• No results found

De Gemeenschap

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "De Gemeenschap"

Copied!
64
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)
(2)

© 2020 De Gemeenschap / Ingrid D. Jacobs – Nijmegen

ISBN 978-90-90340-98-2

De Gemeenschap 1920-2019

Gezichtsbepalende woningbouw in Nijmegen van Spoorbuurt naar Nijmegen-Noord

Ingrid D. Jacobs

(3)

5

Voorwoord

Tijdens de voorbereidingen van de fusie van Standvast Wonen en De Gemeenschap tot Woonwaarts ging het gesprek ook over het moment van de door velen verstandig geachte samensmelting. De Gemeenschap zou immers op 13 augustus 2020 precies 100 jaar bestaan. Moest de beoogde fusie tot na die datum worden uitgesteld of niet, was een vraag die nadrukkelijk werd gesteld. Uiteindelijk is dat niet in de definitieve besluitvorming betrokken. Wel werd afgesproken het eeuwfeest niet ongemerkt voorbij te laten gaan. Zo ontstond het idee om de geschiedenis van De Gemeenschap in de afgelopen eeuw tegen het decor van grote maatschappelijke ontwikkelingen te vertellen en uit te geven in het boek dat nu voor u ligt.

Ik vind het boek dat door Ingrid Jacobs is geschreven prachtig geworden en kijk, samen met alle (oud) collega’s, met trots terug op de mooie geschiedenis van onze corporatie en de betekenis die zij heeft gehad voor de stad Nijmegen.

Nu ruim een jaar na de fusie voegt Woonwaarts nieuwe hoofdstukken toe aan het verhaal van de volkshuisvesting in onze regio. Ooit zullen ook die het waard zijn om opgetekend te worden.

Ik wens u veel leesplezier, maar vooral ook kijkplezier.

Paul van Roosmalen

(4)

8 Over het Maas-Waalkanaal Dukenburg en Lindenholt Vijftig jaar De Gemeenschap Tolhuis

9 Terug naar Oost?

Samenwerking onvermijdelijk De jaren tachtig in de bouw Ondertussen bij De Gemeenschap Eerste ideeën over automatisering Lindenholt.

Daalseweg en Groesbeeksedwarsweg-Bachstraat Melkerij Lent

Pegasus

Toonladder aan de Fanfarestraat Museum Kamstraat

Van Gentstraat, Athlonestraat en Sweersstraat 10 De jaren negentig

Operatie-Heerma

Gevolgen voor De Gemeenschap

Van Vereniging naar Stichting en de fusie met de SSHN Archipelstraat en Oud Burgeren Gasthuis

Onderzoek Spoorbuurt 1999-2001

11 De Gemeenschap in de 21ste eeuw Een nieuwe organisatie

Veranderingen en behoud Hugo de Grootstraat Modernisering huurbeleid Leefbaarheid en duurzaamheid De Waalsprong

12 De laatste tien ‘zelfstandige’ jaren

Huurdersorganisatie De Gemeenschap (HOG) Groot onderhoud Spoorbuurt

Op weg naar de fusie Een jaar na de fusie

Tot slot – bijna een eeuw wonen bij De Gemeenschap Bijlagen

Adressenbestand De Gemeenschap Noten

Literatuur, bronnen en interviews Archieven

Interviews

Illustratieverantwoording Colofon

Over de auteur

Inhoud

Voorwoord Ten geleide

Verantwoording en dankwoord

1 Sociale woningbouw en Spoorbuurten Krotten en idealen

Spoorbuurten in Nederland

2 Vroege corporatiebouw en de ontmanteling van Nijmegen

Vestingwet en ontmanteling Spoorverbindingen

Vroege Nijmeegse woningbouwprojecten

3 Bouwvereniging De Gemeenschap: oprichting en start Architect Jan Dullaart (1891-1957)

De eerste bouwgroep van 85 woningen De tweede bouwgroep van 73 woningen

De derde bouwgroep van 98 woningen en 1 winkel van architect L.P. Staal (1877-1949)

De vierde bouwgroep van 49 woningen en 1 winkel De vijfde bouwgroep van 54 woningen

De zesde en laatste bouwgroep van in totaal 141 woningen

4 De jaren dertig

Recessie bij De Gemeenschap 5 De Gemeenschap tijdens de oorlog Het eerste oorlogsjaar

De oorlogsjaren 1941, 1942 en 1943 Het vergissingsbombardement De bevrijding

De balans in de stad

6 De jaren vijftig – woningnood en wederopbouw Trage wederopbouw

Architect Cees Pouderoyen (1912-1993) Architect Bert W.A. Goddijn (1911-1985) Hengstdal – bouwen in de wederopbouw Broersveld I (72 woningen)

Broersveld II (41 woningen) Broersveld III (91 woningen) Broersveld IV (88 woningen) Broersveld V (44 woningen) Personele zaken en onderhoud Gemeenschaps-Nieuws 7 Vertrek uit Oost De jaren zestig Neerbosch-Oost

Onderhoud en personeel 5

9 9 14 14 17 20

21 22 22

26 29 30 33 35

35 37 38

40 41

46 46 47 49 49 52

54 54 55 56 56 57 58 59 59 60 60 61

64 64 64 65

68 68 69 69

72 72 75 75 77 77 79 79 80 82 82 82

84 84 85 86 87 88

94 94 95 96 97 99 99

102 102 105 110 113 113 116

118 120 121 122 123 124 125

(5)

De Gemeenschap 1920-2019 8 9 Ten geleide

Ten geleide

Op de vraag of ik een geschiedenis van De Gemeenschap wilde schrijven, dacht ik als Nijmeegse Neerlandica allereerst aan het literaire tijdschrift De gemeenschap, dat in januari 1924 is opgericht door Jan Engelman, Willem Maas, Henk Kuitenbrouwer en Albert Kuyle.1 De belangrijkste stem van De gemeenschap werd Anton van Duinkerken die in 1929 tot de redactie toetrad. De ‘gemeenschapsgedachte’ leefde sterk in de jaren na de Eerste Wereldoorlog. Er was toen in de jaren twintig vooral bij jongeren behoefte aan verbondenheid, aan

‘gemeenschap’, men moest ‘samen verder’, in zowel politiek, literatuur als stedenbouw. Soms was dat gevoel religieus ge- inspireerd, maar lang niet altijd.

De jongeren uit de redactie van het tijdschrift De gemeen- schap stonden kritisch tegenover het rijke roomse leven en wilden een katholieke reconstructie; ze ‘bepleitten tegenover de uiterlijke manifestatie de innerlijke kracht en bezieling’. Dat idee gold ook voor veel vroege sociale-woningbouwprojecten:

het ging niet alleen om het uiterlijk, maar de gezamenlijkheid was minstens zo belangrijk.

De literaire periodiek De gemeenschap heeft niet zo lang bestaan; in de jaren dertig splitsten enkele redactieleden met antidemocratische ideeën zich af en richtten De nieuwe ge- meenschap op. Dat blad was een korter leven beschoren, het verscheen van 1934 tot 1936, terwijl De gemeenschap het nog tot 1941 volhield.2

De Nijmeegse Bouwvereniging De Gemeenschap was na- drukkelijk evenmin religieus geïnspireerd; andere woning- bouwverenigingen waren dat vaak wel. Gezamenlijkheid was wel duidelijk zichtbaar in de vroege woningbouwcomplexen, er was eenheid en toch eigenheid. De vereniging diende een maatschappelijk doel, de leden-bewoners werkten allen bij het spoor, waren lid van de spoorwegvakbond, trots op hun werk en de omgeving waarin ze woonden.

Verantwoording en dankwoord

Mijn onderzoek naar de geschiedenis van De Gemeenschap 1920-2019 begon in het bedrijfsarchief, in de kelders van het pand aan de Curaçaoweg nr. 1 (tot 2019 het ‘hoofdkantoor’).

Daar lag het oud en nieuw archief. Aangezien dit pand verkocht zou worden en De Gemeenschap na de fusie met Standvast Wonen tot Woonwaarts, kantoor hield aan het Takenhofplein, kreeg ik soms het gevoel ‘tegen de afval- containers op te werken’. Gelukkig kon ik tijdig (voor de Corona-uitbraak in het voorjaar van 2020) de meeste bronnen inzien. In het Regionaal Archief Nijmegen vervolgde ik

(na de Corona-lockdown) mijn onderzoek. De dossiers van de gemeentesecretarie en van de dienst Bouw- en woning- toezicht leverden essentiële en zeer interessante informatie, zoals de correspondentie met de eerste Gemeenschap- architecten.

(6)

De achtereenvolgende jaarverslagen van De Gemeenschap vormen een belangrijke basis voor dit onderzoek. Citaten zonder bronvermelding komen steeds uit de jaarverslagen.

Het eerste deel van deze geschiedenis is vooral gebaseerd op archiefonderzoek, in het tweede deel komen ook ‘men- sen’ aan het woord – bewoners, bestuurders, medewerkers.

Maar het belangrijkste doel is misschien wel – en dat was ook de opdracht – om De Gemeenschap te plaatsen binnen de geschiedenis van de sociale woningbouw in Nederland en Nijmegen. Ik beschrijf niet ieder detail, maar wissel telkens van perspectief en bezie wat landelijk op woningbouwgebied gebeurde en hoe De Gemeenschap daarop reageerde. Een gevolg van deze keuze is dat niet iedere medewerker zichzelf zal terugvinden in dit boek. Dat geldt ook voor de eerste de- cennia van de geschiedenis, ook daar noem ik niet alle men- sen die een rol speelden. Vanuit een vogelvluchtperspectief geldt zeer zeker dat alle medewerkers gezamenlijk gedurende bijna 100 jaar De Gemeenschap hebben gemaakt tot wat ze was: die belangrijke partij in de Nijmeegse woningbouwge- schiedenis.

Pas na voltooiing van mijn onderzoek heb ik de vorige bedrijfsgeschiedenis gelezen en bestudeerd. Ik wilde mijn eigen invalshoek kiezen en vooral wilde ik De Gemeenschap dus binnen een grotere context plaatsen, binnen de Europe- se, landelijke en Nijmeegse geschiedenis van stedenbouw en

stadsontwikkeling. Maar om 75 jaar Wbs. “De Gemeenschap”

door Peter Derksen uit 1995 kon ik niet heen. Het is een ge- degen boek, vooral vanwege alle bijlagen met gegevens over bestuurders. Derksen zoomt meer in op het detail, en dat is zeker zijn verdienste. Minder een verdienste vind ik dat Derk- sen zijn bronnen niet verantwoordt.

In 1995, ‘op de drempel van een nieuwe eeuw’, schreef de toenmalige directeur Willem Berkhout: ‘Wil de corporatie blijven voortbestaan, dan moet zij zich voortdurend richten op de veranderende maatschappij, luisteren en kijken naar haar doelgroep(en) en haar omgeving en inspelen op zich wijzigen- de omstandigheden.’3 Dat is precies wat De Gemeenschap de laatste 25 jaar heeft gedaan, en wat ik probeer te laten zien.

Berkhout vervolgt: ‘Binnen de ontwikkelingen van 75 jaar, van een nogal paternalistische, door hardwerkende amateurs ge- leide vereniging tot een moderne dynamische “sociale onder- neming” is zeker de laatste stap niet gezet.’4

Waar Derksen niet op in gaat, is het fenomeen Spoor- buurt. Ook hier koos ik weer voor de landelijke context. De Nij- meegse Spoorbuurt is zeker niet de enige in Nederland. On- derzoek naar Nederlandse Spoorbuurten zou een interessant boek opleveren. Wat hebben deze buurten gemeen? In het eerste hoofdstuk zal ik uitgebreid aandacht besteden aan de Nederlandse Spoorbuurten. Voor de informatie hierover dank ik in de eerste plaats Paul Hartman, bedrijfsjurist van NS.

Ruim een jaar geleden kwam ik via Bob Roelofs in contact met Paul van Roosmalen. Er zou een geschiedenis van De Gemeenschap geschreven gaan worden en dat interesseerde me omdat ik al eerder over stadsontwikkeling, architectuur en wederopbouw had geschreven. Ik dank Bob Roelofs voor de goede tip op het juiste moment. Paul van Roosmalen in- spireerde me door zijn verhalen, en door de ruime historische context die hij zag, en die ik gevolgd heb. Shera Williams was behulpzaam bij het vinden van medewerkers of bewoners met een lang Gemeenschap-verleden. Omdat ze mij open en eerlijk hun verhalen wilden vertellen dank ik (alfabetisch):

Theo Berendsen, Jan Boersbroek, Harry Burgers († 2019) en Corry Burgers, Marja Geldhof, Diny Kuijpers-Peters, Olivera Micovic, Jan Nillesen, Koos de Pijper, Wim Reijnen, Paul van Roosmalen, Marianne Simons-Claasen en Wil Simons en Peter Sünnen.

Vanuit de organisatie lazen Koos de Pijper en Caroline van Rooij de laatste hoofdstukken van het manuscript mee. Ik dank hen hiervoor hartelijk. HOG-voorzitter Wim Reijnen las heel zorgvuldig en behoedde mij voor onzorgvuldigheden. Ook hem ben ik zeer dankbaar. Groot is mijn dank ten slotte aan Tineke Seebach die het hele manuscript heeft gelezen.

De medewerkers van het Regionaal Archief Nijmegen – Jennifer Laarman, Raymond Waagen en Hylke Roodenburg – dank ik omdat ze mij de mogelijkheid boden om al voor de

officiële heropening van het archief (na de Corona-sluiting) onderzoek te doen in de studiezaal. Architectuurfotograaf Jan van Dalen dank ik voor de prachtige serie foto’s van de Ge- meenschap-panden, en vooral van de details.

De Gemeenschap heeft de 100 jaar niet volgemaakt. Velen vinden dat jammer. Maar wat zegt zo’n mijlpaal? Belangrijker is de rol die De Gemeenschap heeft gespeeld in de Nijmeegse stadsontwikkeling. Daar zal ze veel langer dan 100 jaar zicht- baar blijven!

Ingrid D. Jacobs Nijmegen, voorjaar-zomer 2020

Het oud en het nieuw archief van De Gemeenschap in de kelders van het kantoorpand aan de Curaçaoweg 1 in Nijmegen.

(7)

De Gemeenschap 1920-2019 12 13 Ten geleide Tussen 1927 en 1930 werd in Wenen een van de grootste sociale-

woningbouwprojecten ter wereld gerealiseerd: de Karl Marx-Hof.

Karl Marx-Hof

Behalve aan het literaire tijdschrift De gemeenschap dacht ik ook aan de sociale-woningbouwprojecten in Europa, waar ik me al langer mee bezighoud, en dan voornamelijk aan de Gemeindebauten in Wenen. Sociale woningbouw is niet uniek Nederlands, maar zeer Europees, en staat in direct verband met de opkomst van het socialisme. In het Wenen van 1900 hadden van de meer dan 2 miljoen inwoners er 300.000 geen woning, vaak niet eens een eigen kamer. Wenen was nog de hoofdstad van de Habsburgse Dubbelmonarchie, en dat dat Rijk ten einde liep, werd steeds duidelijker.

Mensen uit de hele Habsburgse monarchie ‘vluchtten’ naar de hoofdstad, waar de meeste woningen privé werden verhuurd en veel te duur waren voor de toestroom aan arme migranten.

Na de totale ineenstorting van de Dubbelmonarchie kreeg de Sociaaldemocratische Arbeiderspartij in 1919 de absolute meerderheid bij de gemeenteraadsverkiezingen.

‘Das Rote Wien’ was ontstaan. Het land en de stad waren door de verplichting van omvangrijke herstelbetalingen na het einde van de Eerste Wereldoorlog tot armoede vervallen. De allerarmsten, de oorlogsinvaliden en de migranten waren vooral slachtoffer. Voor de socialistische partij bestond de belangrijkste uitdaging uit het

oplossen van het woningtekort. De gemeente nam die taak op zich en tot 1934 werden meer dan 63.000 woningen gerealiseerd. Het zijn de zogenaamde Wiener Gemeindebauten, met ‘Sozial-, Gesundheits-, Freizeit-,

Bildungs- und Kultureinrichtungen’. Dat betekent dat op de grondstukken van enorme wooncomplexen scholen, kinderbewaarplaatsen, consultatiebureaus, bibliotheken, wasinrichtingen, zwembaden en zelfs theaters werden gebouwd. De eerste Gemeindebau was de Metzleinstaler Hof in 1919. Iedere woning had een keuken, stromend water en een balkon. Het was een enorme vooruitgang in vergelijking met de krotten, de (een)kamerwoningen en de

‘holen’ in de oude stad. De bouwers hadden voor hygiëne en gezondheid gezorgd – lucht, licht, ruimte – maar de complexen waren ook zo gebouwd dat de huismoeder vanuit haar keuken een blik kon werpen op haar spelende kinderen op de gezamenlijke speelplaats. De socialisten konden partijbijeenkomsten houden in speciaal ingerichte lokaaltjes, en op de 1 mei-bijeenkomsten trokken de bewoners vanuit de Gemeindebauten gezamenlijk naar de binnenstad.

De Karl Marx-Hof is gebouwd tussen 1927 en 1930 in Wenen-Heiligenstadt en is tevens het grootste en bekendste sociale-woningbouwcomplex. Het is 1.100 meter lang, en daarmee het langste aaneengesloten

Poorten waren vaak belangrijke architectonische elementen in de sociale-woningbouw.

woongebouw ter wereld.

Karl Ehn ontwierp de Karl Marx-Hof en zijn doel was het om betaalbare woningen van hoge kwaliteit voor brede bevolkingsgroepen beschikbaar te stellen. Hier werden 1382 woningen voor 5000 mensen gerealiseerd. Voor iedereen was er licht, lucht en zon in overvloed. Daarom is slechts achttien procent van de 155.027 m2 bebouwd.

De rest van het areaal is groen, en daar werden ook een crèche, een consultatiebureau, een kindertehuis, een bibliotheek, een tandartspraktijk, een kantoor van een ziektekostenverzekering, een apotheek, een postkantoor, dokterspraktijken, winkels, cafés en lokalen voor allerlei (politieke) bijeenkomsten gebouwd. Omdat nog niet iedere woning een badkamer had, waren er centrale badhuizen met badkuipen en douches op het terrein. Ook was er een centrale wasinrichting (de Waschsalon). Die wassalon is niet meer als zodanig in gebruik, maar is nu het museum van het Rode Wenen. In februari 1934 werd de Karl Marx-Hof het decor van felle gevechten tussen de sociaaldemocratische verzetsstrijders en de troepen van de staat. De Karl Marx- Hof werd toen eveneens centrum van het politieke Rode Wenen.

In de nazitijd en gedurende de Tweede Wereldoorlog werd er in Oostenrijk nauwelijks sociaal gebouwd. De grote vooroorlogse Weense projecten (Karl Marx-Hof, Rabenhof, Sandleiten, Metzleinstaler-Hof) bleven enig in hun soort.

Kort na de oorlog echter, al in 1947, bouwde de stad verder, en in de jaren zestig verrezen veel kleine wooncomplexen

door de hele stad. En die groei zette door. In 1934 woonde iedere tiende inwoner van Wenen in een gemeentewoning, in 2016 gold dat voor iedere vierde Wener. Nog altijd zijn de Weense Gemeindebauten geliefde plekken om te wonen. Er is een systeem van toekenning met voorwaarden waaraan men moet voldoen, en er zijn wachtlijsten. De meeste complexen hebben een monumentale status gekregen.

Daarom ook is het te hopen dat de huidige Oostenrijkse regering de plannen om tot verkoop van de complexen over te gaan, niet zal doorzetten.

Waarom deze kadertekst over de Karl Marx-Hof?

Omdat er in het klein zoveel herkenbaar is in de sociale- woningbouwprojecten in Nederland, en zelfs in de Nijmeegse Spoorbuurt. Ook hier waren lucht en licht essentieel; de wijk was groen en waar er nog geen eigen badkamer was, was het Badhuis aan de Daalseweg om de hoek. Toen De Gemeenschap na de Tweede Wereldoorlog in Hengstdal ging bouwen, was ook het groen, de

omgeving minstens zo belangrijk. En, er speelde altijd een idealistisch doel: betaalbare en gezonde woningen bouwen voor mensen die het niet te breed hadden.

(8)

1

Halverwege de negentiende eeuw waren de erbarmelijke woontoestanden in heel Europa een grote zorg voor over- heden. De toenemende industrialisatie, de crisissen in de landbouw en de verstedelijking leidden tot overbevolking in de steden. Huisjesmelkers vroegen woekerprijzen voor krotten en kamerwoningen. Vaak was de situatie op het platteland niet veel beter. Mensen waren goedkope arbeidskrachten in de landbouw of in de industrie, en pas met de opkomst van het socialisme werd aandacht aan het wel en wee van die ar- beidskrachten besteed. 5

In Londen, Parijs, Berlijn, Wenen of Amsterdam, de woon- omstandigheden waren identiek. De gemeenten hadden enig toezicht op de volkshuisvesting, maar weinig invloed op de al- lerbelabberdste woonomstandigheden. Ze konden het aanzien van panden aan de straatkant wel bepalen, maar juist op de achtergelegen binnenterreinen en hoven heersten de meest mensonterende toestanden.

Krotten en idealen

Vanaf het midden van de negentiende eeuw wilden onderne- mers en gegoede burgers iets doen voor de volkshuisvesting van de allerarmsten. Was het idealisme om de schrijnende woonomstandigheden van de arbeiders te verbeteren? Of was het angst voor revolutie, opstand of epidemieën? Zeker speelden medemenselijkheid en naastenliefde, al dan niet vanuit een religieus oogpunt een rol. Kwamen de ideologie en de idealen van boven of juist van onder? Vanuit de betere standen, of juist vanuit de arbeidersklasse? De opkomende arbeidersbeweging en hun opgeleide en goed georganiseerde voormannen vaak met socialistische of communistische idea- len lieten zien dat zij zelf konden (laten) bouwen en beheren.

In Nederland leefden rond 1900 honderdduizenden mensen in armoede, op een bevolking van vijf miljoen.6 In Am- sterdam stichtten de predikant Otto Heldring en de bankier C.P. van Eeghen in 1852 de eerste Nederlandse woningbouw-

Sociale woningbouw en Spoorbuurten

De Spoorbuurt, boven: de poort naar de Van ’t Santstraat (1938), onder: hoek Koolemans Beynenstraat en Van ’t Santstraat (1940).

vereniging: Vereeniging ten behoeve der Arbeidersklasse te Amsterdam.7 Wie in aanmerking wilde komen voor een woning moest aan strenge regels voldoen. Maar eenmaal toegelaten, kon hij of zij genieten van goede voorzieningen: de woningen waren veelal al aangesloten op de waterleiding en het riool.

Alle vroege verenigingen werden later opgeslokt in grotere

‘door de overheid gesteunde toegelaten woningcorporaties’.

De allereerste idealistische plannen van woningbouwver- enigingen waren als ‘eilandjes in een krottenzee’.8 De eilandjes breidden zich geleidelijk aan uit. Van belang was goedkope grond, de beschikking over bouwmaterialen en lage rente.

Waren aan die voorwaarden voldaan, dan konden gezonde woningen gebouwd worden met liefst een deugdelijke exploi- tatie (lees: een goed rendement op het geïnvesteerde kapi- taal).

De eerste woningbouwverenigingen werden al opgericht voordat Nederland een Woningwet kende. Het particulier initiatief was echter niet voldoende en een Woningwet zou de financiële positie van niet-commerciële corporaties ver- sterken door voorschotten en subsidies van overheidswege.9 Koningin Wilhelmina sprak in haar eerste troonrede van 1898 van een reeks sociale wetten die er aan zouden komen en die de basis zouden gaan vormen van de verzorgingsstaat: ‘Ik hoop U ontwerpen te kunnen aanbieden tot verbetering der woningtoestanden, tot het tegengaan van overmatigen arbeid van volwassen mannen in fabrieken en werkplaatsen, en tot herziening der drankwet.’ Hiermee kondigde ze feitelijk de Woningwet van 1901 aan.10

Diverse rapporten en onderzoeken naar de abominabele woonomstandigheden leidden tot die Woningwet. Het kabi- net-Pierson werd het kabinet van sociale rechtvaardigheid ge- noemd; onder het premierschap van de liberaal N.G. Pierson kwamen vele sociale wetten tot stand. Naast de Woningwet van 1901 waren dat onder meer de Leerplichtwet van 1900

en de Gezondheidswet van eveneens 1901. Volkshuisvesting Woningwet 1901, Archief van het Kabinet der Koningin, 1898-1945.

(9)

De Gemeenschap 1920-2019 16

was volgens de Wet geregeld door de gemeenten, maar na- tuurlijk was er particulier initiatief: toegelaten woningbouw- verenigingen mochten ‘gezond’ bouwen. Dat betekende een verbetering van de levensomstandigheden. Vaak was toch sprake van speculatiebouw. Speculatie- of revolutiebouw had twee (negatieve) kanten. Banken leenden goedkoop geld, ze verstrekten een krediethypotheek met als enig onderpand een stuk grond en enige kredietwaardigheid. Vervolgens bouw- den ze in een razend tempo boven- en benedenwoningen van een matige kwaliteit.11 Of de gemeente hier nu veel mee was opgeschoten, bleef een punt van discussie. Moest volkswo- ningbouw niet toch vooral een overheidszaak zijn? In ieder geval was het niet slechts liefdadigheid, de armen moesten ook zichzelf helpen.12 De relatie tussen een goede gezondheid, veiligheid en huisvesting werd steeds duidelijker en ook hygië- ne werd van het grootste belang.13

Per 1 augustus 1902 trad de Woningwet in werking. De

Wet gaf gemeenten vergaande bevoegdheden in te grijpen in uitbreidingsplannen, bouwverordeningen en toezicht op de bouw. De Wet stelde kwaliteitseisen aan de nieuw te bouwen woningen, die geregeld leidden tot repercussies tegen krot- eigenaren en de verplichting tot verbeteringen en reparaties van woningen. Afbreken van alle krotten was geen optie, dan waren er helemaal te weinig woningen. De Woningwet omschreef de minimale eisen aan een woning en verbood bedsteden en alkoven. Ook maakte de Wet het mogelijk wo- ningcorporaties op te richten, mits die ‘toegelaten waren’, de toegelaten instellingen.

De allereerste woningbouwvereniging in Nederland vol- gens de Woningwet was de Vereeniging tot Bevordering van den Bouw van Werkmanswoningen in Leiden. Ze was in 1904 erkend. Uit hetzelfde jaar is de Haagse ‘Vereniging Volksbe- langen’. Een toegelaten instelling kreeg voorschotten van het rijk wanneer ze actief was in de bouw van arbeiderswoningen

De St. Annastraat vanaf de

Van Slichtenhorststraat in de richting van het Keizer Karelplein, circa 1890-1900.

17 Sociale woningbouw en Spoorbuurten

en de betreffende gemeente stond garant. Woningbouwver- enigingen hadden verschillende politieke kleuren of religieuze achtergronden; verzuiling speelde tot ver na de Tweede We- reldoorlog in woningcorporatieland.

In 1913 werd de Nationale Woningraad (NWR) opgericht, een initiatief van P.A. Zeven, pionier in de Groningse volkswo- ningbouw. Wat deed deze Vereniging van Woningcorporaties?

Ze behartigde de belangen van de lokale toegelaten instellin- gen en deelde kennis over regelgeving en bouw. In het kielzog van deze landelijke ontwikkeling werden ook in Nijmegen woningbouwverenigingen, waaronder De Gemeenschap, op- gericht.

Na de slechting van de Nijmeegse vestingwallen in 1874 kwam Bert Brouwer in 1878 met zijn plan voor de Ringboule- vard en het Keizer Karelplein. Er werd gebouwd voor de wel- gestelden, voor hen die het zich konden veroorloven in rust en ruimte en frisse lucht te leven. Ook voor de arbeidersklasse werd gebouwd. Niet altijd volgens een stedenbouwkundig plan. Na de Eerste Wereldoorlog kreeg men ook in Neder- land en in Nijmegen meer behoefte aan Gesamtkunstwerke of total design in de stadsontwikkeling. En zo ontstonden de Spoorbuurt en de Bomenbuurt, en na de Tweede Wereldoor- log Broersveld (Hengstdal) van de hand van architect C.

Pouderoyen.

Spoorbuurten in Nederland14

In het Nijmeegse Bottendaal, niet ver van het station en het spooremplacement, in de Jan van Galenstraat, woonden sinds 1899 veel ambtenaren, leraren en spoorwegpersoneel. Blijk- baar bestond zo’n twintig jaar later behoefte aan een eigen wijk voor spoorpersoneel. De eerste buurt die De Gemeen- schap (ruim twintig jaar later) bouwde, was de Spoorbuurt in Nijmegen-Oost. Althans, de buurt ging pas later zo heten.

Deze buurt was geen unicum. In veel plaatsen in Nederland ontstonden dergelijke wijken. De wijk in Nijmegen is gebouwd

voor personeel dat werkte bij de spoorwegen of de trammaat- schappij. Een eerste voorwaarde was dat men lid moest zijn van de spoorwegvakbond, zeker als men een bestuursfunctie ambieerde. De NS had in elke grotere stad een ambtenaar woningzaken in dienst. Wanneer spoorwegmensen verhuisden of werden overgeplaatst, wendden ze zich tot die ambtenaar.

Hij verwees in Nijmegen dan naar het bestuur van De Ge- meenschap. Vroeger kwamen alleen ‘spoormensen’ of tram- bestuurders in aanmerking voor een woning, later kwamen daar ook medewerkers van Van Gendt & Loos, de douane, de politie en de PTT bij (rijksambtenaren).

In Utrecht waren meer verenigingen actief die spoor- wegbuurten realiseerden, maar Utrecht was dan ook het spoorwegknooppunt van Nederland. Het ‘Hoofdbestuur der Naamloze Vennootschap: Utrechtsche bouwvereeniging voor Spoorwegpersoneel’ en de ‘Commissie van beheer van het pensioenfonds van het personeel der Nederlandsche Centraal Spoorwegmaatschappij’ waren verantwoordelijk voor de bouw van woningen voor spoorwegpersoneel. Ook waren er ‘onder- verenigingen’. De Vereniging Zuilen was opgericht door mede- werkers van Werkspoor, een fabriek of werkplaats waar aan het spoorwegmaterieel werd gewerkt. De woningnood onder het personeel was groot, en de directie van de spoorwegen gaf bouwkredieten tot negentig procent van de bouwkosten.

In 1917 sloten de Hollandsche IJzeren Spoorwegmaat- schappij uit Amsterdam en de Maatschappij tot Exploitatie van Staats Spoorwegen uit Utrecht een belangengemeen- schap onder de naam Nederlandsche Spoorwegen (NS).15 De fusieorganisatie Nederlandsche Spoorwegen koos Utrecht als hoofdvestigingsplaats. Daar verrees in de jaren 1921-1925 ook het hoofdkantoor aan het Moreelsepark nr. 1, vlak naast het station. Vanwege de donkere baksteen kreeg het al snel de bijnaam ‘De Inktpot’. De Amsterdammers van de HIJSM moesten geleidelijk aan naar Utrecht verhuizen. Zij zouden in de Utrechtse Tuinwijk terecht komen, dé spoorbuurt bij uit-

(10)

stek, waar dus een enclave Amsterdamse spoormannen kwam te wonen. De wijk was volgens het tuinstadprincipe gebouwd met winkels en poortwoningen. Opvallend zijn de zichtassen, de afwisselende gevelwanden en het straatmeubilair dat in stijl is ontworpen. Architect Albert H. van Rood werd voor dit alles ingeschakeld, hij had al eerder dienstwoningen voor de spoorwegen in Maastricht ontworpen. Net als in Nijmegen was er tijdens en kort na de Eerste Wereldoorlog behalve financiële nood (hoge loonkosten) ook gebrek aan bouwmate- rialen. De bakstenen die voor de woningen in Tuinwijk zijn ge- bruikt, zijn dezelfde als die waaruit De Inktpot is opgetrokken.

Ofwel ze waren ‘over’, of ze kwamen uit dezelfde steenfabriek.

Ook elders in Nederland waren spoorbuurten. Van de aanleg van het spoor halverwege de negentiende eeuw profi- teerden veel steden. Zo ook Zwolle. De Zwolse wijk Assendorp is een van de oudste arbeiderswijken van de stad, en was bijzonder welvarend vanwege de hoge lonen die de arbeiders in de werkplaatsen van de Centrale Spoorwegmaatschappij betaald kregen. De Centrale Werkplaats, direct achter het spooremplacement, dateert van 1860 (het station is uit 1868).

Of Assendorp een echte spoorbuurt genoemd mag worden, is de vraag. In Tegelen (Limburg) was wel een echte spoorbuurt.

Hier bouwde de Woningstichting Blaricum in opdracht van de NS woningen voor (in eerste instantie) spoorwegmedewer- kers. Het Soesterkwartier in Amersfoort dankt zijn bestaan eveneens aan het spoor. Hier woonden werknemers van de wagenwerkplaats. De werkplaats uit 1904 diende tot herstel van het spoorwegmaterieel van de HIJSM.

In Alkmaar is in 1920 de socialistische woningbouwver- eniging Rochdale opgericht. Net als elders in het land was de woningnood groot; er waren nog krotwoningen, eenkamerwo- ningen en kamers met kribben in plaats van bedden. ‘Alles wat arbeiders betreft moet in handen van arbeiders zijn’, aldus medeoprichter en SDAP-raadslid Jan Westerhof. De arbei- ders wilden zelf bouwen, zodat ze medezeggenschap kregen.

Rochdale bouwde woningen met twee kamers met een keu- ken en goede slaapplaatsen, en speciaal voor grotere gezinnen ruimere woningen. Dit klonk alsof de oprichters van De Ge- meenschap aan het woord waren. Rochdale is geen vereniging van spoormensen, maar in Alkmaar klonk wel het verzoek of spoorwegpersoneel lid mocht worden. Dat werd nadrukkelijk toegestaan. De eerste voorzitter van Rochdale, K. van ’t Veer, werkte bij de spoorwegen. De Alkmaarse ‘spoorbuurt’ ligt tussen binnenstad en spoor.16

De banden in de spoorbuurten waren hecht, iedereen kende elkaar van ‘het spoor’. Een oud-NS’er vertelt: ‘Waar wij woonden, stonden allemaal huizen van het spoor: Eemstraat, Maasstraat, Dinkelstraat. Die huizen waren van de Utrechtse woningstichting, maar het geld was van de spoorwegen. Als er daar een huis leeg kwam dan kreeg de NS daarvan bericht.

Of er iemand voor was.’17 Spoorbuurten waren er verder ook in Amsterdam rond de Singelgracht, in Winterswijk, in Breda en Tilburg.

Nijmegen in 1888, plattegrond van de Uitleg van de Stad.

(11)

De Gemeenschap 1920-2019 20

2

In heel Nederland verrezen begin twintigste eeuw sociale-

woningbouwprojecten, ook in Gelderland. Arnhem was vroeg in deze ontwikkeling. In 1910 werd in Arnhem op de Mussen- berg de ‘Mussenbuurt’ opgeleverd, het noordoostelijke deel van de wijk Klarendal.18 Het was een van de eerste com- plexen met woningwetwoningen in Nederland. De Vereniging Volkshuisvesting bouwde hier 115 arbeiderswoningen. De architecten waren de uit Rotterdam afkomstige J.H. de Roos (1875-1942) en W.F. Overeijnder (1875-1941), die vooral be- kend waren vanwege de tuinstadgedachte die zij in hun wo- ningbouwprojecten incorporeerden. De Mussenbuurt werd in Arnhem het Rode Dorp genoemd, naar de rode dakpannen op de huizen. In 1911 bouwden dezelfde architecten voor Volks- huisvesting de Van Verschuerwijk: het Blauwe Dorp.

De Roos en Overeijnder waren eveneens in Sonsbeek- Noord actief, daar bouwden ze in 1915 voor de Arnhemsche Coöperatieve Woningvereeniging De Goede Woningh blokken woningen in Engelse landhuisstijl. De huizen zijn wat groter dan in de Mussenbuurt, maar in de detaillering verwant. De landhuis- of tuinstadstijl heeft overeenkomsten met de bouw die architect Jan Dullaart voor de Nijmeegse Spoorbuurt in gedachten had.

In de uitbreidingswijk Sonsbeek-Noord waren meer cor- poraties actief: Woningvereniging Sonsbeek, Woningbouw- vereeniging De Eenvoud, Coöperatieve Woningbouwvereni- ging De Middenstandswoning en de Woningbouwvereniging voor Ambtenaren. De laatste twee waren voor speciale doel- groepen gedacht: middenstanders en ambtenaren. Bij de Vereniging voor Ambtenaren woonden voornamelijk

onderwijzers en gemeenteambtenaren. Zij kwamen in eerste instantie in aanmerking voor de woningen, later mochten ook anderen lid worden. Dat zullen we ook zien bij de Nijmeegse Spoorbuurt, hoewel hier veel langer (zelfs tot 1979) vastgehouden werd aan het lidmaatschap van de spoorwegvakbond.19

Vroege corporatiebouw en de ontmanteling van Nijmegen

21 Vroege corporatiebouw en de ontmanteling van Nijmegen

Vestingwet en ontmanteling

De Vestingwet van 1874 maakte voor Nijmegen de ontman- teling van de stad mogelijk. Volgens de Vestingwet ‘voldeed het vestingstelsel niet meer voor de landsverdediging’, en bovendien voerde Nederland neutraliteitspolitiek in. Nijme- gen was overvol geworden binnen de omwalling en in veel straten en stegen heersten hygiënische wantoestanden. Te veel mensen leefden te dicht op elkaar. Nijmegen hoorde in 1900 tot de acht grootste steden van Nederland, die razend- snel waren gegroeid in bevolkingsaantal.20 Had Nijmegen in 1870 nog 22.842 inwoners, dertig jaar later was hun aantal bijna verdubbeld naar 42.756.21 Met de ontmanteling van de stad zou er veel verdwijnen: de wallen en stadspoorten maar ook de sloppen. Zo kwam er de noodzakelijke ruimte om uit te breiden. De decennia tussen 1874 en 1910 werden gekenmerkt door grote bedrijvigheid, van zowel afbraak als opbouw.

Vanaf 1880 verrezen de eerste nieuwe huizen, allereerst tussen de oude stad en de singels, en vervolgens langs de singels en daarbuiten. Het halve wagenwiel, dat de Nijmeeg- se binnenstad was, kreeg assen in zuidelijke, oostelijke en westelijke richting. Die assen werden in een snel tempo vol- gebouwd.22 De expansie verliep volgens stedenbouwkundige plannen, maar langs de nieuwe wegen werden wel eerst voor- namelijk huizen voor de rijkeren en meer kapitaalkrachtigen gebouwd.23 Zij die het zich konden permitteren, trokken weg uit de oude binnenstad. Allereerst de gegoede burgers, de middenklasse en beter betaalde arbeiders. De behoeftigen bleven achter.

Er kwam weliswaar langzaam maar zeker wel wat ruimte in die binnenstad maar rond 1900 waren er in Nijmegen nog enorm veel krotten en een- of tweekamerwoningen. Vaak woonden vier mensen in een kamer onder erbarmelijke om- standigheden. Het ging er onhygiënisch aan toe, er was geen riolering, de ‘mestvaalt’ bevond zich niet zelden onder het bed. In 1573 verkrotte woningen zouden 7000 mensen hebben geleefd en in 700 eenkamerwoningen nog eens 2700. Toch bleef ‘Nijmegen woonstad’ genoemd worden, door de ‘pro- jectontwikkelaars’ en ‘het vreemdelingenverkeer’. Het klopte niet! Nijmegen was een woonstad voor de rijken, voor gepen- sioneerden en voor mensen uit de Oost. De stad had veel te weinig geïnvesteerd in industrie, en dus was er nauwelijks werkgelegenheid voor de arbeidersbevolking.24

In 1904 ging de gemeente kwaliteitseisen stellen aan de huisvesting. Dat lukte beter toen in 1906 de Dienst Gemeen- tewerken een afdeling Bouw- en Woningtoezicht kreeg. De ambtenaren handhaafden de regels voor gezonde woningen:

die moesten minimaal 25 m2 zijn en bedsteden en alkoven werden verboden.25 In ditzelfde jaar 1906 werd op initiatief van burgers en industriëlen Woningbouwvereniging Nijmegen opgericht, de allereerste woningbouwvereniging in de stad.

Architect G. Versteeg ontwierp voor de Arnhemse Woningbouwvereni- ging voor Ambtenaren tussen 1922 en 1924 ruim honderd woningen in Sonsbeek-Noord. Aanvankelijk woonden hier vooral onderwijzers en onderwijzeressen.

Al in 1909 vroeg de R.K. Coöperatieve Werkliedenbouwvereniging toe- stemming voor de bouw van 23 volkswoningen tussen de Van ’t Sant- straat en de Daalseweg. Deze foto (uit 1910) is waarschijnlijk gemaakt bij de officiële openingen van de huizen aan de Bergansiusstraat.

(12)

Spoorverbindingen

Nog voordat de vestingstatus was opgeheven, beschikte Nij- megen al over een spoorverbinding. De Nijmeegsche Spoor- weg Maatschappij was in 1863 begonnen met de aanleg van de lijn Nijmegen-Kleve. Die lijn werd gerealiseerd met subsidie van het stadsbestuur en aandelenkapitaal van de Nijmeegse burgerij. Het stationsgebouw lag ongeveer op de plek waar nu De Vereeniging aan het Keizer Karelplein ligt. De lijn was 28 kilometer lang, waarvan 15 kilometer op Nederlands grond- gebied, en liep van station Kleve via het station op het Keizer Karelplein door tot aan de haven. Het stationsgebouw lag buiten de wallen – en binnen het schootsveld – en was daar- om van hout. Mocht het militair gezien nodig zijn dan kon het snel afgebroken worden. Haltes aan de lijn waren: Nijmegen Haven, Nijmegen Stad, Groesbeek, Kranenburg en Kleve.

De opheffing van de vestingstatus in 1874 maakte voor Nijmegen de aansluiting op het Nederlandse spoorwegnet

mogelijk. In 1879 werd de lijn Arnhem-Nijmegen geopend.

De aanleg van de hoge spoordijk door de stad en de twee spoorbruggen werkten vertragend in de realisering van de lijn.

Nog weer later, tussen 1892 en 1894, werd station Nijmegen ontworpen door rijksbouwmeester C.H. Peters in de stijl van de Hollandse neorenaissance. Hier zouden al die toekomstige bewoners van de Spoorbuurt werken.

Vroege Nijmeegse woningbouwprojecten

Op 9 januari 1895 richtten zeventien welgestelde Nijmeegse heren de Stichting Volksbelang op. Hun doel was verbetering van de huisvesting van de arbeidende klasse en van minver- mogenden. Tussen 1895 en 1898 werd in drie fasen een wijkje gerealiseerd met ‘gezonde huisjes’ voor arbeiders. Het ging om de Singendonckstraat (Volksbelang 1), Van Lyndenstraat (Volksbelang 2) en de Vonckstraat (Volksbelang 3) en een stuk van de Groesbeeksedwarsweg. Tot de Tweede Wereldoorlog

Het spoorwegmonument op het Valkhofplein is in 1884 ontworpen door stadsarchitect J.J. Weve, ter gelegenheid van de opening van de spoor- lijn Nijmegen-Kleve in 1865. Pas na de ontmanteling kon Nijmegen aan- gesloten worden op het staatsspoorwegnet naar Arnhem (1879), Den Bosch (1881), Venlo (1883) en verder. (Bron: Van de Sande, Nijmegen.

Geschiedenis van de oudste stad, 184.) Met de ontmanteling verdwenen ook de Nijmeegse stadspoorten. Alleen

de hedendaagse namen herinneren er nog aan. Dit is de buitenzijde van de Molenpoort in 1870.

heetten de straten Volksbelang 1-3, in de oorlog kregen ze de namen Oranjestraat, Blanjestraat, Bleustraat (de NSB-kleu- ren). Na de bevrijding werden de straten eerst weer 1-3 ge- nummerd, en ten slotte kregen ze de huidige namen. In 1995 kocht De Gezonde Woning de Stichting Volksbelang (die later opging in respectievelijk Standvast Wonen en Woonwaarts).

Het ensemble werd in 2006 ingrijpend gerenoveerd. De ‘ver- nieuwbouw’ leverde per bewoner vier keer zoveel ruimte op als voorheen. De unieke voorgevels zijn behouden en daar- mee een van de eerste complexen van sociale woningbouw in Nijmegen. Tussen 1920 en 1925 bouwde Volksbelang ook

‘grotere’ woningen aan de Gregoriusstraat, Daalseweg en Palestrinastraat.

Aan het eind van de negentiende eeuw waren er nog

enkele kleinere woningprojecten in Nijmegen: aan de Groes- beeksedwarsweg, de Daalseweg en het Willemshofje. Het was voor de enorme arme Nijmeegse populatie totaal onvoldoen- de. Ook de hygiëne bleef erbarmelijk. Weliswaar was in 1879 waterleiding aangelegd in de stad, maar lang niet iedereen was erop aangesloten, dat gebeurde pas na 1900. Hetzelfde gold voor riolering: het was een luxe een eigen privaat (een put) te hebben.

In het algemeen waren er twee soorten woningbouwver- enigingen: herenverenigingen, bestuurd door de notabelen en verenigingen die uit de (gegoede) arbeidersklasse zelf voort- kwamen. Zij bouwden voor hun eigen achterban, in het geval van De Gemeenschap voor het spoorwegpersoneel, in het oosten van de stad, op goede, gezonde zandgrond, voor mid- denklassen en betere, lees ‘geschoolde arbeiders’.

Woningvereniging Nijmegen – een herenvereniging – bouwde in 1910 de eerste woningwetwoningen aan de Weurt-

Behalve de trein naar Arnhem reden er in Nijmegen trams naar Neer- bosch, Beek en Berg en Dal. Personeel ‘van de tram’ mocht ook lid worden van De Gemeenschap. Op deze foto uit 1912-1913 is het berg- spoor naar Berg en Dal te zien. De tram bevindt zich juist op het nieuw aangelegde viaduct boven de Van Randwijckweg.

Tussen 1895 en 1898 werd het wijkje Volksbelang gerealiseerd. Dit is de Singendonckstraat 12-18 in september 1988. In de 21ste eeuw zijn de woningen gerenoveerd.

(13)

De Gemeenschap 1920-2019 24

seweg26 en voor de minst draagkrachtigen in de Wolfskuil, het Waterkwartier en het Willemskwartier. Deze huizen lagen dicht bij de fabrieken waar de arbeiders lopend naartoe kon- den.

De eerste vereniging in Nijmegen die uit de arbeiders- klasse zelf voortkwam, was De Gezonde Woning, opgericht in 1911. Bestuurders waren timmerlieden en geschoolde arbei- ders. Het was een ‘rode’ vereniging op katholieke grondslag.

De Gezonde Woning bouwde het Rode Dorp (naar ontwerp van H.M. Zoetmulder) en de Bomenbuurt.

Het was bijzonder dat de verenigingen bestuurd werden door leken. Zoiets belangrijks als de volkswoningbouw werd decennialang overgelaten aan bestuurders, die het met grote liefde en veel inzet deden, naast hun eigenlijke beroep.

Tijdens de Eerste Wereldoorlog werd veel minder ge- bouwd. Ondanks het feit dat Nederland neutraal bleef, was er gebrek aan veel, vooral aan bouwmaterialen. De bouwgron- den werden duurder en de arbeidskosten (de lonen) stegen.

Winstgevend bouwen was tijdens de Eerste Wereldoorlog onmogelijk en de situatie op de woningmarkt verslechterde.

Na de oorlog heerste sociale onrust en woningnood, waardoor veel jonggehuwden noodgedwongen bij hun ouders inwoon- den. De Woningnoodwet van 1918, en de bouw van noodwo- ningen, bracht ook in Nijmegen verlichting. Tussen 1919 en 1921 kreeg vrijwel iedere woningcorporatie die wilde bouwen Rijksgeld om het woningtekort zo snel mogelijk op te lossen.

De Woningwet van 1901 werd aangepast: een arbeiderswo- ning moest vanaf 1919 drie slaapkamers en een woonkamer hebben, en dat op een oppervlakte van minimaal 35 m2. Er kwamen veel nieuwe corporaties en tussen 1921 en 1930 werden in Nijmegen ruim 2700 woningen gebouwd – de helft door de corporaties. Eén van hen was De Gemeenschap.

Woningbouwvereniging Zonnewijk liet architect A.H. van Wamelen in 1920 middenklassenwoningen bouwen in de Indische buurt, aan de Ba- listraat en de Javastraat. M.E. Veugelers deed dat in de jaren 1921-1922 voor Woningbouwvereniging Nijmegen aan het Javaplein, en eveneens aan de Javastraat (bron: Uitterhoeve, 2005, 135). De foto uit het archief van Architectenbureau Veugelers (1887-1989) laat de hoek van het Javaplein in 1921 zien.

25 Vroege corporatiebouw en de ontmanteling van Nijmegen

Station Nijmegen is in gebruik genomen in 1894. Het ontwerp is van rijksbouwmeester C.H. Peters.

(14)

3

Het was 13 augustus 1920 toen De Gemeenschap officieel werd opgericht door L. Kluvers (commies op station Nij- megen) en Jan Dullaart (architect uit Hilversum). Tijdens de oprichtingsbijeenkomst kochten 39 aanwezigen een aandeel van f 25,-. Zij meldden zich aan als lid van De Gemeenschap.

Waarschijnlijk had de oprichting plaats in de wachtkamer voor de derde klasse op het tweede perron, waar later geregeld vergaderd zou worden. De Gemeenschap was immers een vereniging van personeel van de Nederlandsche Spoor- en Tramwegen dat in Nijmegen woonde en de eerste bestuurs- leden waren hoofdconducteur, conducteur of ambtenaar op station Nijmegen.27

Het eerste bestuur

J. Keegstra hoofdconducteur voorzitter L. Kluvers commies station secretaris

A. van Hoorn lid

H. Tobi hoofdconducteur lid B.F. Braster stations ambtenaar lid F.W. Roosenboom commies lid A. v.d. Sanden conducteur lid De eerste Raad van Commissarissen

J. van Hanswijk hoofdconducteur te Nijmegen G.J. Ording commies te Utrecht

Mr. Th. Rijnenberg vertegenwoordiger gemeente Nijmegen

Bijzonder was dat architect Jan Dullaart al bij de oprichtings- vergadering aanwezig was en samen met de secretaris op zoek ging naar een bouwlocatie. Dat terrein werd gevonden – gekocht van de gemeente – tussen de kazernes (in neorenais- sancestijl uit de jaren 1905 en 1906) aan de Groesbeekseweg en de Van ’t Santstraat. Het bestuur informeerde waaraan het spoorwegpersoneel behoefte had en daar hield Dullaart28

Bouwvereniging De Gemeenschap:

oprichting en start

rekening mee toen hij met zijn ontwerp van de Spoorbuurt begon.

De Spoorbuurt lag (en ligt) tussen de Van ’t Santstraat en de Groesbeekseweg aan de ene kant, maar ook aan de overzijde van de Van ’t Santstraat tot aan de Koolemans Beynenstraat en de Daalseweg. Officieel heette de buurt: Van ’t Santbuurt, maar aangezien hier vooral spoorwegmensen woonden, ging de buurt in Nijmegen al snel als Spoorbuurt door het leven.

Dullaart correspondeerde op 15 maart 1921 rechtstreeks met de directeur van Gemeentewerken Nijmegen over de kosten van de bouwgrond (f 2,10 of f 3,75 per m2), de riolering, de afvoer van het regenwater en zelfs de roosters in de goot- stenen. Geadviseerd werd een granieten aanrechtblad met gootsteen uit een stuk, ‘in die gootsteen een looden trechter, waarop vast in den gootsteen een zwaar koperen rooster wordt gesoldeerd en onder de trechter een looden stankaf- sluiter, hetzij fleschmodel of zwanehals’. […] ‘Een rioolplan kan desnoods wel wachten en dat kan U geheel met mij bespre- ken, omdat de straatrioleering toch door gemeentewerken wordt gemaakt en de huisriolering bij onzen dienst thuis- behoort.’ Dullaart informeerde ook wanneer met de bouw gestart kon worden. Helaas bestond er in 1922 ‘nog geen uitzicht op uitvoering van het bouwplan van De Gemeenschap en in de eerste jaren vermoedelijk niet, tenminste niet op den voet der Woningwet met voorschotten en bijdragen.’29

De Gemeenschap had tien procent eigen kapitaal nodig;

de overige negentig procent moest door de gemeente als hy- potheek worden verstrekt, met een garantie van de Spoorweg Maatschappij. Zo begon de Bouwvereniging De Gemeenschap met een startkapitaal van f 975,-. Dat bedrag was dus tijdens de oprichtingsvergadering verkregen door de verkoop van de aandelen van f 25,- aan 39 geïnteresseerden. Zij werden daar- mee lid van Bouwvereniging De Gemeenschap. De Gemeen- schap was nu een vereniging met leden en dat hield verplich-

tingen in, zoals een jaarlijkse ledenvergadering.

De bouw werd gesteund door de Ministeries van Arbeid en van Waterstaat (waar de Spoorwegen onder vielen) en de gemeente Nijmegen. De statuten en het huishoudelijk regle- ment werden goedgekeurd bij Koninklijk Besluit30 van 9 okto- ber 1920, No. 68. ‘Aangegaan voor 29 jaar en laatstelijk goed- gekeurd bij besluit van 22 februari 1949 Staatsblad No. 76.’

Een van de eerste leden was H.A. van Asch, hij had lid- maatschapsnummer 12 en was toegetreden op 13 augustus 1920 als één van die 39 geïnteresseerden. Van Asch was van beroep ‘arbeider, remmer N.S.’ Toen hij lid werd, woonde hij nog aan de Graafscheweg 77, vlak bij het Spoor.

De vereniging diende ‘ter verbetering van de volkshuisves- ting’, en toelating door de Kroon was van belang om geldelijke steun van de overheid te krijgen. ‘De Vereeniging stelt zich uitsluitend ten doel in het belang van de verbetering van de Volkshuisvesting te Nijmegen werkzaam te zijn. Ter bereiking van haar doel streeft zij er naar hygiënisch ingerichte wonin- gen, die voldoen aan de behoefte van een in bescheiden finan- ciële omstandigheden verkerend gezin, te bouwen op gronden die de vereniging in eigendom toebehoren of die zij krachtens het recht van erfpacht of het recht van opstal bezit, teneinde deze voor ten hoogste 25% bij voorkeur aan personen bedoeld in artikel 5 van deze statuten en de overige aan andere in- woners van de gemeente Nijmegen te verhuren…’ En verder:

‘Leden der Vereniging kunnen uitsluitend worden personen te Nijmegen woonachtig, die werkzaam zijn bij de Nederlandse Spoorwegen en als zodanig door dit Lichaam zijn aangesteld, mits zij bekwaam zijn tot het aangaan van overeenkomsten.’

Bekwaam was iemand die meerderjarig was, geen strafblad had en bij volle verstand.

De Londense ambtenaar Ebenezer Howard presenteerde in 1898 het idee van de tuinstad of garden city als hét alterna- tief voor de grote moderne stad. De tuinstad was een combi-

(15)

De Gemeenschap 1920-2019 28

natie van stad en platteland, en bood stadsarchitecten geheel nieuwe perspectieven. Overal in Europa verrezen na 1900 grotere of kleinere tuinsteden of -wijken.31

Jan Dullaart was zeker geïnspireerd door de tuinstadge- dachte, dat is in al zijn ontwerpen te zien. Kenmerkend voor de woningen in de Spoorbuurt is het vele groen rondom, een klein voortuintje en vaak achter het huis wat meer ruimte voor schuurtjes, een werkplaatsje, een kippenhok of een moes- tuin. Licht, lucht en groen waren gezond, eigenlijk kon sinds de invoering van de Woningwet van 1901 niet meer anders gebouwd worden – hoewel dat natuurlijk nog niet overal ge- beurde. De Spoorbuurt heeft een ‘landelijke uitstraling’, door het gebruik van baksteen, pannendaken en de tuintjes. Voor de tussenwoningen waren er paden ‘achterom’. Maar langs de grote doorgaande wegen als de Van ’t Santstraat en de Koole- mans Beynenstraat kwam een meer stedelijke bebouwing met boven- en benedenwoningen.

Van rangeerder Herman Adrianus van Asch zijn veel huurdocumenten bewaard gebleven. Allereerst zijn bewijs van lidmaatschap van de Vereeniging tot Stichting en Exploitatie van een Herstellingsoord voor Spoorwegpersoneel uit 1921. Vervolgens een huurcontract voor Sweelinckstraat nr. 9 uit 1923 en voorts het bewijs dat de huur voor dit huis in 1924 en 1950 ontvangen is.

29 Bouwvereniging De Gemeenschap: oprichting en start

Architect Jan Dullaart (1891-1957)

Jan Dullaart (Linschoten 1891-Hilversum 1957) was als architect vooral bekend van zijn herenhuizen en landhuizen in Hilversum en omgeving. Hij hield kantoor in Hilversum, en omdat de za- ken zo voorspoedig gingen, voor de oorlog ook al in Heerlen.

Welgestelde burgers gaven hem opdracht een villa te ontwer- pen. Dullaart combineerde de Engelse landschapsstijl met de architectuur van de Amsterdamse School, die bedoeld was als kwaliteitsarchitectuur voor (volks)woningbouw. In die combina- tie ontwierp hij ook de huizen in het zuidelijk deel van de Spoor- buurt. Die huizen lijken wel kleinere versies van de villa’s en grotere stadshuizen die Dullaart ontwierp. Dullaart legde met de eerste 158 woningen (het totaal van de eerste en de tweede bouwgroep) de basis voor de tuinstadwijk in Nijmegen-Oost.

Van Dullaart is veel correspondentie bewaard gebleven, waar- door het bouwproces van de eerste twee bouwgroepen goed te volgen is. Hij ontwierp de eenvoudige woningen, zonder topgevels, maar met dakkapellen voor het licht op de boven- verdieping. Bijzonder was dat iedere woning een ruime pro- Bestek en voorwaarden voor het maken van 53 woningen op een terrein

aan de Van ’t Santstraat. Onder leiding van architect Jan Dullaart, 14 juli 1924.

Een ontwerp voor een uniform kippenhok.

Luchtfoto uit 1951 van de Krayenhoffkazerne; linksboven is een stukje van de Spoorbuurt zichtbaar.

(16)

visiekast kreeg. Over spouwmuren had hij een duidelijke me- ning: ‘Spouwmuren zijn m.i. voor arbeiderswoningen niet toe- laatbaar echter aan de regenzijde feitelijk verplichtend, zoodat alleen aan de regenzijde spouwmuren worden gemaakt, dit wordt bij het bestek voorgeschreven dus is op de teekening niet wel aan te geven.’2 En dus kwamen er wel degelijk spouw- muren aan de regenzijde.

Tuintjes, een centraal plein met een poortwoning en traditionele archi- tectuur zijn kenmerkend voor de tuinstad. Architect Jan Dullaart liet zich door de tuinstadgedachte en door de architectuur van de Amster- damse School inspireren.

Het poortgebouw tussen de Valeriusstraat en de Van ’t Santstraat is een opvallend architectonisch element. Poortgebou- wen waren een onderdeel van de sociale woningbouw in het interbellum. Zo’n poort werd aangelegd omdat een straat anders te lang en te saai zou worden. Maar vaak had de poort ook een andere bedoeling: de mogelijkheid van controle op de bewoners.

Dit gold bijvoorbeeld ook voor poortgebou- wen in de wijk Geitenkamp in Arnhem.

hadden een inhoud van 300 m3, de andere woningen varieer- den tussen de 181 m3 en 298 m3.

De gemeente vond 171 woningen veel te veel. Daarom werden het er 158: het totaal van de eerste (85 woningen) en de tweede (73 woningen) bouwgroep.33 Dullaart tekende zeven woningtypen (negentien bouwblokken van twee tot tien wo- ningen), met een variabele huurprijs, afhankelijk van de groot- te (van ƒ 180,- tot ƒ 400,- per jaar).34 De bouw werd openbaar aanbesteed op donderdag 22 februari 1923 in het Clublokaal van Café Meurs in de Lange Nieuwstraat. Aannemer Van Drenth en Westreenen uit Beesd won de aanbesteding.

Dullaart rapporteerde wekelijks over de vorderingen en de problemen. Zo was het lastig te funderen op de zandgrond en ondervond de bouw hinder van de overvloedige regen. In de hoogtijweken tot de zomer waren er 46 werklieden (26 uit Nij-

megen en 20 van elders) aan het werk; na de zomer werden het er meer, tot 93 aan het eind van de zomer. Het zijn mooie be- schrijvingen, die veel zeggen over de woningbouw in Nijmegen in het eerste kwart van de twintigste eeuw. En ze vertellen over de Nijmeegse onderaannemers uit die tijd. De fa. G.W. Engels

& Zonen (Groesbeeksedwarsweg 99, Nijmegen) verzorgde de schilder-, glas- en behangwerken. De elektrische lichtinstallatie werd aangelegd door L. Beukering & Co. uit Nijmegen en de gasleidingen door de Fa. Bosch uit Nijmegen. Hub Bosch uit de Derde Walstraat 52 zorgde voor de loodgieterswerkzaamheden, en de fa. H.J. Wijer en Co. betegelde de schouwtjes in de wo- ningen. Closetstellen werden geleverd door de fa. Robbert Kalf

& Co. Dit bedrijf deed een aanbieding voor ‘een vuurkleipot, uitwendig grijs-wit en van binnen wit-verglaasd met vuurklei syphon, inwendig wijd circa 15 cm. en met een naturel gepoli-

Van het vierde Nijmeegse Badhuis aan de Daalseweg maakte iedereen gebruik die thuis nog niet over badgelegenheid beschikte; de foto is van rond 1930. Het Badhuis was een ontwerp van de dienst Gemeentewer- ken en is op 7 juli 1928 geopend.

Tot de eerste bouwgroep hoorde de bebouwing aan de Valeriusstraat en de Sweelinckstraat.

De eerste bouwgroep van 85 woningen

Het bestuur had eerst geïnformeerd aan wat voor soort wo- ning het spoorwegpersoneel behoefte had, en daarna dienden voorzitter Keegstra en secretaris Kluvers een verzoek in om Rijkspremie voor de bouw van 171 kleine woningen (dertig middenstandswoningen, 139 arbeiderswoningen en twee poortwoningen). In hun aanvraag van maart 1922 gingen ze uit van woningen in verschillende formaten. De poortwoningen

(17)

De Gemeenschap 1920-2019 32

toerde beukenhouten Ereka zitting met 2 doorloopende ver- sterkingsbouten, per compleet stel voor ƒ 17,65.’

De bouw die op 29 maart 1923 begonnen was, verliep zo voorspoedig dat de eerste vijftig woningen al in december 1923 betrokken konden worden. De woningen waren voor toenmalige begrippen riant. Kalkzandsteen van ‘eerste kwa- liteit’ van de fabriek ‘Graaf Lodewijk’ uit Mook werd gebruikt voor de kelder- en binnenmuren. In de voorkamers stond een kolenkachel. Riolering, waterleiding en elektriciteit waren al direct bij de bouw aangelegd. Veel bewoners hadden al vroeg in de jaren twintig een radio. Ze spanden stalen draden tussen de schoorstenen voor de ‘ontvangst’. Echte antennes waren er nog niet.

Het keukentje was bewust zo klein gehouden dat de bewoners er niet konden eten en wel gedwongen waren de eettafel in de woonkamer te zetten. Er was aanvankelijk geen badgelegenheid, maar het badhuis was om de hoek aan de Daalseweg.35 De huizen hadden voortuintjes en de straatna- men verwezen – heel sjiek – naar Nederlandse componisten:

Valerius, Sweelinck, Obrecht. De huren waren wel relatief

‘hoog’, de spoormensen betaalden tussen de ƒ 3,15 en ƒ 6,10 per week; de meeste woningen werden voor ƒ 5,20 verhuurd.

Ze waren dan ook duidelijk voor de ‘arbeiderselite’ bedoeld.

De wijk was met nadruk geen volkswijk! Conducteurs en an- dere spoorwegmedewerkers die op de huurlijsten stonden ingeschreven, kwamen voor een woning in aanmerking.

De financiering van de eerste 85 Gemeenschap-woningen pakte goed uit. De totale kostenraming was ƒ 255.660,71, maar de werkelijke kosten waren ƒ 4397,39 lager. Hiervan werd nog een bedrag van ƒ 2209,50 gebruikt voor verbetering van de ‘erfafscheidingen’, de tuinhekken en de tegelstoepen.

Later moesten alleen nog gasmeterkastjes geplaatst worden.

Eerste bouwgroep (1923): 85 woningen aan de

Obrechtstraat, 1-25 en 2-38; Verhulststraat 1-15 en 2-16;

Sweelinckstraat 1-13 en 2-14; Richard Holstraat 2-14; Vale- riusstraat 4-14; Van ’t Santstraat 2-10 en 34-42

Tweede bouwgroep (1925): 73 woningen aan de Van ’t Santstraat 46-54; Diepenbrockstraat 4-30 en 3-33; Swee- linckstraat 15-29 en 16-46; Richard Holstraat 1-13; Valeri- usstraat 2 en 3-13

Derde bouwgroep (1927): 98 woningen en 1 winkel aan de Van ’t Santstraat 3-95 en 1 (winkel); Verdistraat 3-17 en 2-4; Palestrinastraat 3-47; Koolemans Beynenstraat 69- 105

Vierde bouwgroep (1928): 49 woningen en 1 winkel aan de Diepenbrockstraat 2; Van ’t Santstraat 60-98 en 86 (win- kel); Koolemans Beynenstraat 45-67; Palestrinastraat 28- 42; Gregoriusstraat 15-29

Vijfde bouwgroep (1929): 54 woningen aan de Daalseweg 263-310; Koolemans Beynenstraat 3-43; Gregoriusstraat 2-20 en 10 (kantoor)

Zesde bouwgroep (1930): 141 woningen aan de Van ’t Santstraat 100-182; Willem Heydtstraat 1-21 en 2-22; Wa- genaarstraat 1-41 en 2-24; Sweelinckstraat 31-59 en 48- 76; Dunklerstraat 7-33

Een blok woningen aan de even zijde van de Van ’t Santstraat, gezien in de richting van de Koolemans Beynenstraat, 1935-1936.

33 Bouwvereniging De Gemeenschap: oprichting en start

De Nijmeegse Nederlandse componistenbuurt36 Ik zou de straatnamen in de Spoorbuurt niet direct met componisten associëren, zij waren toch eerder de naam- gevers van sjiekere buurten. Het is interessant te weten dat niet in eerste instantie voor componistennamen is ge- kozen. Allereerst werden Nederlandse provincies voorge- steld, daarna vissen en tot slot koos de straatnamencom- missie voor Nederlandse componisten. De eerste straten veranderden dus twee keer van naam, toen eenmaal voor de componisten was gekozen, bleef men consequent.

Zo heette de Diepenbrockstraat achtereenvolgens Overijselschestraat en Bliekstraat. De Dunklerstraat:

Drentschestraat en Karperstraat. De Obrechtstraat:

Zeeuwschestraat en Zeeltstraat. De Richard Holstraat:

Limburgschestraat en Snoekstraat. De Sweelinckstraat:

Hollandschestraat en Zalmstraat. De Valeriusstraat:

Utrechtschestraat en Voornstraat en de Verhulststraat:

Brabantschestraat en Palingstraat.

De Gregoriusstraat, Wagenaarstraat en Willem Heijdtstraat heetten direct zo, toen was de bouw al verder gevorderd.

De tweede bouwgroep van 73 woningen

Op maandag 26 mei 1924 werd de tweede bouwgroep aanbe- steed, opnieuw in het Clublokaal van Café Meurs. Het ging nu om 53 (plus 20) kleine woningen. Dullaart was weer de archi- tect en de aannemer dit keer E.J. van Creij uit Rosmalen. Het liep allemaal iets minder voorspoedig, maar de eerste huizen konden toch al op 1 april 1925 worden bewoond.

Wat was het verschil met de eerste bouwgroep? De in- specteur van Bouw- en Woningtoezicht (dhr. H. Rauch) had nogal wat commentaar op het bestek en de tekeningen van Dullaart. Dullaart moest aanpassingen maken en ‘bezuinigen’.

Dat deed hij door de hekjes naast de stoepen te laten verval- len, schuttingen in plaats van tuinmuren te plaatsen, licht- punten in de bergplaats weg te laten, en zo’n twintig andere vereenvoudigingen. Hij bespaarde zo f 9435,-.

Dullaart rapporteerde ook nu weer heel regelmatig over de vorderingen aan en problemen met de bouw van de wo- ningen aan de Diepenbrockstraat, Sweelinckstraat, Valeri- usstraat en de Richard Holstraat. Gedurende het werk bleek dat de aannemer steevast ruim over de geraamde kosten heenging, onder meer doordat de leveranties van derden di- rect voldaan moesten worden. Dullaart deed een goed woord voor de aannemer bij het bestuur van De Gemeenschap: Creij werkte immers ‘met bekwamen spoed en zijn werk liet niets te wenschen over’. Maar helaas kwamen de aannemer, de inspecteur van Bouw- en Woningtoezicht, De Gemeenschap en de architect er niet uit. De aannemer was vooral verbol- gen omdat de afgesproken termijnen niet werden betaald.

Dullaart was beledigd omdat De Gemeenschap direct met de aannemer contact opnam en niet in eerste instantie met hem.

Op een gegeven moment waren de meeste grieven wel weer

Schilders aan het werk in de Wagenaarstraat (1935-1938), gezien vanuit de Richard Holstraat.

(18)

weggeruimd, maar, zo schreef Dullaart op 5 maart 1925: ‘Een der allergrootste grieven was dat een der bestuursleden in de nieuwe woningen type 1 komt te wonen welke daarvoor gaar- ne zelf het behang had uitgezocht. Dit is alsnog geschied.’

Op 17 april 1925 schreef Dullaart aan Rauch: ‘De aanne- mer […] is momenteel weer bezig om langs den weg van drij- ven zijn zin gedaan te krijgen.’ Creij volgde de wenken van Dul- laart niet op. Hij weigerde schuurtjes te verzetten die hij op andermans grondgebied had gebouwd, maakte eigenmachtig aanpassingen in het bestek en negeerde bevelen. Dullaart voelde zich verantwoordelijk en zorgde zelf dat de schuurtjes binnen de rooilijn kwamen.

Het schijnt dat ook tussen bestuur en Dullaart onenig- heid was ontstaan. Het conflict met de aannemer was mede een oorzaak. Nog maanden na de oplevering van de woningen was er gedoe over deuren die niet in orde waren – ze waren gekrompen, wat betekende dat de deuren, maar ook raam- kozijnen verzakten. Herstelling was niet mogelijk en Dullaart werd gevraagd te zorgen voor geheel nieuwe deuren.37 De

aannemer stelde grenenhout voor in plaats van vurenhout…

Het werd een eindeloze correspondentie, vele verwijten en brieven gingen over en weer. Dullaart deed steeds correct verslag aan directeur Rauch van Bouw- en Woningtoezicht.

Het liep behoorlijk uit de hand toen de architect in septem- ber 1925 een deurwaarder op de aannemer af stuurde en vervolgens alle partijen via advocaten met elkaar gingen cor- responderen. In november 1925 werden de deuren nog eens opgemeten en ‘pas gemaakt’ door timmerfabriek Padox. De advocaten mr. Ph.J. van Vliet en mr. O Schreuder nodigden de aannemer, de architect en het bestuur uit voor een ‘conferen- tie’, waar Dullaart vier pagina’s gebreken door de aannemer presenteerde.

Hoe het ook zij: vuren of grenen deuren, geruzie over be- dragen van enkele honderden guldens, de sfeer was niet meer werkbaar en het bestuur bedankte Dullaart en ging voor de volgende vier bouwgroepen met de Nijmeegse architect L.P.

Staal in zee. Dullaart echter, ging hoe dan ook de geschiedenis in als dé architect van de Spoorbuurt!

Op de hoek van de Diepenbrockstraat en de Sweelinckstraat.

De derde bouwgroep van 98 woningen en 1 winkel van architect L.P. Staal (1877-1949)

Bestek en voorwaarden (derde bouwgroep), waarnaar de Woningbouwvereeniging De Gemeenschap te Nijmegen zal doen aanbesteden:

‘Het bouwen van 33 eengezinswoningen, 22 benedenwonin- gen, 43 bovenwoningen en één winkel, benevens magazijn en schuurtjes, op terreinen gelegen aan de Van ’t Santstraat en omgeving in de Gemeente Nijmegen.

Besteding: Vrijdag 10 september 1926, des middags 12 uur, in de Lunchroom “Keizer Karel” op het Valkhof te Nijmegen.

Het project staat onder de leiding van de architect L.P. Staal.’

Architect L.P. Staal (1877-1949) ontwierp de derde en volgen- de bouwgroepen. Hij werkte in de stijl van het ontwerp van Dullaart. In 1926 kreeg De Gemeenschap goedkeuring om 98 woningen en één winkel (met woning) te bouwen (de derde

bouwgroep). De gemeente verkocht de grond en voor de to- tale bouwkosten ging De Gemeenschap een lening met een looptijd van vijftig jaar van f 230.500,- aan bij de Rijksverzeke- ringsbank in Amsterdam. De woninghuur werd gemiddeld f 5,- per week. Deze huur leverde een bedrag van f 25.480,- per jaar op. In een kleine tien jaar tijd was de investering terug- verdiend. Al moest natuurlijk rekening gehouden worden met onderhoudskosten en te betalen salarissen. Er werden boven- woningen en eengezinswoningen gebouwd. Op 23 november 1927 meldde de directeur van Bouw- en Woningtoezicht dat alle woningen van de derde bouwgroep gereed en zelfs al bewoond waren. Door het slechte weer was het buitenschil- derwerk nog niet helemaal af, maar desalniettemin waren de nieuwe bewoners bijzonder tevreden met hun huizen.

De vierde bouwgroep van 49 woningen en 1 winkel Al een jaar later, om precies te zijn op 3 augustus 1927 ver- kocht de gemeente Nijmegen opnieuw bouwterrein van 5244 m2 aan de Van ’t Santstraat, de Koolemans Beynenstraat, de Palestrinastraat en de Gregoriusstraat. Het bestuur kreeg dagelijks woningaanvragen en stond dus achter verdere uit- breiding van het woningtotaal met 49 woningen en opnieuw één winkel op dit terrein. Het ging nu om zestien eengezins- woningen, zeven grote en drie kleine benedenwoningen, 22 bovenwoningen en een winkel met woning en schuur. De huur bedroeg tussen de ƒ 5,- en ƒ 6,25 per week. Nadat Gedepu- teerde Staten het plan hadden goedgekeurd werd de aanbe- steding gehouden op dinsdag 30 augustus 1927 in lunchroom Keizer Karel aan het Valkhof nr. 7. Als laagsten uit de aanbe- steding kwamen de aannemers J.J.C. Fest en J. Fest uit Nijmegen (ƒ 146.714,-).

In oktober 1927 begon de bouw van de vierde bouwgroep.

Het ging allemaal voorspoedig en Staal rapporteerde regel- Uit het bestek voor de aanbesteding van de derde bouwgroep.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Dingen waar men vaak niet bij stil staat, maar die zo belangrijk zijn voor kinderen en jongeren om aan de slag te kunnen gaan met de rugzak die ze dagelijks moeten dragen..

In te stemmen met aanpassing van het Wmo-toezicht op maatwerk- en algemene voorzieningen in Gelderland-Zuid en Mook en Middelaar en daarbij een keuze te maken tussen scenario 1, 2

Om Remco en Sigrid en hun team zo goed mogelijk te helpen bij de nasleep van deze vreselijke gebeurtenis, hebben wij als gemeente besloten om 1 contactpersoon voor hen aan te

Ten eerste stelt het college dat contracten waarin geen social return wordt toegepast, niet worden opgenomen in het registratiesysteem van het WSPR en dat het.. inkoopvolume in

Onder deze vervorming moet worden verstaan het niet geheel strak onder profiel liggen van delen van de glooiing na het optreden van de 1 : 4000 belasting, zonder dat gaten

Met de Rondhoutveiling krijgt veel hout een tweede leven, de eigenaar krijgt er een goede prijs voor en de koper heeft de keuze uit prachtige kavels voor allerlei bestemmingen..

Volgens aartsbisschop Jozef De Kesel zouden ziekenhuizen abortus of euthanasie moeten kunnen weigeren.. Maar schreeuwen politici dat zoiets in strijd is met de wet, dan

Huidige invulling heeft potentie en past binnen huidig bestemmingsplan Voorzijde PBH. Overeenstemming over indicatief