggen.

Het schrijven van de scriptie heeft de laatste fase van het afronden van de masteropleiding ingeluid. Mijn dank gaat op dit moment nu deze scriptie voor u ligt, uit naar iedereen die mij in de afgelopen jaren en ook bij deze laatste opdracht tot steun is geweest en mij met raad en daad heeft bijgestaan.

Ik wens u veel plezier bij het lezen van de scriptie,

Ilona Noorlag

(3)

2

Paragraafindeling

1

Inleiding

1.1 Introductie………. 3 1.2 Probleemstelling en deelvragen ……….. 3 1.3 Relevantie en motivatie ……….. 5 2

Literatuurbespreking

2.1 Het familiebedrijf………... 6

2.2 Belang van het familiebedrijf……… 8

2.3 Agency problemen binnen het familiebedrijf………..……… 10

2.4 kwaliteit van verslaggeving van familiebedrijven………..……….. 12

2.5 Corporate governance bij Nederlandse beursgenoteerde familiebedrijven.... 13

3

Onderzoeksmethode

………... 16 4

Resultaten en hypotheseanalyse

……… 19 5

Samenvatting en discussie

... 24 5.1 Conclusie en discussie………... 24 5.2 Limitaties en vervolgonderzoek……… 26 6

Referenties

…... 26 7

Bijlages

………. 31

(4)

3 1 Inleiding

1.1 Introductie

Daar waar door velen de 21e eeuw gekenmerkt wordt als de periode van financiële malaise, wordt door de eerste voorzitter van de Vereniging Familiebedrijven Nederland, Peter Swinkels, deze eeuw nu al betiteld als de eeuw van het familiebedrijf (FBNed 2003). Uit onderzoek van Flören et al. (2010) blijkt dat 69 procent van alle bedrijven in Nederland een familiebedrijf is, wat neerkomt op ruim 260.000 familiebedrijven. Hiermeenemen familiebedrijven een zeer belangrijke positie in binnen de Nederlandse economie.

Echter niet alleen in de Nederlandse economie spelen familiebedrijven een grote rol, aar in veel meer landen is dit het geval (Zattoni et al. 2012 ) Zelfs in een grote natie als Amerika zijn familiebanden/relaties aanwezig in een derde van de S&P 500 bedrijven en zijn ze samen goed voor achttien procent van het uitstaande kapitaal. (Anderson & Reeb 2003).

1.2 Probleemstelling

Eén van de meest dominante vormen van controle binnen beursgenoteerde ondernemingen de afgelopen tien jaar is family control (Bennedsen et al 2007). De families houden binnen beursgenoteerde ondernemingen in vele gevallen een groot deel van de uitgegeven aandelen. De macht die familieleden op deze manier binnen het bedrijf verwerven heeft een

onmiskenbare invloed op het functioneren van een onderneming (Aguilera & Crespi-Cladera 2012). Zo zijn familie gerelateerde managers bijvoorbeeld door hun positie in staat zich met de dagelijkse leiding van de onderneming te bemoeien (Bennedsen et al. 2007).

Door de sterke betrokkenheid van de leden van de familie is het namelijk bij

familiebedrijven meer dan bij niet-familiebedrijven moeilijker de scheiding duidelijk te houden tussen drie subsystemen namelijk het eigendom, de familie en het bedrijf (Tagiuri & Davis 1996). Naast het agency type I probleem waarbij de agent zijn eigen doelen boven de doelen van de onderneming kan stellen (Jensen & Meckling 1976) speelt bij

familiebedrijven het agency type II probleem een rol.

Doordat in familiebedrijven de familie- eigenaars- en bedrijfsbelangen met elkaar in overeenstemming gebracht moeten worden kan de onderneming voor diverse dillema’s en kosten komen te staan. Deze dilemma’s en kosten ontstaan door doelincongruentie tussen de diverse belangengroepen en uitbuiting van minderheidsaandeelhouders door familieleden.

De focus op familiebedrijven is relatief nieuw binnen de wetenschappelijke literatuur en is vooral gegroeid nu de belangrijke rol die familiebedrijven spelen binnen economieën steeds meer naar voren komt (Habberson et al. 2003). Tot op heden is binnen deze onderzoeken met betrekking tot familiebedrijven echter vooral aandacht besteed het effect van

familierelaties op financiële aspecten.

Zo is in de VS onderzocht dat vooral familiebedrijven waar de oprichter nog steeds CEO is beter presteren in de tijd van de crisis dan niet familiebedrijven (Wang & Zhou 2012). In Nederland komt uit het onderzoek van Flören & Jansen (2010) naar voren dat in tijden van economische teruggang familiebedrijven eerder bereid zijn om in te teren op het eigen vermogen, in plaats van te kiezen voor ontslag van het personeel, wat een verhoogde economische prestatie op kan leveren.

(5)

4

Ook door Anderson en Reeb (2003) is aangetoond dat eigendom door familie een effectieve vorm van organisatiestructuur is en dat er een positieve relatie is tussen eigendom van de oprichtende familie en de financiële prestaties van het bedrijf. Daarnaast werd door Wang (2006) geconcludeerd dat eigendom door de familie die het bedrijf heeft opgericht resulteert in hogere kwaliteit van de gepresenteerde winst. Hierbij is echter wel vastgesteld dat dit positieve effect op verslaggevingskwaliteit afneemt naarmate de onderneming groter wordt (Gonzales et al. 2012). San Martin-Reyna & Duran-Encalada (2012) stellen dat

familiebedrijven substantiële verschillende corporate governance structuren adopteren dan niet-familiebedrijven, wat een mogelijke verklaring zou kunnen bieden voor het opvangen van de gevaren die bestaan binnen familiebedrijven, de hogere verslaggevingskwaliteit en daarmee gerelateerde hogere winst.

Corporate governance gaat over besturen en beheersen, over verantwoordelijkheid en

zeggenschap en over verantwoording en toezicht (Commissie Corporate Governance, 2003). Mechanismes voortvloeiend uit diverse governance codes worden gezien als de hoeksteen voor de creatie van duurzame, winstgevende groei, zeker in barre en harde economische tijden (Baron Buysse 2005). Het opnemen van een code binnen een onderneming zou werken als een belangrijk hulpmiddel in een ongestoorde en efficiënte bedrijfsvoering. Hiermee kan in ondernemingen het vertrouwen van vertegenwoordigers van respectievelijk het private en het publieke kapitaal, belegger en burger, teruggewonnen worden(Code Buysse 2005). Zo handelt corporate governance over de vraag hoe invulling wordt gegeven aan het bestuur van een onderneming en hoe verantwoording over het uitgevoerd bestuur wordt afgelegd (monitoring commissie corporate governance code, 2005). Anders geformuleerd gaat corporate

governance dus over het besturen en beheersen van organisaties, over verantwoordelijkheid en zeggenschap en over verantwoording, transparantie en toezicht. Voor ondernemingen betekent dit dat, indien juist toegepast, de codes een hulpmiddel kunnen zijn om problemen als het agency probleem en daarmee samenhangend informatie asymmetrie en

doelincongruentie tegen te gaan (BDO 2012)

Corporate governance is in relatief korte tijd een hoog punt op de agenda’s geworden binnen ondernemingen. In Nederland kennen wij het ook wel als goed ondernemingsbestuur. Een verklaring voor de groeiende interesse is te vinden in internationalisering en de huidige financiële crisis. Echter liggen vooral aan de grondslag van de belangstelling in corporate governance de diverse fraudezaken op wereldniveau, zoals bijvoorbeeld in de VS Enron of World.com en in Nederland het schandaal Ahold.

Deze schandalen hebben ervoor gezorgd dat de interesse in corporate governance en de implementatie van een corporate governance beleid zowel nationaal als internationaal in een stroomversnelling zijn beland (Agrawal & Chadwah 2005).

Er zijn vele varianties van corporate governance mechanismes te onderkennen, zoals in de Verenigde Staten de Sarbanes Oxley wet en in Nederland de code Tabaksblat, en op het corporate governance gebied zijn vele onderzoeken uitgevoerd (o.a. Farber 2005, Carcello et al. 2011 & Baber et al. 2012).

Een onderwerp waar pas het afgelopen jaar een grotere interesse in lijkt te zijn ontstaan is het familiestatuut. In het familiestatuut komen familie gerelateerde zaken als overdracht van aandelen, aandacht voor familiale en emotionele aspecten bij bedrijfsoverdracht, anticipatie op noodopvolging, een stappenplan bij opvolging, facilitering bij ondernemings-en

opvolgingsfinanciering en het wegnemen van fiscale en juridische belemmeringen voor familieopvolging expliciet naar voren (Van Lanschot 2012).

(6)

5

Deze vorm van corporate governance is een instrument dat wordt gebruikt om de belangen van de familie in relatie tot het bedrijf op elkaar af te stemmen.(BDO, 2012)

Hier is in de literatuur tot op heden nog weinig aandacht aan besteed.

Dit onderzoek is er dan ook op gericht om mogelijke verklarende factoren/karakteristieken binnen een familiebedrijf, in tegenstelling tot een niet familiebedrijf, te verschaffen met betrekking tot vrijwillig toevoegen van informatie omtrent familiezaken.

Vooral interessant hierbij is dat invoering van corporate governance mechanismen niet verplicht is. Er geldt een comply or explain regel (Zattoni & Cuomo 2008) en factoren anders dan wet en regelgeving zorgen er dus voor dat ondernemingen toch een corporate governance beleid vrijwillig opnemen in het jaarverslag.

Om aan te tonen of er inderdaad sprake is van een verband tussen de factoren en de

aanwezigheid van meer vrijwillige informatieverschaffing wordt het onderzoek geleid door de volgende hoofdvraag:

Verklaren specifieke karakteristieken (de grootte van de onderneming en grootte van de raad) binnen Nederlandse beursgenoteerde familiebedrijven de aanwezigheid en de inhoud van vrijwillige informatieverschaffing met betrekking tot familie gerelateerde onderwerpen in het jaarverslag?

1.3 Relevantie

Dit onderzoek draagt op diverse manieren bij aan de bestaande wetenschappelijke literatuur. Ten eerste: Binnen de bestaande onderzoeken naar de niet-financiële aspecten bij

familiebedrijven is vooral aandacht gevestigd op verslaggeving en dan met name de effecten van de tegengestelde belangen door het agency probleem op de verslaggeving.

Onderzoeken in het verleden hebben geconcludeerd dat deze agency problemen binnen familiebedrijven zowel positieve Wang (2006), Chen et al. (2008) & Russ, et al. (2009); als negatieve Fan & Wong (2002), effecten hebben op de verslaggeving van familiebedrijven. In deze bestaande literatuur is echter achterwege gebleven welke specifieke factoren een rol spelen binnen familiebedrijven die het effect op de verslaggeving kunnen verklaren. Ten tweede draagt het onderzoek, door juist naar de specifieke factor grootte van de board te kijken bij aan de bestaande literatuur met betrekking tot de essence approach. Door Basco (2013) zijn twee benaderingen genoemd waar binnen de literatuur naar familiebedrijven veel naar gerefereerd werd. Dit zijn de demographic en de essence approach. De demographic approach richt zich met name op de benadering dat familie invloed in termen van de

aanwezigheid van familie-eigenaren, familie-managers en familie-controle de verklaring zijn van “familie effecten” op de onderneming. Daarentegen richt de essence approach zich op de benadering dat door de aanwezigheid van de familie de manier waarop de onderneming geleid en gecontroleerd wordt, beïnvloed wordt. Dus daar waar de demographic approach zich richt op demografische factoren als verklaring gaat de essence approach er meer van uit dat niet de directe invloed van de familie de verklarende factor is, maar de indirecte invloed. De

aanwezigheid van de familie binnen het familiebedrijf is van invloed op de factor boardsize (Garciá-Ramos & Garciá-Olalla 2011) waarbij nog geen onderzoek is uitgevoerd naar de bijdrage van deze factor op vrijwillige informatieverschaffing omtrent familie gerelateerde onderwerpen binnen familiebedrijven.

(7)

6

Als laatste draagt het onderzoek zowel bij aan de bestaande literatuur met betrekking tot een beter begrip van familiebedrijven Basco (2013) als aan de literatuur met betrekking tot familiebedrijven en corporate governance mechanismes en dan met name op het element vrijwillige verslaggeving (Chen et al. 2008).

Om tot een weloverwogen antwoord op de centrale onderzoeksvraag te komen is allereerst de literatuur besproken met betrekking tot de definitie van familiebedrijven, het effect van de agency theorie en de corporate governance maatregelen toegepast door familiebedrijven. Na de literatuur wordt het onderzoek ontwerp gepresenteerd. Daaropvolgend worden de

resultaten en de analyse van het onderzoek weergegeven. In het afsluitende hoofdstuk worden conclusies en mogelijkheden voor vervolgonderzoek naar voren gebracht.

2 Literatuurbespreking 2.1 Het familiebedrijf

In het laatste decennia geven onderzoekers gehoor aan de roep, om de invloed van familie binnen familiebedrijven te belichten binnen diverse onderzoeksgebieden (Basco 2013). Zhou (2011) verondersteld voor de stijgende interesse in familiebedrijven twee redenen. Ten eerste maken familiebedrijven in veel landen een belangrijk deel uit van de nationale economie en ten tweede zijn familiebedrijven een goed subject om theorieën als de agency theorie empirisch te testen. Wat als een gemis wordt genoemd in de recentere onderzoeken is het ontbreken van een universele definitie van het familiebedrijf (Deephouse 2013). Door de bestaande verschillen in definities worden statistische vergelijkingen tussen landen bemoeilijkt (Maury 2005).

Nederlandse bedrijven zijn volgens een schatting van Dreux (1991) voor 65 tot 80% in het bezit van en worden gemanaged door families. Binnen deze familiebedrijven oefent de grootste aandeelhouder, vaak een lid van de familie, grote invloed uit op de dagelijkse gang van zaken binnen het bedrijf. Echter hét familiebedrijf bestaat niet (Matser 2010). Tussen familiebedrijven onderling zijn namelijk grote verschillen te onderkennen wat de

vergelijking tussen deze ondernemingen bemoeilijkt. Zo zijn op basis van het door Dekker (2010) opgestelde raamwerk 4 types familiebedrijven te onderkennen. Hierbij is gekeken naar de mate van professionalisering (aanwezigheid van niet familie gerelateerde managers en meer governance mechanismes) en formalisering (mate van daadwerkelijk toepassen van formele regels en mechanismes i.p.v. oude gewoontes voortzetten) binnen de

ondernemingen. Aan de ene kant van het continuüm zijn de bedrijven te vinden die volgens Dekker te benoemen zijn als Autocracy. Kleine familiebedrijven gerund door de familie waar nagenoeg geen sprake is van professionalisering en formalisering en waar de bedrijven gemanaged worden door de familieleden. Aan het andere eind van het continuüm zijn de Administrative Hybrids te vinden. Dit zijn de familiebedrijven die zichzelf ontwikkeld hebben na verloop van tijd en zichzelf hebben open gesteld voor externe niet familie gerelateerde managers. Ook zijn binnen deze bedrijven formele controle systemen zoals budgetten en formele trainingsprogramma’s geïntroduceerd. De overige twee typeringen (Domestic Configuration & Clench Hybrid) zitten tussen deze twee uitersten in waarbij geleidelijk meer sprake is van zowel formalisering als professionalisering.

(8)

7

Naast de mate van professionalisering speelt vooral de vraag wat de invloed van de familie binnen de onderneming is een belangrijke rol bij het opstellen van een definitie van het familiebedrijf (Basco 2013). Onderzoeken richten zich hier tegenwoordig dan ook meer op, en definiëren een familiebedrijf meer dan voorheen op basis van aanwezigheid van de familie in het eigendom (Deephouse 2013). Echter zijn ook binnen deze onderzoeken verschillen vast te stellen omtrent het erkennen van aanwezigheid van de familie in het eigendom en benoemen Han An & Naughton (2005) drie typeringen

-Family ownership (familie eigendom), wat wordt gedefinieerd als het percentage aandelen gehouden door de grootste aandeelhouder van een onderneming en zijn/haar familieleden en aan de grootste aandeelhouder en zijn/haar familie gerelateerde aandeelhouders en

aanverwante bedrijven.

-Pure family ownership (puur familie eigendom) welke gelijk is aan familiy ownership minus de aandelen gehouden door aanverwante bedrijven

-Ownership-control disparity (eigendoms/controle ongelijkheid) wat is gemeten als de ratio tussen cash flow rechten en zeggenschap rechten van de grootste aandeelhouder en zijn/haar familie.

Ondanks deze verschillende typeringen is in voorgaande onderzoeken toch een lijn te ontdekken met betrekking tot de gebruikte eigenschappen bij het definiëren van een familiebedrijf In het onderzoek van Villalonga en Amit (2004) wordt bijvoorbeeld geconcludeerd dat er drie dimensies zijn aan de hand waarvan een familiebedrijf veelal wordt erkend binnen wetenschappelijk onderzoek;

1 Meer dan 5% van het kapitaal wordt gehouden door 1 of meerdere leden van één familie 2 Familieleden behouden een groot zeggenschap over de onderneming door controle over distributie van kapitaal en stemrechten met mogelijke statutaire of wettelijke verplichtingen aan niet-familie gerelateerde aandeelhouders.

3 Als laatste bekleden de familieleden vaak een functie in het topmanagement van de onderneming.

Van het gebruik van deze eigenschappen bij het vormen van de definitie van het

familiebedrijf is in vele daaropvolgende onderzoeken gebruik gemaakt (o.a. Amann & Jaussaud 2012; Bertrand 2006)

Deze definitie komt in grote lijnen overeen met de door Anderson & Reeb (2003) gebruikte omschrijving van een familiebedrijf. Een onderneming is volgens Anderson & Reeb (2003) te definiëren als familiebedrijf wanneer; de oprichtende familie deel neemt in het kapitaal van de onderneming en/of als de oprichtende familie zitting heeft in de raad van bestuur. In Nederland wordt in diverse onderzoeken van een familiebedrijf gesproken als een onderneming waarin; een meerderheid of ten minste twee leden van de

ondernemingsleiding afkomstig uit één familie zijn, meer dan 50% van het eigendom is in handen van de familie en één familie aanzienlijke invloed heeft op de strategie van het bedrijf (BDO 2012, Nyenrode Business University, FBNed 2005)

Flören (2002) heeft in zijn proefschrift deze definitie aangevuld met de eis dat als een onderneming minder dan tien jaar geleden is opgericht, in het bedrijf ten minste één familielid van de directeur werkzaam moet zijn, of het eigendom moet hebben.

(9)

8

Op basis van de genoemde definities gebruikt in eerdere onderzoeken, wordt in dit onderzoek een familiebedrijf gedefinieerd als een onderneming voldoet aan tenminste twee van de drie volgende factoren;

1 de oprichtende familie neemt deel in het kapitaal van de onderneming. 2 de oprichtende familie heeft zitting in de raad van bestuur.

3 tenminste één familielid is werkzaam in de onderneming.

2.2 Belang van het familiebedrijf.

Zoals al eerder is aangekaart, nemen de familiebedrijven reeds vele jaren een belangrijke positie binnen het totaal aantal bedrijven per land in waardoor ze een relatief grote bijdrage leveren aan de economie van die landen (o.a. Floren 1998; Habbershon et al. 2003).

La Porta et al. (1999) rapporteren een aanwezigheid van family control in 53 procent van de beursgenoteerde bedrijven in 27 landen. Overige onderzoeken naar de prominente rol van families in grote ondernemingen zijn van o.a. Anderson & Reeb (2003), Villalonga & Amit (2006), Zattoni et al. (2012), Deephouse (2013).

Familiebedrijven zijn aanwezig in bijna alle industrieën, variërend van een bakkersbedrijf waarin vader en zoon werkzaam zijn, tot grote beursgenoteerde bedrijven als Bacardi met meer dan 75.000 werknemers wereldwijd.

Zo zijn niet alleen in het Nederlandse midden en klein bedrijf segment familiebedrijven met een meerderheid vertegenwoordigd, maar ook onder de grote ondernemingen is een groot deel familiebedrijf (Flören 2010) wat blijkt uit tabel 1:

Tabel 1. Aantal en percentage familiebedrijven naar grootte (Flören et al., 2010)

Al eerder heeft Flören (2002) aangetoond dat alleen al in Nederland deze bedrijfsvorm goed is voor zeker 50% van de werkgelegenheid. Dat familiebedrijven ook bijdragen aan de wereldeconomie blijkt uit het feit dat grote familiebedrijven vaak niet binnen de grenzen van één bepaald land blijven. Zo behoort van alle grote Nederlandse familiebedrijven een vijfde tot de tien grootste bedrijven in de wereld in hun specifieke bedrijfstak, terwijl een kwart tot de tien grootste binnen Europa behoort (de Jong & Röell 2005). Het belang van de familiebedrijven wereldwijd wordt niet alleen zichtbaar door deze aanwezigheid en

werkgelegenheidsverschaffing van de ondernemingen. Ook komt het belang duidelijk naar voren doordat in meerdere onderzoeken in diverse landen een relatief positief effect

geconcludeerd is met betrekking tot de invloed van familiebedrijven op de winstgevendheid van de onderneming, Colombia (Gonzales et al. 2012), Japan (Amann & Jaussaud 2012) en Amerika (Anderson & Reeb 2003).

Elk van deze onderzoeken heeft geconcludeerd dat het positieve effect op de winstgevendheid te verklaren is door aanwezigheid van familiebanden en actieve bedrijfsvoering van leden van de oprichtende familie binnen de familiebedrijven (Maury 2006).

Aantal werknemers Aantal bedrijven Percentage familiebedrijf Aantal familiebedrijf 1-9 304,000 73 222,000 10-99 65,000 55 36,000 100-199 3,400 45 1,500 200 of meer 2,350 28 650 Totaal 375,000 69 260,000

(10)

9

Ook nu tijdens een financiële crisis blijkt uit het onderzoek van Amann & Jaussaud (2012) dat familiebedrijven deze economische malaise beter doorstaan dan niet-familiebedrijven.

In Nederland wordt dit bevestigd door een onderzoek van de ING, MKB Nederland, Ernst & Young en de branchevereniging familiebedrijven. Bij 90% van de familiebedrijven vloeit, zo blijkt uit het onderzoek, de winst, geheel of gedeeltelijk, weer terug in het bedrijf. Door deze bereidheid om in te teren op het eigen vermogen. in plaats van reorganisatiemiddelen als ontslag van personeel toe te passen, hebben familiebedrijven relatief veel kapitaal over voor vernieuwende producten en diensten en investeringen (Flören en Jansen 2010).

Dit maakt dat de familiebedrijven stabieler en innovatiever zijn. Daarnaast worden de eventuele kosten, veroorzaakt door het conflict tussen korte termijn oriëntatie van managers en een lange termijn oriëntatie van aandeelhouders/eigenaren getemperd, doordat binnen familiebedrijven familieleden vaak ook de managers zijn. Dit zorgt voor een hogere winstgevendheid. Deze vereniging van eigendom en leiding zorgt bij familiebedrijven ook voor drang om het bedrijf door te geven aan de volgende generatie. Dit leidt tot een lange termijn oriëntatie bij de familie gerelateerde managers (Zhou 2011) wat door Matser (2010) als één van de sterkste punten van een familiebedrijf wordt benoemd.

Waar men dus jarenlang huiverde als gekeken werd naar de emotionele aspecten van een familiebedrijf, en de mogelijke problemen die hieruit konden voortvloeien, en van mening was de familie invloeden tot een minimum te moeten beperken binnen het management, is ook nu tijdens de crisis duidelijk geworden dat men hiermee voorbij gaat aan de

daadwerkelijk kracht van een familiebedrijf.

De unieke positie die deze ondernemingen door hun combinatie van rationaliteit, emoties, financiële onafhankelijkheid en ondernemersgeest innemen is iets waar men volgens het rapport van BDO (2012) niet meer om heen kan.

Toch zijn de uitkomsten van onderzoeken naar familiebedrijven niet altijd even eenduidig en komt het ook zeker voor dat de betrokkenheid van families binnen ondernemingen als

verklarende factor wordt beschouwd voor een negatief effect op de financiële prestaties. Onderzoeken die een negatieve invloed aantonen wijten dit vooral aan de meerdere belangen die in een familiebedrijf een rol spelen (Fan & Wong 2002). Hieronder vallen het belang van het bedrijf, het belang van het eigendom en het belang van de familie.

Taguiri & Davis (1996) hebben deze belangen schematisch weergegeven in een cirkelmodel. Individuen betrokken bij het familiebedrijf kunnen in één van de zeven gebieden geplaatst worden waardoor het onderscheid in belangen van de individuele personen duidelijk wordt. Flören (2003) heeft van deze personen ter verduidelijking een voorbeeld gegeven

weergegeven in tabel 2.

Tabel 2 (Flören 2003

1: Een zoon die niet in het bedrijf werkt en geen aandelen bezit. 2: Een vriend die niet in het bedrijf werkt, maar wel aandelen bezit. 3: Een werknemer die niet tot de familie behoort en geen aandelen bezit.

4: De echtgenoot van de directeur die niet in het bedrijf werkt, maar wel aandelen bezit

5: Een dochter die in het bedrijf werkt, maar geen aandelen bezit. 6: De directeur-eigenaar die lid is van de familie.

7: Een mededirecteur die niet tot de familie behoort, maar wel aandelen bezit.

(11)

10 2.3 Agency problemen binnen het familiebedrijf

De genoemde emotionele aspecten en de aanwezigheid van meerdere belangen deden economen en bedrijfskundigen in de tachtiger jaren besluiten tot een aanraden aan familiebedrijven om zo snel mogelijk ‘professioneel management’ in te schakelen en de familie-invloeden binnen de onderneming te beperken. Hiermee ontstond echter een probleem waar men tot dan toe nog geen rekening mee had gehouden.

Van een agency relatie type 1 is sprake bij de relaties die ontstaan als de eigenaren van een onderneming (principal) bevoegdheid tot het maken van besluiten delegeert aan een

manager (agent). Deze delegatie van autoriteit stelt de manager bloot aan risico’s waarvoor hij niet wordt gecompenseerd. Hierdoor bestaat de mogelijkheid dat de manager op zoek gaat naar compensatie voor die risico’s, in de vorm van besluiten met name gericht op behoeftebevrediging voor hemzelf in plaats van voor de organisatie (doelincongruentie) (Jensen & Meckling 1976).

Deze scheiding tussen leiding en eigendom zorgt ook voor informatie-asymmetrie, doordat managers in staat worden gesteld informatie achter te houden voor de eigenaren.

Informatie-asymmetrie brengt daarnaast de mogelijkheid met zich mee voor de managers om aan activiteiten deel te nemen die naast een zelfbevredigend karakter ook een schadelijk effect kunnen hebben op de winstgevendheid van de ondernemingen.

Om deze schadelijke effecten tegen te gaan moeten de eigenaren controle uitoefenen op de gedane handelingen van hun managers, en acties ondernemen die ervoor zorgen dat managers handelen naar belangen gelijk aan de ondernemingsbelangen (Jensen & Meckling 1976). De kosten, ook wel aangeduid als agency costs, gemaakt voor de reductie van

informatieasymmetrie, die hierdoor is ontstaan, zijn het laagst als eigenaren direct betrokken zijn bij het bestuur van een onderneming (Jensen & Meckling 1983). Bedrijven waarbij de eigenaren tevens ook de managers zijn hoeven zich dus minimaal te beschermen tegen deze bedreiging (Schulze et al. 2001). Dit is het geval bij familiebedrijven. In deze bedrijfsvorm is de familie vrijwel altijd betrokken bij het bestuur van de onderneming wat ervoor zorgt dat in familiebedrijven dit agency probleem dan ook minder te herkennen is (Maury 2005).

De aanwezigheid van drie belangen binnen familiebedrijven te weten: familiebelang, eigendomsbelang en ondernemingsbelang, geeft echter aanleiding tot een variant op het bestaande agency probleem (Jensen & Meckling, 1983).

In tegenstelling tot het hiervoor genoemde agency type 1 probleem speelt binnen

familiebedrijven het agency type II probleem een rol. Deze variant ontstaat als eigenaar-managers dusdanig ingeworteld raken binnen de onderneming, dat ze de mogelijkheid hebben om het belang van niet-familie gerelateerde aandeelhouders in familiebedrijven te

ondermijnen. Door hun eigenaar-manager voordeelpositie kunnen ze

minderheidsaandeelhouders uitbuiten zonder rekening te houden met de consequenties voor deze groep, ook wel het entrenchment effect genoemd (Shleifer & Vishny 1997).

Tevens bestaat de kans dat familie gerelateerde managers/bestuurders en niet-familie

gerelateerde managers niet dezelfde doelen nastreven, waardoor net als bij het agency type 1 probleem doelincongruentie tussen de managers en de eigenaren ontstaat (Benson 1991).

Dit agency probleem type II kan een vernietigend resultaat hebben op het genoemde sterke karakteristiek langetermijnvisie binnen het familiebedrijf door altruïsme. Bij altruïsme wordt het welzijn van een individueel gelinkt aan het welzijn van een ander individueel (Becker 1981).

(12)

11

In het geval bij de familiebedrijven is dit het welzijn van aan de familie gerelateerde

eigenaars-managers en hun erfgenamen. Deze eigenaar-managers doen giften aan de kinderen die mogelijk in de toekomst de opvolgers zijn, wat weer gericht is op het eigenbelang van de oprichtende eigenaars-managers vanwege het blijven voortbestaan van de naam en reputatie. Deze eigenaars-managers stellen het familiebelang op dit moment boven het

ondernemingsbelang en hierbij bestaat de kans, dat de erfgenamen door dit gemakkelijke leventje free riding gedrag gaan vertonen wat de lange termijn visie schade aan kan brengen (Gomez-Mejia et al. 2001).

Ook door Schulze et al. (2001) zijn een aantal bedreigingen voor familiebedrijven onderkend, waaronder adverse selection en hold up. Met de adverse selection wordt bedoeld dat het bemachtigen van een arbeidsplaats of een promotie voor niet-familieleden binnen een familiebedrijf moeilijkeris in vergelijking tot niet-familie gerelateerde ondernemingen. Dit komt doordat families de neiging hebben familieleden voor te trekken en andere dan vakbekwame kwaliteiten een rol mee laten spelen in de sollicitatieprocedure.

Met het hold up effect wordt bedoeld dat de familie gerelateerde bestuurders invloed

uitoefenen op beslissingen, niet op basis van hun kwaliteiten, maar op basis van hun status als lid van de familie. Hiermee zorgen ze voor een zelfbevredigend effect en houden ze de acties van de niet familie gerelateerde bestuurders tegen (hold up) (Schulze 1999).

Evenals bij het agency type I probleem zijn ook bij agency probleem type II kosten verbonden om schade aan één van de drie belangenstromen binnen het familiebedrijf te voorkomen (Al-Akra & Hutchinson 2012).

Door Schulze et al. (2001) worden echter drie redenen genoemd, waardoor deze agency probleem type II kosten binnen ondernemingen vermeden kunnen worden.

Ten eerste zou het maken van deze kosten, door invoering van een kostbaar systeem van scheiding tussen management en controle opgelost kunnen worden, zoals dat ook het geval is bij het agency type I probleem. Echter zou deze beslissing in de weg staan van de doelen die de familie gerelateerde eigenaar/manager voor ogen heeft. De familie gerelateerde

eigenaar/manager zal daarom zijn best doen dit systeem te vermijden. Invoering van een dergelijk systeem is namelijk niet in lijn met zijn belangen omtrent groeimogelijkheden en risico vanwege de hoge kosten verbonden met de invoering.

Ten tweede zal privaat eigendom de agency type I kosten moeten verminderen omdat eigendomsrechten grotendeels in handen zijn van een beperkt aantal beslissingsbevoegde managers. Hierbij zorgt de persoonlijke betrokkenheid, van nature aanwezig bij

familiebedrijven, ervoor dat waarde voor aandeelhouders niet wordt tegengehouden door bijvoorbeeld een verkeerde verdeling van middelen.

Als laatste is het zo dat familie management de agency kosten (type II) moeten kunnen reduceren als aandelen gehouden worden door managers (agents) die een speciale relatie hebben met de beslissende managers (agents). Hierbij zijn de drie bestaande belangen, te weten familie- eigenaars- en ondernemingsbelang, dusdanig met elkaar verstrengeld dat zelfbevredigend gedrag de managers zelf ook weer schaadt. Hierdoor kunnen agency type II problemen worden opgelost zonder scheiding van management- en controlbeslissingen.

(13)

12

Samenvattend is bij familiebedrijven in tegenstelling tot niet-familiebedrijven sprake van een agency probleem type II. Dit probleem wordt veroorzaakt door de aanwezigheid van drie belangen binnen deze bedrijfsvorm, namelijk het familiebelang, het eigendomsbelang en het ondernemingsbelang. Kosten kunnen veroorzaakt worden door hold up, doelinconguentie en altruïsme. Echter kunnen deze kosten opgevangen worden door specifieke eigenschappen van de familiebedrijven zoals benoemd door Schulze (2001) Een andere niet door Schulze et al. (2001) genoemde oplossing lijkt te ontstaan door middel van een gedegen verslaggeving.

2.4 Kwaliteit van verslaggeving van familiebedrijven.

Door het hiervoor genoemde specifieke agency probleem binnen familiebedrijven, kampen deze bedrijven met een imagoprobleem. Er wordt gevreesd dat binnen het familiebedrijf door vooropstelling van familiebelangen, boven het ondernemingsbelang,

op den duur sprake zal zijn van teruglopend ondernemerschap (FBNED 2005). Deze risico’s kunnen een bedreiging vormen voor de ontwikkeling van de onderneming en hierdoor kan ook de harmonie binnen de familie ernstig belemmerd worden. Familie-managers moeten met betrekking tot deze risico’s ingrijpen en maatregelen treffen om deze te beperken (FBNED 2005).

Om een familiebedrijf succesvol te laten zijn zal men er dus alles aan moeten doen om de kosten van het dreigende type II agency probleem te reduceren. Dit lijkt te kunnen worden bereikt door middel van een duidelijke heldere verslaggeving. Onderzoeken naar het effect van verslaggeving op het terugdringen van het hierboven genoemde agency probleem type II tonen twee scenario’s (Miller & Le Breton-Miller 2006). In het eerste scenario stelt de

controlerende familie belang in het lange-termijn bestaansrecht van de onderneming, de familie zelf en de reputatie van de onderneming. Doordat de familieleden hierbij de drie belangenstromen laten congrueren zal dit resulteren in een hogere kwaliteit van door familiebedrijven gepubliceerde verslaggeving.

Het tweede scenario omschrijft een verlaagde kwaliteit van de verslaggeven, planning en boekhoudkundige keuzes, doordat controlerende families familiebelangen en

ondernemingsbelang een belangrijkere rol laten spelen bij verslaggevingskeuzes dan het eigenaarsbelang van niet-familie gerelateerde aandeelhouders (Gomez & Meija 2001)

Een onderzoek waarbij de effecten van familie invloeden op de verslaggeving aandacht hebben gekregen is van Wang (2006). Verslaggevingskwaliteit is in dit onderzoek gemeten aan de hand van de kwaliteit van de winst. Voor het meten van deze earnings quality (kwaliteit van de winst) zijn proxies als o.a. abnormale accruals en informativiteit van de winst gebruikt. Wang (2006) heeft in zijn onderzoek aangetoond dat bedrijfseigendom door familie positief is gerelateerd aan earnings kwaliteit. Deze uitkomst komt overeen volgens Wang (2006) met zowel de vraagzijde van een hoge kwaliteit van verslaggeving om het entrenchment effect (uitbuiting minderheidsaandeelhouders) tegen te gaan als de aanbodzijde van een hoge verslaggevingskwaliteit vanuit het alignment effect. Met het alignment effect wordt bedoeld dat de oprichtende familie de belangen van de oprichtende familie verenigd met de belangen van de investeerders wat gekoppeld is aan een hoge earnings quality. In navolging van het onderzoek van Wang (2006) hebben Ali et al. (2007) de relatie getest tussen familie eigendom en de kwaliteit van verslaggeving met gebruik van dezelfde steekproef, maar een andere definitie van verslaggevingskwaliteit. In dit onderzoek is gebruik gemaakt van vier proxies van earnings quality (kwaliteit van de gepresenteerde winst) o.a. de bekwaamheid van winstonderdelen om toekomstige kasstromen te voorspellen

(14)

13

en associatie tussen gepresenteerde winsten en gelijktijdig behaalde rendement op aandelen. Ook uit dit onderzoek is een positief verband voortgekomen tussen familiebedrijven en een hogere kwaliteit van verslaggeving wat de onderzoekers verklaren door de verschillen in invloed van het agency probleem. Familiebedrijven hebben minder te maken met het agency type 1 probleem waardoor minder manipulatie in de verslaggeving plaatsvindt door

managers, wat leidt tot een hogere kwaliteit van verslaggeving.

Familiebedrijven lijken dus een grotere prikkel te voelen om hogere ondernemingswaarde en verslaggevingskwaliteit te produceren (Han An & Naughton 2005). Deze drang om een hoogwaardige verslaggevingskwaliteit te produceren lijkt ook in lijn met het in stand houden van de lange termijnfocus van familiebedrijven in Nederland.

Ondernemende families zien graag de goede naam van de familie in ere gehouden worden (BDO 2012). Een moderne, professionele bestuursvorm en bedrijfsvoering welke een kwalitatief hoogwaardige verslaggeving teweeg brengt kan hierbij helpen.

2.5 Corporate governance in beursgenoteerde Nederlandse familiebedrijven

Eén van de belangrijkste hedendaagse maatregelen om ondernemingen een professionele bestuursvorm en bedrijfsvoering uit te laten oefenen zijn corporate governance codes (hierna codes). Deze codes hebben zich de afgelopen decennia verspreid over de hele wereld

(Hooghiemstra 2012). Een stijgende toepassing van de codes is vooral merkbaar na de diverse boekhoudschandalen die begin deze eeuw aan het licht kwamen. Deze fraudezaken deden twijfel ontstaan of het toezicht op en de verantwoording van bestuurders van ondernemingen wel van een adequaat niveau was. Vanuit wet en regelgeving zijn sinds die tijd wereldwijd een groeiend aantal maatregelen in werking getreden, waarvan internationaal gezien de Sarbanes Oxley wet en de Turnbull code hier voorbeelden van zijn. In Nederland hebben beursgenoteerde ondernemingen sinds 2004 te maken hebben met code Tabaksblat (Monitoring Commissie Corporate Governance Code 2005). Deze code legt aan beursgenoteerde ondernemingen regels op omtrent de taak, werkwijze, hoogte en

samenstelling van de beloning van bestuurders en commissarissen. Daarnaast wordt de positie van de aandeelhoudersvergadering versterkt (code Tabaksblat 2003).

Sinds de invoering van de codes is met betrekking tot de toepassing hiervan een stijgende aandacht waar te nemen binnen de wetenschappelijke literatuur. Vooral hoe ondernemingen omgaan met de codes en wat voor effect dat heeft op de ondernemingen in termen van winstgevendheid heeft aandacht gekregen (Chen & Hsu 2009). Ook is binnen de literatuur aandacht voor de specifieke bedrijfsvorm familiebedrijf in relatie tot het effect van corporate governance binnen ondernemingen te zien (Aguilera en Crespi-Cladera 2012) .

De verplichting vanuit wet en regelgeving omtrent invoering van de code wil nog niet zeggen dat er geen verschillen zijn in toepassing van de code. De onderneming kan namelijk

vanwege de comply or explain regeling kiezen om de bepalingen uit de code volledig toe te passen, of om niet alle aspecten toe te passen en uit te leggen wordt afgeweken (Zattoni & Cuomo 2008). Hierdoor blijven verschillen tussen ondernemingen omtrent invoering van verplichte en vrijwillige ofwel formele en informele governance bestaan. Ondernemingen zullen voor zichzelf een afweging maken in welke mate ze de verplichte onderdelen opnemen in het jaarverslag en welke informatie ze hier nog vrijwillig aan toe voegen. Aguilera en Crespi-Cladera (2012) concludeerden met betrekking tot de verschillen in omgang met het wel of niet opnemen van informatie dat er een relatie bestaat met het type onderneming.

(15)

14

Zij concluderen in hun onderzoek dat verschillende eigenaren (familie, institutionele belegger, etc.) een eigen strategisch doel voor ogen hebben en hiervoor allemaal lichtelijk verschillende mechanismen gebruiken om dit doel te bereiken.

Volgens Al-Akra & Hutchinson (2013) houden familiebedrijven zich in grote mate aan verplichte codes. Zij concluderen echter ook dat de familieleden binnen deze bedrijven minder snel, naast de verplichte informatie, vrijwillige informatie naar buiten brengen in het jaarverslag. De reden die zij hiervoor geven is dat de familie opdraait voor de kosten van het presenteren en van de gevolgen van het presenteren van die vrijwillige informatie.

Aan de andere kant wordt geredeneerd dat bij managers van familiebedrijven de angst bestaat dat er in deze bedrijfsvorm, door de aanwezige familiebanden, het agency probleem type II, zal zorgen voor veel kosten. Hierom wordt het voor deze bedrijfstak van steeds groter belang om maatregelen te treffen gericht op continuïteit. Dit kan volgens (Hamrouni &

Solonandrasana 2013) worden gerealiseerd door managers juist meer vrijwillige informatie op te laten nemen, naast de verplichte informatie, in het financiële verslag.

Tevens zorgt de drang die heerst bij familiebedrijven om het bedrijf door te kunnen geven aan de volgende generatie en om een hoge reputatie en eigendunk te kunnen behouden na deze opvolging ervoor dat de verslaggeving naar het publiek van een hoog informatief gehalte zal zijn (BDO 2012).

Binnen familiebedrijven werd vooral gesteund op jarenlange tradities en ongeschreven regels. Dit kan in de loop der tijd, vooral als er niet familie gerelateerde managers werkzaam worden, leiden tot een stagnerende ontwikkeling en zelfs tot conflicten (Nederlands centrum van familiebedrijven).

Zo vereist bijvoorbeeld overdracht van de eigendom van het familiebedrijf aan de volgende generatie een zorgvuldige en gedetailleerde planning. Een dusdanig proces kan

familieconflicten veroorzaken, en zelfs verdeeldheid brengen binnen familierelaties (Flören 2003). Doordat bepaalde onderwerpen hierdoor wellicht onbespreekbaar zijn geworden kan het namelijk goed zijn om bepaalde interne procedures op papier vast te leggen (Nederlands centrum van familiebedrijven).Het besef binnen familiebedrijven van deze consequenties heeft geleid tot de opkomst van het familiestatuut wat kan helpen als leidraad bij dit soort familie gerelateerde processen.

Het uiteindelijke doel van dit familiestatuut is om op een effectieve wijze als familie te communiceren over onderwerpen op het grensvlak van familie en bedrijf (BDO 2012). De inhoud van een dergelijk statuut bestaat uit aan de familie gerelateerde zaken. Hierbij moet gedacht worden aan onderwerpen als overdracht van aandelen, aandacht voor familiale en emotionele aspecten bij bedrijfsoverdracht, anticipatie op noodopvolging, een stappenplan bij opvolging, facilitering bij ondernemings-en opvolgingsfinanciering en het wegnemen van fiscale en juridische belemmeringen voor familieopvolging (Van Lanschot 2012).

Concluderend is het opnemen van deze familie gerelateerde informatie tot op heden nog volkomen vrijwillig. Wel wordt in landen meer aandacht besteed aan dit statuut, bijvoorbeeld in België in de Code Buysse 2005. Hoewel ook deze code dus niet verplicht is wordt hij in de praktijk door veel bedrijven al wel nagevolgd. Onderzoeken naar de beweegredenen van ondernemingen om deze code Buysse als verplicht te ervaren zijn er naar het beste van mijn weten nog niet geweest.

(16)

15

In de wetenschappelijke literatuur zijn met betrekking tot verklarende factoren voor het vrijwillig opnemen van informatie in het jaarverslag reeds een aantal onderzoeken uitgevoerd (Hooghiemstra 2012, Meek et al. 1995 & Leone 2007). Aan de hand van deze voorgaande onderzoeken zijn een aantal wederkerende, aan de onderneming gerelateerde, factoren (grootte, boardsize, leverage etc.) naar voren gekomen. Deze factoren bleken in meerdere onderzoeken een mogelijke verklaring te vormen als gekeken wordt naar het vrijwillig opnemen van informatie in het jaarverslag.

Grootte: Uit onderzoek van o.a. Meek et al. (1995) en Bronson et al. (2006) is gebleken dat de

grootte van een onderneming van invloed is op de vrijwillige verslaggeving op het gebied van de internal control rapportage. Omdat in verband met familiebedrijven nog niet eerder

onderzoek is uitgevoerd naar het effect van grootte op de vrijwillige verslaggeving kan geen richting aangegeven worden (positief of negatief) met betrekking tot de verwachte invloed van grootte op het vrijwillig opnemen van familie gerelateerde onderwerpen in het

jaarverslag.

Boardsize: de board, in dit geval de supervisory board, is het belangrijkste orgaan in de

onderneming die zorgt voor transparantie, wat in feite neerkomt op een uitgebreide verslaggeving. In navolging van de significante bewijzen uit voorgaande onderzoeken die aantonen dat een sterkere board een grotere board is (Hooghiemstra 2012) en dat boardsize samenhangt met de grootte van de onderneming, waarbij stakeholders meer informatie eisen in het jaarverslag, is de verwachting dat boardsize een rol speelt in de opname van familie gerelateerde onderwerpen als vrijwillige informatie in het jaarverslag.

Samenvattend kan dus gesteld worden dat ik op basis van de tot nu toe aanwezige wetenschappelijke literatuur redeneer dat ondanks het verplichte karakter er binnen familiebedrijven specifieke karakteristieken (grootte van de raad, grootte van de onderneming) zijn die afwijking van de verplichte verslaggeving, en dus opname van vrijwillige verslaggeving, in het jaarverslag van familiebedrijven verklaren

Hieruit volgen de volgende hypotheses:

H1: De aanwezigheid van familie gerelateerde onderwerpen in het jaarverslag bij familiebedrijven wordt verklaard door de factor grootte van de onderneming H2: De aanwezigheid van familie gerelateerde onderwerpen in het jaarverslag bij familiebedrijven wordt verklaard door de factor grootte van de supervisory board (boardsize).

(17)

16 3 Onderzoeksmethode

Steekproef

Voor het uitvoeren van het onderzoek is gebruik gemaakt van Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen die genoteerd staan aan Euronext. Dit heeft geresulteerd in een initiële steekproef van 106 ondernemingen. Alvorens deze steekproef vast te stellen heb ik hem onderworpen aan een aantal criteria.

Allereerst zijn de ondernemingen waarvan het hoofdkantoor niet in Nederland is uit de steekproef verwijdert. Vervolgens zijn in navolging van eerdere onderzoeken (Hooghiemstra 2012, Li et al 2008) alle financiële ondernemingen uit de steekproef gehaald, omdat voor deze ondernemingen een andere wet en regelgeving geldt. Ook bedrijven waarvan geen Engels jaarverslag beschikbaar is, zijn uit de steekproef gehaald. Deze keuze is gemaakt omdat de aanwezigheid van familie gerelateerde informatie gemeten wordt aan de hand van een woordenlijst. Als deze woordenlijst vertaald wordt vanuit het Engels naar het Nederlands bestaat de kans dat de betekenis van de woorden verandert waardoor een verstorend effect kan ontstaan op de uitkomst van het onderzoek. Om dit te vermijden zijn deze bedrijven uit de steekproef verwijderd. Hierna bleef een steekproef van 66 ondernemingen over.

Omdat ik dit onderzoek wil verrichten op de karakteristieken van een bedrijf, zijn

ondernemingen die genoteerd staan als groepen uit de steekproef gehaald. Bij deze bedrijven zal immers niet duidelijk naar voren komen of het resultaat toepasbaar is op alle

ondernemingen binnen de groep, wat een verstorend effect heeft op het onderzoek. Als laatste zijn de bedrijven eruit gefilterd waarvan informatie niet beschikbaar was of waarvan het jaarverslag niet liep van 1 januari tot 31 december 2012.

Na het uitvoeren van deze filters blijft er een uiteindelijke steekproef over van 48 ondernemingen (13 familiebedrijven en 35 niet familiebedrijven) die door hun

vergelijkbaarheid een betrouwbaar resultaat op zouden moeten leveren. In bijlage 1 is een lijst opgenomen van deze ondernemingen.

Afhankelijke variabele

Ik onderzoek de aanwezigheid van vrijwillige opname van familie gerelateerde onderwerpen in het jaarverslag van Nederlands beursgenoteerde familiebedrijven. Hierbij moet gedacht worden aan onderwerpen als overdracht van aandelen, aandacht voor familiale en emotionele aspecten bij bedrijfsoverdracht, anticipatie op noodopvolging, een stappenplan bij opvolging, facilitering bij ondernemings-en opvolgingsfinanciering en het wegnemen van fiscale en juridische belemmeringen voor familieopvolging (Van Lanschot 2012).

Deze familie gerelateerde onderwerpen onderscheiden zich van niet-familie gerelateerde onderwerpen door hun specifieke inhoud zoals naar voren is gekomen in de literatuursectie. Deze specifieke inhoud verwoordt zich naar specifieke woordkeuzes. De afhankelijke variabele is dan ook het percentage woorden dat in het jaarverslag wordt opgenomen dat gekoppeld kan worden aan deze specifieke onderwerpen. Het gebruik van woordenlijsten is ook gebruikt in bijvoorbeeld het onderzoek van Merkley 2010 om de mate van R&D

disclosure te meten. In bijlage 2 is een overzicht van de woorden te vinden die gebruikt zijn om te meten of een onderneming de inhoud van een familiestatuut vrijwillig heeft opgenomen in het jaarverslag.

(18)

17

Onafhankelijke variabelen

De eerste onafhankelijke variabele gebruikt in het onderzoek is grootte (size). De grootte van de onderneming kan op vele manieren bepaald worden. In dit onderzoek is gekozen om voor de steekproef de grootte van de ondernemingen te bepalen als de totale bezittingen van de ondernemingen welke verkregen zijn uit de jaarverslagen uit het jaar 2012. Om ervoor te zorgen dat zogenoemde outliers geen effect hebben op het onderzoek is van de totale bezittingen de ln genomen.

Als tweede onafhankelijke variabele is de grootte van de board genomen. Deze grootte is berekend aan de hand van het aantal leden dat zitting heeft supervisory board, omdat deze board de grootste betrokkenheid vertoond met vrijwillige informatieverschaffing. Ook deze variabele is verkregen uit de jaarverlagen over 2012 van de ondernemingen uit de steekproef.

Controle variabelen

In het onderzoek zijn tevens controlevariabelen opgenomen die mogelijk een verklaring vormen voor de aanwezigheid van familie gerelateerde onderwerpen in het jaarverslag.

De eerste controlevariabele is het karakter van de ondernemingen (familiebedrijf of niet-familiebedrijf).

In navolging van eerder onderzoek (Anderson & Reeb 2003, Floren 2002 e.a.) zijn de ondernemingen als familiebedrijf betiteld als de beursgenoteerde onderneming voldoet aan twee van de drie volgende kenmerken.

- De oprichtende familie neemt deel in het kapitaal van de onderneming - De oprichtende familie heeft zitting in het management van de onderneming - Tenminste één familielid is werkzaam in de onderneming.

Deze variabele wordt genoteerd als dummy-variabele en kan de volgende waarden aannemen. 0: Het bedrijf voldoet niet aan de gestelde voorwaarden en is een niet-familiebedrijf

1: Het bedrijf voldoet aan de hierboven gestelde voorwaarden en is een familiebedrijf.

Als controle variabelen wordt naast het karakter van de onderneming (familiebedrijf/niet-familiebedrijf) getest op de invloed van leeftijd enleverage, oftewel steun op vreemd vermogen. Deze variabelen zijn gekozen als controlevariabele om de vrijwillige

informatieverschaffing omtrent familiezaken te testen in navolging van eerder onderzoek waarbij deze variabelen ook gebruikt werden ter verklaring van opname van vrijwillige informatie in het jaarverslag. (Al-Akra & Hutchinson; Maury 2006; Hooghiemstra 2012 en Leone 2007)

Leverage: volgens Meek et al (1995) verschaffen ondernemingen die in grote mate rusten op

vreemd vermogen meer vrijwillige informatie in het jaarverslag. Een verklaring hiervoor zou zijn om aan de stakeholders transparantie te bieden. Binnen familiebedrijven eisen, zoals binnen de literatuursectie naar voren is gekomen, de stakeholders ook meer informatie om zo niet alleen zeker te zijn van hun investering, maar ook om op deze manier geen slachtoffer te worden van het hiervoor genoemde entrenchment effect. Leverage is berekend als de totale schulden gedeeld door de totale bezittingen.

(19)

18

Age In het onderzoek van Leone (2007) werd de leeftijd van een onderneming als verklarende

variabele genoemd voor interne controle deficiënties. Aan de andere kant is door Ge & Vay (2005) geconcludeerd dat een complexe onderneming meer vrijwillig informatie omtrent een interne controle deficiëntie opneemt in het jaarverslag.

Van hieruit geredeneerd verwacht ik dat familiebedrijven, vaak oude en complexe ondernemingen, meer vrijwillige informatie opnemen omtrent familie gerelateerde

onderwerpen om zo o.a. controle deficiënties tegen te gaan. Leeftijd is berekend aan de hand van de oprichting van de onderneming in de huidige vorm waarbij deze informatie ofwel uit het jaarverslag ofwel van de website van het desbetreffende onderneming is ontleent.

De lineaire regressie die uitgevoerd wordt heeft het volgende model: Y = B0 + B1 X1 + B2 X2 + B3 X3 + B4X4 + B5X5 +E

De symbolen in het model staan voor de volgende gegevens: X1: Grootte van de onderneming

X2: Aantal leden van de supervisory board. X3: Het wel of niet zijn van een familiebedrijf X4: Leverage

X5: Leeftijd van de onderneming

Van deze variabelen wordt verwacht dat ze invloed hebben op de afhankelijke variabele Y welke staat voor de hoeveelheid informatie over familie gerelateerde onderwerpen is opgenomen in het jaarverslag gemeten aan een woordenlijst van specifiek in deze onderwerpen voorkomende woorden.

(20)

19 4 Resultaten & Hypotheseanalyse

Correlatietest

Om er zeker van te zijn dat correlatie geen problemen oplevert is voor de variabelen eerst een correlatieanalyse uitgevoerd. Indien de absolute waarden bij deze test hoger zijn dan 0,7 bestaat er kans op problemen met betrekking tot de analyse vanwege correlatie tussen de onafhankelijke variabelen.

Zoals te zien is in tabel 1 is er sprake van zekere correlatie van 0,60 tussen grootte en boardsize welke significant is op het niveau van 1%. Dit betekent dat bijvoorbeeld grotere ondernemingen ook een grotere board kunnen hebben. Deze correlatie is echter niet hoger dan de gestelde grens van 0,7 en zal het dus in dit onderzoek geen probleem opleveren. Ook al zijn grootte en boardsize in redelijke mate met elkaar verbonden er kan geen causaal verband vastgesteld worden.

Tabel 1: Correlations

Age ln Boardsize Leverage Size ln Family firm

Spearman's rho Age ln Correlation Coefficient 1,000 ,154 ,135 ,223 ,020 Sig. (2-tailed) . ,297 ,359 ,128 ,891

N 48 48 48 48 48

Boardsize Correlation Coefficient ,154 1,000 ,186 ,603** -,083

Sig. (2-tailed) ,297 . ,206 ,000 ,574

N 48 48 48 48 48

Leverage Correlation Coefficient ,135 ,186 1,000 ,178 -,103 Sig. (2-tailed) ,359 ,206 . ,226 ,485

N 48 48 48 48 48

Size ln Correlation Coefficient ,223 ,603** ,178 1,000 ,235

Sig. (2-tailed) ,128 ,000 ,226 . ,108

N 48 48 48 48 48

Family firm Correlation Coefficient ,020 -,083 -,103 ,235 1,000 Sig. (2-tailed) ,891 ,574 ,485 ,108 .

N 48 48 48 48 48

(21)

20

Overzicht onderzoekdata

In tabel 2 een overzicht gegeven van beschrijvende statistiek van de variabelen gebruikt in het onderzoek.

De variabele familiebedrijf is buiten beschouwing gelaten in deze tabel, omdat dit een dummyvariabele is. De waarden in de tabel weergegeven zijn de gemiddelde waarde, de minimum waarde en de maximale waarde behaald door de verklarende variabelen in de steekproef van 48 ondernemingen (13 familie- en 35 niet-familie).

In Tabel 3 worden de uitkomsten voor het hele model gepresenteerd.

Tabel 3 Model Summary

Model R R Square Adjusted R Square Std. Error of the Estimate 1 ,207a ,043 -,071 ,68413%

a. Predictors: (Constant), Leverage, Age ln, Family firm, Boardsize, Size ln

Hieruit kan opgemaakt worden dat aan de hand van de regressie analyse door de lage R² de afhankelijke variabele (dus het aantal woorden m.b.t. familie gerelateerde onderwerpen in het jaarverslag bij familiebedrijven) slechts voor een heel klein deel verklaard wordt door de onafhankelijke variabelen.

Een eventuele verklaring van de lage R² wordt gegeven in het onderzoek van Bennedsen (2007). In dit onderzoek komt naar voren dat er wellicht geen verschillen zijn tussen familiebedrijven en niet-familiebedrijven(met concentrated ownership), omdat in deze

ondernemingen het besluitproces ook slechts in een paar handen ligt. Door Bennedsen (2007) is geconstateerd dat de grote aandeelhouders en de CEO’s vaak dezelfde persoon zijn in deze ondernemingen evenals dit het geval is bij familiebedrijven. Dit resulteert erin dat bij

onderzoek naar de veranderingen in governance mechanismes, zoals het opnemen van vrijwillige informatie wellicht geen verschillen te bekennen zijn bij familie- en

niet-familiebedrijven. Dit sluit ook aan bij de visie van Dekker et al. (2013) die in hun onderzoek geconcludeerd hebben dat ondernemingen, ongeacht hun typering, naarmate ze groter worden (het geval bij beursgenoteerde ondernemingen) meer overgaan tot professionalisering. Bij deze professionalisering zo concluderen Dekker et al. (2013) hoort een uitgebreide verslaggeving.

Tabel 2 Descriptive Statistics

N Minimum Maximum Mean

% words 48 ,16% 3,36% 1,3046% Size ln 48 14,9154 24,3062 20,276513 Boardsize 48 2 10 5,21 Leverage 48 ,0816 ,9900 ,570130 Age ln 48 1,7918 5,5134 3,940017 Valid N (listwise) 48

(22)

21

Dat uit tabel 2 een lichtelijk verband naar voren komt tussen de afhankelijke (perc. woorden) en de onafhankelijke variabelen komt wellicht doordat in de woordenlijst daadwerkelijke familierelaties als dochter/zoon etc. benoemd zijn. Deze komen waarschijnlijk niet voor bij niet-familiebedrijven in het jaarverslag, terwijl bij niet-familiebedrijven onderwerpen als overdracht van aandelen en procedures rondom opvolging zonder benoeming van

familierelaties mogelijk wel zijn opgenomen. Coefficientsa Model Unstandardized Coefficients Standardized Coefficients t Sig. B Std. Error Beta 1 (Constant) ,807 1,050 ,768 ,447 Boardsize ,044 ,067 ,126 ,666 ,509 Size ln ,003 ,060 ,009 ,044 ,965 Family firm ,191 ,235 ,130 ,813 ,421 Age ln -,007 ,124 -,009 -,059 ,953 Leverage ,332 ,562 ,091 ,591 ,558

a. Dependent Variable: % words

Aan het begin van dit onderzoek was de verwachting dat de onafhankelijke variabelen op een andere manier invloed uit zouden oefenen op de verslaggeving bij familiebedrijven dan bij niet-familiebedrijven. Anders geformuleerd zouden deze variabelen voorbeelden van specifieke karakteristieken kunnen zijn die de essentie vormen van een familiebedrijf en die daardoor andere waarden aan zullen nemen dan dezelfde karakteristieken bij

niet-familiebedrijven. Na het uitvoeren van de analyse (zie tabel 4) bleek dit niet het geval. Alle controle variabelen zijn niet significant en derhalve kan geconcludeerd worden dat er geen onderscheid met betrekking tot het opnemen van vrijwillige informatie in het jaarverslag (familiestatuut/familie gerelateerde onderwerpen) tussen familiebedrijven en

niet-familiebedrijven is. Alhoewel deze uitkomst niet verwacht werd kan per variabele hiervoor wel een verklaring worden gegeven.

Size:

Al in vele voorgaande onderzoeken is aangetoond dat grootte van de onderneming positief gerelateerd is aan vrijwillige verslaggeving (Han An & Naughton 2005) Hoe groter de onderneming hoe meer belangen en aspecten een rol gaan spelen. Ook nu is aangetoond dat voor alle type bedrijven, zowel familie als niet-familie, grootte van de onderneming de onderneming informatie vrijwillig doet opnemen. Aan de hand van het hoge

significantieniveau kan geconcludeerd worden dat de grootte van ondernemingen, niet als specifiek karakter van familiebedrijf van invloed is op de opname van vrijwillige informatie omtrent familie gerelateerde informatie in het jaarverslag.

Hypothese 1 te weten;

De aanwezigheid van familie gerelateerde onderwerpen in het jaarverslag bij familiebedrijven wordt verklaard door de factor grootte van de onderneming

(23)

22

Board size (supervisory board)

Flören (2002) heeft gezegd dat in de familiebedrijven de raad van commissarissen vaak geen formeel gezag hebben, omdat het familiebedrijf er voor zorgt dat ze niet onder het regime vallen dat een RvC verplicht is, of daar van rechtswege gewoon niet onder vallen. Toch is na de invoering van de code Tabaksblat het aantal familiebedrijven waar een RvC is te herkennen gestegen. Deze commissarissen hebben in de familiebedrijven hun gezag te danken aan hun persoonlijke houding gebaseerd op vertrouwen (Huuksloot en Hijlkema 2001). Hierbij is het uiteraard wel een vereiste dat de ondernemer en zijn familie de commissarissen volledig inzicht geven in alle aspecten van hun familiebedrijf. Informele governance is een vorm van governance die niet wettelijk verplicht is maar waar bewust voor wordt gekozen door de eigenaren/managers. Hierdoor kan wellicht worden verwacht, wat ook is gebleken uit de analyse, dat de invloed van de raad van commissarissen gemeten aan de hand van de grootte van de supervisory board van invloed zou zijn bij familiebedrijven als gekeken word naar het opnemen van familie gerelateerde onderwerpen in het jaarverslag. Echter is ook deze

variabele niet significant als specifieke karakteristiek voor familiebedrijven als verklarende variabele voor het opnemen van familie gerelateerde onderwerpen in het jaarverslag.

Hypothese 2

De aanwezigheid van familie gerelateerde onderwerpen in het jaarverslag bij familiebedrijven wordt verklaard door de factor grootte van de supervisory board (boardsize).

wordt daarom evenals hypothese 1 verworpen.

Controlevariabelen:

Ook met betrekking tot het niet significant zijn van de controlevariabelen in het onderzoek kunnen mogelijke verklaringen gegeven worden.

Familiebedrijf:

De eerste controle variabele is het wel of niet zijn van een familiebedrijf. Ook hiervoor geldt dat het significantieniveau dusdanig hoog is dat de vrijwillige informatieverschaffing

omtrent familie gerelateerde onderwerpen niet alleen voor familiebedrijven geldt, maar ook een deel voor niet familiebedrijven. Een conclusie die hieruit getrokken kan worden is dat er wellicht nog fouten zijn te ontdekken in de samengestelde woordenlijst. Deze woordenlijst kan wellicht nog duidelijker gemaakt worden, waardoor er nog een duidelijker onderscheid tussen familie en niet-familiebedrijven naar voren komt.

Leeftijd van een onderneming:

Omtrent de invloed van de leeftijd van de onderneming was door mij voorafgaande aan de regressie analyse niet echt een verwachting vastgesteld. Wel was bekend dat in het

onderzoek van Leone (2007) leeftijd van een onderneming als verklarende variabele genoemd voor interne controle deficiënties. En dat materiele zwakheden in de interne controle zouden kunnen leiden tot extra vrijwillige informatieverschaffing in het jaarverslag. Hoe ouder de onderneming hoe meer informatie er in het jaarverslag opgenomen wordt. Deze redernatie volgend, zou leeftijd dus een verklarende variabele kunnen zijn voor de aanwezigheid van familie gerelateerde informatie in het jaarverslag van familiebedrijven. Met een significantieniveau boven de 70% moet vastgesteld worden dat er geen onderscheid is tussen familiebedrijven en niet-familiebedrijven en dat de leeftijd van de onderneming als karakteristiek van familiebedrijven niet van invloed is op de opname van deze informatie.

(24)

23

Leverage:

Meek et al. (1995) stelde aan de hand van voorgaande onderzoeken dat een onderneming die rust op meer vreemd vermogen in verhouding tot het eigen vermogen (leverage) meer vrijwillige informatie zal verschaffen. Hoe groter een onderneming wordt, hoe meer er vaak gesteund wordt op vreemd vermogen. Ampenberger et al. (2011) tonen aan dat

familiebedrijven een significant lager leverage ratio hebben dan niet-familiebedrijven. Zelfs onafhankelijk van de definitie die voor leverage gehanteerd wordt. Echter blijkt uit dit onderzoek dat ook leverage niet significant is als verklarende factor voor het opnemen van vrijwillige informatie omtrent familie gerelateerde onderwerpen in het jaarverslag.

Een verklaring hiervoor kan zijn dat binnen deze bedrijven de verschillende belangen familie/eigenaar/stakeholder met elkaar verenigd moeten worden, waardoor ondanks dat er minder wordt gesteund op vreemd vermogen, meer vrijwillige informatie vermeld moet worden aan de stakeholders en dus zoals uit het onderzoek ook naar voren is gekomen minder onderscheid is tussen familie en niet-familiebedrijven met betrekking tot het vrijwillig opnemen van informatie.

(25)

24 5 Samenvatting en discussie

5.1 Conclusie/discussie

Corporate Governance gaat over het besturen en beheersen van organisaties, over verantwoordelijkheid en zeggenschap en over verantwoording, transparantie en toezicht (commissie corporate governance 2003). Corporate governance oftewel goed bestuur heeft invloed op de inhoud van de financiële verslaggeving van ondernemingen. Vanwege toenemende wet en regelgeving zijn beursgenoteerde ondernemingen hedendaags verplicht een groter scala aan informatie op te nemen in het jaarverslag. Daarnaast kiezen

ondernemingen ervoor om problemen als informatieasymmetrie en doelincongruentie op te vangen door vrijwillig extra informatie op te nemen in de jaarverslaggeving. Familiebedrijven zijn een specifieke bedrijfsvorm waarbij drie belangen door elkaar lopen (familie-, eigenaars- en het bedrijfsbelang). De aanwezigheid van deze drie belangen kunnen binnen deze

bedrijfsvorm agency problemen veroorzaken van een ander niveau dan bij

niet-familiebedrijven. Daar waar voor niet-familiebedrijven het agency probleem type I van toepassing is, hebben familiebedrijven te maken met het agency probleem type II. Zoals aangegeven is er bij dit type sprake van een dusdanige inwortelingvan de eigenaren, familieleden, dat ze de mogelijkheid hebben om het belang van niet-familie gerelateerde aandeelhouders in familiebedrijven te ondermijnen. Door hun eigenaar-manager

voordeelpositie kunnen ze minderheidsaandeelhouders uitbuiten zonder rekening te houden met de consequenties voor deze groep (Shleifer & Vishny 1997).

Deze problemen kunnen de continuïteit van de onderneming ten slechte beïnvloeden, wat vooral bij familiebedrijven, waar de drang groot is om het bedrijf door te geven aan de volgende generatie, leidt tot maatregelen om deze effecten tegen te gaan. Vooral

communicatie is een probleem bij familiebedrijven (Flören 2003). Door de hechte band tussen familieleden is de kans op informele en onderhands besprekingen van bedrijfszaken vele malen hoger dan bij niet-familiebedrijven. Om de kosten van het agency probleem type II tegen te gaan leggen familiebedrijven tegenwoordig meer zaken vast in tegenstelling vroeger toen meer vertrouwd werd op ongeschreven wetten binnen deze ondernemingsvorm. In Nederland is het belangrijkste voorbeeld van zo’n nieuwe corporate governance maatregel het familiestatuut waarin diverse familie gerelateerde onderwerpen/processen worden vastgelegd.

Invoering van een dergelijk statuut is echter nog niet verplicht waardoor het doel van dit onderzoek is om inzicht te brengen in de factoren die een verklaring zouden bieden voor de aanwezigheid van vrijwillige verslaggeving omtrent familie gerelateerde onderwerpen in het jaarverslag. Hierbij is gekeken naar de grootte van de onderneming, waarbij van te voren geen vaste verwachting was omtrent de invloed. Omdat bij niet-familiebedrijven grootte in het verleden heeft geleid tot meer vrijwillige informatie ontstond bij mij de vraag of dit ook het geval zou zijn bij familiebedrijven met betrekking tot vrijwillige opname van familie gerelateerde onderwerpen in het jaarverslag. Daarnaast is gekozen voor een karakteristiek waar de familie indirect invloed op heeft binnen de onderneming als onafhankelijke variabele, namelijk boardsize. Deze keuze is gemaakt vanuit de essence benadering. Zo kan de

aanwezigheid van familie binnen een onderneming zorgen voor directe invloed door de aanwezigheid van familie-eigenaren, familie-managers en familie-controle. Echter is in dit onderzoek gekeken naar de boardsize waar de familie indirect door middel van beïnvloeding van samenstelprocessen en benoemingsprocessen invloed op heeft en hiermee onder de essence approach valt (Garcia-Ramos, R. en Garcia-Olalla 2011)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Voor deze studie maken we gebruik van een zestal factoren: (a) de aanwezigheid van een schriftelijk opvolgings- plan, (b) het overwegen van verschillende opvolgings-

Middels het verslaggevingskwaliteitsmodel van Beretta en Bozzolan (2004; 2008) en het leesbaarheidsmodel van Flesch (1948) is het effect van negatieve prestaties

Zoals in Tabel 1 te zien is de uitkomst van de analyse niet-significant met een p-waarde van 0,86; ook de hoofdvariabelen familie (0,517) en busyness

De structuur van het onderzoek is als volgt opgebouwd. In hoofdstuk twee wordt antwoord gegeven op 

Het is voor het ontwerp van de deken belangrijk om te weten of de draden van PTC- of van NTC- materiaal gemaakt moeten worden.

Spreken over stoffen betekent al zich distantiëren van deze wereld, want we kennen stoffen toe aan voorwerpen omdat stoffen niet kunnen bestaan zoals voorwerpen bestaan: we

Maar nog steeds zijn de verschillen zicht- baar: waar Nieuwenhuis, Cuypers en Muysken voor het herstel van de Domtoren op zoek gingen naar vormen uit het verleden en daarbij

Reviewing of natural chemistry at the VRWS and selected surrounding farms has taken place during the construction and operational phases of the radioactive