• No results found

Het testen van de hypotheses

In document obfuscation hypothesis getest De (pagina 34-41)

In deze paragraaf zullen alle hypotheses worden getest en zal blijken of ze geaccepteerd kunnen worden of verworpen moeten worden.

Hypothese 1

De eerste hypothese was: remuneratierapporten zijn moeilijk leesbaar. Ik heb zowel aan de hand van de Fog-formule als aan de hand van de Flesch-Fog-formule de leesbaarheid van het remuneratierapport vastgesteld. In hoofdstuk 2 was al vastgesteld dat een Fog-score die hoger is dan 14 en een Flesch-score die lager is dan 40 aantonen dat de remuneratierapporten moeilijk leesbaar zijn. In de beschrijvende statistieken in paragraaf 4.2 staan de gemiddelden beschreven. De gemiddelde Fog-score bleek 17.21 en de gemiddelde Flesch-score bleek 31.23. Aangenomen kan dus worden dat remuneratierapporten moeilijk leesbaar zijn en dus kan de eerste hypothese worden geaccepteerd.

- 35 -

Hypothese 2

De tweede hypothese was: er bestaat een positieve relatie tussen de ondernemingsprestaties en de leesbaarheid van het remuneratierapport. In bijlage 3 staan de resultaten uit de regressieanalyse. Model 1 en model 2 bevatten resultaten uit een regressieanalyse waarin de Fog-score de afhankelijke variabele is, model 3 en model 4 bevatten resultaten uit een regressieanalyse waarin de Flesch-score de afhankelijke variabele is. Model 1 en 3 zijn analyses zonder controlevariabelen, model 2 en 4 zijn analyses met controlevariabelen. Verwacht werd dat er een positieve relatie zou bestaan tussen de ondernemingsprestaties en de leesbaarheid van het remuneratierapport. Een hogere ROA zal dan moeten corresponderen met een hogere Flesch-score en een lagere Fog-score, oftewel, een negatief verband in model 1 en model 2 en een positief verband in model 3 en model 4. In model 1 en 2 is er inderdaad sprake van een negatief verband, in model 3 een positief en model 4 een negatief verband. Echter, alle 4 genoemde verbanden hebben een significantie die (veel) groter is dan 0.4. Dat betekent in het geval van model 1, waar er sprake is van een significantie van p < .427, dat de gevonden relatie van toepassing is op 57,3 % van de remuneratierapporten. Dit is dus onvoldoende om hypothese 2 aan te nemen en dus moet hypothese 2 worden verworpen.

In dit onderzoek wordt gecontroleerd voor 2 variabelen, te weten de sector waarin de onderneming actief is en de grootte van de onderneming. De variabele sector is in de statistische analyse als ´dummy variabele´ gebruikt. De eerste categorie, consumer, is op 0 gehouden en geldt derhalve als referentiegroep. In bijlage 4 staan de scores voor de 4 andere variabelen ten opzichte van de eerste variabele. Echter, alle gevonden coëfficiënten zijn niet significant. Ook de andere controlevariabele, de grootte van de onderneming die gemeten wordt aan de hand van de omzet, vertoont geen significante relatie.

Hypothese 3

De derde hypothese is de eerste van 4 hypotheses met betrekking tot de invloed van cultuurkenmerken. De hypothese luidt als volgt: in een cultuur die als professionalistisch kan worden getypeerd zal de relatie tussen de ondernemingsprestaties en de leesbaarheid van het remuneratierapport sterker zijn dan in een cultuur die als statutair kan worden getypeerd. In hoofdstuk 3 heb ik vastgesteld dat wanneer er sprake is van een score van 1 een land als professionalistisch wordt gezien en dat er bij een score van -1 sprake is van statutaire controle. Wanneer er dus een positief verband gevonden wordt toont dat aan dat een professionalistische cultuur een versterkend effect heeft op de genoemde relatie. Op basis van de hypothese verwacht ik een positieve coëfficiënt. Uit de resultaten in bijlage 4 blijkt dat er sprake is van een gevonden coëfficiënt van .1308 bij een p < .616. De gevonden relatie blijkt, geheel in lijn met de hypothese, postief te zijn. Echter, op basis van een 5% significantie niveau zou dit moderator effect net niet significant worden gevonden. Hypothese 3 moet dan ook verworpen worden.

- 36 -

Hypothese 4

De tweede hypothese voor wat betreft cultuurinvloeden luidt als volgt: in een cultuur die als flexibel kan worden getypeerd zal de relatie tussen de ondernemingsprestaties en de leesbaarheid van het remuneratierapport sterker zijn dan in een cultuur die als uniform kan worden getypeerd. In de onderzoeksopzet is er bij een coëfficiënt van 1 sprake van een flexibele cultuur en bij -1 is er sprake van uniformiteit. Wanneer er dus een positieve uitkomst wordt gevonden, betekent dat dat de genoemde relatie tussen de ondernemingsprestaties en de leesbaarheid van het remuneratierapport sterker is in een cultuur die als flexibel kan worden getypeerd dan in een cultuur die als uniform kan worden getypeerd. Op basis van de hypothese wordt een positieve coëfficiënt verwacht. Uit de resultaten in bijlage 4 blijkt dat er sprake is van een gevonden coëfficiënt van .0802 met bijbehorend significantieniveau van p < .0426. Daar de gevonden relatie positief is en significant bij een significantieniveau van 5% kan hypothese 4 worden geaccepteerd.

Hypothese 5

De derde cultuurhypothese is gericht op de derde dimensie uit het onderzoek van Gray (1988) en luidt als volgt: in een cultuur die als optimistisch kan worden getypeerd zal de relatie tussen de ondernemingsprestaties en de leesbaarheid van het remuneratierapport sterker zijn dan in een cultuur die als conservatief kan worden getypeerd. In hoofdstuk 3 staat beschreven dat een score van 1 gelijk staat aan een optimistische cultuur en een score van -1 staat gelijk aan een conservatieve cultuur. Wanneer er dus een positief verband gevonden wordt toont dat aan dat een optimistische cultuur een versterkend effect heeft op de genoemde relatie. Op basis van de hypothese verwacht ik dus ook een positieve coëfficiënt. Uit de resultaten in bijlage 4 blijkt dat er sprake is van een gevonden coëfficiënt van -.1242 met bijbehorend significantieniveau van p < .1919. Opmerkelijk is dus dat er juist sprake is van een negatief verband, waar een positief verband werd verwacht. Ook deze coëfficiënt is niet significant bevonden bij een significantie van 5%. Hypothese 5 moet dus verworpen worden.

Hypothese 6

De laatste hypothese richt zich op de vierde dimensie en luidt als volgt: in een cultuur waarin sprake is van geheimhouding zal de relatie tussen de ondernemingsprestaties en de leesbaarheid van het remuneratierapport sterker zijn dan in een cultuur waarin sprake is van transparantie. In hoofdstuk3 hebben we gezien dat een score van 1 hoort bij een transparante cultuur en een score van -1 bij een cultuur waarin sprake is van geheimhouding. Wanneer er dus een positieve relatie gevonden zal worden betekend dit dat een cultuur waarin sprake is van transparantie een versterkend effect heeft op de gevonden relatie tussen de ondernemingsprestaties en de leesbaarheid van het remuneratierapport. Op basis van de hypothese verwacht ik een positieve coëfficiënt. Uit de resultaten in bijlage 4 blijkt dat er sprake is van een gevonden coëfficiënt van .0467 met bijbehorend significantieniveau van p < .3291. De verwachte positieve relatie is dus inderdaad

- 37 -

gevonden. Echter, op basis van een 5% significantieniveau is het gevonden moderatoreffect niet significant. Derhalve moet hypothese 6 verworpen worden.

- 38 -

Hoofdstuk 5 – Conclusies & discussie

In dit hoofdstuk worden de resultaten, zoals die beschreven staan in het vorige hoofdstuk, nader uitgewerkt en verder besproken. Gepoogd zal worden een antwoord te geven op de in hoofdstuk 1 gestelde hoofdvraag. Tot slot zal er aandacht besteed worden aan de beperkingen in dit onderzoek en worden er aanbevelingen gedaan voor verder onderzoek.

5.1 Conclusie

De in hoofdstuk 1 geïntroduceerde hoofdvraag was: Wat is de invloed van de ondernemingsprestaties op de leesbaarheid van het remuneratierapport en wat is de invloed van cultuur op deze relatie? Om een antwoord te kunnen geven op deze vraag heb ik allereerst aan de hand van wetenschappelijke literatuur de vraag beantwoord waarom bedrijven informatie openbaar maken. Gebleken is dat ze hier meerdere redenen voor hebben: (1) wettelijke verplichting; (2) wegnemen van informatie asymmetrie (3) onderscheiden van concurrenten en (4) beïnvloeden van perceptie van gebruikers. Dit laatst genoemde punt biedt aanknopingspunten voor de in dit onderzoek centraal gestelde obfuscation hypothesis.

Ik ben begonnen met het onderzoeken van de leesbaarheid in het algemeen. Ik heb daarbij gebruik gemaakt van twee leesbaarheidsformules, de Fog-formule en de Flesch-formule. Gebleken is dat remuneratierapporten moeilijk leesbaar zijn.

Dit onderzoek richtte zich op de obfuscation hypothesis. Volgens deze hypothese is door ondernemingen openbaar gemaakte informatie minder goed leesbaar in geval van slechte ondernemingsprestaties en is informatie beter leesbaar in geval van goede ondernemingsprestaties. Ik heb geprobeerd om het bestaan van deze hypothese aan te tonen door onderzoek te doen naar de relatie tussen ondernemingsprestaties en de leesbaarheid van het remuneratierapport. Helaas levert de gekozen dataset geen bewijzen voor het bestaan van deze hypothese. Het is niet aangetoond dat er een significante relatie bestaat tussen de ondernemingsprestaties en de leesbaarheid van het remuneratierapport.

Op basis van het in hoofdstuk 2 uiteengezette literatuuronderzoek had ik verwacht dat er een relatie gevonden zou worden tussen de ondernemingsprestaties en de leesbaarheid van het remuneratierapport. Zoals gezegd heb ik deze relatie helaas niet gevonden. Mijn bevindingen sluiten dan ook aan bij het onderzoek van Courtis (1986) die ook tot de conclusie kwam dat er geen significante relatie is. Dit is erg spijtig, want het bestaan van deze relatie had gebruikers van de jaarrekening inzicht kunnen geven in welke mate de ondernemingsprestaties invloed hebben op de jaarrekening.

Daarnaast heb ik onderzocht of de bovengenoemde relatie onderhevig is aan cultuurverschillen. Ik heb cultuurverschillen geïdentificeerd aan de hand van het onderzoek van Gray (1988) en onderzocht wat de invloed is van de 4 dimensies uit zijn onderzoek. Tot mijn vreugde is gebleken dat in een flexibele cultuur de relatie tussen de ondernemingsprestaties en de leesbaarheid van het remuneratierapport sterker is dan in een uniforme cultuur. Voor de overige 3 dimensies – professionalisme vs. statutaire controle, optimisme vs. conservatisme en transparantie vs. geheimhouding – werd geen significant verband gevonden. Het gevonden

- 39 -

verband (het modererende effect van de dimensie flexibiliteit – uniformiteit) draagt bij aan de kennis van gebruikers van jaarrekeningen voor wat betreft de interpretatie van gegevens en laat bovendien zien dat de cultuur van een land van invloed is op het jaarverslag.

5.2 Discussie

In deze paragraaf worden de gevonden resultaten besproken en afgezet tegen eerder gedane onderzoeken. De eerste vraag die beantwoord is was de vraag: Waarom maken ondernemingen informatie openbaar? Gebleken is dat er meerdere motieven zijn aan te dragen: allereerst maken ondernemingen informatie openbaar omdat het wettelijk verplicht is. Andere redenen zijn: het wegnemen van informatie asymmetrie, de verwachting dat het publiek denkt ‘dat als er niets openbaar gemaakt wordt er wel wat aan de hand kan zijn’. Ook kopieergedrag kan een reden zijn voor het openbaar maken van informatie.

Vervolgens is de vraag opgeworpen in hoeverre remuneratierapporten moeilijk leesbaar zijn. Onder andere de recente onderzoeken van Courtis (2004, moeilijk tot zeer moeilijk) en Li (2008, moeilijk) toonden aan dat jaarverslagen moeilijk leesbaar zijn. Ook oudere onderzoeken kwamen unaniem tot soortgelijke conclusies. Op grond hiervan werd de hypothese gesteld dat remuneratierapporten ook moeilijk leesbaar zouden zijn. Op basis van de dataverzameling in dit onderzoek kon deze hypothese bevestigd worden: remuneratierapporten blijken inderdaad moeilijk leesbaar te zijn. Dit is dus ook in lijn met de eerdere onderzoeken.

Vervolgens is onderzocht wat de relatie is tussen de ondernemingsprestaties en de leesbaarheid van het remuneratierapport. Courtis (1986) vond, in tegenstelling tot Subramanian, Insley en Blackwell (1992), Li (2008) en Dempsey (2010) geen relatie. De andere 3 onderzoeken toonden wel een relatie aan. De resultaten uit dit onderzoek onderschrijven de bevindingen van Courtis (1986). Uit de regressieanalyse blijkt wel dat het gevonden verband aansluit bij de 3 genoemde onderzoeken, maar de data zijn absoluut niet significant. Zoals gezegd kan de obfuscation hypothesis niet bevestigd worden maar moet deze verworpen worden. Er bestaat dus geen significante relatie tussen de ondernemingsprestaties en de leesbaarheid van het remuneratierapport. Het is dus ook niet zo dat naarmate ondernemingen slechter presteren ze ook moeilijker leesbare teksten reproduceren. Dit zegt overigens niets over manipulatie van de teksten. Immers, manipulatie hoeft geen directe invloed te hebben op de teksten.

Daarnaast heb ik dit onderzoek gericht op cultuurverschillen. Ik heb 3 modellen beschreven die verschillen tussen culturen identificeren. Aangezien het model van Gray (1988) toegespitst is op accounting heb ik dit model gebruikt om verschillen te analyseren. Uit de resultaten is gebleken dat in een flexibele cultuur de relatie tussen de ondernemingsprestaties en de leesbaarheid sterker is dan in een uniforme cultuur. Een flexibele cultuur kenmerkt zich volgens Gray doordat ‘accounting practices juist aangepast moeten worden aan de gepercipieerde omstandigheden van individuele ondernemingen’. Dit betekent meer vrijheid voor organisaties om regels toe te passen, zeker vergeleken met een uniforme cultuur, die volgens Gray gekenmerkt wordt door ‘de voorkeur voor het voeren van dezelfde accounting practices door aan elkaar gerelateerde ondernemingen over een langere periode’. Dit gevonden resultaat is logisch, aangezien

- 40 -

ondernemingen die meer vrijheid kennen voor het toepassen van accounting practices ook meer ruimte hebben om over te gaan tot manipulatie van teksten.

Opmerkelijk is dat er geen significante invloed is ontdekt voor de drie andere cultuurdimensies. De eerste dimensie was die van professionalisme vs. statutaire controle. Beargumenteerd was dat in het geval van statutaire controle ondernemingen minder mogelijkheden hebben om in het geval van slechte prestaties deze te verbergen. Het blijkt echter dat deze dimensie geen invloed heeft op de relatie tussen de ondernemingsprestaties en de leesbaarheid van het remuneratierapport.

Ook voor culturen die gekenmerkt worden door conservatisme of optimisme werd geen significant verband gevonden. De verwachting was dat ondernemingen uit een optimistische cultuur in geval van slechte prestaties eerder over zouden gaan tot manipulatie van disclosure dan ondernemingen uit een conservatieve cultuur, maar dit is niet aangetoond. Ondernemingen uit een conservatieve cultuur zouden namelijk voorzichtiger zijn in het openbaar maken van informatie dan ondernemingen uit een optimistische cultuur die meer geneigd zouden zijn om risico te nemen. Deze dimensie blijkt echter ook niet van invloed op de relatie tussen de ondernemingsprestaties en de leesbaarheid van het remuneratierapport.

De laatste dimensie was die van geheimhouding vs. transparantie. Ook voor deze dimensie werd geen significant verband gevonden. In aansluiting bij de voluntary disclosure theory zouden juist ondernemingen in culturen met een hoge transparantie openheid betrachten en eerlijk en oprecht hun informatie openbaar maken. Dat zou betekenen dat de leesbaarheid ook veel minder afhankelijk zal zijn van het resultaat. In een cultuur die bekend staat als een cultuur waarin veel sprake is van geheimhouding zal de relatie juist veel sterker zijn, omdat daarin veel meer manipulatie plaats zal vinden en de tekst moeilijker leesbaar zal worden. De leesbaarheid zal dan meer afhankelijk zijn van de ondernemingsprestaties.

5.3 Beperkingen

Dit onderzoek kent enkele beperkingen. Om de juiste waarde aan de uitkomsten toe te kunnen kennen is het belangrijk om in te zoomen op beperkingen. In deze paragraaf ga ik in op enkele belangrijke beperkingen. Allereerst is de gehanteerde steekproef klein. Wellicht dat een grotere steekproefgrootte voor meer significante resultaten had kunnen zorgen. Dat had op 2 manieren gekund: enerzijds door meer ondernemingen per land te selecteren, anderzijds door meer landen te selecteren. Wanneer er meer landen worden geselecteerd, kan er ook meer zekerheid worden verkregen met betrekking tot de cultuurinvloeden. Echter, door de beperkte beschikbaarheid van tijd was het in dit onderzoek niet mogelijk een grotere steekproef te hanteren. Meer ondernemingen per land zou tot gevolg hebben dat er minder landen konden worden geselecteerd, waardoor de cultuurinvloed minder goed meetbaar zou worden.

Daarnaast richt dit onderzoek zich slechts op remuneratierapporten van beursgenoteerde ondernemingen uit 5 landen. Dit heeft 3 implicaties: ten eerste zegt het onderzoek dus niets over niet-beursgenoteerde ondernemingen (voor zover deze remuneratierapporten opstellen), ten tweede kan, omdat er alleen gekeken is naar remuneratierapporten, geen generalisatie worden gemaakt voor wat betreft het hele jaarverslag, en ten derde kan er niet met zekerheid wat worden gezegd over andere landen, omdat de steekproef slechts 5 landen

- 41 -

bevat. Bovenstaande beperkingen waren relatief eenvoudig weg te nemen. Dit is niet gedaan vanwege de beperkte beschikbaarheid van tijd.

Een ander probleem dat genoemd kan worden is dat cultuur zich niet laat afbakenen door landsgrenzen. Zo kent bijvoorbeeld het Verenigd Koninkrijk meerdere streken, zoals Engeland, Schotland en Noord-Ierland, elk met hun eigen (sub)cultuur.

Ook het gebruik van leesbaarheidsformules levert beperkingen op. Deze zijn ten dele ook al eerder genoemd in paragraaf 2.2. Naar aanleiding van mijn ervaringen in het verzamelen van data kan er aan toegevoegd worden dat het lastig is om te bepalen welke tekst wel en welke tekst niet meegenomen dient te worden. Sommige ondernemingen bieden veel tekst aan in tabellen, waardoor er veel minder gebruik wordt gemaakt van leestekens. Het gebruik van leesbaarheidsformules is echter gericht op tekst waarin wel gebruik gemaakt wordt van leestekens. Deze tekortkoming had ik bovendien al aangestipt in paragraaf 2.2. Bovendien duidt deze tekortkoming op een beperking voor wat betreft de reproduceerbaarheid. Immers, wanneer iemand anders de tekst zou analyseren, dan zou deze andere keuzes kunnen maken voor wat betreft het wel of niet meenemen van bepaalde teksten en het wel of niet aanvullen met leestekens. Dit geldt in het bijzonder voor teksten in bijvoorbeeld tabellen met zinnen zonder leestekens, zoals punten aan het einde van de regel. Daarnaast zijn leesbaarheidsformules vaak niet toereikend voor wat betreft het vaststellen van de leesbaarheid: als voorbeeld een zin uit het remuneratierapport van Aegon: “During 2012 the members of the Corporate Executive Board did not receive any severance pay or other special remuneration”. Deze zin bevat de woorden ‘severance’ en ‘remuneration’. Voor veel mensen zullen beide woorden relatief onbekend zijn. Toch is de invloed op de leesbaarheid verschillend: ‘severance’ bestaat uit 3 lettergrepen, ‘remuneration’ uit 5. Dit voorbeeld toont een tekortkoming aan voor het gebruik van leesbaarheidsformules. Daarnaast is leesbaarheid afhankelijk van het opleidingsniveau: wat voor de één al als enigszins moeilijk kan worden beschouwd, kan voor een ander nog goed leesbaar zijn. Het oordeel dat remuneratierapporten dus moeilijk leesbaar zijn is relatief.

In document obfuscation hypothesis getest De (pagina 34-41)