• No results found

Jacob Vinck, Nieuw geestelijck lied-boecxken · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Jacob Vinck, Nieuw geestelijck lied-boecxken · dbnl"

Copied!
189
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Gedicht van I.V. Medicijn

Jacob Vinck

bron

Jacob Vinck, Nieuw geestelijck lied-boecxken. Weduwe van Ian Volckertsz Hasersou, Alkmaar 1662

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/vinc009nieu01_01/colofon.php

© 2014 dbnl

(2)

Waershouwinge tot de Druckers.

Ghy drucker wie ghy zijt, En druckt dit Dicht niet naer, Dat u niet wedervaer,

Dat selve een ander tijdt.

Jacob Vinck, Nieuw geestelijck lied-boecxken

(3)

Voorreden-Liedt,

Aen de Nederlandsche Jeught.

Op de wijse: Edel Karsouw.

Een Gentsche Vinck verr' uyt zijn Landt verdreven Om Godes heyligh Woordt,

Heeft tot Godes eer sijn stemme opgeheven,

Jacob Vinck, Nieuw geestelijck lied-boecxken

(4)

Aen 'sAmstels vochten boort, Lieve hem aenhoort

Met een genegen herte:

Want die geen die brenght voort Wilt heelen zieles smerte.

2 Hy en soeckt niet met Lauwerier te kroonen, O Ieuget soet sijn hooft,

Hy en wilt niet dat gy hem sullet loonen Met gelt, dat deugth verdooft.

Jacob Vinck, Nieuw geestelijck lied-boecxken

(5)

Godes eer niet rooft,

Om d'arme Mensch te geven, Maer den Heer der Heeren looft, Daerom is het geschreven.

3 De Hoeren niet en geeft de heyl'ge vaten, Die Gode zijn gewijt,

En rammelt met dees Lied'ren op de straten, Met onbedacht gekrijt:

Jacob Vinck, Nieuw geestelijck lied-boecxken

(6)

Maer gedenckt altijdt Dat gy doet groote sonde, Die des Heeren lof belijdt Alleenlijck met den monde.

4 O soo ghy wist wat het waer Godes Name Te nemen inden mond,

Als men is droncken, tot goedt onbequame, Niet uyt des herten grondt:

Jacob Vinck, Nieuw geestelijck lied-boecxken

(7)

Ghy soud t'aller stondt Met groote aendacht singhen:

Want sijn eygen ziel hy wondt, Die spot met Godes dingen.

5 Ghy sullet my, o Heer ghetuyghe wesen, Als voor 't gherecht ick stae,

Dat tot uw' eer ick gheef mijn dicht te lesen Dat ick niet vraegh daer na,

Jacob Vinck, Nieuw geestelijck lied-boecxken

(8)

Of ick schand' begae, Als ghy maer krijget eere, My de Wereldt vry versmae, Laet Godt gelooft zijn seere.

Non est mortale quod opto.

Jacob Vinck, Nieuw geestelijck lied-boecxken

(9)

Een Christelijck Gheboorte-Liedt.

Op de wijse: Quant ce beau printemps je voy.

Of

Schoonste Nymphjen in dit Wout.

Op den dagh van mijn geboort, Brengen voort,

Wil ick bly den lof des Heeren,

Jacob Vinck, Nieuw geestelijck lied-boecxken

(10)

Die my uyt het duyster veldt Met gheweld,

Brocht in 't licht tot sijnder eeren.

2 Godes wijsheydt is gegaen, Wel beraen,

In het lichaem van mijn Moeder, Daer sy toonde hare konst, Ende gonst,

Schiep een vat voor haren broeder.

3 Hy schiep eene Wereldt kleyn,

Jacob Vinck, Nieuw geestelijck lied-boecxken

(11)

Daer alleyn,

Die niet en can zijn beschreven, Doch geen leven daer in was Haren Blas,

Blies mijn ziele om te leven.

4 Daer naer als het was den tijdt, My met vlijt

Brocht voor mijnes Moeders oogen, Het en is u schepsel niet

Dat ghy siet,

Jacob Vinck, Nieuw geestelijck lied-boecxken

(12)

Godt sijn macht heeft willen toonen.

5 Siet dat ghy dit lieve kindt Wel bemint,

Voed het in de vrees des Heeren, Soo sal uwe smerte swaer Vrou eerbaer,

In seer groote vreught verkeeren.

6 Mijne Moeder hertigh bly Langhde my,

Haer Yvoren borst seer weynigh,

Jacob Vinck, Nieuw geestelijck lied-boecxken

(13)

Daer soogh ick den Necter soet Lieflijck goet,

Die ick vondt seer medicijnigh.

7 O (sprack sy) als ghy groot werdt Laet mijn smert,

Laet mijn smert niet zijn vergeten, Godt den Heere hertigh mindt En zijt vrindt

's Heeren Kerck, die is bekreten.

8 Eer ick wel alleen kost gaen.

Jacob Vinck, Nieuw geestelijck lied-boecxken

(14)

Op doodts baen

Ghy o Moeder zijt gegangen, Men Leyd' u al in het graf, Godt my gaf,

Wijsheydt, die my heeft ontfangen.

9 Sy in water ende vyer, Goedertier,

My seer trouw'lijck heeft bewaret, En verstercket inden strijdt, Dies altijdt

Jacob Vinck, Nieuw geestelijck lied-boecxken

(15)

Wordet haren lof verclaret.

10 Al lijd' ick hier veel verdriet, 't Is al niet,

Sy en sal my niet verlaten.

't Werck dat sy gheschapen heeft, Waer het sweeft,

Sal sy lichten vande straten 11 Of ick sterve hier den doodt 't Is gheen noot,

Sy sal my uyt 't graf wel trecken,

Jacob Vinck, Nieuw geestelijck lied-boecxken

(16)

En met 's Engels leven-blas, Wonder ras,

Wt des doodes slaep opwecken.

12 Dan sal ick sien Godts gesicht, Sonne licht,

En sal mijnen Schepper prijsen, Die my eerst geschapen heeft, En my gheeft,

Wt des dooden huys te rijsen.

13 Ghy, maer Godes wijsheydt soet

Jacob Vinck, Nieuw geestelijck lied-boecxken

(17)

Hooghste goedt,

Och en wilt my niet begheven, Maer brengt my in 't Hemelsch Huys Door het Kruys,

Cruyce dat de doodt doet leven.

De doodt doet leven.

Jacob Vinck, Nieuw geestelijck lied-boecxken

(18)

Gheestelijck Bruylofts-Liedt,

Op de wijse Van den 121. Psalm: Saligh is hy bevonden.

Myn Harpe wilt nu spelen Een geestigh Bruylofts-liedt, Ten is geen tijdt van quelen Als 't Huwelijck geschiedt:

Daer sullen komen dagen

Jacob Vinck, Nieuw geestelijck lied-boecxken

(19)

Soo het al daghen zijn, Dat ghy ghenoegh sult klagen, Drinckt nu des vreughdes Wijn.

2 Gheen staet en is op Aerden Die 't huwelijck overtreft:

Want Godt de Heer volwaerden, (O wonder) die verheft

Christ selve van sijn Kercke De Bruyd'gom is en man, Waer uyt ick seecker mercke,

Jacob Vinck, Nieuw geestelijck lied-boecxken

(20)

Dat dien staet Godt staet an.

3 De heylighe Patriarchen, Propheten wijs beraen, Apostels vol goe wercken, De Trouw men sagh ontfaen, Sy wisten wel het lijden, Dat de ghetroude quelt, Doch om een Vrouw bezijden, Sy hebben 't al ghestelt.

4 Een Vrouwe vande wereldt

Jacob Vinck, Nieuw geestelijck lied-boecxken

(21)

Is het verciersel schoon, Een Diadem bepeerelt, Iae eenen gouden Kroon, Als sy maer [i]s begavet, Met ware G[o]des vrucht, Die des Mans ziele lavet, Wanneer hy droevigh sucht.

5 Wilt dan verheuget wesen, Heer Bruydegom als nu, En wilt de bloemkens lesen

Jacob Vinck, Nieuw geestelijck lied-boecxken

(22)

Die 't Paradijs gheeft u, Of sy in gouden vaten Niet comen, 't is geen noodt Wilt ghy u lief omvaten, Die u comt in den schoot.

6 En ghy, o Dochter goedigh, Vrou Bruydt, weest hertigh bly Ghy sullet sien voorspoedigh, Want godt sal u staen by, Dit is den dagh van eeren, Dit is den dagh van vreught,

Jacob Vinck, Nieuw geestelijck lied-boecxken

(23)

Laet dan u vreught vermeeren, Leeft langh te saem verheught.

7 O wilt geluck haer geven Te samen vry van druck, Ghy die haer gaeft het leven, En vloed zijt van geluck, Geeft haer gesonde Kinders Tot sijner tijdt te saem, Die van deught zijn beminders, En loven Heer u Naem. Amen.

Jacob Vinck, Nieuw geestelijck lied-boecxken

(24)

Een Christelijck Danck-Liedt nae den Eten.

Op de wijse: Van den xvj. Psalm,

Bewaert my Heer, zijt doch mijn toeverlaet.

Heer onse Godt, barmhertighe ende goedt O Herder trou, die Lijf en Ziele weydet,

Jacob Vinck, Nieuw geestelijck lied-boecxken

(25)

Wy dancken u dat gy ons hebt gevoet

Ziel, Hert en Tong uw's Names lof verbreydet.

Ghy zijt voorwaer, ghy (segh ick) zijt O Heere, Die liefde draeght tot ons u Schaepkens teere.

2. Der Boomen Vrucht, en het Gout geele Graen, De wijnstock nut, de dieren ende visschen

Jacob Vinck, Nieuw geestelijck lied-boecxken

(26)

Al wat ons dient om honger te verslaen

Dat geeft ghy ons, 't gebreck komt ghy uytwisschen, Wy konnen niet een eenigh graen doen groeyen, Godt schept en geeft de Vruchten, Visschen, Koeyen.

3 Noch latet ghy daer met ghenoegh niet zijn, Dat gy ons lijf so spijset overvloedigh,

Jacob Vinck, Nieuw geestelijck lied-boecxken

(27)

V Vleysch tot spijs geeft ghy, u Bloet tot Wijn, Ghy selve zijt ons voedtsel, Heere goedigh, Wy eeten u met des gelooves monde, O heyligh Lam, ghy heelet Zieles wonde.

4 't Is Honigh-soet, 't is Wijn, 't is Ambrosy Die uyt u hert, in onse ziele vloeyet

Jacob Vinck, Nieuw geestelijck lied-boecxken

(28)

Wy waren doodt, en siet nu leven wy, Want met u bloet, O Heer ghy ons besproeyet Ghy broedt ons uyt met uwer oogen stralen, Och Heer, wie sal u goetheydt al verhalen.

5 Geeft dat wy niet verwortelt blijven hier, Versuft, verstict in dese aertsche dingen

Jacob Vinck, Nieuw geestelijck lied-boecxken

(29)

Maer dat wy u ontmoeten goedertier En in u Rijck altijt u goetheyt singen, Dat bidden wy, en roepen al te samen, Lof God die schept, voedt ende salight, Amen,

De doodt doet leven.

Jacob Vinck, Nieuw geestelijck lied-boecxken

(30)

Een Christelijck Tafel-Liedt.

Op de wijse: Nu singht, nu speelt, Ec.

Ghy alle die hier zijt vergaert, Om vrolijc soet te wesen, Zijt ongeveynst na liefdens aert, Als vrienden uytgelesen:

Men moet somwijlen zijn verblijdt, Want het heeft hier al sijnen tijd,

Jacob Vinck, Nieuw geestelijck lied-boecxken

(31)

Gheselschap goedt can 's herten druck genesen 2 Of mijnen disch niet is geciert

Met groote leckernye,

Die de gesontheydt haest schoffiert Met sware tyrannye,

Wilt daerom niet min blijde zijn, Maer wilt aensien het herte mijn,

Met matigheydt can men wel wesen blye.

Jacob Vinck, Nieuw geestelijck lied-boecxken

(32)

3 Al waer de diere Phenix hier, Hy soud' ons al min voeden, Dan van een Schaepken het quartier Dat niet is om vergoeden:

Een weynigh met g[e]noegen goedt De mensche al veel vreughden doet, Dan met onlust na 's Wereldts overvloeden.

4 Laet ons al t'samen vrolijck zijn, Doch vrolijck in den Heere,

Jacob Vinck, Nieuw geestelijck lied-boecxken

(33)

Die ons versaet met spijs en wijn, Of dat elck hem looft seere:

Al wat ghy op dees Tafel siet, Des Heeren milde handt ons biet,

Dus wat ghy doet, doet het tot Godes eeren.

5 Gedenckt hoe veele arme lien, In dese droeve tijden,

Op haeren disch bedroevet sien, Als daer niet is te snijden,

Jacob Vinck, Nieuw geestelijck lied-boecxken

(34)

En nemet aen met danckbaerheydt Spijs en dranck van Godts goedigheydt, De Heer wil ons in 't Hemelsch huys.

Verblijden.

Zijt vrolijck inden Heere.

Jacob Vinck, Nieuw geestelijck lied-boecxken

(35)

Een Christelijcke Sterf-Liedt.

Op de wijse: Ick roep u ô Hemelsche Vader aen.

Ick sie de doodt voor oogen staen, Die my van hier comt halen, Om na mijn Vaders huys te gaen, Bevrijdet van ghetraen,

Jacob Vinck, Nieuw geestelijck lied-boecxken

(36)

Dies ick gelijck de Swaen Een sterf-liedt wil voort halen.

2 Ach heer de Geest gewilligh is, Om uyt dit slijck te scheyden,

Maer 't snoode vleesche en bloet onfris Niet scheyden wil ghewis,

Dies ick (wat raedt) den visch Niet ca[n] ontweyden.

3 Comt (segt de geest) ick wille gaen, Wt mijne vangh'nis duyster,

Jacob Vinck, Nieuw geestelijck lied-boecxken

(37)

Daer ick soo lange met getraen, Geseten heb bevaen,

De droefheyt is gedaen, Ick sie Godts luyster.

4 Och neen, seght swacke vleysch en bloedt, Ick ben noch jongh van Iaren,

Mijn kinders arm zijn van goet, Heer v[o]l van teghenspoedt Laet ons wat overvloedt

Jacob Vinck, Nieuw geestelijck lied-boecxken

(38)

Voor haer vergaren.

5 Bereydt u huys, roept de d[o]odt fel, Ghy mooght niet langer blijven,

Ick geef u niet een uyr uytstel, En maeckt niet veel gerel, Vol-eyndet op het spel, Naer 't graf kom ick u drijven.

6 V sonden, spreeckt de Satan snoot, Die zijn niet om te tellen,

Hoe durft ghy dincken op den doodt?

Jacob Vinck, Nieuw geestelijck lied-boecxken

(39)

Voor u, o sondaer groot, En is niet Abrahams schoot, Maer 't vyer der Hellen.

7 Siet, Heere, hoe u schepsel strijdt Met willen, en niet willen,

Ach dit is wel een droeve tijdt, Vol angst en vol gekrijt, Van alle vreughde wijt, Wie sal my stillen?

Jacob Vinck, Nieuw geestelijck lied-boecxken

(40)

Rust-stede.

Vreest niet o sondaer seer belaen, Christ sal u schult betalen, Vrymoedigh uyt het lijf wilt gaen, V reyse is gedaen,

Ghy sult de Kroon ontfaen In 's Hemels palen.

2 Ick sie den Hemel open bly Met des gelooves oogen,

Jacob Vinck, Nieuw geestelijck lied-boecxken

(41)

Verdoemenis isser niet voor my, Want Christus maeckt my vry Van d' Helsche slaverny, Hy wil kracht toogen.

3 Vaert wel, [o] mijn Huysvrouwe soet Den Heere wilt betrouwen,

Hy is der Weed'wen Man seer goedt, Haer alle bystant doet,

Hem dienet met ootmoet, Wilt niet verflouwen.

Jacob Vinck, Nieuw geestelijck lied-boecxken

(42)

4 En ghy, mijn soete Kinders teer, Wilt uwe tranen maten,

Der Weesen Vader is de Heer, Hy sal u nimmermeer, Blijft vaste by sijn Leer, In noodt verlaten.

5 Rust isser op de Wereldt niet, Die ruste wilt verwerven,

Die moet met smerte en verdriet, Hoe bange het vleesch siet,

Jacob Vinck, Nieuw geestelijck lied-boecxken

(43)

Of het schoon wilt oft niet, Gewilligh sterven.

6 In uwe handen ick, o Heer, Bevele mijne ziele,

Gedenckt mijn sonden nimmermeer Die ick beweene seer,

Den Satan van my keer, Dat hy my niet verniele.

7 Vrijd uwe Kercke van de handt Der gener die haer haten,

Jacob Vinck, Nieuw geestelijck lied-boecxken

(44)

Behoudet haer in Nederland, Dat sy niet comt tot schandt, Breeckt der Tyrannen tandt Wilt haer omvaten.

8 Set alle sorgen aen een zy, Wilt het Godt al op-geven, Komt ghy ras inden Hemel bly, Wy komen hier om dy,

Dus Wilt uytroepen vry,

De doodt doet leven.

Jacob Vinck, Nieuw geestelijck lied-boecxken

(45)

Christelijck Wacht-Liedeken,

Op de wijse: Wilhelmus van Nassouwen.

Ofte op den 130 Psalm. Wt de diepten o Heere.

Hier stae ick op mijn wachte Daer ick op ben ghestelt, Op dat ick trouw'lijck achte Op 't onverwacht gewelt:

Jacob Vinck, Nieuw geestelijck lied-boecxken

(46)

Als men daer minst op dencket, Soo komt den vyandt aen, Die onse vryheydt krencket Dus wil ick wacker staen.

2 Of ick al schoon hoor praten Van Treves of Bestant,

Ick sal de wacht niet laten, Maer houden 't sweert in d'handt:

Want onder schijn van Vrede De wreedtste Oorlog schuylt,

Jacob Vinck, Nieuw geestelijck lied-boecxken

(47)

Naer Crocodillis zede, Dat moorde als het huylt.

3 En wilt my niet verwerpen, Dat sulck vermoen is quaet, Ick sie u tanden scherpen Als ghy van Vrede praet:

Men moet tot geenen tijden Betrouwen den vyandt, Als de Grieck trock bezijden Geraeckte Troy' in brandt.

Jacob Vinck, Nieuw geestelijck lied-boecxken

(48)

4 Maer al om niet sal wesen Ons waken voor ghewis, Als Christus Leeuw ghepresen, Selfs onse wacht niet is,

Daer helpt noch wal noch mueren, Daer helpt noch kruyt noch loot, Daer helpen geen gebueren Als Godt ons laet in noodt.

5 Het zijn al dwase lieden Die op Godts hulp sien niet,

Jacob Vinck, Nieuw geestelijck lied-boecxken

(49)

Maer naer Egypten vlieden, En steunen op een Riedt, Die vleesch en bloedt verkieset Tot sijnen Beuckelaer,

Des Heeren hulp verlieset:

Die mensch is niet, voorwaer.

6 Alleen zijt ghy het Heere Daer men op bouwen magh, Ghy sorget voor ons seere, En waecket nacht en dagh.

Jacob Vinck, Nieuw geestelijck lied-boecxken

(50)

Och wilt om onse sonden V volck verlaten niet, Maer wilt ons soo om-ronden Dat ons niet en misschiet.

7 Wilt ghy krijgh voor ons voeren, Voor ons te velde gaen,

Wy sullen op Tamboeren, Godt is ons hulpe, slaen:

Trompetten sullen klincken Seer lustigh t'uwer eer,

Jacob Vinck, Nieuw geestelijck lied-boecxken

(51)

Wilt Godes lof gedincken, Godt helpet sijn volck seer.

Waeckt en bidt.

Christelijck Troost-Liedeken, aen het bedroefde Nederlandt.

Op de wijse alst begint.

Sult ghy dan altijdt treuren, O lieflijck Nederland,

Jacob Vinck, Nieuw geestelijck lied-boecxken

(52)

Om dat ghy soo siet scheuren V leven van nijdt tandt.

2 V hert sal altijts wesen, Als tusschen muer gemetst, Om dat ghy onghenesen, Dus deerlijck wordt gequetst.

3 Sal u druck niet ophouden, Die soo langh heeft geduert, Wilt ghy altijdt verkouden, Alst ongheweert versuert.

Jacob Vinck, Nieuw geestelijck lied-boecxken

(53)

4 Ach willet zijn gedachtigh Hoe Godes stercke handt, Haer heeft getoont seer machtigh Altijd tot u bystant

5 Noyt heeft u Godt verlaten In d'aldergrootste noodt, Maer quam tot uwer baten, Wanneer ghy scheenet doodt.

6 Noch heden op dees ure Is Godt aen uwe zy,

Jacob Vinck, Nieuw geestelijck lied-boecxken

(54)

Op dat hy u bemuere, En voor gewelt maeckt vry.

7 Al vloden al de lieden[.]

Van u, en vreeset niet, God sal u hulpe bieden Soo ghy hem eere biedt.

Rust-stede.

8 Verlaet u niet op Heeren, Want sy zijn menschen al,

Jacob Vinck, Nieuw geestelijck lied-boecxken

(55)

Sy sullen van u keeren Als de noodt drucken sal.

9 Altijt is het bevonden Dat menschen hulp was uyt, Als door de groote wonden, Daer was kracht noch virtuyt.

10 Neemt dan tot Godt den Heere V Toevlucht t'aller stondt,

En hy sal in 't verseere Verbinden uwen wondt.

Jacob Vinck, Nieuw geestelijck lied-boecxken

(56)

11 Dan sult ghy eerst bevinden O Schoone, wie dat het zy, De trouste van u vrinden, Die u in noodt blijft by.

12 Eer sal de Sonne wesen Op middagh sonder schijn, Dan Godt u ongenesen Sal laten in de pijn.

13 Noyt heeft Godt die verlaten, Die op hem vast betrout,

Jacob Vinck, Nieuw geestelijck lied-boecxken

(57)

Maer quam tot sijner baten Als hy meest was benout.

Het Neder-landt.

14 V woorden heunigh soete Verquicken mijn gemoedt, Dus ick u minlijck groete O Heyl'ge Trooster soet.

15 Ick sal naer uwe rade, Betrouwen op den Heer,

Jacob Vinck, Nieuw geestelijck lied-boecxken

(58)

Want hy is vol genade Op menschen nimmermeer.

16 Verlaten my gebueren, De Heer sal blijven by, En sal op mijne mueren De ronde doen voor my.

17 Een hand-wijl mach ick treuren, De geest getuyght my dat,

Maer my sal troost gebeuren Van God, des troostes schat.

Jacob Vinck, Nieuw geestelijck lied-boecxken

(59)

18 Roept dan des Heeren name, O mijne Kinders soet,

Bidt dat hy ons versame

Als een Henn' haer Kieckens doet.

God is onse beschermer.

Jacob Vinck, Nieuw geestelijck lied-boecxken

(60)

Bruylofs-Liedt.

Op de wijse: Maximilianus de Bossu.

Nae dat de Heere wijs voordacht Hemel en Aerd' fondeerde, Met al wat daer in is gewracht, Den mensch hy oock formeerde, Nae sijn Beeldt een ghelijckenis, In't Paradijs steld' hy hem wis,

Jacob Vinck, Nieuw geestelijck lied-boecxken

(61)

Dat hy sijn Schepper eerde.

2 Als Godt nu al sijn wercken reyn Sagh, docht hem goedt te wesen Dat niet sou zijn de mensch alleyn, Dies Schiep hy hem gepresen, Een vrou van sijnen beendren bloot, Hem tot een hulpe in den noodt, Dus ist Huwelijck geresen.

3 In 't Paradijs eerst ingestelt, Ist van den Heer der Heeren,

Jacob Vinck, Nieuw geestelijck lied-boecxken

(62)

In Cana, soo de Schrift vermelt, Heeft hy 't willen vereeren, Hy maeckte daer van Water Wijn, Op dat sy souden vrolijck zijn, En 't Houwelijck excelleren.

4 Hierom die desen staet aenveert En behoeft niet te vreesen,

Of hy is by den Heere weert, Want hy d'Autheur van desen Is, en geeft noch tot deser uyr,

Jacob Vinck, Nieuw geestelijck lied-boecxken

(63)

Een yeg'lijck mensche sijn partuer, Na sijnen wil gepresen.

5 Als de Man sijn huys wel regeert, En de Vrou helpt hem mede,

Als daer rechte Liefde grondeert, Zegen en Godes vrede,

Die sal hun maecken met der spoet, De Liefde, Vreed', en Eendracht goedt Sal by haer hebben stede.

6 Prince, die 't Huw'lijck dus begint,

Jacob Vinck, Nieuw geestelijck lied-boecxken

(64)

Nae Godts wet t'allen wijcken, Zegen hem naeckt, die 't wel versint, Sijn huysvrou sal gelijcken

Een groene vruchtbaer Wijnstock soet Als Olijftacken met der spoet, Sullen u Kinders blijcken.

Jacob Vinck, Nieuw geestelijck lied-boecxken

(65)

Prijst met sangh 's Heeren Name,

In ootmoedigheydt te same, Looft onse Godt gebenedijdt, Ghy menschen die op Aerden zijt, Vergeet niet 's Heeren wer[c]ken, Maer wilt met vlijt do[c]h mercken,

Jacob Vinck, Nieuw geestelijck lied-boecxken

(66)

Op sijne groote goedigheydt, De welcke duert in eeuwigheydt.

De Klachte ende vertroostingh[e] van Godes Kercke.

De Trooster.

Waerom meught ghy, O Christi Kerck, dus treuren,

Jacob Vinck, Nieuw geestelijck lied-boecxken

(67)

En sitten soo beweent?

De Kercke.

Mijn vleesch met pijn van een moet laten scheuren, 'T vyer is mijn gebeent:

Ach geheel versteent

Zijn de schijn Christen herten:

Want sy lacchen Ende schachen,

Om haers Moeders smerten.

Jacob Vinck, Nieuw geestelijck lied-boecxken

(68)

2 Hadd' ick haer niet ghebaret met veel pijne, En met sorgt; opgebracht,

Ick liet haer toe my aldus wreedt te zijne, Want 't is vol onbedacht:

Maer nu is mijn klacht, Door geene troost te stillen:

Het is pijne Van de sijne

Jacob Vinck, Nieuw geestelijck lied-boecxken

(69)

Te schande sullen komen:

Boose smelten En beswelten,

Als sneeu voor den vromen.

5 Een kleyne tijdt (soo het een tijdt magh wesen By 's Hemels eeuwigheyt)

Soo 't Godt belieft ghy sullet sijn mispresen En liggen droef beschreyt,

Jacob Vinck, Nieuw geestelijck lied-boecxken

(70)

Maer den Heere verbeydt (Al wacht hy wat) langhmoedigh Want voor-seecker

V Vry-spreecker, Comen sal seer spoedigh.

6 Als dan sult ghy gelijck de mane schijnen, Die vol is ende rondt,

Ghy en sult dan niet weten meer van pijnen,

Jacob Vinck, Nieuw geestelijck lied-boecxken

(71)

Maer wesen heel gesondt, End' uyt 's herten grondt Sult ghy den Heere loven Die genadigh

En weldadigh

Tot u komt van b[o]ven.

De Kercke

7 Op desen Troost, op dit seer vast vertrouwen, Will' ick noch blijven Heer:

Jacob Vinck, Nieuw geestelijck lied-boecxken

(72)

Om uwen 't wil verdriet my geen benouwen, Al ben ick swack en teer,

Want ghy hebt veel meer Om mijnen 't wil geleden, Vw' handt stercke My u Kercke,

Soo blijf ick in vreden.

AMEN.

Jacob Vinck, Nieuw geestelijck lied-boecxken

(73)

De klachte ende vertroostinghe van het eenvoudigh Herte.

Op de wijse van den vj. Psalm.

Of:

Schoon Lief wilt my troost geven.

Wat hoor ick voor geruchten?

Wien hoor ick daer soo suchten?

't Is het eenvoudigh hert,

Jacob Vinck, Nieuw geestelijck lied-boecxken

(74)

Dat om dees Kerck-verschillen, Die niet en zijn om stillen, Gantsch seer ge-ergert werdt.

2 Och segth het met beswaren, Eertijdts wy vredigh waren, Twist-water buyten was:

Het burlet nu van binnen, Het raest als kranck van sinnen, De Arck moet sincken ras.

3 Sal dan de Kerck des Heeren,

Jacob Vinck, Nieuw geestelijck lied-boecxken

(75)

[D]ie eensins placht te leeren, Nu worden een Babel, Sal men den tijdt verquisten Met werren en met twisten, Sal d'Hemel zijn een Hel.

4 Wy waren wel te vreden Doen men die hooge reden, Niet gaf in onsen m[o]ndt:

Och dat wy Christum kenden, Dat was aen allen enden

Jacob Vinck, Nieuw geestelijck lied-boecxken

(76)

Ons troost tot aller stont.

5 Nu (wie sal 't sich niet schamen) Hoort men al menschen namen, Hoort men al menschen leer:

Men siet Mensch-schriften lesen Meer dan Godts Woort gepresen, Dies moet ick weenen seer.

De Trooster.

6 Voor seker uwe tr[a]nen Moet men niet ydel wanen,

Jacob Vinck, Nieuw geestelijck lied-boecxken

(77)

Godt selve weent (can 't schien) Datmen dien rock siet scheuren Die aen een was te veuren, Gelaten van Krijghs-lien.

7 Zijt even wel te vreden, Gedachtigh, dat beneden De Kercke strijden moet, Sy was tot genen tijden Op Aerden vry van stryden, Het is steets ebb' en vloet.

Jacob Vinck, Nieuw geestelijck lied-boecxken

(78)

8 Maer als aen de Zeestranden, In 't midden vande sanden, Een Peerle wort geschuyrt, Soo oock de Bruyt des Heeren Krijght al veel witter kleeren, Hoe sy hier meer besuyrt.

9 Comt vry, o woeste baren, Des Heeren schip bewaren, Het en sal niet vergaen, Al schijnet Christ te slapen,

Jacob Vinck, Nieuw geestelijck lied-boecxken

(79)

Hy sorget voor sijn schapen En sal seer haest opstaen.

10 Staet op, O Heere krachtigh End' al de baren prachtigh Die sullen stille staen, End' hoe wy hier zijn droever, Hoe wy op 's Hemels oever, Maer rust en vreucht ontfaen.

Saligh zijn de vreedsame.

Jacob Vinck, Nieuw geestelijck lied-boecxken

(80)

Een Christlijk Nieu-Iaer-Liedt, van de salighmakende geboorte onses Heeren Iesv Christi.

Op de wijse: Al die in Zion zijt.

O Christi Bruydt, Doet aen u witte kleeren,

Jacob Vinck, Nieuw geestelijck lied-boecxken

(81)

En met soet geluyt Verbreydet over al, De weerde spruyt

Van Iesse, d' Heer der Heeren, Comet voor ons uyt

Hier in dat aerdtsche dal, Om af te keeren

De vrucht van onsen val, Doodt en verdoemen swaer, Die al de sonden komen naer,

Jacob Vinck, Nieuw geestelijck lied-boecxken

(82)

Heeft hy benomen gaer Den Prickel ende wal.

2 Hy is voorwaer

Godt van Godt hoogh verheven Het Beelt seer klaer

Van 's Vaders heerlijckheyt:

Geen tijdt is daer,

Maer eeuwigh is sijn leven:

Noch voor noch naer Mach van hem zijn geseyt,

Jacob Vinck, Nieuw geestelijck lied-boecxken

(83)

Hem is gegeven Soo groote Majesteyt, Dat ick 't vermonden niet En kan tot desen stonden (siet) Dies het doorgronden vliet, En dat ghy 't siet verbeyt.

3 Hy liet den throon, En quam tot onser baten, In een aerdtsche woon, Niet dat hy die brocht met,

Jacob Vinck, Nieuw geestelijck lied-boecxken

(84)

Siet Godes Soon Een lichaem wilde vaten Dat men konde doon, Nochtans reyn onbesmet, Hy heeft gelaten

Dat sich Godt tegen s[e]t:

Hy nam het wesen bloot, En liet de sond mispresen root, V stercke pesen, doodt Besnijden zijn geset.

Jacob Vinck, Nieuw geestelijck lied-boecxken

(85)

4 Wt eene Maeght Hy Godt mensch is geboren, Den naem hy draeght, End' is Im[a]nuel:

Dorst, hongert, klaeght, En vreeset voor Gods toren, Beroert, versaeght,

Vermoeyt is vol gequel, O uytver[c]oren,

Dit leert met vast voorstel,

Jacob Vinck, Nieuw geestelijck lied-boecxken

(86)

Christi d'uytverkoren wis

Mensch uyt mensch ons geboren is, End' onverloren fris,

De menschheydt blijft (wie 't quel.) 5 Godt moest hy zijn

Om Gode te betalen, Om voor Godts aenschijn Gerechtigh te bestaen, Me[n]sch om de pijn En doodt op sich te halen,

Jacob Vinck, Nieuw geestelijck lied-boecxken

(87)

Tot een Medecijn

[V]an die hem nemen aen:

Daer wy na talen In Christo wy ontfaen, [H]y Godt verheven (siet) Is in het graf gebleven, niet, Maer ons het leven biedt, Op dat wy niet vergaen.

6 O goedtheyt groot, O wijsheyt uytgelesen,

Jacob Vinck, Nieuw geestelijck lied-boecxken

(88)

Doodt doodes doodt,

De droefheyt maeckt ons bly, Dit Hemel-broodt,

Dees Heylant hoogh gepresen Op uwen schoot

O Kercke, nemet vry, Rust onbegresen En overluyt bely;

Hy is medecijne goedt,

Hy maeckt de Helsche pijne soet,

Jacob Vinck, Nieuw geestelijck lied-boecxken

(89)

Gy hem te sijne spoet, En segget, blijft met my.

7 O laet elck een Den Heer der Heeren loven, Die uyt droef geween, Die uyt doodt ende hel, Ons helpt alleen

En brenght in 's Hemels hoven, Met stemme kleen

Kan niet vol-lov[e]n wel.

Jacob Vinck, Nieuw geestelijck lied-boecxken

(90)

O singht daer boven Ghy Engels heyligh, snel, Wilt hem lof geven soet,

Die ons schenckt sijn verheven bloet, Wiens Doodt ons Leven doet, Eer, eer Imanuel.

Godt met ons.

Jacob Vinck, Nieuw geestelijck lied-boecxken

(91)

Den Geestelijcken Iager.

Op de Wijse: 't Windeken daer den Bosch af drilt.

Wel op, wel op, ick gae ter Iacht, Nemen op de Herten acht, Steeckt met spooren, Blaest den hooren,

Neemt den Swijnspriet in u handt,

Jacob Vinck, Nieuw geestelijck lied-boecxken

(92)

Ende met vlijt de netten spant.

2 Altijdt het herte vluchten wilt Door de Bosschen ongestilt:

Loopt en rennet, Niet en kennet, Oft het vyant is of niet, Die het van verre komen siet.

3 Sullen u dan de boomen dicht, Decken, Hert voor mijn gesicht, Sal dan Varen

Jacob Vinck, Nieuw geestelijck lied-boecxken

(93)

V bewaren,

Sal 't Gelis, oft sal het Riet, Maecken dat ick u vinde niet.

[4] O neen ick kan sien over al, Op de Bergen, Bosch en Dal, Laet u vangen,

Neemt u gangen,

Na den Iager, bidt genaed

Eer hy den Swijnspriet door u slaet.

5 Om u te dooden jaegh ick niet,

Jacob Vinck, Nieuw geestelijck lied-boecxken

(94)

Ick kom helpen uyt verdriet, Vwe wonden,

Wel verbonden,

Sullen van mijn handen zijn, Ick giet uyt Oly ende Wijn.

6 Comt dorstigh hert tot dees fontey[n]

Drincket van dees b[e]ke reyn:

Wilt u laven, Rust van draven,

Ligget hier in 't groene gras,

Jacob Vinck, Nieuw geestelijck lied-boecxken

(95)

Vwe gevanck'nis vrydom was.

[7] Christus de Heere jaget sterck [']t Sondigh herte na sijn Kerck, Om te g[e]ven

[']t Eeuwigh leven,

Laet u vangen, geeft u bloot, Soo sult ghy leven door den doot.

Laet ons Menschen jagen.

Jacob Vinck, Nieuw geestelijck lied-boecxken

(96)

Den Geestelijcken Visscher,

Op de wijse: Vanden Geestelijcken Iager.

Wel op [l]aet ons uyt visschen gaen Naer de Visschen on beraen, Die stom swemmen

Vol beklemmen,

Inde wilde wo[e]ste Zee, Sonder te weten van haer wee.

Jacob Vinck, Nieuw geestelijck lied-boecxken

(97)

[2] Daer d'een golve d'ander stoot, En haer burlen Winden groot,

Die haer stranden Doen op sanden, Daer sy blijven Water-loos En versticken voor altoos.

3 Och d[a]t sietmen in 't gemeen, Groote Visschen slocken 't kleen,

En de snoecken Altijdt soecken

Jacob Vinck, Nieuw geestelijck lied-boecxken

(98)

In haer holle kaken wreet Te happen 't Visken, eer het weet.

4 Werpet dan de Netten uyt Op de rechter zijd der schuyt,

Ghy sult krijgen En in rijgen

Sulcken grooten hoop van Vis, Dat ghy sult sien wie by u is.

5 Christus de Heere vol genaed, Die sijn schepsel niet verlaet,

Jacob Vinck, Nieuw geestelijck lied-boecxken

(99)

Predicanten Alle kanten

Sendet uyt, die vangen ras De sondaer die in 't wilde was.

6 Haer Net is het heyligh Woordt, Dat seer veere wordt gehoort,

O geluckigh En ondruckigh

Is dien sondaer voor gewis, Die in Godts Net gevangen is.

Jacob Vinck, Nieuw geestelijck lied-boecxken

(100)

7 Hy sal dorsten nimmermeer, Maer bevrijdt zijn van verseer:

In den Vuver, Dorst verdrijver,

Van des Lammes dierbaer bloedt Sal steets verquickt zijn sijn gemoed

Laet ons Menschen visschen.

Jacob Vinck, Nieuw geestelijck lied-boecxken

(101)

Christelijck Vermaen-Liedt, aende Nederlanden.

Op de wijse: Schoon Ionghvrouw ick moet u klagen.

Myne Harp bekleedt met rouwe Singht een droevigh Liedt, Om dat liefde ende trouwe Wt de Wereldt vliedt,

Jacob Vinck, Nieuw geestelijck lied-boecxken

(102)

En daer komen in haer stede haet ontrouweloos:

Siet de oorlogh komt voor vrede, Voor het goedt het boos,

2 Al de Maeghden vaste slapen, Wie verwacht den Heer?

In de sonde sy vreught rapen, Niet in Godes Leer.

Danssen, springen end' hoereren, Pracht end' overdaet,

Jacob Vinck, Nieuw geestelijck lied-boecxken

(103)

Masqueraden en boeleren, Op het hooghste staet.

3 O de Bruydegom sal komen In dees droeve nacht

Wie sal worden opgenomen, Daer hem niemandt wacht?

Wacker, wacker Nederlanden, O ghy Steden groot,

Neemt u Lampen inde handen, Sleapt niet inden doodt.

Jacob Vinck, Nieuw geestelijck lied-boecxken

(104)

4 Staet op van u sware sonden, Vliedet haet en nijdt,

Wilt malkand'ren niet meer wonden, Want schier doodt ghy zijt.

Peste heeft dees leste Iaren Hier gebr[an]det fel,

Oorlog komt sich openbaren, Och bekeert u snel.

5 Godt was op den Throon geseten, Ende weende seer,

Jacob Vinck, Nieuw geestelijck lied-boecxken

(105)

Och dat mijn volck niet wil weten Van my, noch mijn Leer.

Ick moet haer mijns ondancks plagen, Ende toornigh slaen,

Wt het landt sal ick u jagen, Wilt ghy nie[t] afstaen.

6 Eenen Os kent sij[n]en Heere, Maer het Nederlandt

Kent noch m[y], n[oc]h mij[n]e Leere, Och verblindt verstandt.

Jacob Vinck, Nieuw geestelijck lied-boecxken

(106)

Sal de sonde u bevrijden, Sal haet, ontrouw' twist

V des vyandts sweert doen mijden?

Arm volck ghy mist.

7 O Heer wilt de Nederlanden Doch genadigh zijn,

Hare sonden ende schanden Heelt als Medecijn.

En ghy, O Nederlanden keeret Van sond' tot den Heer,

Jacob Vinck, Nieuw geestelijck lied-boecxken

(107)

Godt verlaet niet die hem eeret, Godt helpt sijn volck seer.

Bekeert u tot God.

Christelijck Scheydt-Liedt.

Op de wijse: Vande Engelsche Fortuyn.

Al watmen hier in dese werelt siet O soete jeugt, dat en is blijvig niet

Jacob Vinck, Nieuw geestelijck lied-boecxken

(108)

Och het moet al, och het moet al vergaen, Niet, niet dan Godt kan vaste blijven staen.

2 Hoe w[e]l vergaert, hoe vredigh hier by een, Het scheyden komt, daer helpet gheen geween, Als wascht ghy schoon met tranen u aenschijn,

Jacob Vinck, Nieuw geestelijck lied-boecxken

(109)

Al wat vergaert dat moet gescheyden zijn.

3 De Son en Maen vergaren wel te saem, De Sterren klaer versamen wel bequaem, De Locht, Aerd', Vyer, end' Water komt by een, 't Verg[a]eret al (och larp) om te scheen.

Jacob Vinck, Nieuw geestelijck lied-boecxken

(110)

4 Den eenen steen op d'ander word geleyt, Tot een Palleys vol groote Majesteyt,

Steeckt uyt de borst, en schijnet wonde[r] vast, Hoe meer vergaert, hoe me[e]rder scheydens last.

5 De felle Doodt die scheydet Man en Wijf,

Jacob Vinck, Nieuw geestelijck lied-boecxken

(111)

De felle Doodt die scheydet Ziel en Lijf, De felle Doodt de Moeder scheydt van 't Kindt Het scheydt al, en stervet watmen vindt.

6 Doch die vergaert met Iesu Christo sterck, En stadigh blijft by Godes Woordt en Kerck,

Jacob Vinck, Nieuw geestelijck lied-boecxken

(112)

Die en kan niet van scheyden zijn beswaert, Wanneer hy scheydt hy van het scheyden vaert.

7 Mijn Broeders soet en Susters die ick eer, Laet u van Christ doch scheyden nimmermeer:

Maer scheydt van sond', van wereldt Satan, Hel,

Jacob Vinck, Nieuw geestelijck lied-boecxken

(113)

Daer met ick scheyd, en segge u vaert wel.

Vergaert inden Hemel.

Den Christelijcken Morgen-w[e]cker.

Op de wijse: Aen hoort 't geklach O bloeyende Ieught.

Staet op, staet op, o soete Ieught, Niet langer ghy nu slapen meught

Jacob Vinck, Nieuw geestelijck lied-boecxken

(114)

Siet de Sonne schijnt, Sondes nacht verdwijnt:

Och omhelst de deught.

2 Deught is bekleet met kleeren wit Weenende voor uw' deur sy sit, Och my open doet

(Roept sy) metter spoet, Terwijl ick bid.

3 Wacht niet tot aen den ouden dag Als men seer qualijck goet doen mach,

Jacob Vinck, Nieuw geestelijck lied-boecxken

(115)

Om des jeughdes blom Ick ghevloghen kom, Neemt waer mijn gheklagh.

4 Sond dienen is maer slaverny, Deugth dienen dat is heerschappy?

Valsch de wereldt is, Deugth, is louter fris:

O Ieuget komt tot my.

5 Al is mijn hooft niet wilt gehult, Noch mijne Rocken wijt gevult,

Jacob Vinck, Nieuw geestelijck lied-boecxken

(116)

Met de Hoeren dracht, My niet en veracht Of ghy draeght schult.

6 Onnooselheydt met een reyn hert, Dat van sond niet besoedelt wert, Dat is voorwaer

Het verciersel klaer, Dat niet wert swert.

7 Pracht ende overdaet gewis Des deugths verciersel niet en is:

Jacob Vinck, Nieuw geestelijck lied-boecxken

(117)

[H]et blancketsel stinckt, Maer voor Godt hy blinckt, Wiens deught staet fris.

[8] Het bancqueteren en danssen licht, Singen van het on-aerdigh dicht,

O dat is het net Dat de duyvel set Dat is doodts schicht.

9 V Lacchen ende boerden mal Als oock het schijn verblijden al,

Jacob Vinck, Nieuw geestelijck lied-boecxken

(118)

Keeret al in druck, Ende ongheluck Maer deught blyven sal.

10 Dit roept de deught gheheel beweent, O jeuget, haer u oor verleent,

Deught is seer soet, Deught klopt, open doet, Blijvet niet versteent.

11 Het was u vriendt

Jacob Vinck, Nieuw geestelijck lied-boecxken

(119)

Die u dit riedt,

Wilt sijnen raedt verachten niet:

Met recht lijdt hy pijn, Die den Medecijn Van sijn deure stiet.

Ontwaeckt die slaept.

Jacob Vinck, Nieuw geestelijck lied-boecxken

(120)

Een Christelijck Mey-Liedt.

Op de wijse: Ick en ben niet als een Pluyme.

Ick hoor aen de Vog'len singen Dat dit is de groene tijdt, Godes lof sy al voortbringen, Ende speelen seer v[e]rblijdt:

Sal de Mensche niet veel meer, Loven sijnen Godt end' Heer,

Jacob Vinck, Nieuw geestelijck lied-boecxken

(121)

Soo is hy ondanckbaer seer.

Al de Boomen staen geladen Met haer Blossems vruchtbaer schoon, Ende prijsen Godts genaden,

Die haer setten hier ten toon:

Siet dat den Boom v[a]n u hert Bloemloos niet gevonden wert, Tot Godts lof u keel opspert.

3 Siet de Kruyden op der Aerden

Jacob Vinck, Nieuw geestelijck lied-boecxken

(122)

Voedsel ende Medecijn,

Loven Godt den Heer vol waerden, Die haer krachtigh groen doet zijn, Groenet oock in deughden schoon, O mijn Ziele, vlecht een Kroon, Voor den Schepper op den Troon.

4 Ghy zijt o Godt, wonder krachtigh V ghelijck en vint men niet,

Want door uwe handt almachtigh, Komt voort al wat men siet,

Jacob Vinck, Nieuw geestelijck lied-boecxken

(123)

O ghy zijt de Schepper sterck, [A]l wat ick met oogenmerck, Dat is uwer handen werck.

5 Maer, o wat tijdt sal dat wesen Als het eeuwigh May sal zijn, Als het hoopken uytgelesen Blincken sal als d' Sonne-schijn?

Mijne Ziel verlanget, och

Sal dien May langh wachten noch, Seght sy dickwils met gekroch.

Jacob Vinck, Nieuw geestelijck lied-boecxken

(124)

6 Heere n[a]er u eeuwigheden Wilt den tijdt vertrecken niet, Siet, och siet op ons swackheden, Ende merckt op ons verdriet, Laet den Mey doch komen uyt Die uyt Christi wonden spruyt, Ende bloeyt voor Christi Bruydt.

7 Och ick sie de Sonne komen Met de oogen van 't geloof, V verblijdt seer al ghy vroomen,

Jacob Vinck, Nieuw geestelijck lied-boecxken

(125)

Siet heel groene wort het Loof, Onsen Mey die wort nu soet, [H]emel Sonne sy gegroet, Christe, elck u loven moet.

De doodt doet leven.

Jacob Vinck, Nieuw geestelijck lied-boecxken

(126)

Een Christelijck Bruyloft-Liedt.

Op de wijse: Die reyn liefde vyerigh.

De Bruydegom.

Doet u oogskens open, Schoone het is dagh, Ick heb langh geroepen Dat ick u sien magh,

Jacob Vinck, Nieuw geestelijck lied-boecxken

(127)

Want u wesen schoone

Mijn h[er]t doet verblijden // seer Komt ontfanght de Kroone, Ghy en sult niet lijden // meer.

2 Doet aen uwe kleeren, Hier is een kleedt wit, In het bloedt des Heeren Is gewasschen dit:

Wt mijn dierbaer wonde Vloeyt een reyn[e] Beke // klaer

Jacob Vinck, Nieuw geestelijck lied-boecxken

(128)

Die afwascht de sonde,

Die u gaf doods steken // swaer.

3 Wt u selfs wilt treden, Ende komt tot my,

Want wy sullen heden t' Samen wesen bly, In mijns Vaders Rijcke Sullen wy gekroonet // zijn Komet uyt den slijcke Vwe liefd' betoonet // mijn.

Jacob Vinck, Nieuw geestelijck lied-boecxken

(129)

De Bruydt.

Siet de Sonne schijnet Van mijns Liefs gesicht, En de nacht verdwijnet, Lief ghy zijt mijn Licht;

Vwe Sonne-oogen

Mijne ziel verlichten // klaer, Ach ick moet verdroogen,

Liefd' komt my doorschichten // gaer.

2 Ick val aen u voeten,

Jacob Vinck, Nieuw geestelijck lied-boecxken

(130)

Lief van minne-kranck, Wilt den druck versoeten, Schenckt my liefdens dranck:

U bloet hoogh verheven Is mijn medicijne // goet U doodt doet mijn leven

En maeckt d'Helsche pijne // soet.

3 Wereldts ydelheden Ick gae verr' van u, 's Landts gerechtigheden

Jacob Vinck, Nieuw geestelijck lied-boecxken

(131)

My bedecken nu,

Ick gae voor Godts Throone, Vry van u besmetten // al, Eene goude kroone

't Lam op mijn hooft setten // sal.

4 Eer zy Godt den Vader Eere 't reyne Lam,

d'Heyl'ge Geest te gader, Looft Godt, heyl'ge stam, Vallet voor Godts Throone,

Jacob Vinck, Nieuw geestelijck lied-boecxken

(132)

Ende roept met herten // bly Eer zy Godes Soone

Die ons maeckt van smarten // vry.

Een Christelijk Danck-liedt.

Op de Wijse: Ick weet een schoon Casteel.

Ick wil des Heeren lof

Wt 's herten grondt voortbringen,

Jacob Vinck, Nieuw geestelijck lied-boecxken

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Daar waait de Nederlandsche vlag, hoezee Die nooit zich strafloos hoonen zag, hoezee!. Daar waait zy van den hoogen trans, En heft de kruin in

Terwyl ik zonder Vryjer zat, Met minneziekte was bevangen, Ik aan myn Moeder teder hadt, 'k Ontdekte haar myn hartverlangen, 'k Ging dienen in de Stad van Gent, Myn hart sprong op

Zou ik van myn twintig jaaren, Zitten in 't kinder geschrei, En voor vrouw en kinders sparen, Neen viva de Libertyd,3. 'k wil met plaisieren, eerst nog wat zwiere En myn hart

Naar de Kolonies heen, Wy gaan vol moed van wal, En als men weer komen zal, Zyn onze Schepen weer ryk gelaan.. Gaan wy, het zal

6 Ik was eerst van zints na kooy te gaan Maar ik kreeg nog trek om eens te rooken, Zaa Jonge geeft myn de pyp eens aan, Myn Heer die heb ik zoo gebrooken, Dogt ik het niet jou

Naar de Kolonies heen, Wy gaan vol moed van wal, En als men weer komen zal, Zyn onze Schepen weer ryk gelaan.. Gaan wy, het zal

Petrus Verburg, Een nieuw lied opgedragen aen de eerw.. paters van de societeyt, tot een nieuw

Een jongman praat veel wonder zoet, Maar het is zomtyds daarom, Dat hy dan eerst zyn listval doet, En plukt de maagdeblom,. Want dat de maagd er na beklaagd, Men vint er hier als