• No results found

Commerciële activiteiten en algemeen belang : wat is de invloed van commerciële activiteiten op de ANBI - status?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Commerciële activiteiten en algemeen belang : wat is de invloed van commerciële activiteiten op de ANBI - status?"

Copied!
67
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Commerciële activiteiten

&

Algemeen belang

“ Wat is de invloed van commerciële activiteiten op de ANBI - status?”

Faculteit Economie en Bedrijfskunde Masterscriptie Fiscale Economie

Naam Fatima Belhaj

Studentnummer 5948800

Eerste beoordelaar dr. E. Poelmann

Tweede beoordelaar Prof. dr. mr. G.W.J.M. Kampschöer RA

Huizen Maart 2014

(2)

Inhoudsopgave

1 Inleiding... 4

1.1 Aanleiding van het onderzoek ... 4

1.2 Probleemstelling ... 5

1.3 Relevantie van de probleemstelling... 6

1.4 Werkwijze waarlangs de probleemstelling wordt uitgewerkt ... 6

1.5 Praktijkonderzoek ... 6

1.6 Praktische relevantie ... 7

1.7 De aanpak/methodologische verantwoording ... 7

2.1 Inleiding... 8

2.2 Het ANBI- begrip ... 8

2.2.1 Het ANBI- begrip vóór 1 januari 2012 ... 8

2.2.2 Het ANBI- begrip na 1 januari 2012 ... 9

2.3 Algemeen belang in de jurisprudentie ... 12

3 Faciliteiten ANBI’s ... 16 3.1 Inleiding... 16 3.2 Faciliteiten in de Wet IB 2001... 16 3.2.1 Giftenaftrek ... 16 3.2.2 Negatieve giftenaftrek ... 19 3.2.3 Aftrek vrijwilligersvergoeding ... 19

3.2.4 Multiplier culturele instellingen ... 21

3.3 Faciliteiten in de Wet VPB 1969 ... 22 3.3.2 Giftenaftrek ... 22 3.3.3 Multiplier giftenaftrek ... 22 3.3.4 Winstvrijstelling ... 23 3.3.5 Integrale belastingplicht ... 23 3.3.6 Bestedingsreserve ... 24 3.3.7 Fondswerversaftrek ... 25 3.3.8 Fictieve vrijwilligersaftrek ... 27 3.4 Faciliteiten in de Successiewet 1956 ... 29 3.4.1 Inleiding ... 29 3.4.2 Vrijstelling erfbelasting ... 29 3.4.3 Vrijstelling schenkbelasting ... 29 4 Commerciële activiteiten ... 30 2

(3)

4.1 Inleiding... 30

4.2 Categorieën van commerciële activiteiten ... 31

4.2.1.Commerciële activiteiten anno 2012 ... 32

4.2.2. Definitie commerciële activiteiten ... 33

4.2.3. Bestedingscriterium ... 34

4.3 Algemeen nuttige activiteiten ... 35

4.3.1. Commerciële tarieven ... 35

4.3.2. Winstoogmerk ... 36

4.3.3. Quid- pro- quo- toets ... 38

5 Onderzoek activiteiten YWCA Nederland ... 39

5.1 Inleiding... 39

5.1. Toelichting stappenplan ... 41

5.2. Stappenplan toegepast op YWCA Nederland ... 44

5.3.Conclusie ... 50 6 Conclusie en aanbeveling ... 51 Literatuurlijst ... 53 Bijlage I ... 57 Bijlage II ... 60 Bijlage III ... 63 3

(4)

1 Inleiding

1.1 Aanleiding van het onderzoek

In tijden van crisis wordt het voor algemeen nut beogende instellingen (hierna: ANBI’s) steeds moeilijker om aan donaties te komen. De budgetkrimp van de overheid zorgt ervoor dat het voor ANBI’s steeds belangrijker wordt om naar alternatieve bronnen van inkomsten te zoeken, om het algemeen nut te kunnen blijven dienen.1 Om aan deze ontwikkeling tegemoet te komen is in de Geefwet 2012 bepaald dat de commerciële activiteiten in beginsel niet langer in de weg hoeven te staan voor het verkrijgen of behouden van de ANBI-status.2 Op 28 oktober 2011 werd de eerste versie van de Conceptuitvoeringsregeling omtrent de

commerciële activiteiten naar de Tweede Kamer gezonden.3 Het concept kon meteen op flinke kritiek rekenen van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (hierna: NOB).4 De NOB merkt op dat het begrip ‘commerciële activiteiten’ zodanig omschreven is dat alles daaronder valt, behalve schenkingen en erfrechtelijke verkrijgingen. Het begrip commerciële activiteiten is derhalve ruimer dan het begrip ondernemingsactiviteiten. Na overleg5 heeft de Staatssecretaris van Financiën (hierna: staatssecretaris) op 20 maart 2012 de gehele versie van de Conceptuitvoeringsregeling Geefwet 2012 naar de Tweede Kamer gestuurd. In deze versie zijn de voorwaarden omtrent het verrichten van commerciële activiteiten opgenomen. De staatssecretaris heeft met de invoering van de Geefwet 2012 beoogd om een ruimhartiger beleid te voeren ten aanzien van de commerciële activiteiten.

Het aantal ANBI’s is de afgelopen vijf jaar explosief toegenomen. In 2007 telde Nederland ongeveer 20.000 instellingen die bij de Belastingdienst als ANBI geregistreerd stonden, anno 2014 is dit aantal opgelopen tot 43.732.6 Echter worden ANBI’s in de dagelijkse praktijk steeds vaker geconfronteerd met afwijzingen van hun fiscale status. Sedert 2009 hebben 1.500 ANBI’s deze begeerde status verloren en dit aantal zal alleen maar oplopen.7 Volgens de Belastingdienst voldoen niet al deze instellingen aan de voorwaarden om aangemerkt te

1 I.A. Koele, ‘De kwaliteiten van Algemeen Nut Beogende instellingen: het beogen gewogen,’ WFR 2010/1264 2 Kamerstukken II 2011/12, 33 006, nr. 3

3 Bijlage bij Kamerstukken II 2011/12, 33 003, nr. 14

4 S.A.W.J. Strik, Brief NOB Commissie Wetsvoorstellen, 4 november 2011 5 In het kader van de voorhangprocedure

6http://www.belastingdienst.nl/wps/wcm/connect/bldcontentnl/themaoverstijgend/brochures_en_publicaties /overzicht_anbis 7 http://www.elsevier.nl/Economie/nieuws/2014/1/Fiscus-ontneemt-1500-goede-doelen-speciale-Anbi-status-1442813W/ 4

(5)

worden als ANBI. De Belastingdienst zal daarom streng blijven controleren of een instelling het algemeen belang beoogd of dat een instelling een zakelijk doel voor ogen heeft.

Indien een instelling in aanmerking wil komen voor de ANBI- status dient deze het algemeen belang te beogen. Er bestaat hierover veel onduidelijkheid. Voor instellingen is het niet altijd duidelijk wat er verstaan wordt onder ‘algemeen nut’ en of zij kwalificeren als ANBI. Het begrip algemeen nut is door de jaren heen verschillend geïnterpreteerd. In 1952 gaf de wetgever voor het eerst een opsomming van instellingen die beschouwd werden als instellingen die het algemeen nut beoogden.8 Deze opsomming heeft de wetgever in 2010 laten vallen en sprak daarna alleen nog maar over instellingen die uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het algemeen belang beogen.9 Met de komst van de Geefwet 2012 is de definitie opnieuw aangepast en opgenomen in de Algemene Wet Inzake Rijksbelastingen 1994 (hierna: AWR 1994). Ondanks de gewijzigde definitie en de onduidelijkheid door de jaren heen, is er met betrekking tot het hebben van een winstoogmerk niets gewijzigd. Een instelling

kwalificeert niet als ANBI indien deze een winstoogmerk voor ogen heeft. Gezien de

verruiming van het ontplooien van commerciële activiteiten en het verbod op het hebben van een winstoogmerk, vormt het onderscheid tussen het algemeen belang beogen en het beogen van winst een grijs gebied.

1.2 Probleemstelling

In deze scriptie wordt onderzocht in hoeverre commerciële activiteiten invloed hebben op de ANBI- status. De ANBI-status wordt niet verleend als de commerciële activiteiten van instellingen zodanige vormen aannemen, dat het onderscheid tussen een ANBI en een onderneming vervaagt, waardoor de vraag opkomt of en zo ja welke grenzen daaraan zijn gesteld? Mijn probleemstelling luidt aldus:

‘Wat is de invloed van commerciële activiteiten op de ANBI- status?’

8 S.J.C. Hemels, ‘Gedefinieerde belangen: algemeen nut na de Geefwet,’ WPNR 2012/6917 9 Idem

5

(6)

1.3 Relevantie van de probleemstelling

Het kwalificeren als ANBI heeft gevolgen voor de belastingplicht en het gebruik van fiscale faciliteiten. Doordat de commerciële activiteiten nu niet langer in de weg staan voor het verkrijgen of behouden van een ANBI- status, zullen lichamen mogelijk winstgevende activiteiten ontplooien en daarmee winst kunnen genereren. De ANBI-status kan derhalve door het ruimere beleid ten aanzien van de commerciële activiteiten in gevaar komen, omdat de grens tussen winstoogmerk en commerciële activiteiten kan vervagen.

1.4 Werkwijze waarlangs de probleemstelling wordt uitgewerkt

Dit onderzoek zal geschieden door middel van een literatuuronderzoek en een

praktijkonderzoek. Hierbij zal gekeken worden naar het begrip ANBI en de voorwaarden die gesteld worden om te kwalificeren als ANBI. Tevens zal geanalyseerd worden in welke mate commerciële activiteiten passen binnen het begrip algemeen belang. Het gevaar bestaat dat die activiteiten een belemmering zijn voor de ANBI- status en daarmee negatieve fiscale gevolgen hebben. Er zal uiteengezet worden wat een ANBI precies wel en niet mag doen om deze begeerde status te verkrijgen c.q. te behouden.

1.5 Praktijkonderzoek

Om de onderzoeksvraag te beantwoorden zal ik tevens in gesprek gaan met Jack van Tilborg en Frank van den Bergh. Beide heren zijn werkzaam bij het ANBI- team van de

Belastingdienst (kantoor ’s-Hertogenbosch). Frank van den Bergh en Jack van Tilborg zijn specialisten op het gebied van ANBI’s. Recentelijk heeft Jack van Tilborg nog geprocedeerd in een zaak waarbij de ANBI- status in het geding was.10 Tijdens het gesprek zal ik de

specialisten interviewen. Dit interview zal in de bijlage van deze scriptie worden opgenomen. Naast het interview met de Belastingdienst zal ik in gesprek gaan met Anna Zanen voorzitter van YWCA Nederland. YWCA Nederland is een vrijwilligersvereniging die zich inzet voor de ontwikkeling van leiderschap van vrouwen en de ANBI- status geniet. Tevens ontplooit YWCA commerciële activiteiten. Aan de hand van de statuten, het beleidsplan, het

jaarverslag en het interview met Anna Zanen zal ik toetsen of YWCA Nederland terecht de ANBI- status geniet. De toetsing zal geschieden met behulp van een stappenplan. Dit

stappenplan zal ik ontwikkelen aan de hand van de literatuurstudie die ik in deze scriptie zal

10 Het ging om de zaak Hof Arnhem- Leeuwarden 4 februari 2014, nummer 13/00723

6

(7)

verrichten. Tevens zal het interview met Anna Zanen opgenomen worden in de bijlage van deze scriptie.

1.6 Praktische relevantie

Indien uit mijn onderzoek blijkt dat commerciële activiteiten de ANBI-status zodanig beïnvloeden dat er gevaar dreigt voor deze status, dan kunnen er mogelijk nieuwe artikelen worden opgenomen in de Geefwet 2012. In mijn scriptie zal ik voorstellen welke

aanpassingen er gedaan kunnen worden. Zodat de voorwaarden voor het uitvoeren van commerciële activiteiten duidelijk worden afgebakend.

Het stappenplan wat ik zal ontwikkelen kan zowel voor de Belastingdienst als de ANBI’s die commerciële activiteiten ontplooien vele handvatten bieden. Met het stappenplan kan

beoordeeld worden of een instelling de ANBI- status dient te verkrijgen c.q. te behouden.

1.7 De aanpak/methodologische verantwoording

Het literatuuronderzoek zal verricht worden met behulp van wetten, literatuur en

jurisprudentie. Allereerst is het van belang om nader in te gaan op het begrip ANBI. De Hoge Raad lijkt niet altijd een consistente lijn te hebben omtrent de ANBI- status. Dit zal ik

bespreken in hoofdstuk twee. Instellingen die de ANBI- status hebben krijgen toegang tot een aantal fiscale faciliteiten. Deze faciliteiten zijn geregeld in de Wet Inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001), Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (hierna: Wet VPB 1969) en de Successiewet 1956. In hoofdstuk drie worden deze faciliteiten uiteen gezet. In hoofdstuk vier zal uitvoerig worden ingegaan op de commerciële activiteiten binnen een ANBI. Tevens zal het interview met de Belastingdienst verwerkt worden in dit hoofdstuk. In hoofdstuk vijf vindt het praktijkonderzoek plaats. In dit hoofdstuk wordt getoetst of YWCA Nederland voldoet aan de voorwaarden die gesteld worden om de ANBI- status te behouden. In hoofdstuk zes wordt antwoord gegeven op de hoofdvraag van dit onderzoek. Tevens worden aanbevelingen gedaan met betrekkingen tot de Geefwet 2012 op het gebied van commerciele activiteiten.

(8)

2

Algemeen belang

2.1 Inleiding

Dit hoofdstuk wordt ingegaan op het ANBI-begrip. In paragraaf 2.2 wordt eerst stil gestaan bij het ANBI-begrip vóór en na invoering van de Geefwet 2012. Met de komst van de Geefwet 2012 hebben er een aantal wijzigingen plaatsgevonden met betrekking tot ANBI´s. De meest opvallende wijziging betreft de verruiming van de mogelijkheden voor ANBI’s om meer commerciële activiteiten te verrichten. Tot 1 januari 2012 kon een teveel aan

commerciële activiteiten ertoe leiden dat de ANBI-status in gevaar kwam. Een teveel aan commerciële activiteiten zou betekenen dat er sprake was van een winstoogmerk. Met ingang van 1 januari 2012 zijn commerciële activiteiten toegestaan. In hoofdstuk 4 zal ik hier

uitvoerig op ingaan. In paragraaf 2.3 zal het algemeen belang in de jurisprudentie worden geanalyseerd.

2.2 Het ANBI- begrip

2.2.1 Het ANBI- begrip vóór 1 januari 2012

Het begrip ‘algemeen belang’ is voor het eerst in 1917 geïntroduceerd in de Nederlandse wet.11 Met de introductie van de giftenaftrek in de Inkomstenbelasting 1952 werd het begrip voor het eerst gedefinieerd. Hierbij werden instellingen die het algemeen nut beoogden omschreven als ‘kerkelijke, charitatieve, culturele en wetenschappelijke instellingen.’12 Een verdere toelichting op deze begrippen werd niet gegeven, ondanks dat er wel vraag naar was. In 1991 werd de lijst aangevuld met ‘levensbeschouwelijke instellingen’ om het in

overeenstemming te brengen met de Grondwet.13 Deze lijst van instellingen was echter geen limitatieve opsomming. De Hoge Raad oordeelde dat deze lijst slechts een voorbeeld was van instellingen die het algemeen nut beogen.14 Met de komst van het wetsvoorstel ‘Wijziging van de successiewet 1956’ werd de opsomming, van kerkelijke, charitatieve,

levensbeschouwelijke, culturele en wetenschappelijke instellingen beperkt tot ‘kerkelijke, levensbeschouwelijke en uitsluitend het algemeen nut beogende instellingen.’15 Met ingang van 1 januari 2010 heeft de wetgever de opsomming, die opgenomen was in artikel 6.33 sub b Wet Inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001), laten vallen en bleef slechts over

11 Wet van 20 januari 1917, Stb. 189 12 Kamerstukken II 1951/52, 2492, nr.2. 13 Wet van 22 mei 1991, Stb. 263

14 HR 13 juli 1994, nr. 29 936, BNB 1994/280 15 Kamerstukken II 2009/10, 31 930, nr.2.

8

(9)

‘instellingen die uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het algemeen nut beogen.’ Waardoor er sprake was van een ‘open norm’. De staatssecretaris gaf aan dat de open norm van belang is voor de praktijk en de rechterlijke macht.16 Mijns inziens zorgt een open norm ervoor dat het niet altijd duidelijk is wat onder het algemeen belang moet worden verstaan.

2.2.2 Het ANBI- begrip na 1 januari 2012

De definitie van een ANBI was tot 1 januari 2012 te vinden in artikel 6.33 sub b Wet IB 2001. Sinds invoering van de Geefwet per 1 januari 2012 is de definitie van het ANBI-begrip

verplaatst naar art. 5b van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR). Het moet gaan om een instelling die:17

- Uitsluitend of nagenoeg uitsluitend (dat wil zeggen voor ten minste 90%) het algemeen nut beoogt;

- Voldoet aan bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden;

- Gevestigd is in het Koninkrijk, in een andere lidstaat van de Europese Unie of in een bij ministeriële regeling aangewezen staat, en:

- Door de daartoe bevoegde inspecteur als zodanig is aangemerkt.

Een vennootschap met in aandelen verdeeld kapitaal, een coöperatie, een onderlinge

waarborgmaatschappij of een ander lichaam waarin bewijzen van deelgerechtigdheid kunnen worden uitgegeven, kwalificeert niet als ANBI.18 Veelal stichtingen en verenigingen zullen als ANBI kwalificeren. De Wijkerslooth- Lhoëst is van mening dat het uitsluiten van alle rechtsvormen behalve de stichting en de vereniging een beperking is ten opzichte van de regeling die gold voor 1 januari 2012. Zij ziet niet in waarom een BV of een NV niet de ANBI-status zou kunnen krijgen, indien bijvoorbeeld alle aandelen in handen zijn van een ANBI. Volgens de staatssecretaris voldoen BV’s en NV’s per definitie niet aan het vereiste dat een instelling geen winstoogmerk mag hebben.19 De rechtsvormeis dient ter invulling dat een ANBI het behalen van winst niet tot doel mag hebben. Opmerkelijk vind ik dat de BV’s en NV’s die voor 1 januari 2012 een ANBI- status hadden deze bleven behouden.20 Het erop lijkt dat de staatssecretaris hier twee tegengestelde standpunten inneemt. Ik ben het eens met

16 Kamerstukken II 2009/10, 31 930, nr.15.

17 S.W. van der Heide, ‘Belastingontwijking via de ANBI,’ Forfaitair 2013/236 18 Art. 5b, lid 1 AWR 1994

19 Kamerstukken II, 2011/12, 33 006, nr. 3 20 Kamerstukken II, 2011/12, 33 006, nr. 6

9

(10)

de Wijkerslooth- Lhoëst dat het een raadsel is dat de staatssecretaris tegengestelde standpunten inneemt.21

In het derde lid van art. 5b AWR 1994 wordt aangegeven wat algemeen nut geacht wordt te zijn. Het gaat om:

- Welzijn - Cultuur - Onderwijs

- Wetenschap en onderzoek

- Bescherming van natuur en milieu - Gezondheidszorg - Jeugd- en ouderenzorg - Ontwikkelingssamenwerking - Dierenwelzijn - Religie - Levensbeschouwing en spiritualiteit

- De bevordering van de democratische rechtsorde - Een combinatie van genoemde doelen, alsmede

- Het financieel of op andere wijze ondersteunen van een algemeen nut beogende instelling.

De Wijkerslooth- Lhoëst pleit voor het opnemen van een restcategorie. Zij is van mening dat een dergelijke categorie in het rijtje thuishoort, omdat het begrip algemeen belang zich steeds ontwikkeld en in de toekomst ongetwijfeld verder zal ontwikkelen.22 Deze mening deel ik. Het is opvallend dat er geen ruimte open is gelaten voor een restcategorie, omdat het impliceert dat de jurisprudentie uit het verleden niet meer geldig is. Wat zou betekenen dat instellingen die in het verleden zijn gekwalificeerd als ANBI, maar niet in de opsomming van art. 5b AWR genoemd zijn, niet meer kwalificeren als ANBI. De staatssecretaris zegt daar het volgende over;

21 S.A.M. de Wijkerslooth- Lhoëst, ‘De Geeft en Neemwet: Fiscale maatregelen 2012 voor ANBI’s, stichtingen en

verenigingen,’ Fiscaal Tijdschrift Vermogen 2011/11

22 Idem

10

(11)

‘De invulling van het ANBI-begrip door een aantal rubrieken in de wet op te nemen die als algemeen nut beogend beschouwd worden, heeft niet tot doel het aantal bestaande ANBI’s in te perken of uit te breiden.’23

De staatssecretaris benadrukt hiermee dat het begrip algemeen nut geen wijziging heeft ondergaan en dat de oude jurisprudentie nog steeds geldig is. In de memorie van toelichting bij de Geefwet 2012 is per categorie een korte uitleg gegeven.24 Mijns inziens is hier nauwelijks aandacht aan besteed. De staatssecretaris lijkt alleen dieper in te gaan op de culturele instelling. Een culturele instelling is een ANBI die zich uitsluitend of nagenoeg uitsluitend richt op cultuur. Voor de culturele instelling gelden een aantal extra faciliteiten die ‘gewone’ ANBI’s niet hebben.25 In hoofdstuk drie zal ik bespreken welke faciliteiten dat zijn.

Om als ANBI te kwalificeren dient voorts te zijn voldaan aan eventuele bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden. Deze zijn opgenomen in art. 1a tot en met art. 1f van de Uitvoeringsregeling AWR 1994 (hierna: Uitv.Reg AWR 1994). Hieruit blijkt dat voldaan moet worden aan de volgende voorwaarden wil een instelling de ANBI-status krijgen;

- Geen winstoogmerk hebben. Dit moet blijken uit de regelgeving en uit de feitelijke werkzaamheden van de instelling.

- Uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het algemeen belang dienen. Dit moet tevens uit de regelgeving en feitelijke werkzaamheden van de instelling blijken.

- Een natuurlijk persoon of een rechtspersoon mag niet over het eigen vermogen van de instelling beschikken, als ware het zijn eigen vermogen.

- De instelling mag niet meer vermogen aanhouden dan noodzakelijk is om de ideële doelstelling te realiseren.

- De leden van het orgaan van de instelling ontvangen geen andere beloning behalve een onkostenvergoeding en een niet-bovenmatig vacatiegeld.

- De instelling dient over een actueel beleidsplan te beschikken. In het plan zijn opgenomen: de werkzaamheden van de instelling om het algemene doel te bereiken, de wijze van werving van inkomsten en de beheer en besteding van het vermogen. - De beheerskosten dienen in redelijke verhouding staan tot de bestedingen ten behoeve

van het algemene doel.

23 Kamerstukken II 2011/12, 33 006, nr. 6 24 Kamerstukken II, 2011/12, 33 006, nr. 3

25 D.A. Albregtse, Cursus Belastingrecht IB 6.9.4 Algemeen nu beogende instellingen, Kluwer Deventer,

09-04-2013

11

(12)

- Het batig liquidatiesaldo dient, bij opheffing van de instelling, te worden besteed aan een ANBI met een soortgelijke doelstelling.

- Het voldoen aan de administratieve verplichtingen.

- Het openbaar maken van informatie met betrekking tot het functioneren via internet op elektronische wijze.

Met betrekking tot de laatste voorwaarde zijn ANBI’s per 1 januari 2014 wettelijk verplicht om bepaalde gegevens te publiceren op een website. Met deze maatregel wordt volgens de staatssecretaris beoogd het publieksvertrouwen in de filantropische sector te vergroten.26 Donateurs moeten ervanuit kunnen gaan dat hun geld juist wordt besteed en dit dient ook te controleren zijn. Olde Bijvank en Peters zijn van mening dat de invoering van de

publicatieplicht een digitale administratieve lastenverzwaring voor ANBI’s betekent. Tevens menen zij dat donateurs het inzicht al (kunnen) hebben, omdat de donateur de ANBI altijd kan verzoeken om hen nadere informatie te geven. ANBI’s zullen, indien zij donaties wensen te ontvangen, deze informatie in het algemeen wel verstrekken.27 Mijns inziens is er geen sprake van een administratieve lastenverzwaring. Het gaat om het publiceren van bijvoorbeeld het verslag van de jaarlijkse activiteiten, het vermelden van de staat van baten en lasten en de voorgenomen bestedingen. Deze gegevens dienen ANBI’s hoe dan ook bij te houden.28

2.3 Algemeen belang in de jurisprudentie

Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat het begrip ‘algemeen belang’ altijd ten grondslag heeft gelegen aan het ANBI-begrip. Door de jaren heen is er door middel van jurisprudentie

getracht om dit begrip in te vullen en vormt te geven. De Hoge Raad heeft naar aanleiding van de woningcorporatiearrest29 een tweetrapstoets ontwikkeld om te beoordelen of een instelling het algemeen belang dient. Het gaat om een kwalitatieve toets; is er sprake van een algemeen belang? Indien dit het geval is, volgt de kwantitatieve toets; is dat belang voldoende beoogd? De kwalitatieve toets houdt in dat aan de hand van de statuten en de feitelijke werkzaamheden getoetst wordt of het algemeen belang wordt beoogd.30 Bij het kwantitatieve criterium wordt getoetst of de werkzaamheden geheel of nagenoeg geheel (90%) het algemeen belang

dienen.31 Hemels stelt dat detweetrapstoets die in de Geefwet 2012 is opgenomen

26 Kamerstukken II 2012/2013, 31 740, nr. 13

27 S.M. Olde Bijvank en J.J.C. Peters, ‘Publicatieplicht ANBI’s,’ FTV 2013/09 28 Zie in dit kader art. 1a eerste lid, onderdeel f en i Uitv.Reg AWR 1994 29 HR 13 januari 2012, nr.10/036464, LJN BQ0525

30 S.J.C. Hemels, ‘Beperkt belang versus particulier belang: een tweetrapstoets voor ANBI’s,’ FTV 2011/03 31 J.E.A.M. van Dijck en I. van Vijfeijken, ‘Instellingen van algemeen nut,’ Kluwer 2005, pag. 13

12

(13)

overeenkomt met de toets die vóór de Geefwet 2012 ontwikkeld was. Hieruit blijkt dat de oude jurisprudentie nog steeds van toepassing is op geschillen die na de invoering van de Geefwet 2012 voorkomen.32 Helaas geeft de tweetrapstoets geen antwoord op de vraag wat een algemeen belang is.

Een algemeen maatschappelijk belang betekent niet dat door alle leden of groepen in de samenleving de daarop gerichte activiteit in gelijke mate op prijs wordt gesteld.33 Het gaat om een belang die door een beperkte groep nuttig wordt geacht. Er kan dus van een algemeen belang sprake zijn als kleine belangen op beperkte terreinen worden behartigd. Zo oordeelde de Hoge Raad dat elk maatschappelijk belang een beperkt belang is en dat het algemeen belang tegenover het particulier belang staat.34 Volgens Van Vijfeijken is er nauwelijks enig maatschappelijk belang denkbaar, omdat niet iedereen gebaat is bij een maatschappelijk belang.35 Indien er geen sprake is van een beperkt belang, spreekt men over een particulier belang. Hemels merkt echter op dat het onderscheid tussen een beperkt belang en een particulier belang niet duidelijk is.36

In het Minerva-arrest37 stelde de Hoge Raad dat er sprake is van een ANBI indien de doelstelling van de instelling een werkzaamheid betreft welke op zichzelf rechtstreeks een algemeen belang raakt, zoals bejaardenzorg en genezing en verpleging van zieken. In dit arrest is tevens geoordeeld dat indien een werkzaamheid op zich zelf slechts dienstbaar is aan een particulier belang, zoals ontspanning of het gezellige verkeer, waarvan een bepaalde kring personen behoefte aan heeft, er geen sprake is van een algemeen belang. In het arrest wordt evenals duidelijk dat de begrippen ‘algemeen belang’ en ‘algemeen nut’ als synoniemen gebruikt worden, omdat de Hoge Raad het begrip ‘algemeen belang’ als norm hanteert voor de beoordeling of iets ten algemeen nutte is.

In het Brassband-arrest38 werd bepaald dat, indien de werkzaamheden ongeveer in gelijke mate het algemene en het particuliere belang dienen, er sprake is van een algemeen nut beogende instelling. De inspecteur stelde dat er wel sprake is van een culturele instelling,

32 S.J.C. Hemels, ‘De ANBI- tweetrapstoets van de Geefwet: trendbreuk of trendvolgend?’ FTV 2012/34 33 Hof Leeuwarden 13 januari 1975

34 HR 24 maart 1926, PW 12.145

35 I.J.F.A. Van Vijfeijken, ‘Instellingen van algemeen nut,’ WFR 2009/865

36S.J.C. Hemels, ‘Beperkt belang versus particulier belang: een tweetrapstoets voor ANBI’s,’ FTV 2011/03

37 HR 12 oktober 1960, nr. 14 413, BNB 1960/296 38 HR 13 juli 1994, nr. 29.936, BNB 1994/280

13

(14)

maar niet van een algemeen nut beogende instelling gezien het feit dat de vereniging primair in de particuliere behoefte van haar leden voorzag. De Hoge Raad oordeelde dat de

werkzaamheden van de vereniging in gelijke mate het algemene en particuliere belang dienen en dat de instelling aangemerkt moest worden als een algemeen nut beogende instelling. Hieruit blijkt dat de Hoge raad een 50%-50% eis voor ogen had. Deze eis is met komst van de Geefwet 2012 verhoogd naar 90%.

In het NAC-arrest39 is een goed voorbeeld te vinden van een particulier belang.De Hoge Raad oordeelde dat het belang van de professionele voetbalclub was om zoveel mogelijk te winnen in nationale en internationale wedstrijden. De Hoge Raad besliste dat de belangen van de voetbalclub gelijk waren aan het hebben van een particulier belang. Van Vijfeijken merkt op dat de Hoge Raad in het NAC-arrest beoordeelde of het eigen particulier belang van de voetbalclub werd nagestreefd. Terwijl de Hoge Raad voorheen toetste of het particuliere belang van derden werd nagestreefd.40

Een voorbeeld waarbij de vraag was of er sprake was van een particulier belang dan wel een algemeen belang betrof een instelling die financiële steun bood aan Nederlandse militaire oorlogsslachtoffers en hun nabestaanden. De inspecteur stelde dat er geen sprake was van een ANBI, omdat er in de statuten stond dat er hulp wordt verleent aan de leden, hun echtgenoten en kinderen. Volgens de Rechtbank was de instelling wel een ANBI, omdat de

werkzaamheden van de instelling gericht waren op het bevorderen van het maatschappelijk functioneren en welzijn van een bepaalde kring personen.41

Een ander voorbeeld waarbij er geen sprake was van een algemeen belang maar van een particulier belang ging over een stichting die nauwelijks giften deed. De oprichtster van de ANBI was dat jaar overleden en hierdoor werden grote uitgaven gedaan aan de

belastingadviseur. De Rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een algemeen belang, omdat de activiteiten van de stichting plaats vonden ten behoeve van het particuliere belang van de belastingadviseur.42

39 HR 12 mei 2006, nr. 40 684, BNB 2006/267

40 I.J.F.A. van Vijfeijken, noot bij HR 13 januari 2012, nr. 10/03464, BNB 2012/89 41 Rechtbank Haarlem, 10 februari 2010, AWB 09/1277, NTFR 2010/603 42 Rechtbank Arnhem, 14 september 2010, AWB 09/2680, LJN: 8428

14

(15)

Recentelijk oordeelde het Hof dat een stichting die jeugdclubs exploiteert niet aangemerkt kan worden als ANBI.43 De activiteiten van de jeugdclubs waren gericht op het organiseren van clubmiddagen, zomer(werk) kampen, huiswerk- en studiebegeleiding. Het oordeel van het Hof was dat bij de activiteiten de persoonlijke ontwikkeling van de deelnemers zozeer op de voorgrond stond, dat niet rechtstreeks (nagenoeg) uitsluitend het algemeen belang werd gediend. Deze uitspraak is in lijn met een andere uitspraak van Hof Amsterdam over een stichting die zomeractiviteiten aan het strand aanbiedt voor kinderen.44 Het Hof oordeelde hierbij dat de activiteiten van de stichting, namelijk het spel- en vermakelijkheidselement niet rechtstreeks (nagenoeg) het algemeen maatschappelijk belang diende. Net als Molenaar verbaas ik mij over deze uitspraak. Naar mijn mening dient een stichting die zomeractiviteiten voor kinderen tussen vier en twaalf jaar op het strand organiseert het algemeen belang.45 Blijkbaar denkt het Hof daar anders over.

De exploitatie van een dorpshuis is geen ANBI. De Hoge Raad oordeelde dat met de activiteiten niet rechtstreeks het algemeen belang werd gediend.

‘Het feit dat enkele verenigingen en organisaties die het dorpshuis gebruiken het algemeen belang dienen en belanghebbende door de wijze waarop zij het dorpshuis exploiteert gunstige voorwaarden biedt waardoor die instellingen hun doelstellingen beter kunnen bereiken, maakt niet dat belanghebbende zelf het algemeen belang dient.’46

Daarentegen is een stichting die de sociale cohesie in een wijk wil bevorderen, wel een ANBI. De Hoge Raad oordeelde dat de werkzaamheden rechtstreeks gericht zijn op het dienen van een algemeen belang. Het verschil tussen deze twee zaken is dat in het geval van het

dorpshuis om een beperkte groep ging die een ruimte huurt. Het gaat dus om een beperkte groep die belang heeft. De stichting die de sociale cohesie in een wijk wil bevorderen dient weliswaar ook een beperkt belang, namelijk dat van de wijkbewoners, maar dat belang is groter dan het belang van een beperkte groep. 47 Geconcludeerd kan worden dat een beperkt belang is toegestaan, maar het belang van een beperkte groep niet.

43 Hof Amsterdam 29 augustus 2013, nr.12/00464, NTFR2013-2069 44 Hof Amsterdam 25 juli 2013, nr. 12/00456. NTFR2013-1904

45 D. Molenaar, commentaar bij Hof Amsterdam 25 juli 2013, nr. 12/00456. NTFR2013-1904 46 HR 18 november 2011, nr. 10/04924, NTFR2011-2628

47 HR 22 juni 2012, nr. 11/03215, BNB 2012/228

15

(16)

3 Faciliteiten ANBI’s

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de faciliteiten die gelden voor ANBI’s. Met de komst van de Geefwet 2012 zijn er verschillende faciliteiten ingevoerd die het geefgedrag van

belastingplichtigen aan ANBI’s moet stimuleren. De faciliteiten bestaan uit aftrekbepalingen en vrijstellingen voor ANBI’s. Voor de culturele instellingen gelden extra faciliteiten, zoals een multiplier voor de giftenaftrek en de keuze voor integrale belastingplicht in de

vennootschapsbelasting. In paragraaf 3.2 wordt ingegaan op de faciliteiten in de Wet IB 2001. Vervolgens zullen de faciliteiten in de Wet VPB 1969 aan bod komen. Tot slot zullen de regelingen uit de Successiewet 1956 besproken worden. De faciliteiten worden behandeld in de volgorde waarin zij in de wet gecodificeerd zijn. Het hoofdstuk zal afgesloten worden met een conclusie.

3.2 Faciliteiten in de Wet IB 2001

3.2.1 Giftenaftrek

De aftrek voor giften aan kerkelijke, charitatieve, culturele, wetenschappelijke en algemeen nut beogende instellingen is voor het eerst in 1952 in de inkomstenbelasting ingevoerd.48 Het doel van de giftenaftrek was om die instellingen te steunen. De Wet IB 2001 kent twee soorten giften. Voordat ik hierop in ga, moet eerst duidelijk zijn wat er onder een gift wordt verstaan. Civielrechtelijk wordt onder gift verstaan ‘´iedere handeling die ertoe strekt dat degeen die de handeling verricht, een ander ten koste van het eigen vermogen verrijkt.´49 De fiscale wetgeving omschrijft een gift als ‘bevoordelingen uit vrijgevigheid en verplichte bijdragen waar geen directe tegenprestatie tegenover staat.´50 De Hoge Raad heeft geoordeeld dat van een gift sprake is indien:

‘een waardeverschuiving plaatsvindt uit het vermogen van de gever naar dat van de ontvanger, waardoor diens vermogen wordt vergroot.´51

48 Kamerstukken II 1951/52, 2492, nr.2. 49 Art. 7:186 lid 2 BW

50 Art. 6.33 sub a Wet IB 2001.

51 HR 12 januari 1972, nr. 16 695, BNB 1972/44

16

(17)

Geconcludeerd kan worden dat een gift aan de volgende drie eisen moet voldoen: - Er moet sprake zijn van een verarming van de gever

- Er moet sprake zijn van een verrijking van de ontvanger - Er moet sprake zijn van vrijgevigheid

Volgens de jurisprudentie is er geen sprake van bevoordeling uit vrijgevigheid indien erfgenamen krachtens testament verplicht zijn tot het doen van een gift. De Rechtbank oordeelde in dit arrest dat het verplichte karakter tot betaling niet aangemerkt kon worden als een gift.52 Daarnaast zorgde de verplichting niet voor een verarming van de erfgenaam, omdat er slechts een verplichting werd overgenomen. De verkregen verplichting tot betaling leidt daarom niet tot een aftrek bij de erfgenamen. Dat wil niet zeggen dat verplichte bijdragen niet aangemerkt kunnen worden als gift. In art. 6.33 sub a Wet IB 2001 staat namelijk dat deze wel aangemerkt kunnen worden als gift. Het gaat om verplichte bijdragen aan kerkelijke belastingen, bijdragen aan levensbeschouwelijke instellingen en contributies aan ANBI’s. Voorwaarde om deze aan te merken als gift is dat de bijdrage vrijwillig wordt gedaan. De vraag of de bijdrage vrijwillig is wordt bepaald op het moment van aanmelding en niet op het moment van betaling.53

De giftenaftrek in geregeld in hoofdstuk 6, art. 6.32 tot en met art. 6.40 van de Wet IB 2001. De giftenaftrek wordt aangemerkt als een persoonsgebonden aftrek. Dat wil zeggen dat de gift eerst in aftrek wordt gebracht op het inkomen in box 1. Indien het inkomen hiervoor niet voldoende is, wordt het resterende deel in aftrek gebracht van het inkomen in box 3. Mocht dit inkomen tevens onvoldoende zijn, dan wordt het resterende deel in aftrek gebracht op box 2.54 Art. 6.32 Wet IB 2001 onderscheidt twee soorten giften:

- Periodieke giften - Andere giften

Het onderscheidt tussen deze twee giften is ingevoerd in 1984. Om een (andere) gift van het inkomen af te trekken dient eerst aan een aantal voorwaarden te zijn voldaan. De eerste voorwaarde is dat het moet gaan om een gift die gedaan wordt aan een door de

Belastingdienst erkende ANBI. De tweede voorwaarde is dat de gift pas in aanmerking wordt genomen voorzover 1 % van het verzamelinkomen de drempel van €60,- overschrijdt met een

52 HR 27 oktober 1971, nr. 16 595, BNB 1971/245

53 J.E.A.M. van Dijck en I.J.F.A. Van Vijfeijken, ‘Instellingen van algemeen nut,’ Kluwer Deventer 2005, pag. 84 54 Art. 6.2 Wet IB 2001

17

(18)

maximum van 10% van het verzamelinkomen voordat de persoonsgebonden aftrek is

toegepast.55 De belastingplichtige heeft pas recht op aftrek indien met schriftelijke bescheiden aangetoond kan worden dat de gift is gedaan.

De periodieke gift is in tegenstelling tot de andere gift niet aan een drempel gebonden. De reden hiervan is dat periodieke giften belangrijker voor een instelling zijn dan andere giften, omdat er sprake is van een periodiek vast inkomen voor de instelling.56 De periodieke gift moet tevens aan een aantal voorwaarden voldoen. De eerste voorwaarde is dat de gift geschiedt bij notariële akte. Zonder een notariële akte zou er geen verplichting zijn tot het doen van een gift.57 De staatsecretaris heef toegezegd te onderzoeken of er een alternatief kan worden geboden voor de notariële akte. Te denken valt aan een overeenkomst waarin dezelfde voorwaarden wordt gesteld als bij de notariële akte.58 Met ingang van 1 januari 2014 is er op de website van de Belastingdienst een eenvoudig schenkingsmodel beschikbaar zijn. In deze overeenkomst dienen een aantal gegevens te worden opgenomen, zoals de naam, het adres en het Burgerservicenummer.59 Mijns inziens is deze overeenkomst in overeenstemming met het doel van de Geefwet, namelijk het stimuleren van vrijgevigheid aan ANBI’s. De kosten voor de notariële akte vormen immers geen belemmering meer voor het doen van periodieke giften. De tweede voorwaarde is dat de gift voor een periode van vijf kalenderjaren wordt aangegaan. Jaarlijks dient er dus een vast bedrag te worden uitgekeerd voor een periode van vijf jaar. Dit wil niet zeggen dat de schenking exact uit vijf jaar bestaat, omdat de eerste termijn meestal vervalt op de dag dat de periodieke gift wordt overeengekomen. Hierdoor bedraagt de periode in de meeste gevallen vier jaar. De Hoge Raad stelt dat er dan alsnog voldaan is aan de eis van een periodieke gift waardoor de gift aftrekbaar is.60 Daarnaast zijn periodieke giften aan een vereniging met ten minste 25 leden die niet aan de

vennootschapsbelasting onderworpen is aftrekbaar.61

In de loop der jaren is er veel kritiek geuit op het onderscheidt tussen periodieke giften en andere giften. Van Vijfeijken is van mening dat dit onderscheidt in strijd is met het

55 Art. 6.39 lid 1 Wet IB 2001

56 Kamerstukken II 1998/99, nr. 3, pag. 265-267 57 Rechtbank Arnhem 17 november 2011, nr. 11/02811

58 Brief Staatssecretaris van Financiën 18 september 2012, AFP2012/597, pag. 9

59 S.M. Olde Bijvank en J.J.C. Peters, ‘Publicatieplicht ANBI’s,’ FTV2013/09 en brief van 30 december 2013, nr.

DB2013/599M, NTFR2014-344

60 HR 3 november 1982, BNB 1983/39. 61 Art. 6.32 jo. Art. 6.34 Wet IB 2001.

18

(19)

gelijkheidsbeginsel en dat periodieke giften en algemene giften gelijk behandeld moeten worden.62 In de brief van 3 november 2011 staatssecretaris heeft laten weten dat hij niet van plan is om het verschil tussen andere giften en periodieke giften te laten vervallen. Olde Bijvank en Peters geven aan dat de staatsecretaris op dit punt minder welwillend is om mee te denken met de praktijk.63 Mijn inziens zou de ongelijke behandeling tussen beide giften ook moeten verdwijnen zodat het geven in het algemeen gestimuleerd wordt. Dit zou meer in overeenstemming zijn met het doel van de Geefwet, namelijk het stimuleren van particuliere vrijgevigheid aan ANBI’s.

3.2.2 Negatieve giftenaftrek

Vóór 2012 kon de gever bij het herroepen van de gift het fiscale voordeel behouden. De gever kreeg het geschonken bedrag terug en de Belastingdienst had geen mogelijkheid om het bedrag terug te vorderen. Met de komst van de Geefwet is hiervoor een antimisbruikbepaling opgenomen in de Wet IB 2001. De antimisbruikbepaling maakt het mogelijk de fiscale faciliteit ongedaan te maken indien de gever het geschonken bedrag herroept.64

3.2.3 Aftrek vrijwilligersvergoeding

Vrijwilligers bij kunnen onbelast een vergoeding ontvangen van de ANBI waarvoor zij de werkzaamheden verrichten. Deze onbelaste vergoeding bedraagt maximaal € 150,- per maand of € 1500,- per kalenderjaar.65 Indien de vrijwilliger afziet van deze vergoeding, wordt onder voorwaarden een bedrag ter hoogte van deze vrijwilligersvergoeding als gift in aftrek

gebracht van het inkomen.66 Om in aanmerking te komen voor de giftenaftrek dient er te zijn voldaan aan de volgende voorwaarden: 67

- De ANBI dient een verklaring af te geven waarin staat dat de belastingplichtige zich heeft ingezet als vrijwilliger als bedoeld in art. 2, lid 6 van de Wet op de

Loonbelasting 1964;

- De vrijwilliger heeft een reëel recht op de in de verklaring genoemde vergoeding - De ANBI heeft de middelen ter beschikking om die vergoeding uit te keren, en

62 J.E.A.M. van Dijck en I.J.F.A. van Vijfeijken, ‘Instellingen van algemeen nut,’ Kluwer Deventer 2005, pag. 107 63 S.M. Olde Bijvank en J.J.C. Peters, ‘Publicatieplicht ANBI’s,’ FTV2013/09

64 Art. 3.139 lid e Wet IB 2001 65 Art. 2.6 Wet LB 1964 66 Art. 6.36 Wet IB 2001

67 Art. 6.36, lid 1 onderdeel a- d Wet IB 2001 en brief Staatssecretaris 11 januari 2010, nr. DGB/2010/8460

19

(20)

- De vrijwilliger heeft de volledige vrijheid om over de vergoeding te beschikken

Het afgeven van de verklaring door de ANBI kan door middel van vrijwilligerscontracten, een schriftelijke verklaring of convenanten. Uit de verklaring moet blijken dat de vrijwilliger aanspraak maakt op de vrijwilligersvergoeding. Hierbij ligt de bewijslast bij de vrijwilliger en niet bij de Belastingdienst. De vrijwilliger moet aannemelijk maken dat er een aanspraak bestaat op de vergoeding. Uit de statuten moet blijken dat er een afdwingbaar recht bestaat op de vergoeding. In het arrest van 29 mei 2012 oordeelde de Rechtbank dat dit niet het geval, omdat niet voldaan was aan het criterium ‘verarming’. Derhalve werd de giftenaftrek geweigerd.68 De derde voorwaarde houdt in dat de ANBI in staat en bereid moet zijn om de vrijwilligers vergoeding uit te keren. De Rechtbank Arnhem ging in haar uitspraak van 21 februari 2012 geheel voorbij aan dit criterium. De vrijwilliger had dat jaar recht op een vergoeding ad € 1500,-. Deze vergoeding werd geschonken aan de ANBI. De inspecteur stelde dat de ANBI over onvoldoende middelen beschikte om de vrijwilligers uit te betalen. De Rechtbank oordeelde dat de vrijwilliger de vrijheid had om over de vergoeding te

beschikken en achtte de liquiditeitspositie van de ANBI niet van belang.69 Mijns inziens is dit in strijd met de wettelijke vereisten van de vrijwilligersaftrek. De laatste voorwaarde houdt in dat de vrijwilliger de vrijheid dient te hebben om over de vrijwilligersvergoeding te

beschikken. Het vrijwillig over de vergoeding kunnen beschikken leidt ertoe dat er sprake is van een verarming bij de vrijwilliger. Indien vooraf wordt afgestemd dat de vrijwilliger de vergoeding niet mag behouden, wordt niet voldaan aan de eis van beschikkingsvrijheid. 70 Er wordt tevens niet voldaan aan de eis van beschikkingsvrijheid indien de vrijwilliger vooraf afziet van een vergoeding. Een giftenaftrek is dan hier niet op zijn plaats, omdat de

vrijwilliger immers geen vergoeding heeft ontvangen.71 Voor het afzien van een kostenvergoeding geldt dat deze in aanmerking wordt genomen voor de giftenaftrek, voorzover de werkelijke kosten groter zijn dan de vrijwilligersvergoeding.72

68 Rechtbank Leeuwarden 29 mei 2012, nr. 11/01039, LJN BW7402 69 HR 21 februari 2012, nr. 11/01682, NTFR 2012/714

70 Rechtbank Zeeland 22 januari 2013, nr. AWB 12/2253

71 Rechtbank Leeuwarden 29 mei 2012, nr. 11/01039, LJN BW7402

72 T.H. Ostermann en L. Van de Reep, ´Inzicht in de ANBI´, Maandblad Belasting Beschouwingen 2012/12

20

(21)

3.2.4 Multiplier culturele instellingen

Met de komst van de Geefwet 2012 is een multiplier ingevoerd voor giften die gedaan worden aan culturele instellingen. De multiplier in ingevoerd als een tijdelijke regeling, om het geven aan culturele instellingen te stimuleren.73 Een culturele instelling is een ANBI waarvan uit de regelgeving en feitelijke werkzaamheden blijkt dat deze zich uitsluitend of nagenoeg

uitsluitend richt op cultuur. De extra giften aftrek geldt alleen voor culturele instellingen. De reden hiervoor heeft te maken met het stimuleren van cultureel ondernemerschap en giften aan culturele instellingen. De multiplier houdt in dat het aftrekbare bedrag van een gift met 25% wordt verhoogd. Deze verhoging kan maximaal € 1.250,- bedragen.74

In de literatuur is veel gediscussieerd over de vraag of het invoeren van een extra giftenaftrek niet leidt tot discriminatie. Belastingplichtigen die geven aan ´gewone´ ANBI´s kunnen immers geen gebruik maken van deze multiplier. Daarnaast is het de vraag of het extra fiscale voordeel ervoor zorgt dat culturele instellingen erop vooruit gaan.75 Hemels vraagt zich af waarom er niet voor is gekozen om in plaats van de gevers aan cultuur, culturele instellingen het voordeel te geven, waardoor het geld in ieder geval op de juiste plaats terecht komt.76 Als oplossing hiervoor stelt Hemels ´matching´ voor. Dit kan worden bewerkstelligd door de giftenaftrek gelijk te laten, maar culturele instellen die giften binnen halen een bonus te geven. Mijns inziens is dit een goede oplossing. Hierdoor worden culturele instellingen gesubsidieerd in plaats van de gevers, die de subsidie helemaal niet nodig hebben. In oktober 2011 is de multiplier ter controle op verboden staatssteun voorgelegd aan de Europese commissie.77 Ondanks het ontbreken van de goedkeuring was het voor belastingplichtigen al mogelijk om de multiplier toe te passen. Indien een goedkeuring zou uitblijven, zou de staatssecretaris bekijken welke maatregelen hij moest nemen.78 Op 19 maart 2013 maakte de staatssecretaris bekend dat de Europese Commissie de multiplier heeft goedgekeurd. De multiplier blijft hierdoor tot en met 2017 bestaan.79

73 Kamerstukken II 2011/12, 33 006, nr. 6

74 Kamerstukken II 2011/12, 33 006, nr. 10 (Van Vliet)

75 I.J.F.A. van Vijfeijken, ‘De giftenaftrek in de inkomstenbelasting en vennootschapsbelasting,’ WPNR

2012/6917

76 S.J.C. Hemels ´De Geefwet een keerpunt?´

77 Memorie van Toelichting, Kamerstukken II 2011/12, 33 006, nr. 3 78 Antwoord Kamervragen 18 januari 2013, nr. DB2012/50, NTFR2013-167 79 Staatssecretaris van Financiën, Nieuwsbrief 19 maart 2013, NTFR2013-636

21

(22)

3.3 Faciliteiten in de Wet VPB 1969

3.3.2 Giftenaftrek

De Wet VPB 1969 kent een soortgelijke bepaling als in de Wet IB 2001 omtrent de giftenaftrek. Met ingang van 1 januari 2012 wordt als gift aangemerkt:

‘bevoordelingen uit vrijgevigheid en al dan niet verplichte bijdragen, voor zover daardoor geen op geld waardeerbare aanspraken ontstaan’80

Deze definitie is hetzelfde als de definitie die in de Wet IB 2001 staat.81 Voorheen konden lichamen die giften deden aan ANBI’s, voorzover deze gift hoger was dan € 227, de giften aftrekken van het belastbaar bedrag. Tevens was deze aftrek gebonden aan een maximum van 10% van de winst. Met de komst van de Geefwet 2012 is de drempel van € 227,- komen te vervallen en bedraagt de aftrek ten hoogste 50% van de winst met een maximum van € 100.000,-.82 Hoewel deze verandering in eerste instantie lijkt op verruiming van de

giftenaftrek, is het voor bedrijven die normaal gesproken meer dan € 100.000,- schenken juist een verslechtering.83 De staatssecretaris heeft aangegeven dat het aantal bedrijven dat boven de € 100.000 geeft zeer gering is en dat de maatregel gericht is op het bevorderen van geefgedrag van midden- en kleinbedrijf. Mijns inziens is het maximum van € 100.000,- overbodig. Als er volgens de staatsecretaris zo weinig bedrijven boven dat bedrag geven, komt bij mij de vraag op van waarom er überhaupt een maximum is ingevoerd.

3.3.3 Multiplier giftenaftrek

Ter stimulering van het geven aan culturele instellingen is er net zoals in de

inkomstenbelasting een extra giftenaftrek opgenomen in de Wet VPB 1969. Deze extra giften aftrek is geregeld in art. 16 lid 3 van de Wet VPB 1969. In tegenstelling tot de

inkomstenbelasting wordt het aftrekbare bedrag van de gift verhoogd met 50% in plaats van 25%. Tevens is de extra aftrek gebonden aan een maximum van € 2.500,-. Wijkerslooth- Lhoëst is van mening dat deze regeling een aanzuigende werking zal hebben, want wie wil er

80 Art. 16 lid 2 Wet VPB 1969 81 Art. 6.33 onderdeel a Wet IB 2001 82 Art. 16 lid 1 Wet VPB 1969

83 S.A.M. de Wijkerslooth- Lhoëst, ‘De Geeft en Neemwet: Fiscale maatregelen 2012 voor ANBI’s, stichtingen en

verenigingen,’ Fiscaal Tijdschrift Vermogen 2011/11

22

(23)

nou niet meer aftrekken dan hij werkelijk geeft. 84 Deze mening deel ik, wel vraag ik mij af of dit voordeel terecht komt bij de culturele instelling.

3.3.4 Winstvrijstelling

Verengingen en stichtingen zijn subjectief belastingplichtig voor de vennootschapsbelasting indien en voorzover zij een onderneming drijven.85 Een onderneming is:

‘een organisatie van arbeid en kapitaal die erop gericht is via deelname aan het economisch verkeer winst te maken en die winst ook redelijkerwijs te verwachten is’86

Voor de beoordeling of er sprake is van een winstoogmerk dient er gekeken te worden naar de statuten en de feitelijke werkzaamheden. De feitelijke werkzaamheden zijn doorslaggevend. Verenigingen en stichtingen zijn veelal ANBI’s. Bij ANBI’s kan dus sprake zijn van een ondernemingsgedeelte en van een niet- ondernemingsgedeelte. Alleen de winst die wordt behaald met het gedeelte waarmee een onderneming wordt gedreven is belast. Deze winst kan op grond van art. 6 Wet Vpb 1969 zijn vrijgesteld. Voor de invoering van de Geefwet 2012 gold de winstvrijstelling voor lichamen waarbij een algemeen maatschappelijk of sociaal belang op de voorgrond stond.87 Tevens moest het streven naar winst ontbreken. De winst per jaar mocht niet meer dan € 7.500,- dan wel in het jaar en daaraan voorafgaande vier jaar samen niet meer dan € 37.500,- bedragen. Tenslotte diende de winst uitsluitend aangewend te worden aan het algemeen belang. Met de komst van de Geefwet 2012 is deze regeling

verruimd. De winstdrempel van € 7.500,- is aangepast naar € 15.000,- en de drempel van € 37.500,- is verhoogd naar € 75.000,-.88

3.3.5 Integrale belastingplicht

Met ingang van 1 januari 2012 kunnen ANBI’s die als culturele instelling worden aangemerkt opteren voor integraal belastingplicht. Dat houdt in dat de instelling belastingplichtig wordt voor de vennootschapsbelasting. Door te opteren voor integraal belastingplicht, wordt het

84 S.A.M. de Wijkerslooth- Lhoëst, ‘De Geeft en Neemwet: Fiscale maatregelen 2012 voor ANBI’s, stichtingen en

verenigingen,’ Fiscaal Tijdschrift Vermogen 2011/11

85 Art. 2 lid 1 onderdeel e Wet VPB 1969

86 S.A. Stevens ‘De regels voor ANBI’s in de vennootschapsbelasting per 1 januari 2012,’’ WPNR 2012/6917 87 J.L. van de Streek, ‘Heffing van vennootschapsbelasting van stichtingen en verenigingen,’ Tijdschrift voor

ondernemingsbestuur 2010, pag. 34

88 Art. 6, eerste lid, Wet Vpb 1969

23

(24)

gehele vermogen van de vereniging of stichting aangemerkt als ondernemingsvermogen.89 Voor culturele instellingen waarvan de ondernemingsactiviteiten leiden tot een positief resultaat, betekent dit dat de belastbare winst wordt gedrukt door het resultaat van de verliesgevende culturele activiteiten.90

Om te opteren voor integraal belastingplicht dient aan een aantal voorwaarden te zijn voldaan. Het verzoek dient schriftelijk ingediend te worden bij de inspecteur. Dit moet binnen zes maanden na afloop van het jaar waarop het verzoek voor het eerst betrekking heeft, ingediend worden. Het verzoek wordt middels een beschikking verleend.91 De afgegeven beschikking is geldig voor een periode van minimaal tien jaar. Opzegging van deze regeling is alleen

mogelijk met ingang van het tiende jaar of een veelvoud daarvan na het einde van het jaar waarvoor het verzoek voor het eerst is ingediend.92 De minimale termijn van tien jaar is ingevoerd om misbruik van de regeling te voorkomen. Zo wordt voorkomen dat culturele instellingen niet elk jaar van keuze veranderen. Dat zou mijns inziens de eenvoud van de regeling verslechteren en vooral de administratieve lasten van de Belastingdienst verzwaren.

3.3.6 Bestedingsreserve

De bestedingsreserve is met de komst van de Geefwet 2012 aangepast. Voorheen sprak men over de herbestedingsreserve. Instellingen waarbij een algemeen of sociaal belang op de voorgrond stond, konden een beroep doen op de herbestedingsreserve.93 Voor instellingen was het elk jaar mogelijk om een bedrag te doteren aan de reserve. De dotaties verlagen de winst waardoor een lager bedrag in de vennootschapsbelasting belast wordt. Per 1 januari 2012 is de naam van regeling gewijzigd. De term herbestedingsreserve wekte namelijk de indruk dat de reserve alleen aangewend kon worden voor het vervangen van bestaande bedrijfsmiddelen.94 Naast de grammaticale wijziging is de groep van instellingen die gebruik kunnen maken van de faciliteit veranderd.95 De wetgever achtte deze verandering nodig om de faciliteit meer toe te spitsen op de beoogde doelgroep.96 Culturele instellingen en lichamen zonder aandeelhouders of deelgerechtigden die een sociaal belang behartigen en de winst

89 Kamerstukken II 2011/12, 33 006, nr.3

90 T.H. Ostermann en L. Van de Reep, ‘Inzicht in de ANBI,’ Maandblad Belasting Beschouwingen 2012/12 91 Art. 2 lid 9 Wet Vpb 1969

92 Kamerstukken II 2011/12, 33 006, nr. 3 93 Kamerstukken II 2011/12, 33 003, nr. 3 94 Kamerstukken 2011/12, 33 003, nr.3 95 Kamerstukken II 2011/2012, nr. 33 006, nr. 3 96 Kamerstukken 2011/12, 33 003, nr.3 24

(25)

hoofdzakelijk (ten minste 70%) behalen met hulp van vrijwilligers, kunnen een bestedingsreserve vormen voor bepaalde kosten.97 Het gaat om de volgende kosten:98

- Uitgaven voor projecten

- Uitgaven voor aanschaf, verbetering of voortbrenging van bedrijfsmiddelen, met uitzondering van onroerende zaken die bestemd zijn om direct of indirect

hoofdzakelijk aan anderen ter beschikking te stellen.

Daarnaast is de termijn van reserveren verruimd van drie naar vijf jaar.99 De faciliteit is hierdoor aantrekkelijker geworden. Instellingen kunnen namelijk langer doteren, wat uitstel van heffing tot gevolg heeft.100 De instellingen in de kinderopvang maakten voorheen het meest gebruik van de herbestedingsreserve. Aangezien deze instellingen niet van de bestedingsreserve gebruik kunnen maken stelt van Wijkerslooth- Lhoëst dat opheffing van deze regeling een optie is.101

3.3.7 Fondswerversaftrek

Met ingang van 1 januari 2012 is art. 9 lid 1 onderdeel h Wet VPB 1969 in een gewijzigde vorm opgenomen in art. 9a Wet VPB 1969. Tot 1 januari 2012 waren de uitkeringen en uitgaven door een lichaam waarvan de werkzaamheid (nagenoeg) uitsluitend gericht was op de verkrijging van gelden die ingevolge de statuten of een schriftelijke overeenkomst werden uitgekeerd aan een ANBI, aftrekbaar van de fiscale winst.102 Omdat deze bepaling naar de mening van de staatssecretaris te ruim was leidde dit tot een aanscherping van de aftrek. De huidige regeling ziet op het bevorderen van kenbare fondswervende activiteiten door fondswervers. De faciliteit regelt namelijk dat opbrengsten behaald met kenbare

fondswervende activiteiten, zolang ze in het geheel worden aangewend voor het algemeen nuttige doel ten behoeve waarvan de fondsen zijn verzameld, aftrekbaar zijn van de winst.103 Zonder de aanscherping tot kenbaar fondswervende zouden ANBI’s en andere fondswervers een groot belastingvoordeel krijgen ten opzichte van andere belastingplichtige lichamen die

97 Art. 12 lid 1 Wet VPB 1969

98 S.A.M. de Wijkerslooth- Lhoëst, ‘De Geeft en Neemwet: Fiscale maatregelen 2012 voor ANBI’s, stichtingen en

verenigingen,’ Fiscaal Tijdschrift Vermogen 2011/11

99 Kamerstukken 2011/12, 33 003, nr.3

100 Kamerstukken II 2011/2012, nr. 33 006, nr. 5

101 S.A.M. de Wijkerslooth- Lhoëst, ‘De Geeft en Neemwet: Fiscale maatregelen 2012 voor ANBI’s, stichtingen

en verenigingen,’ Fiscaal Tijdschrift Vermogen 2011/11

102 L. van de Reep, ‘Inzicht in de ANBI,’ Maandblad Belasting Beschouwingen 2012/12 103 Kamerstukken 33 006, nr. 6

25

(26)

op dezelfde markt actief zijn. Immers alle opbrengsten, behaald met commerciële activiteiten, ongeacht de omvang en aard zouden dan voor aftrek in aanmerking komen.104

In art. 9a Wet VPB 1969 wordt onderscheid gemaakt tussen lichamen die als fondswerver optreden voor ANBI’s en ANBI’s die zelf fondswervende activiteiten verrichten.105 ANBI’s kunnen onder toepassing van de fondsenwerversaftrek een bedrag ter grootte van de winst, behaald met de kenbaar fondswervende activiteiten, van de winst aftrekken. Voor

fondswervers (niet-ANBI’s) geldt dat zij een bedrag dat gelijk is aan de uitkering die gedaan wordt aan een ANBI, kunnen aftrekken van de winst. De fondswerver kan alleen van de faciliteit gebruik maken indien het zich statutair of ingevolge een schriftelijke overeenkomst heeft verplicht de opbrengst (nagenoeg) geheel uit te keren aan een ANBI. Deze uitkeringen moeten gedaan worden binnen uiterlijk zes maanden na afloop van het jaar waarin de daarvoor bestemde gelden zijn verworven.106 In het artikel staan de begrippen ‘kenbaar fondswervende activiteiten’ en ‘fondswerver’ centraal. Een lichaam dat uitsluitend kenbaar fondswervende activiteiten verricht kan worden aangemerkt als fondswerver.107 Activiteiten die in belangrijke mate met behulp van vrijwilligers worden verricht en die bestaan uit het verkopen van roerende zaken of het leveren van diensten, zijn kenbaar fondswervende activiteiten.108 Er dient voldaan te zijn aan het kenbaarheidsvereiste. Voor de afnemer moet het kenbaar zijn dat de opbrengst (nagenoeg) uitsluitend ten goede komt aan een ANBI.109 Mijns inziens hoeft dit niet gecompliceerd te zijn, maar een museumcafé zal bijvoorbeeld op de menukaart kenbaar moeten maken dat de opbrengst naar de ANBI gaat. Van Vijfeijken merkt op dat niet zo snel wordt voldaan aan het kenbaarheidsvereiste als het gaat om woning corporaties.110 Niet alle activiteiten kunnen tot een fondsenaftrek leiden. Slechts de volgende activiteiten komen hiervoor in aanmerking:111

- Prestaties die tegen een hoger bedrag dan de prijs die doorgaans in het economisch verkeer als zakelijk wordt ervaren worden aangeboden, waarbij het kenbaar is voor de afnemer dat de opbrengst voor het goede doel is. Hierbij kan gedacht worden aan de

104 Kamerstukken 33 006, nr. 6

105 Memorie van Toelichting, Kamerstukken II 2011/12, 33 004, nr. 3 106 Art. 9a lid 3 Wet VPB 1969

107 Art. 9a, lid 2 onderdeel b Wet VPB 1969 108 Art. 9a lid 2 Wet Vpb 1969

109 Art. 9a lid 2 Wet Vpb 1969

110 I.J.F.A. van Vijfeijken, noot bij HR 13 januari 2012 nr 10/03464, BNB 2012/89 111 L. van de Reep, ‘Inzicht in de ANBI,’ Maandblad Belasting Beschouwingen 2012/12

26

(27)

verkoop van producten waar een goed doel mee verbonden is en waarbij het voor de afnemer duidelijk is dat om die reden de prijs hoger ligt dan de marktprijs.

Commerciële instellingen kunnen ook een product verkopen waarvan de opbrengst naar een goed doel gaat, maar hiervoor zal geen fondswerversaftrek worden verleend. Bij een commerciële instelling is er geen sprake van een lichaam dat uitsluitend kenbaar fondswervende activiteiten verricht. Tevens moeten de activiteiten in belangrijke mate worden verricht door vrijwilligers.

- Verkoop van diensten en goederen tegen een zakelijke prijs, waarbij er winst word behaald doordat de kostprijs van de dienst of het product laag is. Door het inzetten van vrijwilligers is de kostprijs laag.

- Inzameling van roerende zaken, waarbij geen vergoeding wordt gevraagd voor het ingezamelde goed, omdat al bekend is dat de opbrengst naar het goede doel gaat.

Van de Reep is van mening dat de voorwaarden van de fondsenaftrek op een aantal punten zeer streng is, waardoor de faciliteit zeer beperkt kan worden toegepast. Hij stelt dat het lastig is om voor te stellen hoe in een concrete situatie afnemers kennis kunnen nemen van het feit dat de prijs van de roerende zaken of diensten hoger is dan de marktprijs, of dat de kostprijs van het goed of dienst lager is dan de prijs die in het economisch verkeer gebruikelijk is. Als voorbeeld noemt hij een kunstobject die door een fondswervende instelling verkocht wordt. Het vaststellen van een zakelijk prijs voor dit object is zeer lastig.112

3.3.8 Fictieve vrijwilligersaftrek

De aftrek van fictieve vrijwilligerskosten is opgenomen in art. 9 eerste lid onderdeel h. Wet VPB 1969. ANBI’s die grotendeels winst behalen met behulp van de inzet van vrijwilligers, kunnen (fictieve) loonkosten in mindering op de winst brengen. Door inzet van vrijwilligers worden geen arbeidskosten gemaakt. Met deze regeling wordt voorkomen dat het

kostenvoordeel die ANBI’s hebben onderdeel wordt van de winst. Dat betekent dat er geen vennootschapsbelasting wordt geheven over het voordeel van de inzet van vrijwilligers. Het bedrag dat in aftrek kan worden gebracht wordt vastgesteld op basis van het minimumloon verminderd met de werkelijke kosten.113 Het is niet duidelijk of het gaat om het bedrag dat vrijwilligers als vergoeding hebben ontvangen voor de verrichte werkzaamheden of dat ook

112 L. van de Reep, ‘Inzicht in de ANBI,’ Maandblad Belasting Beschouwingen 2012/12 113 Kamerstukken II 2011/12, 33 004, nr. 3

27

(28)

een kostenvergoeding in aanmerking genomen moet worden.114 Indien er geen

werkzaamheden zijn verricht ben ik van mening dat er dan ook geen kostenvergoeding in aftrek mag worden gebracht. Indien een ANBI aannemelijk maakt dat ten aanzien van de vrijwilliger een hoger loon gebruikelijk is in het economisch verkeer, is het op grond van art. 9 lid 3 Wet VPB 1969 mogelijk om een hoger loon dan het minimumloon in aanmerking te nemen. Hierbij moet gekeken worden naar het soort werkzaamheden dat verricht wordt. Als voorbeeld noemt Hemels een accountant. Indien deze accountant de boekhouding doet is het redelijk dat het loon hoger is dan wanneer hij de gang zou vegen.115 De fictieve aftrek voor vrijwilligers wordt slechts in aanmerking genomen indien de ANBI de naam, adres,

woonplaats van de vrijwilliger en de daadwerkelijke verstrekte beloningen heeft opgenomen in de administratie.116 Tevens is in het vijfde lid van art. 9 Wet VPB bepaald dat de fictieve aftrek niet mag leiden tot een negatief resultaat. Het betreft een samenloop regeling tussen de fictieve vrijwilligersaftrek en de fondsenwerversaftrek van art. 9a Wet VPB 1969. In deze regeling is bepaald dat de fondsenwerversaftrek voorrang heeft op de fictieve

vrijwilligersaftrek indien beide faciliteiten van toepassing zijn. Hierdoor kan geen sprake zijn van een negatief resultaat.117 Tenslotte is in het zesde lid van art. 9 Wet VPB 1969 bepaald dat bij ministeriële regeling ter voorkoming van concurrentieverstoringen, lichamen, groepen lichamen of activiteiten kunnen worden uitgezonderd van de toepassing van deze faciliteit.

114 L. van de Reep, ‘Inzicht in de ANBI,’ Maandblad Belasting Beschouwingen 2012/12

115 S.J.C. Hemels, commentaar bij art 9 Wet VPB 1969: mede in aftrek van de winst komende posten, NDFR par.

10.3

116 Art. 9, lid 4 Wet VPB 1969

117 L. van de Reep, ‘Inzicht in de ANBI,’ Maandblad Belasting Beschouwingen 2012/12

28

(29)

3.4 Faciliteiten in de Successiewet 1956

3.4.1 Inleiding

In art. 32 en 33 van de Successiewet 1956 is geregeld dat hetgeen wordt verkregen door een ANBI vrijgesteld is van erf- en schenkbelasting. Hierna zal kort ingegaan worden op de vrijstellingen die gelden voor ANBI’s in de Successiewet 1956.

3.4.2 Vrijstelling erfbelasting

De vrijstelling van erfbelasting is opgenomen in art. 32, eerste lid, onderdeel 3 Successiewet 1956. De voorwaarde is wel dat er aan de verkrijging door de ANBI geen opdracht is

verbonden, welke aan de verkrijging het karakter ontneemt van te zijn geschied in het algemeen belang. Van een dergelijke opdracht is naar het oordeel van het Hof slechts sprake indien het gaat om een zogenoemde ‘onpersoonlijke last.’118 Hiervan is sprake indien

niemand als last bevoordeelde van de opgelegde verplichting kan worden aangewezen.119

3.4.3 Vrijstelling schenkbelasting

De vrijstelling van schenkbelasting is opgenomen in art. 33, onderdeel 4 Successiewet 1956. De voorwaarde is net zoals bij art. 32, eerste lid, onderdeel 3 Successiewet 1956, dat er aan de verkrijging door de ANBI geen opdracht is verbonden, welke aan de verkrijging het karakter ontneemt van te zijn geschied in het algemeen belang. Op grond van art. 33, onderdeel 10 successiewet 1956 zijn schenkingen door ANBI’s vrijgesteld indien geheel of nagenoeg geheel het karakter hebben van te zijn geschied in het algemeen belang.

118 Hof Arnhem 4 oktober 2011, nr. 10/00435, commentator: D. van Beelen, NTFR2013-1457 119

HR 1 oktober 1958, nr. 13.635, BNB 1958/304

29

(30)

4

Commerciële activiteiten

4.1 Inleiding

Met ingang van 1 januari 2012 is bepaald dat commerciële activiteiten in beginsel niet langer in de weg staan aan het verkrijgen of behouden van de ANBI-status.120 Voorheen leidde een teveel aan commerciële activiteiten er toe dat de ANBI- status werd ingetrokken, omdat er sprake zou zijn van een winstoogmerk. In dit hoofdstuk ingegaan op de commerciële activiteiten binnen een ANBI.

Binnen de activiteiten die een ANBI ontplooit dient onderscheid te worden gemaakt tussen twee soorten activiteiten:

- Commerciële activiteiten. Deze activiteiten hebben inhoudelijk niets te maken met de algemene doelstelling van een instelling en zijn geregeld in art. 1a, tweede lid

Uitv.Reg. AWR 1994.

- Algemeen nuttige activiteiten. Deze activiteiten hebben inhoudelijk te maken met de doelstelling van een instelling. Deze activiteiten zijn geregeld in art. 1a, vijfde lid Uitv. Reg. AWR 1994.

Zodra een activiteit in lijn ligt met de (ideële) doelstelling van de instelling kwalificeert deze als algemeen nuttige activiteit.121 Indien de activiteit niet in lijn ligt met de (ideële)

doestelling kwalificeert deze als commerciële activiteit. Een voorbeeld waaruit dit blijkt is een stichting die als doelstelling heeft om huidkanker te overwinnen en tegen te gaan. Om dit doel te realiseren wordt een bepaald merk zonnebrandcrème aangeboden. Daarnaast verkoopt de stichting ansichtkaarten met een winstmarge ter financiering van dit doel. De verkoop van de zonnebrandcrème is een algemeen nuttige activiteit, omdat deze nauw verwerven is met de doelstelling van de stichting, namelijk het tegen gaan van huidkanker. De verkoop van ansichtkaarten kwalificeert als commerciële activiteit, omdat de activiteit niet in lijn ligt met de doelstelling van de instelling. Commerciële activiteiten behoren tot de activiteiten die de financiering van de algemeen nuttige activiteiten mogelijk maken. Hierna wordt ingegaan op beide activiteiten.

120 Kamerstukken II 2011/12, 33 006, nr. 3, p.5

121 M.M.F.J. van Bakel, ‘Hoe royaal is de Geefwet voor ANBI’s?’, WFR 2012/592

30

(31)

4.2 Categorieën van commerciële activiteiten

A-G Moltmaker heeft bij BNB 1986/103 een uitleg gegeven over het effect van commerciële activiteiten op de ANBI- status. Hij onderscheidt hierin drie typen van commerciële

activiteiten:122

- De commerciële activiteiten en de ideële doelstelling staan geheel los van elkaar. De commerciële activiteiten worden slechts bedreven met het oog om winst de behalen, waardoor de ideële doelstelling kan worden gerealiseerd. Een voorbeeld hiervan is een kerkbestuur die tweedehands kleding verkoopt om geld in te zamelen.

- De commerciële activiteiten bevorderd als zodanig de ideële doelstelling, maar zijn daar niet onlosmakelijk mee verbonden. Een voorbeeld hiervan is een organisatie die hulp biedt aan ontwikkelingslanden door verkoop van koffie die afkomstig is uit die ontwikkelingslanden.

- Door de commerciële activiteiten als zodanig wordt de ideële doelstelling verwezenlijkt. Hierbij zijn de commerciële activiteiten en de ideële doelstelling onlosmakelijk met elkaar verbonden. Een voorbeeld hiervan is een opinievorming weekblad. Het doel is het uitgeven van een weekblad, welke als commerciële activiteit wordt aangemerkt. Daarnaast wordt er ook een maatschappelijk belang gediend. In de eerste en tweede categorie behoeven commerciële activiteiten zijn inziens niet in de weg te staan aan de ANBI-status. In de derde categorie vormen de activiteiten wel een

belemmering voor de ANBI-status. Een zaak die onderverdeeld kon worden in onderdeel c betrof het Muziekschriftarrest.123 De inspecteur stelde dat de activiteiten van het Instituut een bedrijfsmatig karakter droegen en daarom een belemmering was voor de ANBI-status. De Hoge Raad oordeelde dat de bedrijfsmatige activiteiten geen belemmering waren, nu de statuten van de stichting een winstoogmerk verbood en de stichting nimmer winst had gemaakt.

In het Scientology-arrest oordeelde de Hoge Raad in 2003 dat met de werkzaamheden geen algemeen belang werd gediend.124 De activiteiten van de Scientologykerk bestonden uit het aanbieden van cursussen en boeken tegen commerciële tarieven, welke niet als algemeen nuttig kwalificeren. Inmiddels lijkt de kerk toch de ANBI-status te krijgen. Het Hof Amsterdam oordeelde dat de auditing en training niet gelijkgesteld kunnen worden met

122 HR 18 december 1985, nr. 22937, BNB 1986/103, LJN AW8133 123 HR 18 december 1985, nr. 22937, BNB 1986/103, LJN AW8133 124 HR 7 november 2003, nr. 38 049, BNB 2004/30

31

(32)

cursussen tegen commerciële tarieven.125 Met de inkomsten uit auditing en training worden de normale activiteiten van de kerk gefinancierd, waardoor er geen sprake is van een

commerciële onderneming, zoals in 2003 wel werd gedacht.

4.2.1.Commerciële activiteiten anno 2012

Op grond van art. 1a, tweede lid UR AWR 1994 mag een ANBI ter financiering van haar doelstelling commerciële activiteiten ontplooien, indien de inkomsten (saldo van baten en lasten) gerealiseerd met die activiteiten binnen een redelijke termijn geheel of nagenoeg geheel (90%) ten goede komen aan de doelstelling van de ANBI. Tot 1 januari 2012 mochten instellingen slechts in zeer beperkte mate commerciële activiteiten ontplooien. Een teveel aan commerciële activiteiten leidde er namelijk toe dat de ANBI-status werd ingetrokken, omdat er sprake zou zijn van een winstoogmerk.

‘Het aanscherpen van de voorwaarde heeft uitdrukkelijk niet tot doel instellingen die commerciële activiteiten verrichten van de ANBI- regeling uit te sluiten. Van belang is immers dat de opbrengsten van het vermogen en van de activiteiten van ANBI’s besteed worden aan het algemeen belang. Hoe de opbrengsten worden behaald is daarbij niet van doorslaggevende betekenis.’126

Commerciële activiteiten staan de ANBI- status niet in de weg, indien de inkomsten uit deze activiteiten ten goede komen aan het algemeen nuttige doel. Onder inkomsten wordt verstaan: het saldo van baten en lasten.127 Indien de inkomsten van een bepaalde commerciële activiteit structureel negatief zijn, kan deze activiteit niet aangemerkt worden als een commerciële activiteit. De activiteit wordt dan door de Belastingdienst gekwalificeerd als een niet-

algemeen nuttige activiteit.128 Indien de niet- algemeen nuttige activiteiten van een instelling boven 10% uitkomen, wordt de ANBI- status ingetrokken. Dit brengt met zich mee dat een ANBI een winstoogmerk mag (moet) hebben met betrekking tot de commerciële

activiteiten.129 Volgens de staatssecretaris staat dit winstoogmerk ten dienste van het algemeen belang en gaat het niet om een winstoogmerk omwille van de winst zelf. De commerciële activiteiten dienen ondergeschikt te zijn aan het algemeen nut.

125 Hof Amsterdam, 17 oktober 2013, nr. 12/00652 126 Kamerstukken II 2008/09, 31 930, nr. 8

127 Art. 1a lid 2 Conceptuitvoeringsregeling AWR 128 Zie bijlage I

129 Brief Staatssecretaris van Financiën, 28 oktober 2011, nr. AFP/2011/792, V/N 2011/2632

32

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Jonaske de Ruiter heeft in november 2014 zich georienteert en zal in 2015 gedurende drie maanden zich inzetten namens de stichting Medora ten bate van het team van CHC en de

Zonder begeleiding, inclusief instructies en scoreformulier Altijd in combinatie met locatiehuur 5,50 p.p.. Wat weet jij over ons kleine maar oh zo

Aan het project Multiculturalisatie van het aanbod van de ambulante verslavingszorg in Drenthe een eenmalige subsidie van maximaal ƒ 44.500,-- verlenen uit het krediet

Als de gebouwen of terreinen van de kerk niet vol- doen voor een activiteit van de ring of van meerdere ringen kan er na goedkeuring van de bisschop of ringpresident en

Waar mogelijk worden gezamenlijke vieringen Oecumenische vieringen waarbij de Raad van Kerken Woerden genoemd wordt c.q.. een

Aanpak Laat tijdens de Dag van het Park de bezoekers stemmen over welke boom dé boom van het park is, welke boom door de bezoekers het meest ‘geliefd’ is en waarom.. Maak op

Op grond van artikel 2.10 Wabo moet de aangevraagde omgevingsvergunning, voor zover deze betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder a Wabo,

In artikel 2.10 van de Wabo, in paragraaf 4.2 van het Besluit omgevingsrecht en in de Regeling omgevingsrecht is aangegeven welke informatie noodzakelijk is voor een ont-