• No results found

G EVOLGEN KREDIETCRISIS OP VRIJWILLIGE  INFORMATIEVERSCHAFFING    

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "G EVOLGEN KREDIETCRISIS OP VRIJWILLIGE  INFORMATIEVERSCHAFFING    "

Copied!
65
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

 

23 november 2009 | Hieke Wagenaar

R IJKSUNIVERSITEIT 

G RONINGEN  

G EVOLGEN KREDIETCRISIS OP VRIJWILLIGE  INFORMATIEVERSCHAFFING    

 

(2)

 

Gevolgen kredietcrisis op vrijwillige informatieverschaffing   

Een onderzoek in Nederland naar de gevolgen van de kredietcrisis op de vrijwillige  informatieverschaffing in het jaarverslag door ondernemingen met een beursnotering  

in de AEX‐ en AScX‐index in de jaren 2005, 2006 en 2008   

 

                             

                 

 

Master thesis Accountancy  Rijksuniversiteit Groningen 

Faculteit Economie & Bedrijfskunde   

Auteur      :  H.F. Wagenaar 

Studentnummer  :  1838814 

Datum      :   23 november 2009 

Onderzoeksperiode  :  Juni 2009 ‐ Oktober 2009    

Eerste begeleider  :  P.E. Kamminga  Tweede begeleider  :  T.A. Marra 

(3)

Afkortingen   

AEX  :  Amsterdamse Exchange Index  AFM  :  Autoriteit Financiële Markten  AMX  :  Amsterdamse Midcap Index  AScX  :  Amsterdamse Small cap Index  AT  :  Agency Theory 

CRA  :  Credit Rating Agencies 

COSO  :  Committee of Sponsoring Organizations  CG  :  Corporate Governance 

EBITDA  :  Earnings before interest tax depreciation and amortization  ECB  :  Economische Centrale Bank 

ERM  :  Enterprise Risk Management  EV  :  Externe verslaggeving  FED  :  Federal Reserve 

IASB   :   International Accounting Standards Board  IFRS  :  International Financial Reporting Standards 

NRSRO  :  Nationally Recognized Statistical Rating Organization  MBS  :  Mortgage‐backed securities 

RJ  :   Richtlijnen Jaarverslaggeving 

SEC  :  Securities and Exchange Commission   

(4)

Voorwoord   

Voor u ligt de scriptie “Gevolgen kredietcrisis op vrijwillige informatieverschaffing”. Met het schrijven van  mijn scriptie kom ik tot een afsluiting van de Master Accountancy aan de Rijksuniversiteit Groningen. Voor  het onderzoek en het schrijven van deze scriptie heb ik gekozen voor een actueel thema. De laatste jaren  heb ik de gebeurtenissen rondom de kredietcrisis gevolgd, ik heb ervoor gekozen om mijn Masterscriptie  hieraan te wijden. Verdieping in de thematiek en het lezen van andere onderzoeken, publicaties, artikelen  en een literatuurstudie hebben geleid tot een basis, opzet en uitwerking van dit onderzoek.  

 

Dit onderzoek is voornamelijk gericht op veranderingen in informatieverschaffing naar aanleiding van de  kredietcrisis. Rapporteren ondernemingen naar aanleiding van de kredietcrisis meer vrijwillige informatie  in het jaarverslag? En welke factoren hebben invloed op de hoeveelheid informatieverschaffing? Deze en  andere vragen worden beantwoord in dit onderzoek.  

 

De afstudeerperiode was voor mij een periode waarin ik voor het eerst in aanraking ben gekomen met het  zelfstandig  uitvoeren  van  een  wetenschappelijk  onderzoek.  De  wetenschappelijke  zelfstandigheid  was  nieuw  voor  mij.  Bij  mijn  vorige  afstudeerperiode  in  het  kader  van  de  Bachelor  Accountancy  aan  de  Hanzehogeschool  Groningen  werd  ik  zowel  bijgestaan  door  een  afstudeerbegeleider  van  een  bedrijf  als  een begeleidend docent.  

 

Mijn  dank  gaat  uit  naar  de  begeleiding  vanuit  de  Rijksuniversiteit  Groningen  door  de  heer  Kamminga. 

Door zijn aanwijzingen en kritische opmerkingen is deze scriptie tot een goed einde gekomen. Ten slotte  wil ik graag mijn familie en vrienden bedanken voor de steun en toewijding tijdens het schrijven van deze  scriptie. Ik wens u veel plezier met het lezen van het resultaat. 

   

Hieke Wagenaar   

Groningen, november 2009  

(5)

Samenvatting    

De aanleiding voor het onderzoek is de kredietcrisis die in 2007 is begonnen. De gevolgen van deze crisis  zijn kelderende aandelenkoersen en een negatieve stemming op de beurs. De kredietcrisis heeft er voor  gezorgd dat het vertrouwen van investeerders naar een dieptepunt is gedaald. Het lijkt aannemelijk dat  ondernemingen  indien  nodig  actie  ondernemen  om  het  vertrouwen  van  investeerders  terug  te  winnen  zodat de waarde van het aandeel weer reëel wordt gewaardeerd. Deze scriptie heeft tot doel om inzicht  te geven in de verandering van informatieverschaffing. De vraagstelling van dit onderzoek luidt als volgt: 

  

‘In hoeverre heeft de kredietcrisis geleid tot een verandering in de informatieverschaffing voor  beursgenoteerde ondernemingen?’ 

 

De  veranderingen  in  de  financiële  verslaggeving  kunnen  verklaard  worden  door  de  theorieën  rondom  informatieverschaffing.  Deze  theorieën  verwachten  dat  ondernemingen  naar  aanleiding  van  een  lage  marktwaarde van hun aandelen meer informatie gaan produceren om het vertrouwen van investeerders  terug  te  winnen.  Een  lage  marktwaarde  kan  voor  managers  een  motivatie  zijn  om  meer  informatie  te  verschaffen, daardoor zijn investeerders in staat om de waarde van de onderneming te corrigeren. Door  informatie  ten  behoeve  van  de  investeerder  te  verschaffen  kan  een  onderneming  waarde  creëren. 

Informatie  kan  op  twee  manieren  tot  stand  komen,  namelijk  gereguleerd  en  door  marktwerking.  De  financiële jaarverslaggeving is sterk gereguleerd. Een onderneming kan kiezen om vrijwillig informatie te  verschaffen  aan  de  markt,  over  bijvoorbeeld  kredietwaardigheid  en  details  over  afgesloten  schuldcontracten.  Vrijwillige  informatie  kan  voor  investeerders  zinvol  zijn  om  de  waarde  van  de  onderneming  zelf  te  kunnen  beoordelen  (Dye,  1985).  Een  aantal  factoren  kunnen  de  hoeveelheid  vrijwillige informatieverschaffing verklaren.  

In  het  kader  van  dit  onderzoek  is  onderzocht  in  welke  mate  ondernemingen  in  2008  meer  vrijwillige  informatie  in  hun  jaarverslag  opnemen  ten  opzichte  van  2005  en  2006.  Daarnaast  is  onderzocht  of  de  grootte  van  de  onderneming  en  het  type  industrie  invloed  hebben  op  de  hoeveelheid  informatie  die  verstrekt  wordt.  Het  onderzoek  betreft  een  kwantitatief  onderzoek.  Het  onderzoek  bestaat  uit  een  steekproef  van  47  ondernemingen.  Deze  ondernemingen  zijn  genoteerd  aan  de  AEX‐index  en  de  AScX‐

index. Om onderscheid te maken in het type industrie zijn de ondernemingen vervolgens ingedeeld naar  de  typologieën  van  Starreveld  (1997).  Het  onderzoek  richt  zich  voornamelijk  op  de  aanwezigheid  van  vrijwillige  credit  rating  gerelateerde  informatie‐elementen  en  de  intensiteit  van  credit  rating.  In  het  onderzoek wordt specifiek ingezoomd op credit rating aangezien de belangstelling voor credit rating na de  kredietcrisis  enorm  is  toegenomen.  De  aanwezigheid  van  vrijwillige  informatie‐elementen  op  nominaal  niveau zijn onderverdeeld in een drietal credit rating gerelateerde informatie‐elementen, namelijk: credit  rating informatie, risicomanagement informatie  en informatie  met betrekking  tot schuldcontracten. Het  onderzoek vindt plaats op een drietal meetniveaus, namelijk:  

 Aanwezigheid van vrijwillige credit rating gerelateerde informatie‐elementen op nominaal niveau 

 Intensiteit credit rating informatie op ordinaal niveau 

 Intensiteit credit rating informatie op intervalschaal   

Uit  het  empirisch  onderzoek  blijkt  dat  ondernemingen  significant  meer  informatie  opnemen  in  de  jaarverslagen  naar  aanleiding  van  de  kredietcrisis.  De  aanwezigheid  van  vrijwillige  credit  rating  gerelateerde  informatie‐elementen  is  ten  opzichte  van  de  jaren  voorafgaand  aan  de  kredietcrisis  sterk  gestegen.  Opmerkelijk  is  dat  ondernemingen  significant  meer  inhoudelijke  informatie  publiceren  over  schuldcontracten in hun jaarverslag. Geconcludeerd kan worden dat er een verandering waarneembaar is  in de informatieverschaffing. 

 

Uit de afzonderlijke hypotheses die ingaan op de grootte van de onderneming en het type industrie zijn  de  volgende  verschillen  opgemerkt.  Grote  ondernemingen  blijken  significant  meer  informatie  te  verschaffen  dan  kleine  ondernemingen.  Uit  de  statistische  toetsing  op  ordinaal  niveau  blijkt  dat  er  bij  grote  onderneming  sprake  is  van  een  hoge  mate  van  vrijwillige  disclosure.  De  statistische  toetsing  op 

(6)

intervalschaal  spreekt  de  conclusie  op  ordinaal  niveau  tegen.  Het  aantal  woorden  dat  door  grote  ondernemingen  over credit rating wordt opgenomen is aanzienlijk  meer  dan kleine  ondernemingen,  dit  verschil kan echter niet als significant worden aangemerkt.  

 

De derde hypothese gaat in op verschillen in informatieverschaffing in het type industrie. De resultaten op  ordinaal niveau geven aan dat dienstverlenende ondernemingen een hoge mate van vrijwillige disclosure  in  het  jaarverslag  opnemen.  Uit  de  resultaten  van  het  onderzoek  kan  worden  geconcludeerd  dat  financiële  instellingen  significant  meer  woorden  besteden  aan  credit  rating  dan  de  overige  typologieën. 

Uit de statistische toetsing op ordinaal niveau en intervalschaal blijkt echter dat de typologie ‘financiële  instellingen’  niet  meer  vrijwillige  informatie  opneemt  in  het  jaarverslag  ten  opzichte  van  de  andere  typologieën.  

 

Dit  onderzoek  heeft  duidelijk  aangetoond  dat  er  een  verandering  waarneembaar  is  in  de  vrijwillige  informatieverschaffing  door  Nederlandse  beursgenoteerde  ondernemingen.  Om  het  vertrouwen  van  investeerders terug te winnen heeft de onderneming waarschijnlijk veel informatie verschaft. Aangezien  er naar aanleiding van de crisis geen nieuwe wet‐ en regelgeving is geïmplementeerd, is de informatie die  door de ondernemingen extra wordt toegelicht vrijwillig. De stijging zou verklaard kunnen worden aan de  bewustwording  van  managers  op  de  onzekerheid  van  investeerders.  Zowel  de  onzekerheid  van  investeerders  als  de  lage  aandelenkoersen  geven  een  directe  aanleiding  voor  veranderingen  in  de  informatieverschaffing.  

 

Het  uitgevoerde  empirische  onderzoek  toont  ook  aan  dat  de  vrijwillige  credit  rating  gerelateerde  informatie  verspreid  in  het  jaarverslag  is  opgenomen.  Een  oorzaak  voor  het  ontbreken  van  een  significante  verandering  in  informatieverschaffing  voor  de  typologieën  kan  zijn  dat  deze  nog  in  ontwikkeling  is.  Het  belang  van  kredietwaardigheid  en  nieuwe  financiering  neemt  nog  toe.  Het  is  waarschijnlijk  dat  de  verandering  in  informatieverschaffing  in  het  jaarverslag  van  2009  nog  duidelijker  naar  voren  komt.  Een  beperking  die  voortkomt  uit  dit  empirische  onderzoek  betreft  de  indeling  van  typologieën  volgens  Starreveld.  De  sectoren  die  zijn  geschaald  onder  de  financiële  instellingen  zijn  banken,  beleggingsfondsen  en  vastgoedfondsen.  De  vastgoedfondsen  geven  over  het  algemeen  geen  inzichtelijkheid  in  hun  informatieverschaffing  betreffende  credit  ratings  en  schuldcontracten.  De  onderlinge vergelijkbaarheid tussen de jaarverslagen is daardoor matig. 

 

(7)

Inhoudsopgave 

   

1. Aanleiding ... 8 

1.1 Aanleiding ... 8 

1.2 Probleemstelling ... 9 

1.3 Structuur onderzoek ... 10 

2. Literatuurstudie...11 

2.1 Soorten informatieverschaffing... 11 

2.2 Motieven informatieverschaffing ... 12 

2.2.1 Agency theory... 12 

2.2.2 Disclosure principle... 13 

2.2.3 Kapitaalmarktkracht ... 13 

2.3 Factoren... 14 

2.4 Hypotheses ... 15 

2.5 Conclusie... 16 

3. Onderzoeksmethode ...17 

3.1 Onderzoeksmethodologie ... 17 

3.1.1 Analysetechniek ... 17 

3.1.2 Toetsing... 18 

3.1.3 Betrouwbaarheid & validiteit ... 19 

3.2 Dataselectie ... 19 

3.3 Conclusie... 20 

4. Data‐analyse vrijwillige credit rating gerelateerde informatie ...21 

4.1 Analysetechniek... 21 

4.2 Vrijwillige credit rating gerelateerde informatie‐elementen ... 22 

4.3 Resultaten aanwezigheid vrijwillige informatie‐elementen... 23 

4.4 Conclusie... 29 

5. Data‐analyse intensiteit credit rating informatie ordinaal niveau ...30 

5.1 Analysetechniek... 30 

5.2 Resultaten intensiteit credit rating... 30 

5.3 Statistische toetsing... 32 

5.4 Conclusie... 34 

6. Data‐analyse intensiteit credit rating informatie intervalschaal ...35 

6.1 Analysetechniek... 35 

6.2 Resultaten intensiteit credit rating... 35 

6.3 Statistische toetsing... 38 

6.4 Conclusie... 39 

7. Discussie...41 

8. Conclusie ...43 

(8)

8.1 Conclusie... 43 

8.2 Beperkingen van het onderzoek... 44 

8.3 Suggesties verder onderzoek... 45 

Literatuurlijst ...47 

Bijlagen ...50 

Bijlage 1: Beursgenoteerde ondernemingen... 51 

Bijlage 2: Credit rating per onderneming ... 52 

Bijlage 3: Verdeling onderneming naar typologie ... 53 

Bijlage 4: Verplichte elementen jaarverslag ... 54 

Bijlage 5: Lijst met elementen vrijwillige disclosure ... 56 

Bijlage 6: Coding sheet... 57 

Bijlage 7: Resultaten coding sheet elementen ... 58 

Bijlage 8: Resultaten intensiteit credit rating informatie (ordinaal)... 59 

Bijlage 9: Output SPSS ‐ intensiteit credit rating (ordinaal)... 60 

Bijlage 10: Resultaten intensiteit credit rating informatie (interval)... 62 

Bijlage 11: Output SPSS – intensiteit credit rating (interval) ... 63   

(9)

1. Aanleiding

 

 

Gedurende 2007 is de kredietcrisis in volle hevigheid uitgebarsten en wordt de financiële wereld op zijn  kop gezet. Wat begon met de instorting van de Amerikaanse huizenmarkt, bleek gevolgen te hebben voor  de  banken  over  de  rest  van  de  wereld.  De  voortdurend  stijgende  huizenprijzen,  het  optimisme  en  een  overvloed  aan  geld  van  buitenlandse  investeerders  leidden  voor  de  Amerikaanse  banken  tot  het  verstrekken van veel hypothecaire leningen. De hypothecaire leningen werden aan steeds meer mensen  verstrekt  met  een  lage  kredietwaardigheid,  ook  wel  de  subprime  hypotheken.  Bij  het  verstrekken  van  deze leningen werd verondersteld dat de stijging van de huizenprijzen in de toekomst zou doorzetten.  

 

Met de inkrimping  van de economie aan het einde van 2006 begonnen  de  problemen. De  mensen  met  een  subprime  hypotheek  konden  niet  langer  de  rente  en  aflossing  voldoen.  Dit  had  grote  betalingsachterstanden tot gevolg, waardoor de banken maatregelen moesten nemen. Huizen dienden te  worden  verkocht,  echter  tegen  een  te  lage  prijs  door  de  inzakkende  woningmarkt.  Banken  wisten  niet  meer wie  kredietwaardig was en wie  niet. Uiteindelijk moesten  de  Europese  Centrale  Bank  (ECB)  en  de  Federal Reserve (Fed), het federale stelsel van Amerikaanse banken, miljarden in de geldmarkt ‘pompen’ 

om de economie weer enigszins te doen herstellen (De Jong, 2003). 

   

1.1 Aanleiding  

De  kredietcrisis  die  in  de  zomer  van  2007  is  ontstaan  zwelt  de  kritiek  aan  op  de  rol  van  Credit  Rating  Agencies (later CRA). De CRA’s hebben sinds het uitbreken van de kredietcrisis kritiek ontvangen omdat ze  nooit  hebben  gewaarschuwd  voor  zwakke  plekken  in  bedrijven  die  inmiddels  al  zijn  bezweken.  In  2007  bleek dat een waaier aan verpakte kredieten, zoals hypotheken, hard in waarde daalden. En dat, terwijl  de ratingbureaus ze de status AAA hadden gegeven, de hoogst denkbare waardering die niet eens aan alle  westerse overheden wordt toegekend (Visser & de Horde, 2009). Sinds het instorten van de Amerikaanse  huizenmarkt  is  het  oordeel  in  veel  gevallen  naar  beneden  bijgesteld.  De  ervaring  in  de  markt  is  dat  in  reactie  op  deze  kritiek,  de  CRA’s  nog  scherper  zijn  gaan  kijken  naar  de  kredietwaardigheid  van  ondernemingen. 

 

Het  functioneren  van  de  financiële  sector  is  van  groot  belang  voor  de  financiering  van  ondernemingen. 

CRA’s spelen hier een steeds belangrijkere rol in. De laatste jaren is de rol van de CRA een veel besproken  onderwerp en er is nogal wat kritiek geweest op het functioneren van de traditionele CRA. Ondanks deze  kritiek leveren de CRA’s zeer waardevolle informatie aan alle spelers op de internationale kapitaalmarkten  (Heukelback, 2006). Deze informatie is waardevol mits de ratings op een juiste en transparante manier tot  stand  zijn  gekomen  door  de  CRA’s.  De  belangrijkste  drie  CRA’s  kennen  credit  ratings  toe  aan  ondernemingen  die  schuldpapieren  emitteren  op  de  kapitaalmarkt.  Deze  beoordelingen  geven  aan  in  hoeverre  ondernemingen  aan  hun  rente‐  en  aflossingsverplichtingen  kunnen  voldoen.  Ondernemingen  die  schuldpapieren  emitteren  en  van  redelijke  omvang  zijn  hoeven  geen  credit  rating  te  bezitten. 

Vermogen  kan  namelijk  ook  aangetrokken  worden  via  een  aandelenemissie  of  onderhands  bankkrediet  waarvoor geen rating noodzakelijk is (Koopmans, 2003).  

 

De  huidige  financiële  crisis  heeft  ertoe  geleid  dat  geldverstrekkers  zorgvuldiger  omgaan  met  het  verstrekken  van  geldleningen  en  hierdoor  kritisch  kijken  naar  de  stabiliteit  van  ondernemingen.  Om  betere risicogebaseerde beslissingen te nemen zullen geldverstrekkers een helder inzicht wensen in het  risicoprofiel  van  de  ondernemingen.  Ratingbureau  Standard  &  Poor’s  heeft  bekend  om  het  niveau  van  Enterprise  Risk  Management  (ERM)  voortaan  mee  te  nemen  in  de  rating  van  bedrijven.  Bedrijven  die  krediet willen, moeten kunnen aantonen dat risico`s onderkend en gemanaged worden. Ondernemingen  die `in control` zijn, verlagen  niet alleen hun kapitaalkosten, maar  behouden  hun  marktwaarde in  geval  van een crisis (Waij, Hoogenboom, Lindeman, 2008).   

 

(10)

De  kredietcrisis  is  een  belangrijk  onderwerp  voor  de  financiële  verslaggeving  van  ondernemingen.  De  kredietcrisis  heeft  er  ook  toe  geleid  dat  de  Autoriteit  Financiële  Markten  (AFM)  bij  het  toezicht  op  de  financiële  verslaggeving  2008  uitgebreid  aandacht  heeft  besteed  aan  een  aantal  aspecten  die  samenhangen  met  de  verslaggeving  van  subprime  gerelateerde  beleggingen  en  de  daarop  toegepaste  accountantscontrole. In december 2008 is het rapport ‘Toezicht op de financiële verslaggeving 2007 van  beursgenoteerde  ondernemingen’  door  de  AFM  uitgegeven.  De  AFM  vormt  in  het  Activity  Report  een  oordeel over de juiste toepassing van de financiële verslaggevingvoorschriften. Het toezicht draagt bij aan  een grotere transparantie en vergelijkbaarheid van de financiële verslaggeving van ondernemingen.

 

De gevolgen voor ondernemingen van de kredietcrisis zijn kelderende aandelenkoersen. De problemen in  de financiële sector vormen daardoor een risico voor de economische groei. De positieve stemming op de  beurs heeft plaats gemaakt voor een negatieve stemming. De kredietcrisis heeft tot gevolg dat de waarde  van de aandelen sterk zijn gekelderd. De marktwaarde van het aandeel kan in dat geval lager zijn dan de  reële waarde van het aandeel. De marktwaarde is volgens Krens (2003) de waarde ontleend aan de prijs  op  de  relevante  markt.  Daarnaast  is  na  de  kredietcrisis  het  vertrouwen  van  investeerders  tot  een  dieptepunt  gedaald. Om  de  waarde  van  de  onderneming  weer  te  doen  stijgen  en  het  vertrouwen  van  investeerders  terug  te  winnen  is  het  waarschijnlijk  dat  ondernemingen  meer  (betrouwbare)  informatie  zullen  verschaffen.  Ondernemingen  rapporteren  informatie  over  onder  andere  toekomstige  winstverwachtingen en kredietwaardigheid.  

 

Aangezien  de  kredietcrisis  een  belangrijk  onderwerp  is  voor  de  financiële  verslaggeving  van  ondernemingen  kan  de  vraag  gesteld  worden  welke  rol  de  kredietcrisis  precies  heeft  gespeeld  in  de  jaarverslaggeving. Geldverstrekkers wensen een helder inzicht in het risicoprofiel van de ondernemingen  waaraan zij geld verstrekken. Ondernemingen gaan indien nodig actie ondernemen om het heldere inzicht  te verschaffen. In hoeverre is dit heldere inzicht terug te vinden in de verslaggeving van ondernemingen? 

En  in  welke  mate  heeft  de  crisis  invloed  gehad  op  het  verschaffen  van  informatie?  Daarnaast  zullen  geldverstrekkers in grote mate rekening houden met de kredietwaardigheid van de schuldnemer. Het is  dus van belang dat er betrouwbaar gerapporteerd wordt over de credit rating van een onderneming. Hoe  rapporteren  ondernemingen  over  de  verkregen  credit  rating?  En  in  welke  mate  heeft  de  kredietcrisis  invloed op de informatieverschaffing door ondernemingen?  

1.2 Probleemstelling 

De  probleemstelling van een onderzoek  bestaat uit een  doel‐ en  een vraagstelling  (Cooper  &  Schindler,  2003). Het doel van dit onderzoek is vast te stellen of er een verband bestaat tussen de kredietcrisis die in  2007  is  losgebarsten  en  de  mate  waarin  dit  waar  te  nemen  is  in  de  financiële  verslaggeving  van  ondernemingen.  Deze  doelstelling  kan  vaststellen  of  de  vrijwillige  informatieverschaffing  van  beursgenoteerde  ondernemingen  in  de  financiële  verslaggeving  2008  significant  meer  is  dan  de  verslaggeving van 2006. 

 

Het  onderzoek  kan  informatie  toevoegen  over  de  huidige  kennis  over  de  gevolgen  van  de  kredietcrisis. 

Deze  scriptie  haakt  in  op  de  actualiteit  en  richt  zich  op  de  rol  van  de  kredietcrisis  en  op  de  financiële  verslaggeving. Het onderzoek is relevant omdat deze scriptie bijdraagt aan de bestaande literatuur over  de  jaarverslaggeving  na  de  kredietcrisis  in  2007.  Het  wetenschappelijk  onderzoek  zal  meer  en  duidelijk  inzicht  verschaffen  in  de  rapportage  rondom  deze  crisis.  Het  vinden  van  een  antwoord  op  de  onderzoeksvraag  draagt  bij  aan  het  inzicht  dat  gebruikers  van  het  jaarverslag  krijgen  betreffende  de  hoeveelheid  informatie.  De  doelstelling  van  deze  scriptie  is  enerzijds  vaststellen  welke  informatie‐

elementen naar aanleiding van de crisis worden toegelicht en anderzijds richt het onderzoek zich op de  omvang van de informatie.  

 

De vraagstelling van dit onderzoek luidt dan ook:  

‘In hoeverre heeft de kredietcrisis geleid tot een verandering in de vrijwillige informatieverschaffing voor  beursgenoteerde ondernemingen?’ 

 

(11)

De onderzoeksvraag richt zich voornamelijk op de vrijwillige verschaffing van informatie in de financiële  verslaggeving.  In  2008  is  er  geen  nieuwe  wet‐  en  regelgeving  geïmplementeerd  naar  aanleiding  van  de  crisis. Het lijkt aannemelijk dat veranderingen in de financiële verslaggeving in het afgelopen jaar te wijten  zijn  aan  de  kredietcrisis.  Om  tot  een  goed  antwoord  te  komen  wordt  de  hoofdvraag  uitgewerkt  aan  de  hand van een aantal (deel)vragen. Deze kunnen worden onderverdeeld in vragen voor het theoretische  kader en vragen voor het praktijkonderzoek. 

 

1. Welke verwachtingen over vrijwillige informatieverschaffing zijn vanuit de theorie te maken naar  aanleiding van de kredietcrisis? 

 

Ten eerste dient de eerste deelvraag beantwoord te worden op basis van een literatuuronderzoek. Deze  theorieën  vormen  de  basis  voor  het  verdere  onderzoek.  De  literatuurstudie  wordt  in  hoofdstuk  twee  beschreven.  

 

2. In  welke  mate  verschaffen  in  Nederland  gevestigde  beursgenoteerde  ondernemingen  in  2008  meer vrijwillige informatie in de financiële  verslaggeving  ten opzichte  van 2006  naar aanleiding  van de kredietcrisis? 

 

Om  de  tweede  deelvraag  te  beantwoorden  wordt  een  empirisch  onderzoek  uitgevoerd.  Het  empirische  onderzoek wordt uitgevoerd aan de hand van een inhoudsanalyse van jaarverslagen. De jaarverslagen en  financiële informatie wordt van diverse ondernemingen beoordeeld.  

 

3. In hoeverre komen de bevindingen in de verslaggeving overeen met de verwachtingen vanuit de  theorie en welke implicaties zijn er met betrekking tot overeenkomsten en verschillen? 

 

Ten slotte wordt uit het empirische onderzoek een conclusie getrokken door de resultaten te vergelijken  met de verwachtingen vanuit de theorie. In hoofdstuk acht worden deze bevindingen besproken. 

 

De  randvoorwaarden  zijn  beperkende  factoren  waar  het  onderzoek  mee  te  maken  heeft.  Er  zijn  enkele  randvoorwaarden  waaraan  bij  het  schrijven  van  een  scriptie  moet  worden  voldaan.  Allereerst  moet  de  scriptie voldoen aan de eisen die zijn gesteld voor de afstudeerscriptie van de Master Accountancy. Naast  deze eis geldt er ook een eis voor de tijdsduur van deze scriptie, namelijk 560 uur. Het onderzoek dient te  worden uitgevoerd in de periode juni – oktober 2009.  

 

1.3 Structuur onderzoek 

De structuur van het onderzoek is als volgt opgebouwd. In hoofdstuk twee wordt antwoord gegeven op  de eerste deelvraag aan de hand van het theoretisch kader. De deelvraag behandelt de theorieën die het  begrip  financiële  verslaggeving  en  vrijwillige  opname  van  informatie  verklaren.  In  dit  hoofdstuk  wordt  onder andere ingegaan op informatieasymmetrie en op beweegredenen voor ondernemingen om over te  gaan  tot  vrijwillige  verschaffing  van  niet  verplichte  informatie.  Vervolgens  is  het  interessant  om  in  de  praktijk  te  kijken  in  welke  mate  ondernemingen  vrijwillige  informatie  opnemen  naar  aanleiding  van  de  kredietcrisis.  De  overwegingen  en  keuzes  die  zijn  gemaakt  voor  het  uitvoeren  van  het  empirisch  onderzoek  zijn  verantwoord  in  hoofdstuk  drie.  In  hoofdstuk  vier  tot  en  met  zes  worden  de  resultaten  besproken  uit  het  empirische  onderzoek.  Hoofdstuk  zeven  bevat  een  discussie  die  aansluit  op  de  besproken  resultaten.  Ten  slotte  wordt  het  onderzoek  in  hoofdstuk  acht  afgesloten  met  een  algemene  conclusie  die  gerelateerd  is  aan  de  doel‐  en  probleemstelling  en  met  enkele  suggesties  voor  (vervolg)  onderzoeken. 

 

(12)

2. Literatuurstudie  

 

In  dit  onderzoek  wordt  onderzocht  of  de  kredietcrisis  heeft  geleid  tot  veranderingen  in  de  informatieverschaffing door beursgenoteerde ondernemingen. In dit hoofdstuk wordt beschreven wat de  theorie zegt over mogelijke veranderingen na de crisis in het verschaffen van informatie in het jaarverslag. 

De onderzoeksvraag die geldt als uitgangspunt voor de theorieën is als volgt: 

 

‘In hoeverre heeft de kredietcrisis geleid tot een verandering in de informatieverschaffing voor  beursgenoteerde ondernemingen?’ 

 

De negatieve stemming op de beurs heeft tot gevolg dat de waarde van de aandelen sterk is gedaald. Het  is  aannemelijk  dat  ondernemingen  meer  informatie  rapporteren  om  de  waarde  van  het  aandeel  weer  enigszins  te  doen  stijgen.  Naar  aanleiding  van  de  kredietcrisis  is  er  op  het  gebied  van  financiële  verslaggeving  geen nieuwe  wet‐ en regelgeving  geïmplementeerd.  Het  is  aannemelijk  dat de  informatie  die door ondernemingen extra wordt toegelicht vrijwillig is.  

 

In deze paragraaf wordt een theoretisch kader gegeven voor de eerste deelvraag van de onderzoeksvraag,  namelijk:  ‘Welke  verwachtingen  over  vrijwillige  informatieverschaffing  zijn  vanuit  de  theorie  te  maken  naar aanleiding van de kredietcrisis?’. Om deze vraag te kunnen beantwoorden moet als eerste worden  gekeken  welke  soorten  informatie  een  onderneming  verschaft.  In  paragraaf  twee  wordt  de  vraag  beantwoord  waarom  ondernemingen  überhaupt  informatie  verschaffen  aan  investeerders.  Deze  vraag  wordt globaal beantwoord aan de hand van de agency theorie. Daarnaast wordt specifieker ingegaan op  verschillende motieven die van invloed kunnen zijn op de mate van vrijwillige informatieverschaffing. Ten  slotte worden in paragraaf drie de factoren besproken die van invloed zijn op de hoeveelheid informatie  die  verstrekt  wordt  door  ondernemingen.  In  paragraaf  vier  worden  de  hypotheses  weergegeven  die  vervolgens  in  de  hoofdstukken  vijf  en  zes  worden  getoetst.  Het  hoofdstuk  wordt  afgesloten  met  een  conclusie. 

 

2.1 Soorten informatieverschaffing 

Deze paragraaf gaat in op de vraag welke soorten informatieverschaffingen er zijn. Informatieverschaffing  kan op twee manieren tot stand komen, namelijk gereguleerd door de wetgeving of door marktwerking. 

Door de tweedeling tussen het bestuur en de eigenaren van een onderneming bestaat de behoefte aan  financiële verslaggeving in de vorm van een  jaarverslag. Het jaarverslag  dient  als  informatieverschaffing  ten  behoeve  van  investeerders.  Informatieverschaffing  is  een  middel  om  informatieasymmetrie  te  verminderen. Het jaarverslag is als verplicht onderdeel opgenomen in de financiële verantwoording, met  als doel de gebruiker van de informatie te beschermen. Door middel van het jaarverslag legt het bestuur  verantwoording  af  aan  de  eigenaren.  Het  jaarverslag  bevat  financiële  informatie,  zoals  de  balans,  de  winst‐  en  verliesrekening,  het  kasstroomoverzicht  en  de  toelichtingen  die  bij  de  financiële  overzichten  horen. Naast deze financiële informatie wordt in het jaarverslag ook een verslag van de Raad van Bestuur  en  de  Raad  van  Commissarissen  opgenomen.  Hierin  wordt  extra  informatie  gegeven  over  de  onderneming, zoals de doelstellingen, strategie, plannen en risico’s van de onderneming (Epe & Koetzier,  2005).  

 

De  financiële  verslaggeving  is  door  de  wet  sterk  gereguleerd.  Sinds  1  januari  2005  moeten  Europese  beursgenoteerde  ondernemingen  voldoen  aan  de  IFRS‐normen.  De  wetgevers  scherpen  de  regels  voor  financiële verslaggeving ook regelmatig aan. Na de verschillende boekhoudschandalen is het vertrouwen  van  investeerders  in  de  financiële  markten  naar  een  dieptepunt  gedaald.  Om  het  vertrouwen  van  de  investeerders terug te winnen hebben wetgevers de regels voor financiële verslaggeving aangescherpt. In  de Verenigde Staten is de Sarbanes‐Oxley Act in het leven geroepen en in Nederland de Code Tabaksblat,  Corporate Governance en Wet Toezicht financiële verslaggeving (Pheiffer, 2008).  

 

(13)

Naast de verplichte informatie‐elementen kan de onderneming ervoor kiezen om vrijwillig informatie te  verschaffen  aan  investeerders.  Deze  vrijwillige  informatie  kan  informatie  bevatten  over  bijvoorbeeld  de  toekomst  van  de  onderneming,  details  over  de  nieuwe  financiering  of  kredietwaardigheid. De  definitie  van vrijwillige disclosure volgens Scott (2008) is: ‘Een toelichting naast de minimum vereisten van GAAP en  andere  rapporteringstandaarden’.  Scott  (2008)  stelt  dat  hoe  meer  informatie  een  onderneming  zal  toelichten,  des  te  groter  het  vertrouwen  van  de  investeerders  in  de  onderneming  zal  zijn. Voor  alle  soorten informatieverschaffingen die wordt vrijgegeven geldt dat de geloofwaardigheid van de verplichte  en vrijwillige informatie wordt verhoogd door een accountantscontrole. 

 

2.2 Motieven informatieverschaffing 

In  deze  paragraaf  wordt  de  vraag  beantwoord  waarom  ondernemingen  informatie  verschaffen  aan  investeerders.  Aan  de  vraag  naar  informatie  liggen  een  aantal  motieven  ten  grondslag.  Paragraaf  2.2.1  gaat  globaal  in  op  de  vraag  waarom  een  onderneming  überhaupt  informatie  verschaft  aan  de  investeerders.  Daarnaast  kan  vrijwillige  informatieverschaffing  worden  verklaard  aan  de  hand  van  een  aantal motieven die voortkomen uit marktgebaseerde prikkels voor informatieproductie (Scott, 2008). In  paragraaf 2.2.2 wordt ingegaan op een marktkracht, namelijk het disclosure principle. Paragraaf 2.2.3 gaat  vervolgens in op prikkels die voortkomen uit de kapitaalmarkt. 

   

2.2.1 Agency theory 

De vraag naar informatie kan voornamelijk verklaard worden aan de hand van de agency theory (AT). De  AT is gebaseerd op de scheiding van eigendom en bestuur van de onderneming. Tussen het management  van de onderneming en de eigenaren ontstaat dan een agentschaprelatie die door Scott (2008) als volgt  wordt  gedefinieerd:  ‘Agency  theory  is  a  branch  of  game  theory  that  studies  the  design  of  contract  to  motivate a rational agent to act on behalf of a principal when the agent’s interests would otherwise with  those of the principal’. Scott, pp. 313. 

 

De AT houdt zich bezig met de relaties tussen principaal (aandeelhouders) en de agent (management). De  theorie beschrijft de relatie tussen principaal en agent en gaat in op het oplossen van agency problemen. 

Het agency probleem ontstaat door de verschillende belangen of doelstellingen van de principaal en de  agent,  de  kosten  en  de  beperkte  mogelijkheden  van  de  principaal  om  de  agent  te  controleren.  Het  probleem hierbij is dat de  principaal  niet vast kan stellen dat  de  agent  zich  gedragen  heeft  conform de  verwachtingen van de principaal. De principalen willen dat de agent van de onderneming de belangen van  hen nastreven. De  agent  moet gemotiveerd worden  om  die belangen  na  te  streven.  De  agent  ontvangt  daardoor een zekere beslissingsvrijheid van de principaal (Scott, 2008).  

 

Het  gevolg  van  het  delegeren  van  de  beslissingsbevoegdheid  over  de  onderneming  is  dat  de  agent  geneigd is de onderneming te managen op een manier die niet in overeenstemming is met de wensen van  de principalen. De agent is geneigd middelen van de onderneming aan te wenden voor zijn persoonlijke  behoeftevoorziening.  Dit  vermindert  de  waarde  van  de  onderneming  en  de  principalen  willen  dit  voorkomen. De principaal wil maximalisatie van de waarde van de onderneming. De agent echter wil met  zo  weinig  mogelijk  inspanning,  zoveel  mogelijk  verdienen.  Dit  kan  leiden  tot  een  suboptimaal  resultaat  voor de principaal. Om de manager aan te sporen tot een voor de aandeelhouders optimale inspanning, is  het noodzakelijk doelovereenstemming te bereiken tussen beide partijen (Scott, 2008). Het gedrag van de  agent  dient  overeen  te  komen  met  het door  de  principalen  gewenste  gedrag.  Door  de  beloning  van  de  agent  contractueel  afhankelijk  te  maken  van  de  waarde  van  de  onderneming  zal  de  agent  proberen  de  waarde van de onderneming te maximaliseren. 

 

Het verminderen van de agency problemen lijkt vooral te zitten in adequaat toezicht op het management  en het motiveren van de managers. Het is echter onmogelijk om managers te motiveren om de belangen  van  aandeelhouders  te  behartigen  zonder  hiervoor  kosten  te  maken.  Jensen  en  Meckling  (1976)  onderscheiden de volgende drie typen agency kosten:  

(14)

1. Monitoring  costs:  kosten  die  de  principaal  maakt  om  de  agent  te  controleren  en  doelovereenstemming tussen beide partijen te bereiken. 

2. Bonding costs: de kosten die door de agent gemaakt worden om aan de principaal te tonen dat  hij zich aan zijn contractuele verplichtingen houdt. 

3. Residual loss: het verlies van de principaal door suboptimale beslissingen van de agent. 

 

De AT geeft aan dat ondernemingen vrijwillig zoveel mogelijk informatie verschaffen zolang dat voordelen  oplevert,  namelijk  in  staat  zijn  om  kapitaal  aan  te  trekken  en  investeringen  te  doen.  Het  doel  van  de  principaal,  namelijk  maximalisatie  van  de  waarde  van  de  onderneming,  kan  worden  verwezenlijkt  door  informatie  te  verschaffen.  Het  management  wordt  gestimuleerd  om  volledige,  juiste,  tijdige  en  gedetailleerde informatie te verschaffen. Het verschaffen van informatie kan een belangrijke rol spelen in  het verkleinen van de informatieasymmetrie tussen managers en investeerders.  

 

Een andere manier om naar de vraag van informatieverschaffing te kijken is een onderdeel van het agency  probleem,  namelijk  informatieasymmetrie.  Informatieasymmetrie  is  onder  te  verdelen  in  twee  vormen  namelijk, adverse selection en moral hazard. Deze twee vormen hebben te maken met ongelijkheid van  informatie, waardoor agenten een informatievoordeel hebben over de huidige en toekomstige prestaties  van de onderneming ten opzichte van principalen. Het verschaffen van financiële informatie komt voort  uit  het  bestaan  van  informatieasymmetrie.  De  reden  om  informatieasymmetrie  te  verminderen  is  dat  informatieasymmetrie zorgt voor minder liquide markten en minder efficiënte effectenmarkten. Hierdoor  zijn ondernemingen minder goed in staat kapitaal aan te trekken om investeringen te kunnen doen (Scott,  2008). 

 

2.2.2 Disclosure principle 

Investeerders weten dat de manager informatie heeft, alleen weten zij niet of dit gunstig of ongunstige  informatie is. Zij gaan er vanuit dat gunstige informatie door de manager gerapporteerd wordt, omdat die  informatie  een  positief  resultaat  heeft  voor  de  koersontwikkeling.  Wanneer  er  geen  informatie  naar  buiten wordt gebracht, kunnen de investeerders dit niet beoordelen en gaan uit van de meest ongunstige  informatie,  waardoor  de  aandelenkoers  onder  druk  komt  te  staan.  Managers  zijn  over  het  algemeen  gevoelig  voor  de  ontwikkeling  van  de  aandelenkoers,  omdat  hun  prestatieafhankelijke  beloning  en  de  waarde  op  de  arbeidsmarkt  van  hun  prestatie  afhangt.  Hierdoor  brengen  managers  in  onzekere  tijden,  wanneer er sprake kan zijn van slecht nieuws, alle informatie naar buiten om de investeerder gerust te  stellen (Dye, 1985).  

 

Het disclosure principle is een argument voor het naar buiten brengen van alle informatie, zowel gunstig  als  ongunstig  (Milgrom  &  Grossman,  1981).  Aan  het  niet  openbaar  maken  van  informatie  over  bijvoorbeeld kredietwaardigheid of aangegane schuldovereenkomsten kunnen negatieve gevolgen zitten  voor de onderneming. Investeerders kunnen dan uitgaan van een ongunstige situatie, in dit geval een lage  kredietwaardigheid,  waardoor  zij  niet  in  de  onderneming  gaan  investeren.  Ondernemingen  willen  hun  informatie betreffende kredietwaardigheid en schuldovereenkomsten daardoor openbaar maken.  

 

Verrecchia  (1983)  stelt  dat  er  kosten  verbonden  zijn  aan  het  openbaar  maken  van  informatie.  Het  gaat  hier niet om de kosten voor het drukken en verspreiden van informatie maar om het verloren gaan van  concurrentiegevoelige informatie (Scott, 2008). De leiding van de onderneming zal een afweging maken  tussen de  kosten  van informatie en de voordelen hiervan. Het  punt waarop  de  kosten  en  de  voordelen  van het verschaffen van informatie aan elkaar gelijk zijn is de ideale situatie. Echter het bepalen van de  kosten van informatie is niet eenvoudig.  

     

2.2.3 Kapitaalmarktkracht 

Naast  het  disclosure  principle  zijn  er  nog  een  aantal  redenen  om  informatie  aan  investeerders  te  verschaffen.  De  marktgebaseerde  prikkels  voor  managers  om  interne  informatie  te  verschaffen  komen  voort uit marktkrachten die op de onderneming van toepassing zijn.  

(15)

Scott (2008) geeft aan dat de kapitaalmarkt een prikkel vormt voor informatieverschaffing. Managers zijn  gemotiveerd  om  zo  gunstig  mogelijke  schuldovereenkomsten  af  te  sluiten.  Hoge  financieringkosten  drukken namelijk de nettowinst wat weer gevolgen heeft voor de beloning van de manager. Wanneer een  onderneming  een  schuldovereenkomst  aangaat,  vloeien  hieruit  afspraken  voort  op  basis  van  diverse  ratio’s. Om te monitoren of de onderneming voldoet aan de overeenkomsten zijn managers geneigd om  interne en betrouwbare informatie vrij te geven. Hierdoor neemt het vertrouwen van de investeerders en  andere  vermogensverschaffers  toe,  waardoor  enerzijds  de  marktwaarde  van  de  onderneming  op  de  kapitaalmarkt toeneemt en anderzijds de kosten van kapitaal af zullen nemen (Scott, 2008). Modellen die  het  vrijgeven  van  informatie  relateren  aan  marktwaarde  van  ondernemingen  zijn  onder  andere  door  Merton  (1987)  en  Diamond  en  Verrecchia  (1991).  Wanneer  onzekerheden  afnemen  zijn  investeerders  bereid te investeren tegen een lagere risicovergoeding. Door meer informatie te verschaffen neemt het  adverse selection probleem af (Scott, 2008).  

 

Dye  (1985)  stelt  dat  managers  motivatie  hebben  voor  vrijwillige  disclosure,  wanneer  marktpartijen  de  toelichting zinvol vinden voor de beoordeling van de waarde van de onderneming. Marktpartijen die een  belangrijke rol spelen en de voornaamste gebruikers van vrijwillige informatie zijn volgens Gray & Roberts  (1993)  de  experts,  zoals  financiële  analisten  en  institutionele  beleggers.  Tijdens  de  recente  kredietcrisis  zijn  de  aandelenkoersen  van  de  ondernemingen  sterk  gekelderd.  Men  kan  veronderstellen  dat  marktpartijen het dan zinvol vinden om informatie te ontvangen om de waarde van de onderneming zelf  te kunnen beoordelen. Een lage marktwaarde van een onderneming kan een motivatie voor de manager  zijn om meer informatie te verschaffen, zodat de waarde van de onderneming gecorrigeerd kan worden  (Shin,  2002).  Bovenstaande  motieven  resulteren  in  een  prikkel  om  meer  vrijwillige  disclosure  te  verschaffen. In de volgende paragraaf wordt kort ingegaan op een aantal factoren voor het verklaren van  de hoeveelheid informatie. 

 

2.3 Factoren 

Om in het empirische deel van het onderzoek verwachtingen op te stellen is het van belang om inzicht te  krijgen  in  eerdere  onderzoeken  naar  factoren  die  van  invloed  zijn  op  de  hoeveelheid  vrijwillige  informatieverschaffing.  Er  zijn  verscheidende    factoren  die  de  hoeveelheid  vrijwillig  informatie‐

verschaffing  kunnen  verklaren  (Peeters,  Matthyssens,  Vereeck,  2002).  Een  aantal  factoren  zijn  eigendomsstructuur,  grootte  en  leeftijd  onderneming,  winstgevendheid,  type  industrie,  financieringsbehoefte en schuldratio. In deze paragraaf worden een tweetal factoren besproken die een  sterke  invloed  hebben  op  het  besluit  om  vrijwillige  disclosure  te  verschaffen,  namelijk  grootte  onderneming en type industrie. 

 

 Grootte onderneming 

Ten  eerste  is  de  grootte  van  de  onderneming  van  invloed  op  het  verschaffen  van  vrijwillige  disclosure. 

Grotere  ondernemingen  rapporteren  meer  gegevens  aangezien  het  aantal  belanghebbenden  groter  is,  empirische  studies  zijn  daarvan  het  bewijs.  Daarnaast  hebben  grotere  ondernemingen  meer  aandeelhouders  en  doen  zij  een  beroep  op  meerdere  kredietverstrekkers. Grotere  ondernemingen  worden  vaak  geconfronteerd  met  een  stijgende  druk  vanwege  de  financiële  analisten  om  bijkomende  informatie  te  verschaffen  daar  grotere  ondernemingen  door  meer  analisten  gevolgd  worden  (Lang  & 

Lundholm,  1993). Uit  eerder  onderzoek  is  gebleken  dat  grotere  ondernemingen onderhevig  zijn  aan  hogere  politieke  kosten,  omdat  zij  van  nabij  gevolgd  worden  door  overheidsinstanties.  Ondernemingen  zullen daardoor meer informatie bekend maken om de politieke kosten te verlagen (Inchausti, 1997).  

 

Voornamelijk grote ondernemingen zullen om het vertrouwen bij hun aandeelhouders te vergroten nog  meer  vrijwillige  informatie  opnemen  in  hun  jaarverslag  dan  kleinere  ondernemingen.  Deze  extra  informatie  is  voor  aandeelhouders  van  toegevoegde  waarde  omdat  de  meeste  financiële  informatie  al  bekend  is  en  daardoor  momenteel  al  in  de  marktprijs  van  de  onderneming  verwerkt  is. Omdat  grote  ondernemingen  meer  in  het  nieuws  zijn  dan  kleinere  ondernemingen,  heeft  de  marktprijs  van  deze  grotere  ondernemingen  ook  een  hogere  informatiewaarde.  De  meeste  informatie  is  hierbij  namelijk  al  bekend (door de media) en in de marktprijs van de onderneming opgenomen, aandeelhouders reageren 

(16)

hierbij dan ook minder op de financiële verantwoordingen van grote ondernemingen dan dat dit bij kleine  ondernemingen gebeurt (Scott, 2008).  

 

 Typologie onderneming 

Ten  tweede  is  het  type  industrie  van  de  onderneming  van  invloed  op  het  verschaffen  van  vrijwillige  disclosure.  Eerder  in  het  hoofdstuk  kwam  naar  voren  dat  wetgever  regels  kan  aanscherpen  voor  de  financiële verslaggeving. De FASB heeft in september 2008 nieuwe verslaggevingregels geïmplementeerd  voor banken (FAS 133 en FIN 45). Door deze beslissing rapporteren banken over kredietderivaten volgens  de  door  de  FASB  aangegeven  regels.  De  aanleiding  voor  de  nieuwe  regels  is  de  grote  groei  van  kredietderivaten  en  hun  aandeel  in  de  kredietcrisis. Banken  en  financiële  instellingen  moeten  per  1  januari  2008  ook  voldoen  aan  de  regels  van  het  kapitaalakkoord  BASEL‐II  (Kalse,  2008).  Deze  regels  hebben overigens geen invloed op de (gereguleerde) verslaggeving van informatie.  

 

Tijdens  de  kredietcrisis  zijn  voornamelijk  de  financiële  instellingen  in  de  problemen  gekomen  en  hard  getroffen door de crisis. De beurskoersen van financiële instellingen zijn dan ook scherp gedaald. Het is   dan  ook  waarschijnlijk  dat  financiële  instellingen  naar  aanleiding  van  de  kredietcrisis  en  van  de  nieuwe  regels meer informatie verschaffen in het jaarverslag 

   

2.4 Hypotheses 

Vrijwillige  informatieverschaffing  speelt  in  dit  onderzoek  een  belangrijke  rol.  De  centrale  vraag  van  dit  onderzoek  legt  immers  een  relatie  tussen  de  opname  van  vrijwillige  informatie  en  de  kredietcrisis  bij  Nederlandse beursgenoteerde bedrijven. De hypotheses die in deze paragraaf uiteen worden gezet om te  toetsen  in  het  onderzoek  zijn  gebaseerd  op  de  literatuur  welke  in  dit  hoofdstuk  zijn  beschreven  met  betrekking tot opname van vrijwillige informatie in het jaarverslag. De hypothesen vloeien logischerwijs  voort uit de theorieën. 

 

Hypothese 1:  

In  de  beschreven  literatuur  komt  naar  voren  dat  een  onderneming  de  keuze  heeft  om  vrijwillige  informatie  te  verschaffen  aan  de  markt. De  recente  kredietcrisis  heeft  een  lage  marktwaarde  van  ondernemingen  tot  gevolg.  Investeerders  willen  in  die  periode  graag  zelf  informatie  ontvangen  om  de  waarde  van  de  onderneming  te  beoordelen. Het  vertrouwen  van  aandeelhouders  wordt  ook  meer  vergroot wanneer ondernemingen meer informatie bekend maken. Daarnaast is de beloning van de agent  afhankelijk  van  de  waarde  van  de  onderneming.  De  manager  is  gemotiveerd  om  meer  vrijwillige  informatie  te  verstrekken  om  de  waarde  van  de  onderneming  te  maximaliseren.  De  veronderstelling  is  daarom dat ondernemingen meer vrijwillige informatie in het jaarverslag opnemen om de waarde van de  onderneming  te corrigeren  en te  maximaliseren. Deze  veronderstelling  valt te  vertalen in  de  hypothese  dat  alle  beursgenoteerde  ondernemingen  in  2008,  na  de  kredietcrisis,  meer  vrijwillige  informatie  opnemen in het jaarverslag dan voorgaande jaren.  

 

Hypothese 2:  

In  lijn  met  de  voorgaande  hypothese  is  de  verwachting  dat  de  kredietcrisis  leidt  tot  meer  vrijwillige  informatie  in  de  financiële  verslaggeving,  maar  dat  er  ook  verschillen  zijn  tussen  ondernemingen. Voor  grotere  ondernemingen  is  er  een  stijgende  druk  om  meer  informatie  vrij  te  geven,  aangezien  zij  meer  aandeelhouders hebben en een groter beroep doen op kredietverstrekkers. Grotere ondernemingen zijn  daarnaast  kwetsbaarder  om  hun  reputatie  te  verliezen.  Aangezien  de  marktwaarde  voor  grote  ondernemingen  een  hogere  informatiewaarde  heeft  dan  voor  kleinere  ondernemingen  is  het  waarschijnlijk  dat  grote  ondernemingen  ook  meer  informatie  bekend  maken.  Grote  ondernemingen  zullen het vertrouwen bij hun aandeelhouders vergroten door  meer  informatie  in  hun  jaarverslag op  te  nemen  dan  kleinere  ondernemingen.  Deze  veronderstelling  laat  zich  vertalen  in  de  hypothese  dat  de  vrijwillige disclosure door grote ondernemingen meer en uitgebreider is dan kleinere ondernemingen. 

 

(17)

Hypothese 3:  

In  lijn  met  de  voorgaande  hypothese  is  de  verwachting  dat  de  kredietcrisis  leidt  tot  meer  vrijwillige  informatie in de financiële verslaggeving en dat er ook verschillen zijn te ontdekken tussen verschillende  typen industrieën. Financiële instellingen zijn tijdens de kredietcrisis hard getroffen. Het is waarschijnlijk  dat de financiële instellingen dan ook meer informatie verschaffen naar aanleiding van de kredietcrisis. In  het  bijzonder  financiële  instellingen  zullen  om  het  vertrouwen  bij  investeerders  te  vergroten  nog  meer  vrijwillige informatie opnemen in hun jaarverslag dan andere types industrieën. Deze veronderstelling laat  zich vertalen in de hypothese dat de vrijwillige disclosure door financiële instellingen uitgebreider is dan  andere typen industrieën. 

 

2.5 Conclusie 

In  dit hoofdstuk heb ik  aangegeven dat informatieverschaffing  op  twee manieren  tot  stand kan  komen,  namelijk door regulering en door marktwerking. Door de tweedeling tussen het bestuur en de eigenaren  van een onderneming bestaat de behoefte aan financiële verslaggeving in de vorm van een jaarverslag. 

Het  jaarverslag  is  als  verplicht  onderdeel  opgenomen  in  de  financiële  verantwoording,  met  als  doel  de  gebruiker  van  de  informatie  te  beschermen.  De  onderneming  kan  kiezen  om  naast  de  verplichte  informatie‐elementen  vrijwillig  informatie  te  verschaffen  aan  investeerders.  Deze  vrijwillige  informatie  moet echter wel zinvol zijn voor investeerders.  

 

Om  de  vraag  naar  informatie  te  beantwoorden  heb  ik  vanuit  de  agency  theorie  aangegeven  waarom  ondernemingen informatie verschaffen. De behoefte aan het opnemen van informatie komt voort uit het  bestaan  van  belangentegenstellingen  en  informatieasymmetrie.  Aangezien  managers  niet  dezelfde  belangen  nastreven  als  aandeelhouders  worden  er  kosten  gemaakt  om  het  agency  probleem  te  verminderen. De agent moet gemotiveerd worden om de belangen van de principalen na te streven. Om  informatieasymmetrie te verkleinen is het van belang voor ondernemingen om volledige, tijdige en juiste  informatie  te  verschaffen  aan  investeerders.  De  motieven  die  ten  grondslag  liggen  aan  het  verschaffen  van  vrijwillige  informatie  zijn  een  aantal  marktkrachten,  namelijk  het  disclosure  principle  en  de  kapitaalmarkt.  Het  disclosure  principle  is  een  argument  om  alle  informatie,  zowel  gunstig  als  ongunstig  naar buiten te brengen. In dit onderzoek is de marktkracht die voortkomt uit de prikkel van kapitaalmarkt  voornamelijk  van  belang.  Managers  hebben  motivatie  om  vrijwillige  disclosure  te  verschaffen,  wanneer  investeerders de toelichting zinvol vinden voor de beoordeling van de waarde van de onderneming (Dye,  1985).  Door  betrouwbare  informatie  kunnen  lagere  kosten  voor  kapitaalverschaffing  worden  bedongen  en daarmee een hogere marktwaarde van de onderneming. 

 

Ten  slotte  kan  de  hoeveelheid  vrijwillige  informatie  verklaard  worden  aan  de  hand  van  een  aantal  factoren,  namelijk  ondernemingsgrootte  en  type  industrie.  De  hypotheses  die  in  paragraaf  vier  zijn  beschreven  en  centraal  staan  in  het  onderzoek  zijn  gericht  op  verschillen  in  vrijwillige  opname  van  informatie in de grootte van de onderneming en het type industrie. Dit hoofdstuk is van belang voor deze  scriptie, omdat het aangeeft waarom ondernemingen (vrijwillige) informatie verschaffen en waarom deze  informatieverschaffing van belang is voor investeerders.  

(18)

3. Onderzoeksmethode 

In het vorige hoofdstuk is besproken welke theorieën de basis vormen voor dit onderzoek. Om de mate  van vrijwillige informatie in het jaarverslag te meten dienen keuzes te worden gemaakt die bepalend zijn  voor het verdere verloop van dit onderzoek. In dit hoofdstuk worden de keuzes als onderzoeksmethode  en  dataverzameling  toegelicht  die  vervolgens  antwoord  kunnen  geven  op  de  deelvraag:  In  welke  mate  verschaffen in Nederland gevestigde beursgenoteerde ondernemingen in 2008 meer vrijwillige informatie  in de financiële verslaggeving ten opzichte van 2006 naar aanleiding van de kredietcrisis? In paragraaf één  wordt  de  onderzoeksmethode,  die  in  dit  onderzoek  gehanteerd  wordt,  gepresenteerd.  Hierin  wordt  de  analysetechniek  beschreven,  de  toetsing  van  de  hypotheses  en  de  validiteit  en  betrouwbaarheid. 

Paragraaf  twee  richt  zich  op  de  dataverzameling  en  de  steekproefpopulatie  waarop  het  onderzoek  betrekking heeft.Het hoofdstuk wordt afgesloten met een conclusie. 

 

3.1 Onderzoeksmethodologie 

Om antwoord te kunnen geven op de centrale vraagstelling verricht ik een empirisch onderzoek. Voor het  verloop van het onderzoek dient een keuze te worden gemaakt in de onderzoeksmethode. Baarda (2005)  maakt het volgende onderscheid:  

•      Kwalitatief  onderzoek:  vorm  van  een  empirisch  onderzoek  waarbij  overwegend  gebruik  wordt  gemaakt van gegevens van kwalitatieve aard dat als doel heeft  onderzoeksproblemen in of van  situaties, gebeurtenissen en personen te beschrijven en te interpreteren. 

•      Kwantitatief  onderzoek:  vorm  van  een  empirisch  onderzoek  waarbij  overwegend  gebruik  wordt  gemaakt van gegevens van kwantitatieve aard, zoals de hoeveelheid, de omvang, de frequentie  of de mate van voorkomen van iets of iemand.  

 

De  drie  hypotheses  worden  getoetst  door  een  kwantitatief  onderzoek  uit  te  voeren.  In  dit  onderzoek  wordt namelijk overwegend gebruik gemaakt van de mate van voorkomen, hoeveelheid en omvang. De  analysetechniek wordt in paragraaf 3.1.1 verder besproken. In de paragraaf 3.1.2 wordt ingegaan op de  toetsing  van  de  hypotheses.  Ten  slotte  wordt  deze  paragraaf  afgesloten  met  de  validiteit  en  betrouwbaarheid van het onderzoek.  

   

3.1.1 Analysetechniek 

In deze paragraaf wordt de analysetechniek die tijdens het onderzoek gehanteerd wordt toegelicht. In het  onderzoek wordt specifiek ingezoomd op credit rating aangezien de belangstelling voor credit rating na de  kredietcrisis  enorm  is  toegenomen.  Het  onderzoek  gaat  voornamelijk  in  op  vrijwillige  informatie  met  betrekking  tot  de  kredietcrisis.  De  financiële  crisis  heeft  ertoe  geleid  dat  geldverstrekkers  zorgvuldiger  omgaan  met  het  verstrekken  van  geldleningen  en  hierdoor  kritisch  kijken  naar  de  stabiliteit  van  ondernemingen. De stabiliteit van onderneming kan onder andere vertaald worden in kredietwaardigheid  en  het risicoprofiel  van de  onderneming. Het risicoprofiel kan  samenhangen  met informatie  over  credit  rating. Indien een onderneming in haar risicoprofiel aangeeft dat zij alleen investeren in ondernemingen  met  een  hoge  kredietwaardigheid  dan  geven  zij  daarmee  aan  dat  credit  rating  behoort  tot  de  risicofactoren. In de inleiding is aangegeven dat geldverstrekkers zorgvuldiger zijn in het verstrekken van  geldleningen. Voor onderneming kan dit een motivatie zijn om informatie te verschaffen over in hoeverre  een  onderneming  voldoet  aan  de  overeengekomen  convenanten  in  de  huidige  schuldcontracten.    Het  terugbetalen van een lening kan tot de convenanten van een onderneming behoren, kredietwaardigheid  speelt hierin een belangrijke rol.  

   

Het  onderzoek  richt  zich  voornamelijk  op  de  aanwezigheid  van  vrijwillige  credit  rating  gerelateerde  informatie‐elementen en de intensiteit van credit rating informatie. Aangezien er niet eerder onderzoek  verricht is naar de gevolgen van vrijwillige informatieverschaffing naar aanleiding van de kredietcrisis zijn  de vrijwillige informatie‐elementen naar eigen inzicht opgesteld.  

(19)

De analysetechniek die voor dit onderzoek wordt gebruikt is de inhoudsanalyse. De inhoudsanalyse is een  veelgebruikte techniek binnen de verslaggeving om de inhoud van een sociale en culturele omgeving te  beoordelen  (Milne  &  Adler,  1999).  De  inhoudsanalyse  wordt  gebruikt  om  teksten  of  inhoud  van  een  rapport te coderen en te categoriseren. Het voordeel van deze onderzoeksmethode is dat er gebruik kan  worden gemaakt van publiek beschikbare informatie. In dit onderzoek is gekozen om de analyse op een  drietal meetniveaus te onderzoeken en te meten, namelijk:

 Aanwezigheid vrijwillige credit rating gerelateerde informatie‐elementen op nominaal niveau 

 Intensiteit credit rating informatie op ordinaal niveau 

 Intensiteit credit rating informatie op interval niveau   

Aanwezigheid vrijwillige credit rating gerelateerde informatie‐elementen  

In  het  empirisch  onderzoek  wordt  getoetst  in  hoeverre  de  vrijwillige  informatie‐elementen  met  betrekking  tot  de  kredietcrisis  in  de  jaarverslagen  aanwezig  zijn.  Deze  informatie‐elementen  zijn  nauw  gerelateerd  aan  credit  rating  en  zijn  naar  eigen  inzicht  opgesteld.  Bij  deze  informatie‐elementen  wordt  onder andere ingegaan op de aanwezigheid van informatie over de hoogte van de credit rating, het sturen  op  een  hoge  kredietwaardigheid  en  aangeven  aan  welke  convenanten  in  het  schuldcontract  een  onderneming moet voldoen. De methode naar vrijwillige credit rating gerelateerde informatie‐elementen  is analoog aan de methode in het door Hoogendoorn en Mertens (2001a, 2001b) beschreven onderzoek  naar de kwaliteit van externe financiële verslaggeving van Nederlandse ondernemingen. In deze methode  wordt  gekeken  of  de  lijst  met  opgestelde  vrijwillige  informatie‐elementen  op  het  jaarverslag  van  toepassing zijn en of het element wel of niet aanwezig is. In hoofdstuk vier wordt verder ingegaan op de  lijst met vrijwillige credit rating gerelateerde informatie‐elementen en de codering hiervan.  

 

Intensiteit credit rating informatie op ordinaal niveau 

Dit  onderzoek  richt  zich  op  de  intensiteit  van  credit  rating  informatie  en  wordt  op  ordinaal  niveau  gemeten.  Ondernemingen  die  actief  zijn  op  de  kapitaalmarkt  ontvangen  een  credit  rating  van  CRA’s. 

Ondernemingen  zijn  niet  verplicht  om  een  mededeling  in  het  jaarverslag  te  doen  betreffende  de  ontvangen credit ratings van de CRA’s. Er zijn echter wel ondernemingen die hierover rapporteren. In dit  onderzoek  wordt  onderzocht  in  hoeverre  ondernemingen  informatie  opnemen  over  deze  ontvangen  rating.  De  onderneming  kan  een  keuze  maken  om  de  informatie  over  onder  andere  het  belang  en  de  hoogte van credit rating op te nemen in een aparte paragraaf, alinea of hier geen bijzondere aandacht aan  te besteden. In dit empirische onderzoek wordt aan de indeling van deze vrijwillige informatie een score  toegekend.  In  hoofdstuk  vijf  wordt  beschreven  op  welke  wijze  de  scores  en  de  rangschikking  hiervan  plaatsvindt. 

 

Intensiteit credit rating informatie op intervalschaal 

Dit onderzoek richt zich op de intensiteit van credit rating informatie en heeft betrekking op de omvang  en  wordt  op  intervalschaal  gemeten.  De  methodologie  voor  deze  analysetechniek  is  uitgebreid  beschreven  door  Krippendorff  (1980).  Volgens  Krippendorff  (1980)  is  het  een  onderzoekstechniek  om  valide  en  controleerbare  uitspraken  te  doen  over  de  data  en  de  context  waarin  de  data  kan  worden  geplaatst. In deze methode worden de frequenties van aantal woorden in een tekst vastgelegd. Het totaal  aantal woorden betreffende credit rating wordt afgezet tegen het totaal aantal in het jaarverslag. Voor de  analyse van de jaarverslagen wordt gebruik gemaakt van de digitale versies. In de gepubliceerde digitale  jaarverslagen  is  het  mogelijk  om  het  aantal  woorden  automatisch  te  tellen.  In  hoofdstuk  zes  wordt  beschreven op welke wijze de intensiteit van credit rating wordt bepaald.  

   

3.1.2 Toetsing 

De  drie  hypotheses  die  in  paragraaf  2.4  zijn  geformuleerd  worden  in  het  empirische  onderzoek  geanalyseerd en statistisch getoetst. De analyse van informatie vindt op een drietal meetniveaus plaats. 

Het meetniveau van een variabele is van belang voor de statistische bewerkingen die zijn toegestaan. In  dit onderzoek wordt op drie verschillende meetniveaus gemeten, namelijk: 

 Nominaal niveau   ‐ aanwezigheid vrijwillige informatie‐elementen m.b.t. credit rating 

 Ordinaal niveau    ‐ intensiteit credit rating informatie 

(20)

 Interval niveau     ‐ intensiteit credit rating informatie   

Voor het meetniveau nominaal (onderscheiden) ligt statistische verwerking niet voor de hand (Huizingh,  2006).  Met  ordinale  schalen  (onderscheiden  en  ordenen)  is  het  mogelijk  om  een  rangorde  in  de  jaarverslagen van de steekproef aan te brengen. Bij het laatste meetniveau, intervalschaal, is het mogelijk  om  de  hoeveelheid  opeenvolgende  gegevens  op  verschillende  punten  te  meten.  Geconcludeerd  kan  worden dat de meetniveaus ordinaal en interval geschikt zijn voor statistische verwerking. De statistische  verwerking is noodzakelijk om de mogelijke aanwezigheid van de factor ‘toeval’ te minimaliseren en met  een hoge mate van zekerheid te constateren of er daadwerkelijk verschillen in informatieverschaffing zijn  waar te nemen.  

   

3.1.3 Betrouwbaarheid & validiteit 

Tijdens  het  onderzoek  wordt  de  informatie  verzameld  door  middel  van  de  beschreven  onderzoeksmethode.  Validiteit  en  betrouwbaarheid  spelen  een  belangrijke  rol  in  het  onderzoek.  Valide  waarnemingen geven (gemiddeld) juiste uitkomsten. Volgens Baarda (2005) heeft validiteit te maken met  het feit dat je dat gemeten moet hebben, wat je beoogde te meten. De validiteit van dit onderzoek wordt  verkregen door een juiste keuze te maken in onderzoeksontwerp, afbakening en onderzoeksmethode. 

 

De  betrouwbaarheid  van  empirisch  onderzoek  betreft  de  consistentie  en  de  repliceerbaarheid  van  de  methoden, de omstandigheden en de resultaten van dat onderzoek. Betrouwbaar zijn waarnemingen die  onder  dezelfde  omstandigheden  herhaald  dezelfde  uitkomst  geven.  Betrouwbare  uitkomsten  hebben  weinig  spreiding.  De  steekproefomvang  bepaalt  mede  de  betrouwbaarheid  van  de  uitkomst  (Cooper  & 

Schindler, 2008). De betrouwbaarheid van dit onderzoek wordt verkregen door het onderzoeksproces zo  helder  mogelijk  te  beschrijven.  Daarnaast  dient  het  onderzoek,  bij  elke  onderneming  uit  de  steekproefpopulatie, zo nauwkeurig mogelijk uitgevoerd te worden. 

   

3.2 Dataselectie 

Het empirisch onderzoek van deze scriptie bestaat uit een onderzoek van jaarverslagen van Nederlandse  beursgenoteerde  ondernemingen.  De  keuze  voor  deze  populatie  is  gemaakt  omdat  beursgenoteerde  ondernemingen verplicht zijn tot het opstellen van een jaarverslag, daarnaast hebben zij vrij toegang tot  de  kapitaalmarkt.  Ondernemingen  die  actief  zijn  op  de  kapitaalmarkt  krijgen  veelal  een  credit  rating  toegewezen door de CRA’s. Credit rating is echter geen verplicht element in het jaarverslag. Aangezien de  kredietcrisis in 2007 is losgebarsten is gekozen om het onderzoek te richten op een aantal jaren voor de  kredietcrisis  en  de  gevolgen  voor  de  vrijwillige  opname  van  informatie  na  de  kredietcrisis. In  het  onderzoek worden dan ook de jaarverslagen van de jaren 2005, 2006 en 2008 geanalyseerd.  

 

In  het  literatuuronderzoek  wordt  verwacht  dat  grotere  ondernemingen  meer  informatie  bekend  zullen  maken  dan  de  relatief  kleinere  ondernemingen. Ondernemingen  met  een  notering  aan  de  AEX‐index  behoren tot de ondernemingen met de hoogste marktkapitalisatie van Nederland, deze ondernemingen  geven dan ook een reëel beeld van de grote ondernemingen. Ondernemingen die aan de AScX‐index, de  derde  index  van  de  Amsterdamse  effectenbeurs,  genoteerd  staan  zijn  aandelenfondsen  met  een  marktkapitalisatie kleiner dan 250 miljoen euro. De ondernemingen genoteerd aan de AScX‐index geven  dan ook een reëel beeld van de kleine ondernemingen. Doordat er een beperkte tijd is voor het schrijven  van een scriptie zijn de ondernemingen die aan de AMX‐index genoteerd staan niet meegenomen. Deze  ondernemingen behoren tot de midkapfondsen en zijn daardoor niet goed in te delen als grote of kleine  ondernemingen.  

 

De steekproefpopulatie bestaat uit de ondernemingen die per 31 december 2008 aan de AEX‐index en de  AScX‐index genoteerd stonden. De informatie van deze steekproefpopulatie is vrij beschikbaar. In bijlage  1  wordt  de  samenstelling  van  beide  indexen  per  31  december  2008  weergegeven.  Een  aantal  ondernemingen  is  niet  relevant  voor  de  steekproef  namelijk,  Air  France‐KLM,  Arcelor  Mittal  Steel  en 

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Wanneer een antwoord is gegeven als: ‘De negatief geladen groep / de O – groep van Tyr110/tyrosine vormt waterstofbruggen met de H atomen van de aminogroep / de ~NH 3 + groep

− Wanneer voor de verwijdering van de sulfaationen is geantwoord dat deze als calciumsulfaat in F1 worden verwijderd omdat calciumsulfaat (gedeeltelijk) neerslaat, dit goed

− Wanneer in plaats van juiste namen de juiste formules zijn gegeven, dit goed rekenen.. 5

Indien als antwoord is gegeven dat de H + ionen van elektroderuimte A naar elektroderuimte B bewegen, zonder uitleg of met een onjuiste uitleg 0 Indien als antwoord is gegeven dat

− Als een zwakke base gebruikt wordt, is het mogelijk om in reactor B de base weer terug te winnen door het evenwicht naar links te

Wanneer het antwoord bestaat uit een juiste tekening waarin één of meer watermoleculen via één of meer waterstofbruggen aan het PVA fragment zijn gebonden, dit

Indien een antwoord is gegeven als: „De hydrofobe/apolaire staart van het laurylsulfaation mengt goed met water(moleculen). De hydrofiele/geladen kop van het laurylsulfaation

Indien als antwoord is gegeven: „De ouderdom van het gesteente wordt als ouder bepaald (dan de werkelijke ouderdom).” zonder redenering of met.. een onjuiste redenering