• No results found

De Gemeenschap tijdens de oorlog

In document De Gemeenschap (pagina 24-28)

onderhoud van de huizen – verf, behang, glas etc. – werd al snel schaars, duurder en bovendien van veel mindere kwali-teit. Later in de oorlog was nauwelijks nog bouwmateriaal te krijgen. Alles werd gevorderd door de bezetter, voor de ‘ver-dediging’. Toch bleef onderhoud de hele oorlog nodig. In de strenge winter van 1940-1941 bevroren veel waterleidingen en afvoerleidingen, en die moesten wel gerepareerd.

Het aantal verhuizingen in 1940 was extreem laag. Slechts 27 huurders verhuisden; waarschijnlijk durfde vrijwel niemand zo’n stap aan vanwege de oorlogsomstandigheden. Leegge-komen woningen werden op last van het Departement van Binnenlandse Zaken gevorderd voor Rotterdamse evacués, die door de bombardementen op hun stad dakloos waren gewor-den. Overwogen is nog om bomvrije schuilkelders te bouwen, maar de gemeente zag daar vanwege de kosten toch van af.

Secretaris B. van Herwaarden eindigde het jaarverslag over het eerste oorlogsjaar met de woorden ‘Mogen wij de innige hoop uitspreken, dat de oorlogsgruwel spoedig tot het verle-den moge behooren.’

De oorlogsjaren 1941, 1942 en 1943

Dat was helaas niet zo… want het jaar 1941 werd beheerst door ‘den alle welvaart wegvagenden oorlog’. Zo stond in het jaarverslag. De Gemeenschap moest zich aan veel voorschrif-ten, besluiten en maatregelen van de bezetter aanpassen.

Van normaal onderhoud was geen sprake meer, maar gelukkig waren de woningen goed onderhouden. Aan de bewoners werd gevraagd zo zorgvuldig mogelijk met hun huizen om te gaan. Een jaar later, in 1942, gaf de ‘betrokken instantie’ [lees:

de bezetter] toch toestemming om het buitenschilderwerk te mogen uitvoeren. Ondanks dat was in de loop van de oorlog wel te zien dat minder onderhoud gepleegd werd…

Nieuwbouw was vanwege gebrek aan bouwmateriaal helemaal onmogelijk. De woningnood nam toe, vooral ook door de vestiging (verplichte inkwartiering of inwoning) van

gezinnen uit het westen van het land. In 1942 kwam een groot aantal gezinnen uit Den Haag. Hun huizen waren afgebroken omdat in 1942 de bouw van de Atlantikwall was begonnen.

Noodgedwongen moest nu worden afgestapt van de regel dat leden voorrang kregen bij de woningverdeling boven niet-le-den. Gezinnen die absoluut geen woning hadden, kwamen als eerste in aanmerking. Dat gold ook voor spoorwegpersoneel dat van elders naar Nijmegen werd overgeplaatst. Zij kregen, mits ze zich als lid opgaven, wel met voorrang een woning.

Veel besturen van Woningbouwverenigingen keken al uit naar geschikte terreinen om direct na de oorlog de woningnood te kunnen oplossen – zo ook De Gemeenschap. Het bestuur ervoer een groeiende onmacht ‘om te kunnen voldoen aan de eischen die een goede volkshuisvesting aan onze Vereeniging stelt’.

In 1941 waren er slechts achttien verhuizingen en één opzegging vanwege een uit de hand gelopen burenruzie. Een jaar later, in 1942 verhuisden nog maar negen gezinnen. Bur-gemeester mr. P.I.J.M. van der Velden kondigde op 15 decem-ber 1942 een verbod op vestiging of verhuizing af (behalve dan door Rijksduitsers). Iedereen moest blijven wonen waar hij op dat ogenblik verbleef. Alleen door overlijden konden er woningen vrijkomen, die wel ogenblikkelijk ter beschikking van de gemeente moesten komen. De inschrijving in de registers bleef gesloten. Wat dat betreft – iedereen bleef zitten – had de secretaris weinig te doen.

Het Nijmeegse stationsemplacement met op de achtergrond het bij de bevrijding grotendeels verwoeste stationsgebouw. De Gemeenschap verhuurde als geste haar kantoor aan de NS voor f 75,- per maand.

De Gemeenschap 1920-2019 48

De familie Geldhof

De familie Geldhof is een echte Gemeenschap-familie.

In september 2019 sprak ik Marja Geldhof. Haar vader woonde met zijn ouders aan de Verdistraat 7; haar moe-der en grootoumoe-ders sinds februari 1941 aan de Willem Heijdtstraat 8. Het was een jeugdliefde en een buurtliefde tussen haar ouders. Ze zijn op 5 mei 1945 getrouwd in de Christus Koningkerk aan de Dommer van Poldersveldtweg.

Bij gebrek aan bloemen, zo direct na de oorlog, was er een bruidsboeketje van lelietjes van dalen.

Opa A. Geldhof was stationschef in Nijmegen en voor-zitter van De Gemeenschap tussen 1941 en 1961. Marja’s ouders trokken na hun huwelijk bij de grootouders in aan de Willem Heijdtstraat en verhuisden daarna uit Nijmegen.

Toen Marja in Nijmegen ging studeren, kwam ze terug.

Haar opa was nog steeds erevoorzitter. Ze schreef zich in bij De Gemeenschap en kreeg in 1983 een bovenwoning aan de Van ’t Santstraat nr. 71. De huizen waren koud en slecht geïsoleerd. Er was alleen enkel glas, verwarmd werd met gaskachels en er was nog geen telefoonaansluiting. De douche was in een voormalige bezemkast op de overloop.

Toch bleef iedereen er lang wonen omdat het zo’n prettige buurt was.

In de Willem Heijdtstraat, februari tot mei 1941.

49 De Gemeenschap tijdens de oorlog

Het vergissingsbombardement

‘Op 22 februari 1944 werd een deel van onze stad gebombar-deerd, waarbij zeer vele gezinnen dakloos werden. De gehele binnenstad, het voornaamste handelscentrum, werd hierbij verwoest.’ Zo verwoordde het bestuur het grote geallieerde bombardement op klaarlichte dag. Het hele stadscentrum werd verwoest en er waren honderden slachtoffers waaronder veel kinderen.

Alle woningbouwverenigingen werden op het stadhuis ontboden. Zij kregen de opdracht een aantal woningen te ontruimen om de dakloze gezinnen onder te brengen. De Ge-meenschap moest vijf woningen ontruimen. Uiteraard ging ze akkoord, maar enige ergernis ontstond toen bleek dat de gemeente achter de rug van het bestuur om zelf informatie inwon bij huurders, inwoning regelde of woningen vorderde.

De Gemeenschap wilde weten wat er in de eigen woningen gebeurde. Het bestuur bracht dat standpunt over aan de ge-delegeerde van de gemeente, de NSB’er W. Takes. Wanneer de gemeente zo door ging, dan kon het bestuur de verant-woordelijkheid voor de bewoning niet meer dragen. Ook ande-re woningbouwveande-renigingen waande-ren deze mening toegedaan.

Het had resultaat: ‘Ofschoon de NSB-burgemeester [M. van Lokhorst] zich het recht van woningvordering voorbehield, werd medegedeeld dat de besturen van de Woningbouwver-eenigingen zouden worden ingeschakeld.’

De bevrijding

Bij de bevrijding van Nijmegen op 17 en 18 september 1944 werden verschillende Gemeenschap-bewoners gedood of gewond. Na de bevrijding bleef Nijmegen nog zes maanden frontstad, en werd er meer schade gemeld dan in de eerste vier oorlogsjaren (op het bombardement van 22 februari 1944 na). ‘Onder hevig en voortdurend granaatvuur, vielen onder onze huurders slachtoffers.’ Een groot deel van de bewoners van de Spoorbuurt kon gelukkig schuilen in schuilkelders op

Verwoeste panden in Nijmegen-Oost (in de richting van de Barbarossastraat) als gevolg van de bevrijdingsstrijd in september 1944, en puinruimen in de binnenstad na de bevrijding.

het kazerneterrein. Vooral tussen 18 september 1944 en mei 1945 was het woningbestand beschadigd door ‘granaatinslag en verdere oorlogshandelingen’. Uiteindelijk werden veertien woningen door granaatvuur totaal onbewoonbaar; vijftien kregen belangrijke schade en nog eens vijftig woningen waren licht beschadigd. Al met al viel het nog mee…

Direct na de bevrijding van de stad kreeg het bestuur de opdracht van het Bureau Huisvesting om woningen van ge-vluchte of gevangen genomen NSB’ers en Rijksduitsers met het achtergelaten meubilair ter beschikking te stellen aan door oorlogsgeweld getroffen gezinnen. Zo kregen daklozen direct weer een andere woning. In de hele stad heerste wo-ningnood, duizenden Nijmegenaars waren dakloos geworden en woonden onder erbarmelijke omstandigheden in kelders.

Zij moesten gaan inwonen bij hen soms onbekende gezinnen.

Al die dubbele bewoning zorgde voor ernstige slijtage aan het

woningbestand. Door de ‘vreemde’ gezinnen kon ‘het goede peil van onze bewoners waarop wij in het verleden terecht konden bogen, zoodoende niet in alle opzichten gehandhaafd worden’. Maar gelukkig doen de ‘goede Nederlandsche huis-moeders wat zij kunnen’. Deze toch enigszins bevoogdende opmerkingen zeggen wat over de vooroorlogse betrokkenheid van het Gemeenschap-bestuur. Die houding zou tot ver in de jaren zeventig blijven bestaan.

De materiële schade voor De Gemeenschap bedroeg ƒ 130.400,-. In de loop van 1945 werden zeven woningen weer bewoonbaar gemaakt: Van ’t Santstraat 75, Koolemans Beynenstraat 15, Willem Heydtstraat 19, Wagenaarstraat 22, Sweelinckstraat 51, 53 en 76. Vervolgens konden de wat min-der zwaar beschadigde panden waterdicht gemaakt worden;

schoorstenen, ramen en buitendeuren met kozijnen werden vernieuwd of hersteld: Sweelinckstraat 11, 40; Verhulststraat

Bewoners van de Spoorbuurt met een Canadese Jeep in 1946.

12, 14, 16; Diepenbrockstraat 2, 4, 17; Van ’t Santstraat 11, 73, 96; Willem Heydtstraat 6, 12, 14; Palestrinastraat 3, 5, 7, 37;

Daalscheweg 310, Gregoriusstraat 2, 10; Wagenaarstraat 7, 9;

Koolemans Beynenstraat 69 en 75. Van alle woningen aan de Duncklerstraat waren door het op het Molenveld opgeslagen en ontplofte zware geschut de dakpannen weggeslagen. Deze woningen en die aan de Sweelinckstraat kregen allemaal nieu-we pannen. Begin 1947 was het hele woningbestand in ieder geval weer ‘glasdicht en bewoonbaar’.

Sinds 1943 werden de kas en de boeken van de pen-ningmeester gecontroleerd door de NSB’er W. Takes, ‘wiens zielige figuur we zoo spoedig mogelijk wenschen te vergeten’.

Het bestuur probeerde Takes zo min mogelijk te ontmoeten.

‘Daarom werden onze wekelijksche zittingen tot Bestuursver-gaderingen verheven. Hierdoor konden wij voorkomen, dat wij Takes meer dan een keer behoefden te ontvangen. Deze

had er geen erg in, dat wij hem bij den neus namen en … nu is hij gelukkig weg.’ Op 21 december 1944 werd A.Th Reijnen, die twee jaar was ondergedoken, volledig in zijn functie bij de gemeente hersteld. Hij zou nog tot zijn overlijden in 1959 de Gemeenschap-boekhouding controleren (in totaal 27 jaar).

De financiële situatie van de woningcorporaties in de re-gio was deplorabel. De Nationale Woningraad nam de zorgen zeer serieus. De woningbouwverenigingen zouden immers een belangrijke rol moeten spelen in de wederopbouw van Ne-derland. Maar hoe moest dat met de schaarste aan bouwma-terialen en de geringe vervoersmogelijkheden? Gelukkig gold voor De Gemeenschap dat het vaste personeel, de opzichter en de timmerman-huurincasseerder ‘evenals voorheen een toonbeeld van plichtsbetrachting en ijver waren’.

De voorzijde van het verwoeste stations-gebouw, september 1944.

De Gemeenschap 1920-2019 52

De balans in de stad

Na 1945 was er landelijk een enorm woningtekort, door de verwoesting als gevolg van de oorlogshandelingen, maar ook door de opgelopen bouwachterstand van zeker 160.000 wo-ningen. Tussen de 250.000 en 400.000 woningen waren no-dig. Minister J.A. Ringers van Openbare Werken en Wederop-bouw stelde een College van Algemene Commissarissen voor de Wederopbouw aan.45 Dit bleef tot eind 1947 werkzaam. Het College had grote macht, zonder zijn toestemming ‘mocht er niets’. Het Ministerie van Wederopbouw en Volkshuisvesting had bepaald dat huisvesting een grondrecht was en bestrij-ding van de woningnood stond bovenaan de politieke agenda.

Dat waren mooie woorden.

Na de oorlog maakte ook Nijmegen de balans op. Er wa-ren tweeduizend doden, vele duizenden daklozen, tien procent van de woningen in de stad was verwoest en twaalf procent was rijp voor de sloop. Vergeleken met deze aantallen viel de situatie bij De Gemeenschap nog mee. De woningnood in de stad zou vele jaren blijven bestaan, door tekorten aan geld, bouwmateriaal en vakmensen. En ook doordat in de wederop-bouw van Nederland voorrang werd verleend aan de industrie, de agrarische sector en de infrastructuur. Het beleid was dat eerst de economie weer op gang moest komen voordat er gebouwd werd. Natuurlijk was wel voorzien in noodwoningen, noodscholen en noodwinkels. Al van 13 april 1945 dateert een plan van de gemeente om duizend noodwoningen in de stad te bouwen, ook in het rayon van De Gemeenschap. Het be-stuur was ertoe bereid, maar hoorde vervolgens niets meer.

Op 29 januari 1947 werd in Nijmegen een congres over de wederopbouw georganiseerd. Kritiek op het centralisa-tiebeleid van de overheid overheerste. De Minister van We-deropbouw had veel te veel naar zich toe getrokken en de gemeenten waren opgelucht dat ze nu meer vrijheid kregen.

Er kwam een Provinciaal Bureau van de Wederopbouw dat

Van 1 februari 1952 dateert het plan voor de herbouw van het stads-centrum van Nijmegen. Het werd goedgekeurd door de Ministeries van

Financiën en Wederopbouw. Op de foto is de wederopbouw van de Broerstraatkerk begin jaren vijftig in volle gang.

53 De Gemeenschap tijdens de oorlog

samen met de Gelderse Directie van de Volkshuisvesting in de nieuwe Directie van de Wederopbouw en de Volkshuisvesting in Gelderland zitting nam.46 Nijmegen kreeg een plaatselijk bouwbureau. De wederopbouwplannen van de stad werden in 1947 goedgekeurd maar vergunning voor de bouw werd pas in 1950 afgegeven.47

Het wederopbouwplan voor Nijmegen, naar ontwerp van ir. B. Fokkinga, begon daadwerkelijk in 1950. Woningbouw kwam langzaam maar zeker op gang. Voorlopig zat er voor velen niets anders op dan genoegen te nemen met inwoning of samenwoning. Bij inwoning werd een woning door twee gezinnen gebruikt (of door ouders met inwonende kinderen).

Dit bracht architecten op het idee van de duplexwoning: een gesplitste woning, die op een later moment weer tot één wooneenheid gemaakt kon worden. Door de woningnood neigde men steeds meer naar ‘hoogbouw’. Waarschijnlijk is de duplexwoning inspiratie geweest voor de vroegste galerij- en portiekflats zoals die in Hengstdal zouden verschijnen.

6

Om de woningnood in Nederland tegen te gaan, moest het bezit van woningcorporaties in de jaren vijftig verdubbelen.

De geplande bouw was in het algemeen schraal, sober en een-vormig en werd in snel tempo gerealiseerd. ‘Alles’ was vooraf vastgelegd, zelfs het aantal keukenkastjes en pannenrekjes.

Veel architecten voelden er weinig voor de eentonige en een-voudige wijken te ontwerpen, met hun vastgesteld percentage hoog- en laagbouw.

Nijmegen kreeg te maken met het Structuurplan 1951, opgesteld door B. Fokkinga en A. Siebers. Gebouwd zou moeten gaan worden in de wijken Heseveld, Hatertse Veld, Galgenveld, Brakkenstein, Hatert en Neerbosch-Oost.

Neerbosch-Oost zou het voorland van De Gemeenschap worden. De nieuwbouwwijken waren gebaseerd op het idee van buurt én parochie. Het werden tuinsteden met woningwetbouw, laagbouw en flats van niet meer dan drie woonlagen.

Maar eerst zou De Gemeenschap op het Broersveld (in Hengstdal) gaan bouwen. De algemene financiële toestand was verre van rooskleurig. De vereniging had een belangrijke rekening-courant schuld aan de gemeente en kreeg slechts een deel van de geleden oorlogsschade van het Rijk vergoed.

De financiële zorgen golden overigens voor alle zustervereni-gingen. De wederopbouwjaren werden gekenmerkt door zui-nigheid en de broekriem aantrekken.

Trage wederopbouw

Na het herstel van de ergste oorlogsschade moest het regu-liere onderhoud weer opgestart worden. In 1946 was daar zelfs nog geen begin mee gemaakt, omdat er simpelweg geen materiaal was. Op een gegeven moment kwam er een hoe-veelheid verf beschikbaar en toen werden meteen maar twee schilders op arbeidscontract in dienst genomen: J. Korbeeck en A. Sengers. Naast hen waren een opzichter en een timmer-man-huurincasseerder in vaste dienst.

De jaren vijftig –

In document De Gemeenschap (pagina 24-28)