• No results found

Zin in werk. Een kwalitatief onderzoek naar de zinervaring in werk van humanistisch geestelijk verzorgers en verpleegkundigen in ziekenhuizen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Zin in werk. Een kwalitatief onderzoek naar de zinervaring in werk van humanistisch geestelijk verzorgers en verpleegkundigen in ziekenhuizen"

Copied!
69
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

ZI

N

I

N

Een

kwa

lita

tief

ond

erzo

ek

naar

de

zine

rvar

ing

in

wer

k

van

hum

anis

tisc

h

gees

telij

k

verz

orge

rs

en

verp

leeg

(2)

ZIN IN WERK

EEN KWALITATIEF ONDERZOEK NAAR DE ZINERVARING IN WERK VAN HUMANISTISCH

GEESTELIJK VERZORGERS EN VERPLEEGKUNDIGEN IN ZIEKENHUIZEN

Masterthesis Universiteit voor Humanistiek Utrecht, juli 2016

Else van der Hoek 0050073

elsevdhoek@gmail.com

Scriptiebegeleider Dr. Wike Seekles

Universitair docent Psychologische en humanistische aspecten van existentiële begeleiding op humanistische grondslag

Meelezer Prof. Dr. Margo Trappenburg

Bijzonder hoogleraar Grondslagen van het maatschappelijk werk

Afstudeercoördinator Dr. Wander van der Vaart

Universitair hoofddocent onderzoeksmethodologie

Afbeelding titelpagina Art installation at University Hospital Bristol Photography: Studio Weave

(3)

Het zoeken naar zin is als het zoeken naar goud in een rivier. Door je zeef stroomt ontzettend veel water en gruis, maar die kleine stukjes goud die je vindt, kun je omsmelten tot een prachtige grote klomp.

(4)
(5)

Voorwoord

Deze thesis schrijf ik als laatste onderdeel van mijn studie Humanistiek. Daarmee wordt een lange periode van studeren afgesloten. Humanistiek heeft mij op een bijzondere manier gevormd en mij enorm verrijkt als mens. Vanuit mijn persoonlijke zinervaring tijdens mijn opleidingsperiode in het UMC Utrecht ben ik geïnteresseerd geraakt in de zinervaring van andere professionals in hun werk. Deze persoonlijke interesse heb ik ingezet voor deze thesis. Ik heb dan ook erg genoten van het interviewen van de respondenten. Ik wil hen bedanken voor hun deelname aan dit onderzoek. Zij hebben mij versteld doen staan van hun enorme liefde voor hun vak.

Wike, dank voor het snelle nakijken en je betrokkenheid op mijn proces. Je hebt mij enorm geholpen. Margo, dank voor de feedback die tot een inhoudelijke verbetering van deze thesis heeft geleid. Rob en Robin..woorden kunnen niet in de buurt komen bij wat jullie voor mij betekenen.. Griorgos, thanks so much for all your support. You’re amazing.

Han, Gaby, Anna en Markus: dank voor jullie onuitputtelijke vertrouwen in mij. Anna en Markus, ik beloof dat ik de beste tante ooit word!

(6)

Samenvatting

Dit kwalitatieve, empirische onderzoek heeft inzichtelijk gemaakt hoe humanistisch geestelijk verzorgers (hgv’ers) en verpleegkundigen (vpk), werkzaam in ziekenhuizen, zin ervaren in hun werk. Dit is onderzocht vanuit drie bronnen die hierop van invloed zijn, en welke in literatuur worden onderscheiden: de professionals zelf, de ander en de werkcontext van het ziekenhuis. Deze bronnen zijn als deelgebieden onderzocht en daarbij is gekeken welke ervaringsaspecten van zingeving te herkennen zijn. Deze aspecten zijn voortgekomen uit de in dit onderzoek gehanteerde definitie van zingeving en betreffen: competentie, doelgerichtheid, erkenning, transcendentie, samenhang en waardevolheid.

De zinervaringen van zeven hgv’ers en zeven vpk zijn met elkaar vergeleken en daarin werden overeenkomsten en verschillen herkend. Overeenkomstig blijken beide beroepsgroepen in dat de ander hierin een grote rol speelt. Ook de dynamische sfeer van het ziekenhuis en het gevoel dat het werk past bij de eigen persoonlijkheid zijn elementen waardoor beide beroepsgroepen zin ervaren.

Anders dan vpk ervaren hgv’ers minder doelgerichtheid in hun werk, speelt samenwerking een minder grote rol in het ervaren van zin maar wordt alleen door hen transcendentie ervaren.

Met deze studie is een leemte in de wetenschappelijk literatuur aangevuld, aangezien er nog niet eerder onderzoek is verricht naar hgv’ers en er behoefte blijkt te zijn aan een conceptuele verheldering van het begrip zin in relatie tot werk. De bevindingen van deze studie kunnen ingezet worden ter bestrijding of voorkoming van burn-out klachten, wat voor beide beroepsgroepen nodig blijkt te zijn omdat zij een verhoogd risico hierop lopen. Handreikingen daartoe worden in het laatste hoofdstuk gegeven.

(7)

Inhoud

Hoofdstuk 1: Inleiding en probleemstelling...1

1.1 Onderzoeksdoelen: praktische en theoretische relevanties...3

1.2 Hoofd- en deelvragen...4

Hoofdstuk 2: Theoretisch kader...6

2.1 Werken in een ziekenhuis...6

2.1.1 De werkomgeving...6

2.1.2 Verpleegkundigen in ziekenhuizen...7

2.1.3 Geestelijk verzorgers in ziekenhuizen...11

2.1.4 Vergelijking tussen de beide beroepsgroepen...14

2.2 Zingeving...16

2.3 Zingeving en werk...19

2.3.1 Het zelf als bron van zin in werk...20

2.3.2 Anderen als bron van zin in werk...22

2.3.3 De context van het werk als bron van zin in werk...23

Hoofdstuk 3: Methode...25

3.1 Onderzoeksdesign...25

3.2 Data verzameling...25

3.3 Selectie en benadering van de respondenten...26

3.4 Demografische gegevens respondenten...28

3.5 Data-analyse en analysemethode...29

3.6 Betrouwbaarheid en validiteit...31

Hoofdstuk 4: Resultaten...34

4.1 De rol van het zelf op de ervaring van zinvol werk bij hgv’ers en vpk...35

4.2 De rol van de ander op de ervaring van zinvol werk bij hgv’ers en vpk...36

4.3 De rol van de context op de ervaring van zinvol werk bij hgv’ers en vpk...42

Resumé...44

Hoofdstuk 5: Discussie en conclusie...45

5.1.Discussie...45

5.1.1Overeenkomsten in de ervaring van zinvol werk tussen hgv’ers en vpk...45

5.1.2 Verschillen in de ervaring van zinvolwerk tussen hgv’ers en vpk...47

5.2 Zinervaring van humanistisch geestelijk verzorgers en verpleegkundigen...48

5.3 Zwakke en sterke punten van dit onderzoek...49

Zwakke punten...49

(8)

5.4 Aanbevelingen...50 5.5 Implicaties...51 5.6 Slotconclusie...52 Literatuur...53 Bijlagen...59 Bijlage 1: Topiclist...59

Bijlage 2: Informed consent...60

(9)

Hoofdstuk 1: Inleiding en probleemstelling

Nederlandse ziekenhuizen staan onder grote druk. De Raad voor de Volksgezondheid en Zorg (RVZ) uit in haar rapport zorgen over de staat van de ziekenhuiszorg. In dit rapport (‘Ziekenhuislandschap 20/20’) wordt gesteld dat de ontwikkelingen in de maatschappij, zoals de toenemende vergrijzing, de individualisering, de diversiteit in de samenleving en de uitbreiding van de medische

behandelingsmogelijkheden door technologische ontwikkelingen de zorgvraag en de zorgkosten doen stijgen. Dit brengt consequenties met zich mee: om de kosten enigszins beheersbaar te houden moet er in ziekenhuizen een strak financieel beleid gevoerd worden waarin gericht wordt op het zo efficiënt mogelijk inrichten van de zorg (RVZ, 2011). Deze tendens in de zorg wordt ook wel de ‘verzakelijking van de zorg’ genoemd (Hout & Putters, 2004). Voor het ziekenhuispersoneel geldt dat er meer resultaatgericht, meer efficiënt en meer productief gewerkt dient te worden (Gastel & Iersel, 2007; Heinen, Schoonhoven, Cruijsberg & Achterberg, 2013; Hout & Putters, 2004).

De doorwerkingen van de verzakelijking van de zorg wordt in verband gebracht met burn-out klachten bij ziekenhuispersoneel. Er wordt minder personeel ingezet waardoor de werkdruk oploopt, er is een gebrek aan tijd voor patiënten en het gevoel heerst minder goede zorg te verrichten dan eigenlijk nodig en gewenst is (“Spagaat tussen Verzakelijking Zorg en Werkdruk”, 2013). Dit zijn belangrijke risicofactoren voor burn-out (Aiken, Clarke, Sloane, Sochalski & Siber, 2002; Heinen et al., 2013; Hout & Putters, 2004; Schaufeli, Leiter & Maslach, 2008; Vandermeulen, 2014). Uit onderzoek blijkt dat verpleegkundigen, de grootste beroepsgroep in een ziekenhuis, dan ook een verhoogd risico lopen op burn-out (Heinen et al., 2013).

Een van de manieren om met werk gerelateerde stress om te kunnen gaan, is het ervaren van werk als zinvol (Locke & Taylor, 1990; Malloy et al., 2015, Rosso, Dekas & Wrzesniewski, 2010). De ervaring van zinvol werk moet volgens Rosso en collega’s (2010) begrepen worden als “work that is expierienced as particulary significant and holding more positive meaning for individuals” (p. 94).

Onderzoek toont aan dat wanneer werknemers zich kunnen focussen op een aspect in hun werk dat zij als zinvol ervaren, zij verminderde stressreacties vertonen (Shanafelt, 2009). Malloy en collega’s (2015) stellen: “…finding meaning in work is what will ultimately sustain the individual in situations of stress” (zp).

Onderzoek dat zich richt op de vraag hoe zingeving ervaren wordt in stressvolle beroepen is bij uitstek van belang omdat dit inzichten geeft in hoe stressklachten voorkomen of bestreden kunnen worden, en, indien dit ook daadwerkelijk ingezet kan worden in de werkpraktijk, daarmee stressklachten kunnen verminderen. Opvallend is dat er slechts twee studies zijn gevonden waarin verpleegkundigen zijn onderzocht op hun zinervaring in hun beroep (Malloy et al., 2015; Pavlish &

(10)

Hunt, 2012). Malloy en collega’s stellen: “It is essential that nurses find meaning in their work to give them strength to carry on even in de midst of very demanding environments” (Malloy et al., 2015, zp).

De meeste Nederlandse ziekenhuizen hebben een afdeling die zich bezig houdt met vraagstukken rondom zin: de Dienst Geestelijke Verzorging. Daar werken geestelijk verzorgers die onder andere zijn opgeleid om mensen te begeleiden in het omgaan met zin-gerelateerde vragen (Vereniging Geestelijk Verzorgers in de Zorg, 2015). Zij zijn er voor zowel patiënten, diens naasten, als ook voor medewerkers in het ziekenhuis. Echter ook geestelijk verzorgers ervaren werk gerelateerde stress en lopen een verhoogd risico op burn-out. De werkdruk is daarbij de belangrijkste determinant (Grosch & Olson, 2002; Gyntleberg, Hein & Sundicani, 2012; Harris, 2010; Loonstra & Tomic, 2005). In lijn met eerder genoemd belang van onderzoek naar de ervaring van zin in stressvolle beroepen, is het ook wat betreft geestelijk verzorgers van belang te weten hoe zij zin ervaren in hun werk. Echter is er een lacune in de wetenschappelijke literatuur omtrent dit vraagstuk.

Het begrip zin kent een grote reikwijdte waar intuïtief wellicht mee begrepen wordt wat er onder kan worden verstaan, maar waarvan een heldere uiteenzetting en toetsing aan de praktijk wenselijk is voor wetenschappelijk onderzoek (Rosso et al., 2010). Zin zal in deze thesis benaderd worden vanuit een zinervaring 1. Een definitie waarin verschillende aspecten van deze ervaring te

herkennen zijn, is gevonden in het werk van Alma en Smaling (2010). Zij definiëren zingeving als volgt:

[Zingeving is] een persoonlijke verhouding tot de wereld waarin het eigen leven geplaatst wordt in een breder kader van samenhangende betekenissen, waarbij doelgerichtheid,

waardevolheid, verbondenheid en transcendentie worden beleefd, samen met competentie

en erkenning, zodat ook gevoelens van gemotiveerd zijn en welbevinden [nadruk toegevoegd] worden ervaren. (p. 23)

Deze definitie wordt in dit onderzoek aangehouden om de ervaring van zin te duiden. Er zijn negen ervaringsaspecten (cursief gedrukt) in deze definitie te herkennen en deze worden uitgelegd in het theoretisch gedeelte van dit onderzoek (hoofdstuk 2).

In verschillende onderzoeken worden vier bronnen onderscheiden die een rol spelen bij de ervaring van zin in werk, namelijk: het zelf, de ander, de context van het werk en spiritualiteit (Dik et al., 2013; Rosso et al., 2010). De eerste drie bronnen worden gevormd tot deelvragen bij de

probleemstelling van dit onderzoek. Hiervoor zijn twee redenen. De eerste reden betreft de

1 Anders dan bijvoorbeeld Baumeister, die zingeving benadert vanuit vier psychologische behoeften (‘needs’) van een mens. Bij een bevrediging van deze behoeften kan zin ervaren worden (Baumeister, 1991. Wat er dan

(11)

haalbaarheid van dit onderzoek: de rol van spiritualiteit op de ervaring van zin in werk is vanwege haar omvang en complexiteit omwille van de haalbaarheid van dit onderzoek buiten beschouwing gelaten. De tweede reden heeft te maken met de keuzen om onderzoek te doen naar een specifieke groep geestelijk verzorgers; namelijk humanistisch geestelijk verzorger. Dit behoeft enige uitleg.

Geestelijk verzorgers werken vanuit verschillende denominaties: zo zijn er katholiek, protestants, islamitisch, boeddhistisch-, en humanistisch geestelijk verzorgers. Humanistisch

geestelijk verzorgers hebben een seculiere oriëntatie op het leven en zullen hun zin niet vinden in de bronnen van zin die een religie biedt 2. Zij zullen zich in hun zingeving richten op bronnen in het

bestaan zelf (Van Praag, 1953, 1978). Werk kan zo’n bron van zin zijn (Alma & Smaling, 2010). Om deze reden is gekozen om humanistisch geestelijk verzorgers te onderzoeken en dit geldt tevens als tweede reden waarom spiritualiteit als bron van zin in werk buiten beschouwing wordt gelaten.

1.1 Onderzoeksdoelen: praktische en theoretische

relevanties

Praktische relevanties

Zoals benoemd is er een verband tussen het ervaren van zin in werk en het kunnen verdragen van stress. Dit onderzoek maakt inzichtelijk hoe zin in werk ervaren wordt door verpleegkundigen en humanistisch geestelijk verzorgers. Daarmee kunnen de resultaten ingezet worden ter voorkoming van stress en bestrijding van burn-out klachten bij beide beroepsgroepen die zich laten kennen als beroepen met een verhoogd risico op burn-out.

Theoretische relevanties

Er is geen onderzoek bekend naar hoe humanistisch geestelijk verzorgers zin ervaren in hun werk. Ook is er relatief weinig bekend over hoe verpleegkundigen deze zin ervaren. Deze leemte die er bestaat in de wetenschappelijke literatuur wordt met dit onderzoek aangevuld. Door de zinervaring van beide beroepsgroepen binnen eenzelfde werkcontext met elkaar te vergelijken, wordt inzicht verkregen in het eigene de zinervaring van beide beroepsgroepen.

Ook draagt dit onderzoek bij aan een conceptuele verheldering van het begrip zin in relatie tot werk. Daarmee wordt gehoor gegeven aan de behoefte hieraan, welke wordt aangegeven in de reeds bestaande literatuur omtrent dit thema (Dik et al, 2013; Rosso et al., 2010).

Dit afstudeeronderzoek vindt plaatst binnen het domein van de humanistiek. Beide theoretische relevanties sluiten aan bij de visie van het onderzoeksprogramma van de Universiteit

(12)

voor Humanistiek (UvH). Zingeving en humanisering worden door de UvH als centrale vraagstukken van de humanistiek gesteld.3 Een onderzoek naar de beleving van zin in het werk door humanistisch

geestelijk verzorgers en verpleegkundigen sluit hierbij aan. Het onderzoeksprogramma van de UvH stelt dat kennis in en samen met praktijkvelden ontwikkeld moet worden. Ook bij dat uitgangspunt sluit dit onderzoek aan door de ervaringen van hgv’ers en verpleegkundigen als uitgangspunt te nemen en te vergelijken met de bestaande theorie (UvH, z.j.).

1.2 Hoofd- en deelvragen

Uit het voorgaande volgen de volgende onderzoeksvragen:

Hoofdvraag

Op welke manier wordt door humanistisch geestelijk verzorgers zin ervaren in hun werk en op welke manier komt dat overeen en verschilt dat met de zinervaring in het werk van verpleegkundigen?

Deelvragen

1. Welke rol speelt het zelf in het ervaren van zin in werk van hgv’ers en verpleegkundigen? 2. Welke rol speelt de ander in het ervaren van zin in werk van hgv’ers en verpleegkundigen? 3. Welke rol speelt de context van het werk in het ervaren van zin in werk van hgv’ers en

verpleegkundigen?

4. Wat zijn de overeenkomsten en verschillen in de ervaringen van zin in werk van hgv’ers en verpleegkundigen?

De belangrijkste begrippen uit de vraagstelling zullen hieronder kort worden toegelicht. In hoofdstuk twee wordt hier uitgebreider bij stil gestaan.

Een humanistisch geestelijk verzorger is iemand die voorziet in de professionele en ambtshalve begeleiding van en hulpverlening aan mensen bij hun zingeving en spiritualiteit, vanuit en op basis van geloofs- en levensovertuiging en in de professionele advisering inzake ethische en/of

levensbeschouwelijke aspecten in zorgverlening en beleidsvorming in ziekenhuizen. Bij een humanistisch geestelijk verzorger betreft deze geloofs- en levensovertuiging het humanisme (HV 2012; VGVZ, 2010). Hij of zij heeft een opleiding tot humanistisch geestelijk verzorger aan de Universiteit voor Humanistiek gevolgd.

(13)

Een verpleegkundige in een ziekenhuis is iemand die beroepshalve patiënten verpleegt in een ziekenhuis.

Wanneer het zelf als bron geldt die van invloed is op de ervaring van zinvol werk, betreft dit ‘zelf’ de geestelijk verzorger of de verpleegkundige. Drie aspecten zijn te onderscheiden wanneer het zelf van invloed is op de ervaring van zinvol werk: de waarden van de werknemer, de motivatie van de werknemer en zijn of haar opvattingen over de rol of de functie van het werk in zijn of haar leven (Dik et al., 2013; Rosso et al., 2010).

De ander kan in verschillende hoedanigheden van invloed zijn op de zin die ervaren wordt in het

werk van een geestelijk verzorger. In de werkcontext van een ziekenhuis wordt dit toegespitst op collega’s, patiënten en de familie van patiënten.

De context betreft in dit onderzoek de context van het werken in een ziekenhuis. Hierbij kan gedacht

worden aan het beleid of de missie en de visie van het ziekenhuis, wederom afhankelijk van wat de respondenten hier aandragen als context gebonden factoren die een rol spelen in de ervaring van zinvol werk.

(14)

Hoofdstuk 2: Theoretisch kader

Dit hoofdstuk vormt het theoretisch kader van dit afstudeeronderzoek. Hierin wordt ingegaan op de belangrijkste begrippen uit de probleemstelling en wordt de voor dit onderzoek relevante literatuur besproken. Dit heeft als doel een theoretische achtergrond te schetsen van waaruit dit onderzoek vertrekt. Ten eerste wordt een algemene beschrijving gegeven van de werkomgeving van een

ziekenhuis (2.1.). Vervolgens wordt dit toegespitst op het werk van verpleegkundigen en hgv’ers: wat houdt het werk van deze beroepsgroepen precies in binnen de context van het ziekenhuis? Waarin vinden zij hun motivatie en werktevredenheid? Voor welke uitdagingen of moeilijkheden staan zij in hun werk? Vervolgens wordt het begrip zingeving uitgelegd (2.2) en gekoppeld aan werk (2.3). Daarbij wordt ingegaan op drie bronnen die invloed hebben op de ervaring van zinvol werk: het zelf, de ander en de context van het werk.

2.1 Werken in een ziekenhuis

2.1.1 De werkomgeving

Een ziekenhuis is een plek waar mensen komen als ze complexe en/of specialistische zorg nodig hebben. In Nederland zijn er ongeveer 133 ziekenhuizen, waarvan 81 algemene ziekenhuizen, 8 Universitaire Medische Centra en 24 categorale ziekenhuizen (denk hierbij aan dialysecentra, radiotherapeutische centra etc.) en 20 revalidatie-instellingen. 4 Patiënten kunnen in ziekenhuizen

poliklinisch behandeld worden, wat betekent dat ze een behandeling krijgen waarbij zij niet

opgenomen hoeven te worden, bijvoorbeeld voor het trekken van een kies of een nierdialyse. Naast poliklinische behandelingen worden patiënten ook opgenomen die moeten overnachten en soms voor langere tijd in het ziekenhuis moeten verblijven. De gemiddelde opnameduur neemt de laatste jaren sterk af. In 1992 bedroeg dit nog gemiddeld 10,3 dagen, in 2012 is dit ongeveer gehalveerd naar gemiddeld 5,2 dagen (Vandermeulen, 2014).

Volgens Gregorian (2008) laat het ziekenhuis zich kennen als een rumoerige, drukke werkomgeving waar het ziekenhuispersoneel en de patiënten zich door elkaar op de werkvloer bevinden, waar alarmbellen en piepers afgaan en waar bezoekers komen en gaan. Er heerst een sfeer van urgentie: alles moet goed, snel en efficiënt gebeuren. Het draait immers vaak om mensenlevens. Gregorian stelt dat de werkomgeving van een ziekenhuis zowel stimulerend als intimiderend kan zijn voor ziekenhuispersoneel (Gregorian, 2008). Stimulerend omdat er op de top van het kunnen

(15)

gepresteerd moet worden; intimiderend omdat medewerkers in een ziekenhuis vaak geconfronteerd worden met menselijk leed (Gregorian, 2008). Dit laatste kan als emotioneel belastend ervaren worden en geldt als een van de redenen om het ziekenhuis als werkplek te verlaten (Abdollahi, 2015; Lu & While, 2005).

Onderzoeken wijzen uit dat organisatorische factoren, zoals de werkomgeving, een grote invloed hebben op de motivatie en baantevredenheid van werknemers (Hayes, Bonner & Pryor, 2010; Utriainen & Kyngäs, 2009). Voor werknemers in een ziekenhuis geldt dat zij meer gemotiveerd en tevreden zijn in hun beroep als zij het gevoel hebben dat het ziekenhuis hen de mogelijkheden geeft om hoogwaardige kwaliteit van zorg te verlenen aan de patiënten (Toode, 2015; Tourangeau, Cummings, Cranley, Ferron & Harvey, 2009; Unruh & Zhang, 2014; Utriainen & Kyngäs, 2009;). Ook het gevoel autonoom te kunnen handelen en te beslissen (Kvist,Mäntynen & Vehviläinen-Julkunen, 2013; MIliopoulou & While, 2010; Toode, 2014), de werkdruk (Unruh & Zhang, 2014); de afdeling waarop men werkzaam is (Kvist,Mäntynen & Vehviläinen-Julkunen, 2013; Rrosen & Piskar, 2013) en het gevoel in een stimulerende omgeving te werken die medewerkers ondersteunt en mogelijkheden biedt tot verdere professionele ontwikkeling (Toode, 2015; Tourangeau et al., 2009) speelt een rol in de motivatie en baantevredenheid van ziekenhuispersoneel. De voornaamste reden om in een ziekenhuis te willen werken is de interesse in en het willen zorgen voor andere mensen (Genders & Brown, 2013; Gregorian, 2008; Heikkila et al., 2015; Toode, Routaslo, Helminen & Suominen, 2014; Usher et al., 2012). 5

2.1.2 Verpleegkundigen in ziekenhuizen

Beroepsschets

De kenmerken van het beroep van een verpleegkundige in de werkcontext van een ziekenhuis worden aan de hand van een zestal kenmerken uiteengezet in het beroepsprofiel van Vereniging Verpleegkundigen en Verzorgenden Nederland (V&V) (2015):

1. Het dient een specifiek doel: “Het doel van verplegen is het bevorderen van gezondheid, herstel, groei en ontwikkeling en het voorkomen van ziekte, aandoening of beperking” (V&V2020, 2015, p. 12).

2. Het omvat een specifieke manier van interveniëren die gericht is op het versterken van het zelfmanagement van mensen, voor zover dat mogelijk is. Deze interventies zijn onder andere het

5 Lang niet alle beroepsgroepen in ziekenhuizen zijn onderzocht op hun motivatie om in ziekenhuizen te werken. Gezocht is naar onderzoeken naar motivatie in werk bij beroepen die direct op de patiëntenzorg betrokken zijn: artsen, verpleegkundigen en maatschappelijk werkers.

(16)

verrichten van medische handelingen, het geven van informatie en educatie als ook het bieden van geestelijke en emotionele ondersteuning (V&V2020, p. 12).

3. Het vindt plaats in een specifiek domein. Dit domein wordt in de beroepsstandaard omschreven als het domein van “de unieke reacties op en ervaringen van mensen met gezondheid, ziekte, kwetsbaarheid of beperkingen, in welke omgeving of omstandigheid zij zich ook bevinden” (V&V2020, p. 12).

4. Het is gericht op de persoon als geheel en is niet gericht op alleen een specifieke pathologische situatie.

5. Verpleging is gebaseerd op ethische waarden: respect, waardigheid, autonomie en uniciteit worden hierbij als centrale waarden genoemd.

6. Verpleging betekent commitment aan partnerschap. Hierbij wordt benadrukt dat

verpleegkundigen in partnerschap werken met hun patiënten, diens naasten en met andere mantelzorgers en dat verpleegkundigen daarbij samenwerken in een multidisciplinair team (V&V2020, 2015).

De verpleegkundigen die werkzaam zijn in ziekenhuizen zijn MBO of HBO opgeleid. Zij zijn in hun werkzaamheden direct betrokken op het verlenen van hulp aan het bed van patiënten en zijn daarmee het eerste aanspreekpunt voor patiënten en hun naasten. Verpleegkundigen werken op alle afdelingen en poliklinieken van een ziekenhuis. Ook kunnen zij zich in hun loopbaan specialiseren tot diverse specialismen binnen een ziekenhuis. Voorbeelden hiervan zijn de psychiatrisch- of

spoedeisend- verpleegkundige.

Welbevinden, baantevredenheid en motivatie

Het welbevinden, de baantevredenheid en de motivatie van verpleegkundigen staan in direct verband met een betere productiviteit en het verlenen van hogere kwaliteit van zorg (Heinen et al., 2013; Toode, 2015; Utriainen & Kyngäs, 2009).

Factoren die van invloed zijn op de baantevredenheid en de motivaties bij verpleegkundigen zijn onder te verdelen in drie categorieën: persoonlijke aspecten (leeftijd, gender, opleidingsniveau etc.), interpersoonlijke aspecten (de relatie met patiënten en collega’s, de samenwerking met collega’s, de zorg voor patiënten etc.) en organisatorische aspecten (werkomgeving, salaris,

dienstroosters etc.) (Hayes, Bonner & Pryor, 2010; Toode, 2015; Utriainen & Kyngäs, 2009; Unruh & Zhang, 2014). In deze onderverdeling valt een parallel te trekken met de bronnen van het zelf, de ander en de context die van invloed zijn op de zinervaring in het werk en welke in deze thesis worden onderzocht.

(17)

Wat betreft de persoonlijke aspecten blijkt uit studies dat blanke verpleegkundigen met een hoger opleidingsniveau het meest tevreden en gemotiveerd zijn in hun baan (Prosen & Piskar, 2013; Utriainen & Kyngäs, 2009; Unruh & Zhang, 2014). Verklaringen worden in deze onderzoeken hiervoor niet gegeven. Over de invloed van de sekse kan geen eenduidige conclusie worden getrokken omdat diverse onderzoeken elkaar tegenspreken (o.a. Toode, 2015; Utriainen & Kyngäs, 2009). De leeftijd en de werkervaring spelen een rol in de manier waarop of waardoor verpleegkundigen tevreden en gemotiveerd zijn (Koch et al, 2014; Toode, 2015; Toode et al., 2014). Jongere verpleegkundigen zijn bijvoorbeeld meer extrinsiek gemotiveerd (d.w.z. door iets dat buiten henzelf ligt) dan hun oudere collega’s (Toode, 2015). Zo blijkt het salaris voor jongere verpleegkundigen een grotere rol te spelen in hun motivatie dan voor oudere verpleegkundigen (Lambrou et al., 2010; Toode, 2015). Naarmate ziekenhuisverpleegkundigen langer werkzaam zijn, hechten zij meer waarde aan het autonoom werken op een afdeling en voelen zij zich meer zelfverzekerd door hun werkervaring. En deze gevoelens van autonomie en zelfvertrouwen staan in positief verband met werktevredenheid en motivatie (Koch et al., 2014; Utriainen & Kyngäs, 2009; Toode, 2014). Beginnende verpleegkundigen zijn met name gemotiveerd door de relaties met hun patiënten (Lambrou et al., 2010; Toode, 2015; Utriainen & Kyngäs, 2009).

De interpersoonlijke aspecten zijn volgens Utriainen en Kyngäs (2009) de belangrijkste determinanten in de baantevredenheid van verpleegkundigen. Het hebben van prettige relaties tussen verpleegkundigen onderling, goede samenwerking binnen het team, goede relaties met de patiënten en een goede kwaliteit van zorg die aan de patiënten gegeven wordt, zijn van positieve invloed (Utriainen & Kyngäs, 2009). Deze interpersoonlijke aspecten van het vak worden ook als belangrijke motivationele aspecten in het werk genoemd (Toode, 2015; Toode et al., 2014; Usher et al., 2013; Genders & Brown, 2013).

Wat betreft de organisatorische factoren blijken salaris, opleidingsmogelijkheden en de mogelijkheden tot loopbaanontwikkeling factoren te zijn waar Nederlandse verpleegkundigen het minst tevreden over zijn. Zij zijn wel tevreden over autonomie in het werk, ziekteverlof en de flexibele dienstroosters (Heinen et al., 2013).

De zelfde studie onderzocht verpleegkundigen in 12 Europese landen en daaruit blijkt dat 89% van de Nederlandse verpleegkundigen aangeeft (zeer) tevreden te zijn met hun huidige baan. Bij het totaal van de 12 EU-landen die onderzocht zijn, is dit het geval bij 72% van de verpleegkundigen (Heinen et al, 2013). Nederlandse verpleegkundigen blijken dus meer tevreden te zijn in hun beroep dan hun buitenlandse collega’s. Ook blijken zij meer dan andere beroepsgroepen gemotiveerd te zijn in hun werk (Toode 2015; Toode et al., 2014).

(18)

Gevoelens van motivatie en baantevredenheid worden als contra-indicaties van burn-out gezien (Myhren, Ekeberg & Stokland, 2013; Ogresta, Rusac & Zorec, 2008, Schaufeli, Leiter & Marslach, 2008). Vanwege de relatief hoge baantevredenheid en werkmotivatie bij

ziekenhuisverpleegkundigen is het dan ook opmerkelijk dat zij een verhoogd risico op burn-out lopen. Naast de factoren die bijdragen aan baantevredenheid en motivatie zijn er in de literatuur ook een aantal belastende factoren te vinden in het werk van een ziekenhuisverpleegkundige die kunnen bijdragen aan stressreacties waarmee het risico op burn-out wordt verhoogd (Schaufeli et al., 2008). Deze uitdagingen en moeilijkheden zijn te groeperen in (inter)persoonlijke en organisatorische factoren.

Uitdagingen en moeilijkheden: (inter) persoonlijk vlak

Hoewel de interpersoonlijke elementen in het werk als belangrijke factoren gelden voor motivatie, baantevredenheid en welbevinden, ligt op ditzelfde vlak ook een element dat dit in de weg kan zitten, namelijk de confrontatie met pijn, leed, ziekte en dood. Dit geldt als een van de zwaarst belastende factoren (Abdollahi et al., 2014; Zyga et al., 2016) en wordt vaak door verpleegkundigen als reden genoemd om het vak te willen verlaten (Abdollahi et al., 2014; Lu & While, 2005).

Uitdagingen en moeilijkheden: organisatorisch vlak

Verpleegkundigen ervaren een hoge werkdruk omdat vanwege de verzakelijking van de

ziekenhuiszorg voor een groot aantal patiënten in korte tijd gezorgd moet worden (Aiken, Clarke, Sloane, Sochalski & Siber, 2002; Heinen et al., 2013; Vandermeulen, 2014). Het ‘staffing-ratio’ (aantal patiënten per verpleegkundigen) is van substantieel belang als het gaat om hun welzijn: een lager staffing-ratio zorgt voor een hoger welbevinden en een lagere score op burn-out (Aiken et al., 2002; Heinen et al., 2013). Zij staan voor de uitdaging een goede balans te vinden tussen het harde werken dat de werkcontext van een ziekenhuis van hen vraagt en het zorg dragen voor hun eigen welzijn.

(19)

2.1.3 Geestelijk verzorgers in ziekenhuizen

Beroepsschets geestelijk verzorger6

Van oudsher is het contact in de vorm van een gesprek met patiënten de voornaamste taak van een geestelijk verzorger. In de beschrijving van dit beroep in een ziekenhuis wordt het beschreven als eerste taak: de patiëntenzorg in de vorm van ziekenbezoek aan bed (Doolaard, 2009). In het contact dat een geestelijk verzorger heeft met zijn patiënten kan hij zich richten op de zingevingsprocessen van de patiënt die, al dan niet, gestagneerd zijn of waarin problemen zijn te onderkennen. Een ziekenhuisopname kan een ingrijpende gebeurtenis zijn in een mensenleven, en kan de zin en de betekenis in het leven op scherp stellen, in twijfel trekken of doorbreken (HV, 2012; VGVZ, 2015). Het kan voor patiënten dan wenselijk zijn om te spreken met iemand die is opgeleid om mensen te begeleiden bij zingevingsvraagstukken. Het contact tussen geestelijk verzorger en patiënt kan tot stand komen op verzoek van de patiënt of diens sociale omgeving, op verwijzing van het

behandelteam, op initiatief van de geestelijk verzorger of op een nog andere wijze (denk bijvoorbeeld aan een toevallige ontmoeting in het ziekenhuis) (Doolaard, 2009, HV, 2012; VGVZ, 2015).

In de gesprekken met patiënten kan de geestelijk verzorger te maken krijgen met vragen die gaan over het leven, over mens-zijn en de betekenis die daaraan te geven wordt (HV, 2012).

Bijvoorbeeld: wat is de zin van mijn leven? Wat betekent het om mens te zijn? Of binnen de context van een ziekenhuis: wat is mijn leven nog waard nu ik weet dat ik ongeneeslijk ziek ben? De VGVZ noemt dat geestelijk verzorgers worden ingezet “als de vanzelfsprekende orde van het alledaagse leven wordt doorbroken; in situaties van leven en dood, bij afscheid en verlies, bij ervaringen van grote verbondenheid of juist van verlatenheid en bij ethische vragen” (VGVZ, 2015, p. 7).

Vanuit de kerntaak van de geestelijk verzorger in een ziekenhuis, zal ook vorm geven worden aan de meer indirectere kanten van de patiëntenzorg (Doolaard, 2007). Bijvoorbeeld in de vorm van het organiseren van bezinningsbijeenkomsten, in de samenwerking met andere disciplines, het geven van onderwijs aan andere zorgverleners, het deelnemen aan of organiseren van medisch-ethische discussies (Moreel Beraad) en in de deelname aan het tot stand brengen van een zorgbeleid voor het ziekenhuis (Doolaard, 2007; VGVZ, 2015).

Humanistisch geestelijk verzorger

6 In de beschrijving van het beroep van een humanistisch geestelijk verzorger in een ziekenhuis wordt eerst ingegaan op algemeen geestelijk verzorgers om dit vervolgens toe te spitsen.

(20)

Een humanistisch geestelijk verzorger heeft een humanistische levensovertuiging. Het is lastig om eenduidig aan te geven wat ‘het’ humanisme is omdat er een ruime variatie bestaat in de

persoonlijke accenten die er gelegd kunnen worden binnen deze levensovertuiging (Slob, Markx & Ensie, 2010). Toch zullen er enkele algemene overtuigingen genoemd worden om een beeld te schetsten. De tekst ‘Eigentijds Humanisme’, uitgegeven door het Humanistisch Verbond, noemt drie kernelementen die het uitgangspunt vormen voor het levensbeschouwelijk humanisme. Als eerste wordt het humanisme beschreven als “een levensbeschouwing die uitgaat van de waardigheid van mensen en die inspiratie vindt in menselijke vermogens” (Slob et al., 2010, p. 2). Hierbij wordt genoemd dat humanisten niet in God geloven, maar in de kracht van de mens (Slot et al, 2010, p. 2). Het tweede kernelement van het humanisme is te duiden als een moreel en politiek streven.

Waarden als vrijheid voor ieder individu, de gelijkwaardigheid van alle mensen en het streven naar een zo humaan mogelijke samenleving zijn hierbij leidend. Het derde element betreft een streven naar een goed, zinvol en mooi persoonlijk leven. Hierbij speelt de overtuiging van humanisten dat mensen ernaar verlangen om zin en waarden in hun leven te ervaren (Slob et al., 2010, p. 3). Deze drie uitgangspunten zullen van invloed zijn op hoe hgv’ers in hun werk staan. Jan Hein Mooren, voormalig docent Geestelijke Begeleiding aan de UvH, legt uit hoe dit tot uiting komt in de het werk van hgv’ers:

(…) steeds kleurt de levensbeschouwelijke context het optreden en de blikrichting van de raadsman of –vrouw. Dit wil allerminst zeggen dat cliënten bewust vanwege de

levensbeschouwelijke identiteit contact met raadslieden zoeken. Dat wil ook niet zeggen dat ze [de raadsman of –vrouw] altijd de kunst van levensbeschouwelijke reflectie beoefenen. En het wil al helemaal niet zeggen dat raadslieden humanisme als levensbeschouwing in de gesprekken inbrengen als panacee voor het gebrek aan zin dat cliënten soms ervaren. Het zegt wel, dat raadslieden werken vanuit een levensbeschouwelijke identiteit. Die komt tot uiting in de realisering van waarden in het contact met de cliënt en in een inhoudelijke inbreng die zodanig wordt gepresenteerd, dat de cliënt zich daartoe op authentieke wijze kan verhouden. (Mooren, 2013, pp. 124-125)

Een doorwerking van bijvoorbeeld de waarde van gelijkwaardigheid in het contact tussen hgv’er en patiënt is te zien in de houding van de hgv’er: de geestelijk verzorger zal nooit vanuit een ‘hogere’ positie vertellen wat goed of fout is voor de patiënt, maar hij zal pogen op een gelijkwaardige manier hierover het gesprek aan te gaan (Mooren, 2013).

(21)

Uit diverse onderzoeken naar geestelijk verzorgers blijkt dat zij een verhoogd risico op burn-out lopen (Grosch & Olson, 2002; Gyntleberg, et al., 2012; Kooten, 2012). Een hoog ervaren werklast blijkt daarbij een belangrijke determinant (Grosch & Olson, 2002; Gyntleberg, et al., 2012; Harris, 2010). Aspecten die voor verpleegkundigen als contra-indicaties van burn-out gelden zoals welbevinden, baantevredenheid en het gevoel van motivatie, zijn in het geval van hgv’ers in ziekenhuizen niet in studies teruggevonden. Om een richting aan te geven waarin gedacht kan worden, zal een uitstap gemaakt moeten worden naar professies van enigszins vergelijkbare aard.

Wat betreft de persoonlijke aspecten die van invloed zijn op welbevinden, baantevredenheid en motivatie laat een onderzoek naar geestelijken (‘clergy’) in westelijk Amerikaanse gemeentes zien dat wanneer zij een op succes georiënteerde persoonlijkheid hebben, zij meer motivatie en

baantevredenheid ervaren dan hun collega’s met een persoonlijkheid gericht op zelfbescherming (Parker & Martin, 2009). De karaktereigenschappen die voor maatschappelijk werkers in

ziekenhuizen 7 positief bijdragen aan een hoger professioneel welbevinden zijn: zelfverzekerdheid,

openheid en het flexibel kunnen omgaan met uiteenlopende situaties en personen (Gregorian, 2015).

De interpersoonlijke factoren spelen voor maatschappelijk werkers en psychotherapeuten een rol in hun motivatie in hun werk (o.a. anderen willen helpen en begrijpen; prettige

samenwerking met collega’s (Farber, Manevich, Metzger, & Saypol, 2005; Gregorian, 2015; Hill et al., 2013;). Ook hangt de mate waarin zij welbevinden ervaren in hun werk voor een groot deel af van de kwaliteit van de relaties die zij hebben met zowel hun patiënten als hun collega’s (Gregorian, 2015; Hill et al., 2013; Linley & Joseph, 2007). De ervaring van samenhang, opgevat als dat het leven begrijpelijk, hanteerbaar en zinvol is, is een ander psychologisch aspect dat het werken als psychotherapeut met zich mee kan brengen en wordt in positief in verband gebracht met hun welbevinden (Linley & Joseph, 2007, p. 391).

Wat betreft de organisatorische aspecten van het werken in een ziekenhuis blijken maatschappelijk werkers met name tevreden te zijn in hun werk als zij autonoom kunnen werken (Gregorian, 2015).

Uitdagingen en moeilijkheden: (inter) persoonlijk vlak

7 Hoewel geestelijk verzorgers en maatschappelijk werkers verschillende beroepsgroepen in het ziekenhuis vertegenwoordigen, liggen de overeenkomsten in het gegeven dat zij beide een aparte discipline in het ziekenhuis vertegenwoordigen waarin zij zich specifiek richten op het bieden van emotionele steun bij patiënten (Gregoriaans, 2015; VGVZ; 2015).

(22)

Ook geestelijk verzorgers krijgen in hun werk te maken met emotioneel zware situaties. Dit blijkt voor hen een factor te zijn die bijdraagt aan de kant op een burn-out (Gyntleberg et el., 2012).

Uitdagingen en moeilijkheden: organisatorisch vlak

De verzakelijking van de ziekenhuiszorg brengt voor geestelijk verzorgers een complex vraagstuk met zich mee. Laat de zorg die zij bieden zich vatten in meetbare doelen en efficiënte handelingswijzen? Van Houten, voormalig hoogleraar aan de UvH, denkt van niet: “Denken in termen van efficiëntie gaat uit van welomschreven resultaten die binnen een bepaalde tijd kunnen worden bereikt (…). De tijd die een geestelijk verzorger besteedt, is echter wezenlijk een andere tijd: het gaat om tijd voor aandacht.” (Van Houten, 1997, p. 116) Toch zijn er ook andere geluiden te horen in dit debat: “Een geestelijk verzorger moet zijn product nu hard maken. Dit is op zekere hoogte best mogelijk en ook zeer gewenst. (…) Het kan een nog bewustere zorg stimuleren.” (Rebel, 2009, pp. 101-102). De verzakelijking in de ziekenhuiszorg dwingt in ieder geval tot nadenken over de vraag of en hoe er al dan niet meer doelmatig gewerkt kan worden. Het debat hierover is in volle gang (Henstra, 2002; Körver, 2014; Rebel, 2009).

Een andere organisatorische uitdaging waar geestelijk verzorgers mee te maken hebben in hun werk is de relatief onbekendheid van hun beroep binnen het ziekenhuis. In 1997 bleek uit een onderzoek van het Trimbos-instituut dat artsen en verpleegkundigen slecht op de hoogte zijn wanneer er doorverwezen kan worden naar geestelijk verzorgers (Roy, et al., 1997). In een recenter artikel van Bertens, Burg en Leget wordt dit gegeven ook aangehaald en als problematisch gezien voor het vak geestelijke verzorging in een ziekenhuis (Bertens, Burg & Leget, 2013). Een duidelijke formulering van de werkzaamheden van geestelijk verzorgers en een goede zichtbaarheid van hun werkzaamheden in de organisatie is volgens diverse auteurs van wezenlijk belang om te voorkomen dat het beroep niet naar de marge verdwijnt (Bertens et al., 2013; van Gastel & van Iersel, 2007; Plum & Wildt, 2015).

2.1.4 Vergelijking tussen de beide beroepsgroepen

Er is aanzienlijk meer onderzoek gedaan naar ziekenhuisverpleegkundigen dan naar hgv’ers. Dit geeft een zekere asymmetrie in de vergelijking. De kant van de hgv’ers kan minder uitgebreid bezien en beschreven worden en moet soms via een omweg benaderd worden. Ook is vanwege de schaarste aan onderzoek naar hgv’ers de beschrijving van hun beroep minder gebouwd op empirische

onderzoeken en meer gebouwd op theorieën of ideeën over hun vak. De gevonden factoren die van invloed zijn op het welbevinden, de motivatie en de werktevredenheid bij verpleegkundigen zijn

(23)

soms zo specifiek dat deze niet gevonden zijn in literatuur over geestelijk verzorgers of aanverwante beroepsgroepen (bijvoorbeeld etniciteit). Dit geldt ook andersom (bijvoorbeeld de gerichtheid van de persoonlijkheid bij geestelijken). Met deze kanttekeningen in het achterhoofd, kunnen er toch vergelijkingen worden gedaan.

In eerste instantie lijken verpleegkundigen en hgv’ers voor de leek twee totaal verschillende beroepen. Daar waar verpleegkundigen voornamelijk medische handelingen lijken te verrichten, begeleiden hgv’ers patiënten met zingevingsvraagstukken. Echter, beide beroepsgroepen tonen een groot raakvlak in het bieden van emotionele steun aan patiënten. De omgang met patiënten die zich op moeilijke momenten in het leven bevinden, blijkt voor beide beroepsgroepen ook een emotioneel belastend aspect dat de kans op een burn-out verhoogt. Desalniettemin is het hulp willen bieden aan mensen voor zowel verpleegkundigen als voor vergelijkbare beroepsgroepen met hgv’ers een van de belangrijkste motivaties. De relaties met patiënten en collega’s geldt voor beide professionals als belangrijke determinant wat betreft het welbevinden, de motivatie en de baantevredenheid. Beiden hechten ook een groot belang aan het autonoom kunnen werken in hun werkpraktijk.

Zowel hgv’ers als verpleegkundigen hebben te maken met de verzakelijking van de ziekenhuiszorg. Voor verpleegkundigen betekent dit dat het staffing-ratio hoog is, wat in negatief verband staat met hun welbevinden. Dit wordt niet genoemd in literatuur naar geestelijk verzorgers of aanverwante beroepsgroepen. Voor hen betekent het dat zij zich bezig moeten verhouden met de vraag naar efficiëntie en doelmatigheid in hun werk. Deze doelmatigheid lijkt bij verpleegkundigen op hun beurt weer niet ter discussie te staan en wordt zelfs als eerste kenmerk beschreven in hun beroepsprofiel.

Een andere uitdaging waar geestelijk verzorger in hun werk voor staan is de zichtbaarheid van hun werk bij andere zorgprofessionals in het ziekenhuis. Aangezien verpleegkundigen de grootste beroepsgroep in het ziekenhuis vertegenwoordigen, is het niet aannemelijk dat ditzelfde geldt voor hen.

Bij de vergelijking tussen beide beroepsgroepen valt op dat zij wat betreft de aspecten die hun welbevinden, motivatie en tevredenheid in hun werk beïnvloeden voornamelijk gelijkenissen vertonen. De verschillen liggen op het gebied van de uitdagingen en moeilijkheden die het werk met zich meebrengt. Wat de verschillen en overeenkomsten tussen hgv’ers en verpleegkundigen zijn in hun ervaring van zinvol werk, wordt aan de hand van de resultaten in de hoofdstukken vier en vijf van deze thesis besproken.

Nu een beeld is gegeven van de werkcontext van het ziekenhuis, dit is toegespitst op

(24)

uitgelegd wat zingeving is, hoe zin ervaren kan worden in werk en hoe het zelf, de ander en de context van de werkomgeving een rol hierin kan spelen.

2.2 Zingeving

Vele filosofen en psychologen hebben zich gebogen over de vraag wat zingeving is en wat voor rol het speelt in het leven van de mens. Psychiater Victor Frankl stelt dat zingeving de grootste drijfveer is in een mensenleven en dat alle andere drijfveren slechts afgeleiden zijn van de wil een zinvol leven te leiden (1978). De ervaring dat het leven zinvol is, kan volgens hem ontstaan op drie manieren: door te handelen, door het ervaren van een concrete ervaring en door een ontmoeting met de ander (Frankl, 1987). Door te handelen, legt Frankl uit, is een mens creatief en scheppend bezig en dat kan ervoor zorgen dat zinvolheid ervaren wordt. Wat betreft een concrete ervaring kan bijvoorbeeld de ervaring van schoonheid of grootsheid een ervaring van zinvolheid teweeg brengen. De ontmoeting met de ander, en dan met name in de ervaring van liefde voor die ander, kan ook het gevoel van zinvolheid tot stand brengen.

Frankl schrijft over wat zingeving voor mensen betekent, over de functionaliteit ervan, en over hoe het kan ontstaan, maar hij schiet tekort als we willen weten waaruit die ervaring precies bestaat. Met andere woorden, als we opzoek gaan naar een definiëring van die ervaring. Bij de Amerikaanse Psycholoog Roy Baumeister komen we dichter in de buurt van een definitie. In zijn benadering op zingeving onderscheidt hij vier ‘needs’ die hij duidt als psychologische basisbehoeften van de mens en waaraan voldaan moet worden, wil er zingeving ontstaan. Deze vier behoeften zijn: de behoefte aan purpose (doelgerichtheid), de behoefte aan value (waarde), de behoefte aan

efficacy (de mate waarin greep op het eigen leven ervaren wordt) en de behoefte aan selfworth

(eigenwaarde) (Baumeister, 1991). Bij de behoefte aan purpose is de opvatting dat dat wat zich voordoet, zin krijgt doordat het een bedoeling heeft. In de behoefte aan value is het voor de mens van belang dat hun gedragingen en gebeurtenissen in het leven juist, goed en gerechtvaardigd zijn (Baumeister, 1991, p. 31). In de behoefte aan efficacy is het voor mensen van belang dat zij het idee hebben controle te hebben op hun leven en dat de doelen die zij in hun leven hebben, hanteerbaar zijn. De behoefte aan selfworth, tot slot, duidt op de opvatting dat ieder mens de behoefte heeft om zichzelf goed te voelen met wie hij is en wat hij kan (Baumeister, 1991, p. 44).

Hoewel Baumeister zelf geen definitie van de ervaring van zingeving geeft, geeft hij wel vier ‘bouwstenen’ vanuit welke af te leiden zijn waar een dergelijke ervaring mee samenhangt: het heeft te maken met het met ervaren van waardevolheid in het leven, met een gevoel van eigenwaarde, een bepaald gevoel van controle hebben op het leven en een bepaald gevoel van doelgerichtheid.

(25)

Net als Frankl benadert Baumeister zingeving vanuit de functionaliteit ervan. Hij stelt dat mensen het nodig hebben om de zin van dingen te zien omdat hij zo het leven beter kan begrijpen, zichzelf daarop kan aanpassen, met als ultiem doel om te overleven (Baumeister, 1991, p. 17). Daarnaast heeft het ervaren van zin nog een andere functie: het verschaft de mens een goed gevoel (Baumeister, 1991, p. 19).

Het goede gevoel dat zingeving veroorzaakt, wordt ook onderschreven door Alma & Smaling (2010). In hun gedachtegoed vinden we een brede definitie van de ervaring van zingeving. Zij bouwen bij het formuleren van een definitie voort op Frankl en Baumeister en stellen dat het ervaren van deelaspecten van zingeving resulteert in een algeheel gevoel van welbevinden en gemotiveerd zijn (Alma & Smaling, 2010). Anders dan Baumeister benaderen zij deze aspecten niet als psychologische basisbehoeften waaraan voldaan moet worden wil er sprake zijn van zingeving, maar zijn deze elementen deelaspecten die onderdeel uitmaken van deze ervaring. Hun benadering op zingeving is er dan ook een die de ervaring van zinvolheid opdeelt in verschillende deelaspecten, waarin de needs van Baumeister zijn te herkennen, maar waaraan ook andere ervaringsaspecten zijn toegekend. De ervaringsaspecten van zin zijn de cursief gedrukte begrippen in de door hun

opgestelde definitie van zingeving:

Zingeving is een persoonlijke verhouding tot de wereld waarin het eigen leven geplaatst wordt in een breder kader van samenhangende betekenissen, waarbij doelgerichtheid,

waardevolheid, verbondenheid en transcendentie worden beleefd, samen met competentie

en erkenning, zodat ook gevoelens van gemotiveerd zijn en welbevinden [nadrukken toegevoegd] worden ervaren. (Alma & Smaling, 2010, p. 23)

Negen aspecten zijn te onderscheiden in deze definitie:

1. Doelgerichtheid, waarbij het zowel om streefdoelen die niet of niet volledig te realiseren zijn gaat, als ook om doelen die binnen afzienbare tijd haalbaar zijn. Beide doelen geven een bepaalde richting aan in het leven. Dit deelaspect van zingeving werd zoals hierboven beschreven, ook genoemd door Baumeister in het kader van zingeving.

2. Samenhang, wat van belang is omdat het de wereld en je eigen leven begrijpelijk en hanteerbaar maakt. Samenhang ontstaat wanneer er congruentie bestaat tussen verschillende elementen in het leven. Dit deelaspect is te herkennen in de theorie van Baumeister, daar waar hij spreekt over

efficacy: de ervaring zelf greep te hebben op de wereld. Wanneer er samenhang in de wereld

(26)

hebben. Efficacy is een aspect van de ervaring van zingeving dat door Alma en Smaling apart wordt onderscheiden in termen van competentie (punt 6).

3. Waardevolheid, wat verwijst naar de waarde van iets in de wereld, naar de waarde van het handelen en naar eigenwaarde en zelfwaardering. De behoeften aan selfworth en value van Baumeister is te herkennen in dit deelaspect. De behoefte aan selfworth wordt door Alma en Smaling echter ook als los ervaringsaspect genoemd in de vorm van competentie (punt 6). 4. Verbondenheid, wat opgevat kan worden als een soort samenhang, maar dan persoonlijker, gevoelsmatiger en intenser beleefd. Het gevoel van verbondenheid kan sociale verhoudingen betreffen en kan onder andere gevonden worden in vriendschapsrelaties (Alma & Smaling, 2010, p. 21). Frankl noemde in zijn ideeën over zingeving dat zin ervaren kan worden in de ontmoeting met de ander. De verbondenheid die dan ervaren kan worden is daarmee een doorwerking van die ontmoeting van de ander.

5. Transcendentie, waarmee het overstijgen van het alledaagse, het bekende en het exploreren van het nieuwe, het andere en het onbekende wordt bedoeld. Als voorbeeld wordt door Alma en Smaling (2010) hierbij de ervaring van verwondering genoemd. Frankl noemde als tweede

mogelijkheid voor zingeving het hebben van een concrete ervaring van bijvoorbeeld schoonheid of grootsheid (Frankl, 1978).

6. Competentie, wat het gevoel betreft dat je er toe doet, dat je beseft dat je in staat bent tot adequaat handelen en ervaart dat je voldoende controle hebt over je leven. Dit aspect van de ervaring van zin is in Baumeisters theorie terug te vinden in de behoefte aan selfworth en efficacy (Baumeister, 1991).

7. Erkenning, waarbij het om de behoefte gaat erkent te worden omwille van onder andere je competenties, je feitelijke gedrag, je eigenheid en je autonomie. Je kunt erkent worden door anderen, maar ook de erkenning die je jezelf geeft is volgens Alma en Smaling van belang voor het ervaren van zinvolheid (Alma & Smaling, 2010, p. 22).

8. Motiverende werking, wat omschreven wordt als een gevolg van de ervaring van verschillende deelaspecten. Het is geen voorwaarde voor de ervaring van zinvolheid, maar moet begrepen worden als een resultaat.

9. Welbevinden, waarvoor hetzelfde geldt als de motivationele werking: het moet begrepen worden als een resultaat van de ervaring van bijvoorbeeld samenhang of andere aspecten van de ervaring van zinvolheid. Hierbij wordt nog opgemerkt dat dit gevoel van welbevinden niet alles overheersend moet zijn als het gaat om zingeving. Zingeving houdt namelijk ook het zoeken naar zin in, de

(27)

alleen wordt ingezet op veiligheid en geborgenheid, wat dus andere aspecten van zinvolheid in de weg kan zitten (Alma & Smaling, 2010, p. 23).

Volgens Alma en Smaling is het voor het ervaren van zingeving niet nodig dat alle ervaringsaspecten ervaren worden. Mensen kunnen verschillen in welke aspecten voor hen van belang zijn (Alma & Smaling, 2010). Ook kunnen personen verschillen in het bereik van hun zingeving, waarmee wordt bedoelt dat het voor mensen kan verschillen binnen welke domeinen van iemands leven zingeving een rol speelt (Alma & Smaling, 2010). Werk, maar ook religie, vriendschap of cultuur zijn

voorbeelden van domeinen waarin zin ervaren kan worden (Dik et al., 2013; Schlegel, Smith & Hirsch, 2013).

In paragraaf 2.1 zijn onder andere welbevinden en motivatie binnen het domein werk besproken. In de definitie van zingeving zien we dat gevoelens van welbevinden en motivatie resultaten kunnen zijn van het ervaren van deelaspecten van zingeving. Vanuit Alma en Smaling bezien, kunnen vanuit de onderzoeken naar werkmotivatie en welbevinden in het werk bepaalde deelaspecten aangewezen worden die leiden deze gevoelens (bijvoorbeeld het deelaspect

verbondenheid, dat voor beide beroepsgroepen een belangrijk aspect is als het gaat om welbevinden en motivatie in het werk (o.a. Genders & Brown, 2013; Hill et al., 2013; Toode, 2015; Utriainen & Kyngäs, 2009).

De door Alma en Smaling opgestelde definitie kan beschouwd worden als een diepe en brede definitie: de diepte ligt in het feit dat het een doordenking en uitwerking is van de zingevingstheorieën van Frankl en Baumeister; de breedte komt tot uiting in de vele

ervaringsaspecten van zingeving. Vanwege de hoeveelheid aan ervaringsaspecten kan er een goede aansluiting gevonden worden vanuit de theorie met de praktijk. De ervaringen die door de

respondenten als zinvol in hun werk genoemd worden, zullen vanuit de theorie dan ook daadwerkelijk als aspecten van zin te herkennen zijn.

2.3 Zingeving en werk

Werk kan bijdragen aan de ervaring een zinvol leven te hebben (Baumeister, 1991; Dik et al., 2013; Frankl, 1978). Volgens Frankl (1978) ontstaat deze ervaring door te handelen: door scheppend en creatief bezig te zijn. Werk kan zo’n handeling zijn (Frankl 1978). Ook zegt Frankl dat de ervaring van zinvolheid kan ontstaan in de ontmoeting met anderen. Het uitoefenen van een beroep in de hulpverlening waarin veel contact is met anderen (patiënten en collega’s) kan dus in navolging van Frankl de ervaring van zinvolheid teweegbrengen.

(28)

Ook het werk zelf kan ervaren worden als zinvol (Alma en Smaling, 2010; Dik et al., 2013; Rosso et al., 2010). Baumeister stelt dat dit te maken heeft met de functie of de rol die het werk inneemt in iemands leven en onderscheidt drie manieren waarop dat voor iemand kan (Baumeister, 1991). Werk kan als zinvol ervaren worden als het werk wordt gezien als job, als calling (roeping), of als career. Wanneer werk als job als zinvol wordt gezien gaat het voornamelijk om het salaris. Men is weinig betrokken op het werk zelf en haalt voldoening uit het gegeven dat hij er betaald voor krijgt (Baumeister, 1991, p. 117). Wie werk als calling ervaart, heeft juist wel een grote betrokkenheid op het werk zelf. Het werk wordt ervaren vanuit een gevoel van verantwoordelijkheid voor een groter goed of belang voor de gemeenschap, of is gebaseerd op het vervullen van een eigen potentieel: zelfvervulling. Wie werkt vanuit beschouwd als een career, wordt gedreven door succes en erkenning. Deze drie categorieën kunnen overlap hebben (Baumeister, 1991).

Het ervaren van zin in werk heeft een positieve invloed op zowel iemands persoonlijk en werkend leven: het draagt bij aan algemene gevoelens van welbevinden (Dik et al., 2013; Rosso et al., 2010), het vermindert gevoelens van stress (Shanafelt, 2009; Loonstra & Tomic, 2005), versterkt de motivatie en werktevredenheid (Dik et al., 2013; Rosso et al., 2010) en verbetert werkprestaties (Dik et al., 2013; Geldenhuys, Łaba & Venter, 2013; Rosso et al., 2010).

Vier bronnen zijn te onderscheiden die van invloed zijn op de ervaring van zinvol werk: het zelf, ander, de context van het werk en iemands spiritualiteit (Dik et al., 2013; Rosso et al., 2010). De eerste drie bronnen vormen onderzoeksgebieden in dit afstudeeronderzoek. 8 Hoe spelen het zelf, de

ander en de context van het ziekenhuis een rol in de zin die ervaren wordt door verpleegkundigen en hgv’ers in hun werk? Om hier vanuit de theorie al enige inzichten in de verschaffen, worden deze drie bronnen van zin in werk hieronder toegelicht. Het is niet onderzocht hoe hgv’ers zin ervaren in het werk dat ze doen. Daarom wordt in de beschrijving van de bronnen die bijdragen aan de ervaring van zinvol werk alleen gericht op verpleegkundigen. In de resultaten van dit onderzoek zal besproken worden hoe verpleegkundigen en hgv’ers zin vanuit de verschillende deelgebieden ervaren en er wordt daarin ingegaan op de overeenkomsten en verschillen tussen beide beroepsgroepen.

2.3.1 Het zelf als bron van zin in werk

In de literatuur wordt genoemd dat als het zelf een bron van zin is de volgende elementen een rol spelen: de persoonlijke waarden van de werknemer, de intrinsieke motivatie die gevoeld wordt voor het werk en de rol of de functie die het werk inneemt in iemands persoonlijke leven (Dik et al., 2013; Rosso et al., 2010).

8 Om een pragmatische reden is gekozen om de vierde bron, spiritualiteit, buiten beschouwing te laten. Het begrip kent een grote reikwijdte en complexiteit en omwille van de haalbaarheid van dit onderzoek zal dit niet

(29)

Uit de persoonlijke waarden en de intrinsieke motivaties die verpleegkundigen noemen in hun werk, blijkt dat zij hierin veelal gericht zijn op anderen (Cooman, 2008; Toode, 2015; Toode et al., 2014; Utriainen & Kyngäs, 2009; . Altruïsme (zorgdragen voor anderen) en het belang dat zij hechten aan goede relaties met patiënten en collega’s zijn hier voorbeelden bij (Toode, 2015; Utriainen & Kyngäs, 2009). De gerichtheid op anderen in hun motivaties en waarden, brengt een moeilijkheid met zich mee voor het strikte onderscheid tussen de bronnen van het zelf en de ander. Om het onderscheid in deze thesis helder te maken, wordt gekeken naar waar het voor de werknemer specifiek om gaat in zijn of haar ervaring van zin: gaat het bijvoorbeeld specifiek om de band met de patiënt, dan zal dit genoemd worden bij ‘ander als bron van zin’. Is het een aspect waarin de ander (of de context) van secundair belang is, bijvoorbeeld zelfontwikkeling (dat gestimuleerd wordt door bijvoorbeeld collega’s of de lerende werkomgeving van een ziekenhuis), dan zal dat genoemd worden bij het ‘zelf als bron van zin’.

Persoonlijke waarden

Persoonlijke waarden spelen in de ervaring van zinvol werk een rol wanneer het werk in

overeenstemming is met dat wat door de werknemer zelf als waardevol wordt gezien (Dik et al., 2010; Rosso et al., 2013). In de gevonden artikelen over de zinervaring bij

ziekenhuisverpleegkundigen worden elementen genoemd die te herkennen zijn als persoonlijke waarden en die passen bij het zelf als bron van zin (Malloy et al., 2015; Pavlish & Hunt, 2012). Zo noemen verpleegkundigen in het onderzoek van Pavlish en Hunt (2012) dat zij het waardevol (en daarmee zinvol) vinden om probleemoplossend en doelmatig bezig te zijn. Een verpleegkundige verwoordt dit als volgt: “Problem-solving is important to me and every day I go to work wondering, “What’s going to happen? How much of my ability is going to be what turns things around [for someone] today?” (Pavlish & Hunt, 2012, p. 117).

Ook het willen leren (zelfontwikkeling) wordt als een waardevol element in het werk gezien:

“I want to use my mind, look things up, figure things out, what’s causing what” (Pavlish & Hunt,

2012, p. 119).

Intrinsieke motivatie

Intrinsieke motivatie gaat over de motivatie die wordt ervaren vanuit de werknemer zelf

(bijvoorbeeld de motivatie voor het werk omdat het past bij zijn of haar persoonlijke overtuigingen) en betreft niet de motivatie die ontstaat door zaken die buiten de werknemer liggen (bijvoorbeeld het salaris dat met het werk verdiend wordt) (Rosso et al., 2010; Toode, 2015). Alma en Smaling stellen dat motivatie een resultaat is van het ervaren van de deelaspecten van zingeving (Alma & Smaling, 2010, p. 22). In onderzoeken naar wat verpleegkundigen intrinsiek motiveert, zijn dan ook

(30)

deelaspecten van zingeving te herkennen. Zo blijkt uit de studies van Toode (et al., 2014; 2015) dat het gevoel goed te zijn in het werk bijdraagt aan motivatie voor het vak. Het deelaspect competentie is hierin te herkennen. Ook zijn verpleegkundigen intrinsiek gemotiveerd voor het werk omdat zij het belangrijk werk vinden (De Cooman et al., 2008; Kocht et al., 2014; Toode, 2015). In deze motivatie is het deelaspect waardevolheid te herkennen.

De rol of de functie die wordt toegekend aan het beroep

Hierbij spelen de mate waarin het werk centraal staat in het leven van de werknemer, de

betrokkenheid van de werknemer op het werk dat gedaan wordt, en de opvatting dat het werk dat gedaan wordt een roeping is mee als het gaat om de zin die ervaren wordt in het werk (Dik et al., 2013; Rosso et al., 2010). Hoe belangrijker het werk in iemands leven, hoe meer betrokken de werknemer is op het werk dat wordt gedaan, des te meer het werk als zinvol wordt beschouwd (Rosso et al., 2010). De ervaring dat het werk een roeping is, wordt ook in literatuur over verpleegkundigen genoemd (Toode et al., 2014; Kocht et al., 2014; Usher et al., 2013). Een verpleegkundige verwoordt dit als volgt: “ (…) it is within us what we deliver, it should come from within you. It is not by chance you end up in nursing, but it should come from within you” (Usher et al., 2013, p. 450).

2.3.2 Anderen als bron van zin in werk

Ook anderen kunnen invloed hebben op de zinervaring in het werk (Dik et al., 2013; Rosso et al., 2010). Bijvoorbeeld in de vorm van sociale relaties op de werkvloer, of in het uitdragen van inspirerende waarden (Dik et al., 2013; Rosso et al., 2010). Verpleegkundigen geven aan dat de relaties met anderen een belangrijk onderdeel is van de ervaring van zinvolheid in hun beroep. Dit kunnen zowel relaties op de werkvloer zijn met collega’s als met patienten (Malloy et al., 2015; Pavlish & Hunt, 2012). In het onderzoek van Malloy en collega’s (2015) verwoordt een

verpleegkundige de zin die zij ervaart in het contact met haar patiënten als volgt: “I work with eldery, and they have so much to offer…they just give back so much of themselves as well to you. At the end of the day…you know it means a lot, it is a lot more meaningful” (Malloy et al., 2015, zp.).

De samenwerking met collega’s binnen het team wordt in positief verband gebracht met de ervaring van zinvolheid (Malloy et al., 2015; Pavlish & Hunt, 2012). De ervaring van verbondenheid is te herkennen daar waar verpleegkundigen aangeven het gevoel te hebben deel uit te maken van een gemeenschap die gecreëerd wordt door de samenwerking met anderen (Malloy et al., 2015; Pavlish & Hunt, 2012).

(31)

Het deelaspect erkenning is ook te herkennen in wat verpleegkundigen als zinvol ervaren in hun werk. Hierbij gaat het om de erkenning die gegeven worden door patiënten, bijvoorbeeld door hun dankbaarheid uit te spreken (“they [patients] walk into you and say ‘thank you’. I feel like I am doing something worthwhile” (Pavlish & Hunt, 2012, p.117)) of de erkenning die zij krijgen van collega’s collega’s (“(. . . ) the doctor thanked me and said I did a good job. That was meaningful” (Pavlish & Hunt, 2012, p. 117)).

Bijdragen aan de genezing van patiënten blijkt ook een aspect in het werk van

verpleegkundigen te zijn waaruit zij zinvolheid ervaren (Pavlish & Hunt, 2012). Dit sluit aan bij een onderzoek van Gant en collega’s (2008) dat laat zien dat werk wat een belangrijke en positieve invloed heeft op anderen, bijdraagt aan een groter gevoel van zin in het werk. Voor

verpleegkundigen heeft dat betrekking op het bijdragen aan de genezing van patiënten. Een verpleegkundige zegt hier in het onderzoek Pavlish en Hunt het volgende over: “Meaningful moments for me is when patients come in and you get to see them in their street clothes and they are so different than when they had their gown and you get this feeling that you have done something right” (Pavlish & Hunt, p. 117).

2.3.3 De context van het werk als bron van zin in werk

Tot slot, de context van het werk als bron die invloed heeft op hoe zin ervaren wordt in het werk van hgv’ers en verpleegkundigen. In deze thesis is de context van het werk de context van het ziekenhuis. Studies wijzen uit dat de missie en visie van het bedrijf waarin iemand werkt bijdraagt aan de ervaring van zinvolheid in het werk als de waarden die hierin genoemd worden overeenstemmen met de persoonlijke waarden van de werknemer (Dik et al., 2013; Rosso et al., 2010). Veel ziekenhuizen noemen in hun missie en visie een lerende omgeving te willen zijn voor hun medewerkers.9 Eerder zagen we al dat zelfontwikkeling als persoonlijke waarde te herkennen bij

ziekenhuisverpleegkundigen in het onderzoek van Pavlish & Hunt (2012). Dat de context van het ziekenhuis de waarde van een lerende omgeving uitdraagt, kan dus bijdragen aan de ervaring van zinvolheid in werk (Malloy et al., 2015; Pavlish & Hunt 2012).

Zoals in 2.1.1 en 2.1.2 beschreven is, brengt het werken binnen de context van een ziekenhuis voor zowel hgv’ers als voor verpleegkundigen moeilijkheden en uitdagingen met zich mee. Hoe deze uitdagingen en moeilijkheden voor hgv’ers een rol spelen in de vraag hoe zij zin ervaren in hun werk is niet onderzocht. Voor verpleegkundigen geldt dat de hoge werkdruk en de onderbezetting die op de loer liggen in hun beroep, ervaren wordt als een barrière voor het ervaren

(32)

van zinvolheid in het werk (Pavlish & Hunt, 2012). Het deelaspect competentie (het gevoel dat men in staat is tot adequaat handelen) van de ervaring van zin komt hiermee in het geding. Een

verpleegkundige in het onderzoek van Pavlish en Hunt verwoordt dat als volgt: “Being under-staffed really keeps you from being the nurse you want to be” (Pavlish & Hunt, 2012, p. 119).

Resumé

In dit hoofdstuk is gekeken naar het werk van verpleegkundigen en humanistisch geestelijk

verzorgers in ziekenhuizen. Daar waar in eerste instantie de beroepen inhoudelijk verschillend lijken, ligt de overeenkomst in het werk in het bieden van emotionele steun aan patiënten en diens

naasten. Voor beide beroepsgroepen zijn persoonlijke, interpersoonlijke en organisatorisch aspecten van invloed op hun welbevinden, motivatie en werktevredenheid. Met name de interpersoonlijke aspecten van het werk gelden hierbij als belangrijke determinant. Ook wat betreft de moeilijkheden en uitdagingen waarvoor beide beroepsgroepen staan, ligt de overeenkomst in het interpersoonlijke aspect (namelijk de emotionele belasting van het werk). Verschillend zijn zij wat betreft de

moeilijkheden en uitdagingen vanuit het organisatorische aspect van hun werk.

De manier waarop het zelf, de ander en de context een rol spelen in de zin die ervaren wordt door ziekenhuisverpleegkundigen in hun werk, is op basis van twee gevonden artikelen besproken in de laatste paragraaf van dit hoofdstuk. Vanwege de leemte in de literatuur over het ervaren van zin in werk bij hgv’ers kan dit niet met elkaar vergeleken worden. In hoofdstuk vier van dit hoofdstuk wordt een vergelijking hierin gemaakt op basis van empirische data.

(33)

Hoofdstuk 3: Methode

In dit hoofdstuk wordt aandacht besteed aan de methodes die in dit onderzoek zijn gebruikt voor de beantwoording van de onderzoeksvragen. Allereerst wordt het onderzoeksdesign geschetst.

Vervolgens wordt de manier van dataverzameling beschreven, hoe de respondenten benaderd zijn en hoe de data is geanalyseerd. Tot slot wordt aandacht besteed aan de betrouwbaarheid en validiteit van dit onderzoek.

3.1 Onderzoeksdesign

Dit onderzoek is een sociaal empirisch kwalitatief onderzoek. Het onderzoekt hoe zin ervaren wordt in het werk bij hgv’ers, en hoe dit overeenkomt of verschilt met verpleegkundigen. Daarmee is het onderzoek exploratief en comparatief van aard (Verhoeven, 2011). De kwalitatieve

onderzoeksmethode is in dit geval een passende vorm van onderzoek omdat dit zich bij uitstek leent om ervaringen en betekenissen die gegeven worden aan bepaalde zaken, te onderzoeken (Maso & Smaling, 1998). De kwalitatieve manier van dataverzameling in de vorm van open, semi

gestructureerde interviews en een kwalitatieve manier van data-analyse in de vorm van een thematische analyse worden dan ook ingezet (Boeije, 2005; Evers, 2007).

3.2 Data verzameling

Er worden 14 interviews gehouden onder hgv’ers en verpleegkundigen. Voor een evenredige vertegenwoordiging in de data worden er zeven interviews per beroepsgroep gehouden. De geïnterviewde worden gematcht op relevante kenmerken (zie 3.2). De interviews worden door middel van een diepte interview met semigestructureerde vragen afgenomen. Er is gekozen voor een diepte interview omdat met deze methode van interviewen dicht bij de ervaring van de

respondenten gebleven kan worden en dus passend is in een onderzoek naar de ervaring van zin in werk (Evers, 2007). De precieze formulering en de volgorde van de vragen liggen bij

semigestructureerde diepte-interviews niet vast (Evers, 2007; Boeije, 2005). Wel zal er, om een adequaat antwoord te vinden op de onderzoeksvraag vooraf een beginvraag worden geformuleerd. Vanuit de beginvraag naar een voorbeeld van een ervaring van zin in werk, wordt er doorgevraagd en verder gevraagd naar topics die zijn voortgekomen uit het theoretisch kader (zie bijlage 1). Deze

(34)

topiclijst wordt in ieder interview meegenomen en dient conversatiehulp om ervoor te zorgen dat alle topics bij ieder interview aan bod komen. De interviews zullen gemiddeld een uur duren zullen worden afgenomen op een door de respondent zelf gekozen locatie. De keuze om de respondenten zelf een locatie te laten kiezen, wordt gemaakt om enigszins tegemoet te komen aan de tijd die zij bereid zijn om aan dit onderzoek te geven en om hen de gelegenheid te bieden een plek te kiezen waarin zij zich vertrouwd voelen, wat het rapport en de mate waarin zij open durven te zijn tijdens het interview ten goede zal komen (Evers, 2007).

Voorafgaande aan het interview wordt uitgelegd dat het om een afstudeeronderzoek van de UvH gaat waarin de zinervaring in het werk van hgv’ers en verpleegkundigen onderzocht en met elkaar vergeleken wordt. De respondenten worden daarnaast door de onderzoeker geïnformeerd over de vrijwillige deelname aan het onderzoek. Er wordt bovendien benadrukt dat de anonimiteit gewaarborgd wordt. Zowel de onderzoeker als de respondenten tekenen allebei voor informed consent (zie bijlage 2).

Elk interview wordt met behulp van een voicerecorder en na toestemming van de respondenten opgenomen. Vervolgens wordt dit volledig getranscribeerd. Ook zal een membercheck plaatsvinden door respondenten hun uitspraken voor te leggen indien deze

opgenomen worden in het onderzoeksrapport. Dit heeft onder andere als doel instemming van de respondenten te verkrijgen voor het plaatsen van hun uitspraken (Evers, 2007).

3.3 Selectie en benadering van de respondenten

Dit onderzoek richt zich op hgv’ers en verpleegkundigen. Het onderzoeksonderwerp (zin in werk) betreft een breed onderwerp waarnaar in het geval van verpleegkundigen nog niet veel, en in het geval van hgv’ers helemaal geen onderzoek is gedaan. Omdat het een breed en nieuw

onderzoeksgebied betreft, zijn er vanwege de beperkte tijd en de haalbaarheid van dit onderzoek, keuzes gemaakt in de selectie van de respondenten.

Er is gekozen om humanistisch geestelijk verzorgers te interviewen. Als inclusiecriteria voor hgv’ers gelden dat zij een studie aan de UvH (of, voorheen het Humanistisch Opleidingsinstituut) hebben gevolgd en afgerond en dat zij werken in een ziekenhuis. Voor verpleegkundigen geldt dat zij afgestudeerd zijn in de verpleegkunde (HBO-V of vergelijkbaar) en werkzaam zijn als verpleegkundige in een ziekenhuis.

Om zo veel mogelijk recht te doen aan de diversiteit binnen beide beroepsgroepen wordt het principe van maximale variatie toegepast (Boeije, ’t Hart & Hox, 2010). Dit principe houdt in dat er bij

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Maatregel Om de aanvoercapaciteit van zoetwater voor West-Nederland te vergroten wordt gefaseerd de capaciteit van de KWA via zowel Gouda als Bodegraven uitgebreid.. Dit

(Tilburg 2001) en P.. te spelen bij zingeving. Doortje Kal schrijft daarover in haar aiiikel 'De verbinding maken, het verschil behoeden, hoe het herwim1en van een plaats in

Met mijn onderzoek en het verslag ervan in deze scriptie wil ik een bijdrage te leveren aan een andere kijk op de mens en zijn werk, waarin mensen zich geen mislukking hoeven

In deze masterproef werd enerzijds de test-hertest betrouwbaarheid nagegaan van de gemiddelde amplitude, 50%-pieklatentie, piekamplitude en pieklatentie van

Artikel 28ter, lid 1, (a) van de Richtlijn stelt dat de lidstaten ervoor moeten zorgen dat onder hun bevoegdheid vallende aanbieders van videoplatformdiensten passende

Omdat de arbeidsmarkt voor HBO-Rechten kwantitatief nog slechts beperkt in kaart is gebracht, ligt de nadruk in dit onderzoek juist op dit aspect: welke functies kunnen in

Naast het bestaande pedagogisch spreekuur van Kind en Gezin en het huidige aanbod van de opvoedingswinkel zouden medewerkers van het spel- en ontmoetingsinitiatief (en/of

Deze getallen worden gevonden door de onderste gractiegrens af te trekken van het gemiddelde ( resp. feet gemiddelde aftrekken van de onderste fractiegrens )en