• No results found

Jan Jansz. Starter, Steeck-boecxken, ofte 't vermaek der jeugdelijcker herten · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Jan Jansz. Starter, Steeck-boecxken, ofte 't vermaek der jeugdelijcker herten · dbnl"

Copied!
160
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Steeck-boecxken, ofte 't vermaek der jeugdelijcker herten

Jan Jansz. Starter

bron

Jan Jansz. Starter,Steeck-boecxken, ofte 't vermaek der jeugdelijcker herten. Erfgenamen van de weduwe Gysbert de Groot, Amsterdam 1725 (herdruk)

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/star001stee02_01/colofon.php

© 2016 dbnl

(2)

WIe naar sijns hertens secreten straalt, Die neemt een Spelde, of een Naalt, En steeckt my open, by geval Ick sulcks wel openbaren sal;

Raad ick 't, wilt niet verslaan, Maar betert u van stonden aan;

Raad ick het niet: het kan geschien, Dat ghy vervalt, 't is meer gesien, Dus wilt u hert en goedt versien.

Jan Jansz. Starter,Steeck-boecxken, ofte 't vermaek der jeugdelijcker herten

(3)

3

't Vermaack Der Jeugdelijcker Herten, Om daar door te weten,

Der Herten secreten.

Door J. J. STARTER.

Jan Jansz. Starter,Steeck-boecxken, ofte 't vermaek der jeugdelijcker herten

(4)

Jan Jansz. Starter,Steeck-boecxken, ofte 't vermaek der jeugdelijcker herten

(5)

5

P.S.

Afbeeldingh vanJan Starter.

En sijn vermaak der Jeughdelijcker Herten.

DIe wonderbare geest in Liedekens en Kluchten, In knoddigh Boertery: Thalia uwe vruchten:

Hy wien ghy 't schertssen leert: u Suster niet te min Melpomenehem den pronck en deftigheydt stort in, Op 't hoogh geschoent Tonneel, met treffelijke zeden, Verheerlijckt, en bezielt met ongemeene reden, Vol glants, vol stofs, vol zins, dien vloeyende Poëet, Die nergens in sijn Dicht van een stop-woortje weet:

Die is van sulk gedaant, van neus, van mont, van haren, Als die sijn ouderdom telt negen-maal drie Jaren.

Jan Jansz. Starter,Steeck-boecxken, ofte 't vermaek der jeugdelijcker herten

(6)

Die hem wel schild'ren kan op Kooper of op Hout.

Dit is de schim alleen, hy treft sich selfs te degen In sijn Gedichten veel, die ghy vindt aller wegen;

En oock in dit vermaack van 't Jeughdelijcke Hert, Daer ieder sijn gemoed soo aangewesen werd.

Het lieffelijcke Spel, dat yemand oyt kan maaken, Om voor het jeughdig Volk aan vrolijkheyt te raaken.

Te speelen als 't gevalt, naar plaats, en naar den tijdt, Om al het stil getreur, onlust te worden quijt:

Gebruyckt het maar te recht, gy soete jonge Lieden;

En wilt ons Starter milt den Lauwerkrans aenbieden.

Beschermt sijn eer altijdt, dat die niet wert gerooft:

Ick sie de eeuwigheydt u hangen boven 't hooft.

Jan Jansz. Starter,Steeck-boecxken, ofte 't vermaek der jeugdelijcker herten

(7)

7

Voor-reden.

Aan de vermaeck-soeckende Nederlantsche Jeught, vrolijcke Jongelingen, en vriendelijcke Maagdekens.

GHy die met duysenderley geneughjens en soetigheydtjes uwe geselschappen weet te verblijden: ick heb alhier een Vermaeckelijck Speeltje bereydt, dat u veel leerlijck vermaeck sal geven, so gy 't recht en behoorlijck gebruyckt: ende hier sullen u veel plaatsen toe bequaam zijn, meer als eenige andere Speelen, als van de Kaart, 't Tambort, Gansebort, en meer andere die ghy soo niet by u kunt hebben als dit Vermaakelijck Boekjen: Wilt het dan aldus gebruycken, als ick u hier vorder sal leeren. Als gy u sult vinden (gy Jonge Lieden) in 't Geselschap van ses, of acht, of meer,

Jan Jansz. Starter,Steeck-boecxken, ofte 't vermaek der jeugdelijcker herten

(8)

vermaacken, ende meer andere gelegentheden: soo sult gy dit Boekjen nemen, ende seggen tegen malkanderen; laat ons eens sien, waar elk van ons sijn Hert meest toe genegen is; en sult een Spelde nemen, ende in het toegevouwen Boeckjen steecken, en de plaatse, daar hy of sy de Spelde gesteecken heeft, sal men open doen, en sien wat genegentheyt dat dat Hert heeft, dat op dat bladt staat; indien dat 't hem past, die gesteecken heeft, (welk gy het Schrift lesende) wel by na sult mercken), dat by de Herten geschreven staat, en ook letten op de Steecker sijne genegentheydt, en soo mijn Boeckjen het recht geraden heeft, sal wel haast een heuchelijck lacchen onder u lieden ontstaan, dat het Boeckjen soo kan waar-

Jan Jansz. Starter,Steeck-boecxken, ofte 't vermaek der jeugdelijcker herten

(9)

9

heyt seggen, en boerten alsoo met den Steecker: maar indien het heel contrary valt, dat even soo wel gebeuren kan, ende dat het hem past als een tang op een Verken (soo men seyt) soo sal niet minder gelacchen worden, als mijn Boeckxkens die t'onrecht beschuldigt, daar soo weynigh aan is: en dit is voor eenen, soo sult gy allegader daar in steecken die mede speelen wilt: hoe meerder in 't Spel hoe beter;

en leest, ende steekt al rasch voort, dat het omme gaat, dat elck eens steecken mach; en het sal u niet ontbreecken. By de Herten staat soo wel Schrift voor de Dochters als voor de Jonghmans, leest elck het zyn, is 't een Jongman, die

gesteecken heeft leest het bovenste Veersjen, ende is 't een Dochter die gesteecken heeft, leest het Onderste: Hier zijt gy vriendelijcke Leser, genoeg onderrecht

Jan Jansz. Starter,Steeck-boecxken, ofte 't vermaek der jeugdelijcker herten

(10)

maar lustigh.

Maar mijn lieve Leezer, siet, dat gy uyt dese Herte-Bloemkens eenige ziel-nodige leeringen kunt trecken, ghy weet, dat de Bytjens uyt allerley Bloemkens haren soeten Honingh en voedtsel halen, ja uyt Distelen en Doornen: wilt haar naarvolgen en leeren al Spelende, dat gy uwe Herten aan de Aardsche ende verganckelijcke dingen niet moeten laten hangen, maar die hoe langhs hoe meer leeren af-sterven, ende af-wennen; alwaar gy siet en leest, laat meest uwe Hertjens haar hier toe begeven, dat gy alleen de deught bemint, en bewaar uwen Salighmaacker Jesum Christum getrouwelijck in uwe herten, dat gy oock op een plaat sult vinden, ende laat het boertige Spel sonder goede bedenckingen

Jan Jansz. Starter,Steeck-boecxken, ofte 't vermaek der jeugdelijcker herten

(11)

11

niet gebruyckt worden. De Veersjens zyn soo vreemt niet, die by de Herten staan, of der Menschen Herten zyn noch al meer bedorven, ende tot quader genegen, ende die hem eeniger deser quader dingen bevindt, die dencke, dat hy vermaant wordt tot af-standt der selver en pooge naar beter, als ik boven geseyt hebbe.

Neemt dit (vriendelycke Lezer) in dank, is 'er iets in dat u mishaagt, of niet wel gestelt en is, 't is ons ten minsten leet; die zyn best doet, is niet te verwijten, ik en hebbe dese dingen niet voor de Hoog-geleerden, maar voor de vermaackelycke Jeugt by een gestelt, die ik hoop dat 'et heel aangenaam en behaagelyk sal zyn;

en bidde u lieve Jonkheyt, dat gy u eerlyk draagt, en myn Boekjen niet en misbruykt, maar van alle laster beschermt en verdedigt, en gebruykt het tot leerlyk

Jan Jansz. Starter,Steeck-boecxken, ofte 't vermaek der jeugdelijcker herten

(12)

beters versien: onder desen beveel ik u in de bescherminge des Almachtigen, die u in alles wil bewaren, zijt alle vriendelyk gegroet,

Den lesten Mey, 1642.

Uwen geheelen Vriend, en Dienaar, J. J. STARTER.

Jan Jansz. Starter,Steeck-boecxken, ofte 't vermaek der jeugdelijcker herten

(13)

13

Loop aan die mee Speelen wil, Loop aen.

Jan Jansz. Starter,Steeck-boecxken, ofte 't vermaek der jeugdelijcker herten

(14)

DIe gauw dit Schip besiet, En is 'er in, hy belgh sigh niet:

Vint hy hier in het geen hem raakt, 't Moet daarom juyst niet zijn gelaakt:

Misprijst het iemand die is sot, En krijght een Covel tot sijn lot, Is iemandt hier die het veracht, Die werdt van ons begeckt, belacht.

Dus houd u stil: en schoon dit Schip Eens raackten op uw's herten klip, En stoort u niet, weest wel te vreen, Gy draaght de Covel niet alleen.

Jan Jansz. Starter,Steeck-boecxken, ofte 't vermaek der jeugdelijcker herten

(15)

15

Het Marcke-schip van Keyenburgh.

Jan Jansz. Starter,Steeck-boecxken, ofte 't vermaek der jeugdelijcker herten

(16)

NIemant heb hier 't vermoen van mijn, Dat 'k anders ben en anders schijn, Siet vry de deur mijns herten in, Ghy sult haast mercken hoe ick bin,

Goet rond, goet Zeeus, gants slecht en recht, Gelijck de eerste Wereldt plecht.

Aen de Dochters.

ACh soete Meysje weet ghy niet, Dat ghy jou selven in 't verdriet Brenght, altijt openhertigh zijt, By dien, die jy waant dat jou vrijt?

De tijden zijn nou soo gestelt, Dat veynsen al wat veel mee gelt.

Jan Jansz. Starter,Steeck-boecxken, ofte 't vermaek der jeugdelijcker herten

(17)

17

Jan Jansz. Starter,Steeck-boecxken, ofte 't vermaek der jeugdelijcker herten

(18)

U Hert is al te wel bekent,

Het gast gaan is het steets gewent, Op schuymtjes en op de klap te gaan, Kan sich het lijdig wel verstaan,

Maer 't is een schant, dat niemants voet U schralen Disch besteecken moet.

Aen de Dochters.

JA soete Meysje wilje niet Te gast gaen als men jou ontbiet, Dat niemant sien wil aan jou Disch, Om dat jou hert soodanigh is, Ghy hebt dat wel, maer gierigheydt Werdt jou van veelen naar geseydt.

Jan Jansz. Starter,Steeck-boecxken, ofte 't vermaek der jeugdelijcker herten

(19)

19

Jan Jansz. Starter,Steeck-boecxken, ofte 't vermaek der jeugdelijcker herten

(20)

HEer wat een schralen Vent is dit, Siet eens hoe dat den droogert sit, Sijn hert is wel vol prachts en praal:

Maar op sijn Tafel is 't te kaal,

Met Zout en Broodt den armen bloedt Sich dagelijcks verblijden moet.

Aen de Dochters.

WEgh nauwhert, jou van hier versiet, Mijn soete Truy jy dient men niet:

Ick heb al garen wat gesmoock, En ghy meught qualijck sien den roock, Ick sie mijn lust geern op den Dis, En jou hert daar verveert van is.

Jan Jansz. Starter,Steeck-boecxken, ofte 't vermaek der jeugdelijcker herten

(21)

21

Jan Jansz. Starter,Steeck-boecxken, ofte 't vermaek der jeugdelijcker herten

(22)

HOewel mijn hert by dagh en nacht Gesint is tot de soete Jacht, Hoewel ick met mijn gauwe Brack In 't leger vaack een Haas verlack, Soo is 't nochtans dat al mijn lust Op 't Venus-jagen is gerust.

Aen de Dochters.

O Soete Sus, ben jy de geen

Wiens hert de wegh steets kruyst alleen, Op dat de Wey-Luy nimmer stil

U mochten vangen na haar wil?

Maar lieve Susje, soete Kindt, Siet dat ghy u niet bedrogen vindt.

Jan Jansz. Starter,Steeck-boecxken, ofte 't vermaek der jeugdelijcker herten

(23)

23

Jan Jansz. Starter,Steeck-boecxken, ofte 't vermaek der jeugdelijcker herten

(24)

JY bent de geen mijn soete vriendt Die wel stijf in de kaken bindt,

Je snorckt, je poght, en spreeckt soo bout, Als of je ieder waart te stout,

Maar in der daadt mijn soete knecht, 't Werdt meer met pracht als daat beslecht.

Aen de Dochters.

AL is 't schoon datje soete Maeght Een Keurs als andere Dochters draaght, Soo is haar hertjen stouter dan

Van ons, hier iemant wesen kan, Ja meynt wel datje voor de hel Een roof soud' durven halen wel.

Jan Jansz. Starter,Steeck-boecxken, ofte 't vermaek der jeugdelijcker herten

(25)

25

Jan Jansz. Starter,Steeck-boecxken, ofte 't vermaek der jeugdelijcker herten

(26)

MEyn jy, ruymhert, om datje 't gelt Te grabb'len stortet ongetelt?

Meyn jy, o sot, en dwasen vent, Om datje gul en mildigh bent, Sult krijgen noch jou wil en wensch?

Soo doolje seer o soete mensch.

Aen de Dochters.

NEen soetertjen het dient geseydt, Jou hert is ruym sonder bescheydt, Ghy stelt jou aan mijn soete Klaar Als of het Geldt geen Waar en waar:

Maar siet vry toe dat ghy in 't lest Niet laten moet jou vette Nest.

Jan Jansz. Starter,Steeck-boecxken, ofte 't vermaek der jeugdelijcker herten

(27)

27

Jan Jansz. Starter,Steeck-boecxken, ofte 't vermaek der jeugdelijcker herten

(28)

O Vaar! ick heb jou langh gekent, En ben jou streecken wel gewent;

Ghy sieter wel eenvoudigh uyt:

Maar bent een linckert in jou huyt, Ghy schijnt eenvoudigh by de Lien, Maar niemant kan jou hertjen sien.

Aen de Dochters.

HOe sit dit Venus Dier en prijckt, Ey! let hoe slechjens datse kijckt, Sy meynt, dat hier ontrent Haar dobbel hart niet is bekent:

Neen, maar ten eersten uytgeseydt, Wy kennen wel jou dobbelheydt.

Jan Jansz. Starter,Steeck-boecxken, ofte 't vermaek der jeugdelijcker herten

(29)

29

Jan Jansz. Starter,Steeck-boecxken, ofte 't vermaek der jeugdelijcker herten

(30)

ICk sou wel garen mee wat zijn, Maar 't welck my is de meeste pijn, Al schroef, al poch ick noch soo seer, (En draegh een Hoetjen met een Veer) Niemant houdt van my een zier, Maar stooten my met voeten schier.

Aen de Dochters.

KAn niemant uyt mijn wilt geweydt Bemercken wat mijn herte seydt, Kan niemant uyt mijn reen verstaen, Wat sieckte dat ick heb gelaan?

't Is my te doen om eenen Man,

't Jeuckt my daar ick 't niet klouwen kan.

Jan Jansz. Starter,Steeck-boecxken, ofte 't vermaek der jeugdelijcker herten

(31)

31

Jan Jansz. Starter,Steeck-boecxken, ofte 't vermaek der jeugdelijcker herten

(32)

MYn gierigheydt die is soo groot, Dat ick noch langh sal na mijn doodt, Om 't gelts wil waren, hier of daar Of nemen mijn Cantoren waar, Want nimmermeer mijn gierigh hert Door gelt of goet versadight werdt.

Aen de Dochters.

AL hebb' ick gelt in overvloedt, Soo ben ick nochtans op het goedt Met hert en sin soo seer versot, Dat ick het houw voor mijnen Godt!

Al prent men my schoon anders in, Gelt blijft mijn heer, mijn hert, mijn sin.

Jan Jansz. Starter,Steeck-boecxken, ofte 't vermaek der jeugdelijcker herten

(33)

33

Jan Jansz. Starter,Steeck-boecxken, ofte 't vermaek der jeugdelijcker herten

(34)

MYn hertjen haat de Zeedigheydt, Mijn hertjen bemint de Wildigheydt:

Ick ley een Leven wilt en woest, De Hoorens zijn my noch niet geboest:

Ick dans, ick springh, ick mal, ick alf, Als of ick waar een Nucht'ren Kalf.

Aen de Dochters.

AL is't schoon dat mijn Moer my smeeckt, En daag'lijcks my tot Stilheydt preeckt, Soo haat ick nochtans in mijn geest De Zeedigheden aldermeest:

Ja wil gebruycken mijnen tijdt Terwijlen mijne Jeught het lijdt.

Jan Jansz. Starter,Steeck-boecxken, ofte 't vermaek der jeugdelijcker herten

(35)

35

Jan Jansz. Starter,Steeck-boecxken, ofte 't vermaek der jeugdelijcker herten

(36)

MYn Hert bemint het grof geluyt Van Trommel ende Duytsche Fluyt:

Wanneer ick maar mijn stercke handt Mach bruycken voor het Vaderlandt:

Als dan ben ick seer wel gemoedt, En soeck daar in mijn eer en goedt.

Aen de Dochters.

WEgh nu met dese wyse Lien, Die altijdt naar de Wijsheydt sien:

Mijn hert bemint een brave Peer, En magh wel sien een Blanck Geweer;

Of iemandt my den Degen biedt, Ick wijcke noch en vluchte niet.

Jan Jansz. Starter,Steeck-boecxken, ofte 't vermaek der jeugdelijcker herten

(37)

37

Jan Jansz. Starter,Steeck-boecxken, ofte 't vermaek der jeugdelijcker herten

(38)

GEselschap dat ick hier vind' ontrent, Is dese Vent jou onbekent?

Jan Sacht-hart hiet hy: want sijn hert Seer selden hart gevonden werdt;

Maer draaght een Kussen, hoe het gaat Gestadigh met hem over straat.

Aen de Dochters.

IS sulcken Man niet wel bewaart, Die soo een Vrouw krijght op sijn haart, Wiens hertjen vreest voor eenigh leet, Als sy de drooge Aard' betreet?

Voorwaar het is een armen bloedt, Die sulck een Staaltjen houden moet.

Jan Jansz. Starter,Steeck-boecxken, ofte 't vermaek der jeugdelijcker herten

(39)

39

Jan Jansz. Starter,Steeck-boecxken, ofte 't vermaek der jeugdelijcker herten

(40)

HOe wel dit droevig zwaermoedigh hert Door Sang en Spel verheught en werdt:

Soo is 't nochtans, dat geen Accoort Meer vreughden in mijn hert oorboort, Als 't Speelen op een Duytsche Fluyt Omtrent een veel gesnaerde Luyt.

Aen de Dochters.

GEen Sangh of Spel verheught mijn hert, Als 't geene dat Gespeelt en werdt:

Als 'k met mijn Lief alleenigh bin, En Singh een Deuntje van de Min:

Want dan en is 'er niet aan my, Of 't roert en is al even bly.

Jan Jansz. Starter,Steeck-boecxken, ofte 't vermaek der jeugdelijcker herten

(41)

41

Jan Jansz. Starter,Steeck-boecxken, ofte 't vermaek der jeugdelijcker herten

(42)

IOu hert, mijn soete lieve Man, Bemint de Roemer en de Kan;

In Toeback en in Haarlems Bier Hebt gy gestelt al jou Playsier:

Den heelen dagh, O grooten Dorst!

Bevochtight ghy u drooge borst.

Aen de Dochters.

AL wert jou lieve soete Meydt, Van sommige wel na geseydt, Dat ghy bemindt het Engels Bier, En in Toeback hebt jou playsier:

En stoortje niet, 't is jou een kunst, Waar door men windt der Vryers gunst.

Jan Jansz. Starter,Steeck-boecxken, ofte 't vermaek der jeugdelijcker herten

(43)

43

Jan Jansz. Starter,Steeck-boecxken, ofte 't vermaek der jeugdelijcker herten

(44)

GElijck den Aap Jan Alleman Seer aardighjens beschimpen kan:

Soo is jou hert genegen seer Te schrollen op een ieders eer:

Ghy spot, ghy schimpt, ghy spreeckt, ghy schiet En kond u gat selfs decken niet.

Aen de Dochters.

O Padden-schuym, een snoo fenijn, Kan u hert wel soo nijdigh zijn?

Van alle Man hebt ghy een veer, En schimpt op ieders Naam en Eer.

Wel Kaal-gat, en Apen-bloedt,

Meynt ghy, dat men 't jou oock niet doet?

Jan Jansz. Starter,Steeck-boecxken, ofte 't vermaek der jeugdelijcker herten

(45)

45

Jan Jansz. Starter,Steeck-boecxken, ofte 't vermaek der jeugdelijcker herten

(46)

OM dat ghy hebt veel Boeken schoon, Die voor een ieder staan ten toon:

Dat ghy een Doctor schijnt van var, Maer in jou hert soo benje een Nar:

Want die jou eens te recht beproeft, Die merckt wel datje Wijsheydt hoeft.

Aen de Dochters.

AL is 't schoon dat Geleertheydt streeft, En boven al de Wolcken zweeft;

Nochtans soo is mijn hert en sin Genegen meer tot geyle Min:

Ick haat Geleertheydt, en die geen Die by my spreecken Wijse Reen.

Jan Jansz. Starter,Steeck-boecxken, ofte 't vermaek der jeugdelijcker herten

(47)

47

Jan Jansz. Starter,Steeck-boecxken, ofte 't vermaek der jeugdelijcker herten

(48)

HOe sot is hy, die jou wat seydt Daar ietwes aan gelegen leydt:

Want schoon ghy altijdt zwijght of peynst, En over al den stillert veynst:

Jou hert is als een Ton of Mant, Die open is aan alle kant.

Aen de Dochters.

WIl iemandt hebben iet verbreydt, Die seght het maar aan dese Meydt:

Al watse weet, weet alle Man,

Haar hert gantsch niet verbergen kan:

Maar 't geene datse niet en weet, Dat kan wel blijven in 't secreet.

Jan Jansz. Starter,Steeck-boecxken, ofte 't vermaek der jeugdelijcker herten

(49)

49

Jan Jansz. Starter,Steeck-boecxken, ofte 't vermaek der jeugdelijcker herten

(50)

O Vaar ghy bent een Loose quant, Ghy bent de argste Guyt van 't Landt:

Jou hertjen is vol snoo practijck, Ghy bent de loose Vos gelijck;

Ghy siet Onnosel ende Slecht, Maar niemant siet jou hert te recht.

Aen de Dochters.

SIet iemandt jou voor sulck een an Die noch geen vijf recht tellen kan?

Die is verdoolt, en seer verdwaalt, En sal oock mercken dat hy faalt, Want of gy schoon onnoosel siet, Soo bent ghy 't in u hertje niet.

Jan Jansz. Starter,Steeck-boecxken, ofte 't vermaek der jeugdelijcker herten

(51)

51

Jan Jansz. Starter,Steeck-boecxken, ofte 't vermaek der jeugdelijcker herten

(52)

MYn hertjen is seer wel te vreen, Als ick alleen, of met sijn tween, Des Morgens in de Brandewijn Mach lustigh ende vrolijck zijn:

Daar op mach ick den gantschen dach Vry soeken voort een goet gelagh.

Aen de Dochters.

ICk schijn wel vies, en veynse wat, Als men my geeft 't gebrande nat:

En als ick weer alleenigh bin, Het Hembt sou ick 'er laten in:

Want 't hert dat snackt naar Brandewijn, Gelijck het Kruydt naer Sonneschijn.

Jan Jansz. Starter,Steeck-boecxken, ofte 't vermaek der jeugdelijcker herten

(53)

53

Jan Jansz. Starter,Steeck-boecxken, ofte 't vermaek der jeugdelijcker herten

(54)

OF schoon dat gy al by de Lien Kond Heyligh en devotigh sien;

Soo schuylt 'er nochtans in u Huyt Een snooden en doortrapten Guyt:

Treckt uyt de Kap, ghy sult niet zijn Die geen daar van ghy hebt een schijn.

Aen de Dochters.

SIet eens dees Devotaris an, Hoe heyligh dats' haar houden kan?

Sy siet 'er uyt als of sy waar

Van d' Order van Sint Truy of Klaar;

Maar als men haar ter deegh besiet, Haar hertjen is soo heyligh niet.

Jan Jansz. Starter,Steeck-boecxken, ofte 't vermaek der jeugdelijcker herten

(55)

55

Jan Jansz. Starter,Steeck-boecxken, ofte 't vermaek der jeugdelijcker herten

(56)

GElijck dit Hart met groote pijn

Doorsteecken leydt, soo gaat het mijn;

Het is gewond, mijn arme hert Doorsteken leydt met groote smert:

En niemand kan my helpen weer, Als die my heeft gewond soo seer.

Aen de Dochters.

ICk sal seggen met een woord, Ghy bent het, die ons hert vermoord:

Ghy bent het, die soo menigh Held Door 't hert-vermoorden neder-velt:

Ghy bent de oorsaack soete Meydt, Dat meenigh hert door-stoocken leydt.

Jan Jansz. Starter,Steeck-boecxken, ofte 't vermaek der jeugdelijcker herten

(57)

57

Jan Jansz. Starter,Steeck-boecxken, ofte 't vermaek der jeugdelijcker herten

(58)

WEl wat een Groote Vent is dit?

Siet eens hoe dat den Grootsert sit?

Sijn hert is Groots, en Trots, en Fier, En acht een ander niet een sier:

Maar hier en tusschen armen man Schier uyt den Schulp niet komen kan.

Aen de Dochters.

EEr dat ghy bent noch uyt den dop, Soo treckje 't Zeyl al in den top:

Jou hert is groots, soo dat jou dinckt, Dat oock jou Dreck al mede stinckt:

Maar soete Meysje weet ghy niet Dat ieder op u Grootsheydt schiet?

Jan Jansz. Starter,Steeck-boecxken, ofte 't vermaek der jeugdelijcker herten

(59)

59

Jan Jansz. Starter,Steeck-boecxken, ofte 't vermaek der jeugdelijcker herten

(60)

MYn hertjen schept een schoone vreught In 't lieven van de witte deught;

Gelijck het Hert alleen bemindt Den Put daer 't klare water vindt:

En anders geen, so mindt mijn hert Den Put daer deugt bevonden werdt.

Aen de Dochters.

MYn hertjen hatet als de pest De ondeugt, schalckheyt en de rest:

Mijn hertjen vliedt voor die, die 't quaat Noch meer als 't goedt beminnen gaet:

En stelt alleenlijck sijn geneugt In 't midden van de witte deugt.

Jan Jansz. Starter,Steeck-boecxken, ofte 't vermaek der jeugdelijcker herten

(61)

61

Jan Jansz. Starter,Steeck-boecxken, ofte 't vermaek der jeugdelijcker herten

(62)

VAn herten ben ick heel verkeert, De Deught (die my steeds werdt geleert) Die haat ick: en ick armen Bloedt!

Loop voort gelijck de Kreefte doet, De ondeught is in mijne sin Al vast en diep gewortelt in

Aen de Dochters.

AL is 't schoon dat mijn Minnaar draaft, En heele Nachten om my slaaft;

Soo is 't nochtans dat Averechts hert Tot hem noch niet gekeert en werdt:

Ick kom tot hem met Kreeften gang, En noch en valt het hem niet bang.

Jan Jansz. Starter,Steeck-boecxken, ofte 't vermaek der jeugdelijcker herten

(63)

63

Jan Jansz. Starter,Steeck-boecxken, ofte 't vermaek der jeugdelijcker herten

(64)

AL preeckje my den gantschen dagh, Al maackt ghy noch soo groot beklagh:

Al komje my met licht aan boort, De blintheydt blijft al even groot:

Mijn hert is duyster, daar baat geen Bril, Wanneer ick doch niet sien en wil.

Aen de Dochters.

MYn Hert kan 't doen van ander Lien Te nau en wonder wel besien:

Maar eygen werck, o groot verdriet!

Werdt van my eens bekeecken niet:

Ick let soo op een anders saack,

Dat 'k van my selfs geen werck en maack.

Jan Jansz. Starter,Steeck-boecxken, ofte 't vermaek der jeugdelijcker herten

(65)

65

Jan Jansz. Starter,Steeck-boecxken, ofte 't vermaek der jeugdelijcker herten

(66)

NEen Vryer ghy bent wel beraan, Dat ghy het Huys gaat gade slaan;

't Welck binnen sich besloten heeft, Dat voor jou hertjen vreughde geeft:

Al seydt men wat, dat niet en acht, Houd voor jou hertjen goede Wacht.

Aen de Dochters.

DEes rontom leelijck, 't vuyle Beest, Is voor het steelen recht bevreest:

Te recht bewaertse wel haar hert, Dat het haar niet ontstoolen werdt:

Ick prijsje Moer, siet in de Windt, Eer datje u bedroogen vindt.

Jan Jansz. Starter,Steeck-boecxken, ofte 't vermaek der jeugdelijcker herten

(67)

67

Jan Jansz. Starter,Steeck-boecxken, ofte 't vermaek der jeugdelijcker herten

(68)

EElhart maackt garen goede cier, Eelhart bemint de Wijn en 't Bier, Eelhart en vraaght niet wat het kost, Als hy maar smeeren mag sijn Borst:

Eelhart bemindt de koele Wijn, En wou wel altijdt vrolijck zijn.

Aen de Dochters.

EY soete Meydt en veynst soo niet, Wanneer men jou te Drincken biedt, Want 'k weet voorseker dat jou Hert (Dat meest door Dranck behouden werdt) Soo haackt en snackt na koele Wijn, Dat het steedts tracht daar by te zijn.

Jan Jansz. Starter,Steeck-boecxken, ofte 't vermaek der jeugdelijcker herten

(69)

69

Jan Jansz. Starter,Steeck-boecxken, ofte 't vermaek der jeugdelijcker herten

(70)

GElijck ons Buur-wijf by de Straat Met d'een of d'aar Klappeyen gaat:

Soo doet gy oock, en waarje bint, U hert tot klappen is gesint:

Gy loopt Klappeyen by een Wijf, En houd die voor u tijd-verdrijf.

Aen de Dochters.

ICk ga steeds sitten in de deur,

Niet om mijn Werck, maar om de sleur.

Op dat ick hebben magh een Veer Van die de Straat gaan op en neer, Want 't hert verlanght na 't geen op Straat Ten allen tijden omme-gaat.

Jan Jansz. Starter,Steeck-boecxken, ofte 't vermaek der jeugdelijcker herten

(71)

71

Jan Jansz. Starter,Steeck-boecxken, ofte 't vermaek der jeugdelijcker herten

(72)

MYn Hert is op 't Loose Geldt Soo overdadelijck gesteldt:

Dat ick wel iemandt daarom nou Het Lijf en Leven nemen sou:

Wanneer het maar om winst geschiedt Soo vreest men doodt noch Duyvel niet.

Aen de Dochters.

MYn Hart heeft op 't bedrieg'lijck Goudt Soo vasten hoop en troost gebouwt, Dat ick gestadig Dagh en Nacht Niet als maar Rijcke Vryers wacht:

En schoon sy schelmen zijn of Dief, Hebben sy Geldt, ick heb haar Lief.

Jan Jansz. Starter,Steeck-boecxken, ofte 't vermaek der jeugdelijcker herten

(73)

73

Jan Jansz. Starter,Steeck-boecxken, ofte 't vermaek der jeugdelijcker herten

(74)

MYn hertjen schept een groot geneught, En heeft een over-groote vreught, Als ick genoot werdt tot Bancquet, En hebben mach de volle Pret:

Dan Eet en Drinck ick dapper an, Ja schier by-na voor seven Man.

Aen de Dochters.

MYn hertjen wel te vreeden is, Als ick geset wort aan den Dis, Daar lustigh wat te schransen staat, Van Leckerny, en Wildt Gebraadt:

En daar dan by het Franse Nat, Soo raackt mijn Lijfje vol en sat.

Jan Jansz. Starter,Steeck-boecxken, ofte 't vermaek der jeugdelijcker herten

(75)

75

Jan Jansz. Starter,Steeck-boecxken, ofte 't vermaek der jeugdelijcker herten

(76)

MYn hert is vol van Hovaardy, Vol yd'le Pracht en Pronckery;

Dat waar ick ga, of waar ick sta, Het Spiegel moet my volgen na:

Ick durf niet komen by de Lien, Of moet my eerst in 't Spiegel sien.

Aen de Dochters.

Hoe dat ick streel, hoe dat ick strijck, Hoe ick mijn selven steets bekijck:

Hoe dat ick veegh, hoe dat ick keer, Mijn Leelijckheydt komt altijdt weer:

Ick souse garen bannen uyt,

Maar kans' niet krijgen van mijn Huyt.

Jan Jansz. Starter,Steeck-boecxken, ofte 't vermaek der jeugdelijcker herten

(77)

77

Jan Jansz. Starter,Steeck-boecxken, ofte 't vermaek der jeugdelijcker herten

(78)

GElijck het Vercken altijd wroedt,

Soo doet mijn Hert om 't Aardtsche goedt;

Ick ben steeds besig in mijn Huys, En kom niet eens in Kerck of Kluys:

Al heb ick 't goedt in overdaadt, Mijn hert sich niet genoegen laat.

Aen de Dochters.

ICk ben het Vercken seer gelijk, 'k Wroet altijdt met de Neus in 't Slijck:

Mijn Hert dat snackt na 's Wereldts goedt Gelijck een Visch na 't Water doet:

En hoe ick loop, en hoe ick ren, Ick nimmermeer verzaadt en ben.

Jan Jansz. Starter,Steeck-boecxken, ofte 't vermaek der jeugdelijcker herten

(79)

79

Jan Jansz. Starter,Steeck-boecxken, ofte 't vermaek der jeugdelijcker herten

(80)

MYn Hert dat vliegt waar dat ick ga, Het Lijf kan qualijck volgen na:

Tot Luchtigh Spel, en licht gedans, Ben ick genegen; daar nochtans Mijn yd'le Hert niet eens en denckt Hoe dat het de Ziele krenckt.

Aen de Dochters.

OCh mocht ick eensjes onbevreest, Verkoelen mijjnen lichten geest, In 't dansen ende soet Gespringh, Met eenen rappen Jongelingh:

Ick sou mijn Lijf en Leen seer wel En fraeytjes schicken na sulck Spel.

Jan Jansz. Starter,Steeck-boecxken, ofte 't vermaek der jeugdelijcker herten

(81)

81

Jan Jansz. Starter,Steeck-boecxken, ofte 't vermaek der jeugdelijcker herten

(82)

ALs ick van and're wordt getart, Mijn hert in 't Lijf dan Haningh wardt:

Maar 't baat my niet: want 't geen den Haan In 't Kampen lustigh doet bestaan,

Dan ben ick quyt. Ick armen bloedt Met kraeyen my behelpen moet.

Aen de Dochters.

MYn Hertjen bidt schier dach en nacht, Dat my mach werden toe-gebracht Een braven Haan, die my betreedt, En op sijn tijdt te Kampen weet;

Een staande Kam, en wel Gespoort, Is dat een Hen altijdt bekoort.

Jan Jansz. Starter,Steeck-boecxken, ofte 't vermaek der jeugdelijcker herten

(83)

83

Jan Jansz. Starter,Steeck-boecxken, ofte 't vermaek der jeugdelijcker herten

(84)

VAn Herten schep ick groot genucht In Duyven, die haer door de vlucht

Vermaack aan doen. Maar 'k haat dat Goedt Dat men uyt der handt soo voeden moet:

Een Duyf op Slagh is oock niet quaat, Voor die wat veel uyt Melcken gaat.

Aen de Dochters.

ICk wensch van herten sulck een Man, Die 't Trecke-becken aardigh kan;

Die op de kuyl soo heet magh zijn Als van natuuren is 't Konijn;

En soo my dat niet magh geschien, Ick dan niet Trouw, noch man wil sien.

Jan Jansz. Starter,Steeck-boecxken, ofte 't vermaek der jeugdelijcker herten

(85)

85

Jan Jansz. Starter,Steeck-boecxken, ofte 't vermaek der jeugdelijcker herten

(86)

MYn onbekommert sorg'loos Hert Met geene sorg bekommert werdt:

Ick Slaap, ick Waack, ick volg mijn lust;

En ben noch even wel gerust

Ick moey my niet met 't geen op Straat Van and're Luyden omme gaet.

Aen de Dochters.

VAn herten haat ick Arrebeydt, Tot rust streckt mijn Genegentheydt:

Ick laat het gaan soo als het wil, In alle dingh hou ick my stil:

Want als men sich al wel bedenckt, Veel sorgen maar het Lichaam krenckt.

Jan Jansz. Starter,Steeck-boecxken, ofte 't vermaek der jeugdelijcker herten

(87)

87

Jan Jansz. Starter,Steeck-boecxken, ofte 't vermaek der jeugdelijcker herten

(88)

VAn herten ben ick Trots en groot, Maar 't geen my quelt en doet de doodt, Dat is, ick ben niet al te schoon,

En vry wat Kleyntjs van Persoon;

De Meysjens van ons Vaderlandt, Sien garen een schoon en lustigh quant.

Aen de Dochters.

SIet my vry op de koop eens an

'k Ben groot genoegh, om met een Man Te zijn Gepaart. Schoon ick ben kleyn, Ick ben weer propertjes en reyn:

'k Ben kort van Lijf, en groot van kouws, Trots van Gemoekt, en vry wat Vrouws.

Jan Jansz. Starter,Steeck-boecxken, ofte 't vermaek der jeugdelijcker herten

(89)

89

Jan Jansz. Starter,Steeck-boecxken, ofte 't vermaek der jeugdelijcker herten

(90)

EEn Peeckel-Haringh wel geroost, Is 't geene dat mijn hert vertroost, Wanneer ick iemandt door den Dranck Wil haastigh helpen van de banck;

Ick draagh het hoofje in mijn Tas, En suygh daar aan, als 't komt te pas.

Aen de Dochters.

VAn herten ben ick seer verblijdt, Wanneer weer komt die soete Tijdt, Dat 'k met mijn Liefjen in het groen Een blancken Haring af mach doen:

Want hoe het gaat, de Straat is mijn, En 't witte Buyckje blijft voor sijn.

Jan Jansz. Starter,Steeck-boecxken, ofte 't vermaek der jeugdelijcker herten

(91)

91

Jan Jansz. Starter,Steeck-boecxken, ofte 't vermaek der jeugdelijcker herten

(92)

MYn hert is binnen soo gewondt, Dat ick schier nimmer ben gesondt:

De Liefde heeft my soo geraackt,

Dat my mijn hert steedts brandt en blaackt, Ick loop, ick ren, och arme Man,

My selven niet genesen kan.

Aen de Dochters.

ICk voel geweldigh in mijn Hert Een over-groote Minne-smert;

Dat nu maar quam een huys Gesel, Met sijn Tuyghje sicks en wel, Ick liet hem stooten in de Veel, Tot dat ick hadt mijn rechte deel.

Jan Jansz. Starter,Steeck-boecxken, ofte 't vermaek der jeugdelijcker herten

(93)

93

Jan Jansz. Starter,Steeck-boecxken, ofte 't vermaek der jeugdelijcker herten

(94)

GElijk het Muysjen in de Val Beklemt, benauwt wordt over al;

Soo is mijn Hert beklemt van druck, En vreest altijdt voor ongeluck:

Het geen ick vrees komt my steets t' huys, Seer selden ben ick sonder Kruys.

Aen de Dochters.

OCh was mijn Hertjen eens bevrijt Van dat het dus besloten leydt!

Soo was ick vry. Maar hoe ick ren, Ick geensins my verlossen ken, Den Ingangh tot de Min was soet, Maer 't in zijn, is als bitter Roet.

Jan Jansz. Starter,Steeck-boecxken, ofte 't vermaek der jeugdelijcker herten

(95)

95

Jan Jansz. Starter,Steeck-boecxken, ofte 't vermaek der jeugdelijcker herten

(96)

ICk sag wel gaarn een moye Meydt, Maar doch ten eersten uyt geseydt, Daar is al vry wat dat mijn schort, Mijn strijck-stok die is veel te kort, En schoon wy wandelen na de strandt, Ick kan niet blussen haren brandt.

Aen de Dochters.

AL schijn ick kleyn, 'k ben 's Morgens vroegh, Vry voor een man noch groote genoegh:

Niemant sal klagen over my, Als wy t'samen leggen zy aan zy:

Ick sal hem geven werck als vlas, Uyt mijn brave goochel-Tas.

Jan Jansz. Starter,Steeck-boecxken, ofte 't vermaek der jeugdelijcker herten

(97)

97

Jan Jansz. Starter,Steeck-boecxken, ofte 't vermaek der jeugdelijcker herten

(98)

GElijck een Klock-hen haar gebroedt Seer nauw bewaart en wel op voedt, So is u hert, o Lammen Thijs!

Oock steeds omtrent u Lange Lijs;

Ghy koestert haar, en slaatse ga, Waar datse loopt: ghy volghtse na.

Aen de Dochters.

WEl Meysje ghy zijt wel bekent, En bent altijdt in Huys gewent;

Een huys-hen benje, die op straat, Nimmermeer ofte selden gaat:

U hertjen is genegen schijnt Tot yd'le sorgh die haast verdwijnt.

Jan Jansz. Starter,Steeck-boecxken, ofte 't vermaek der jeugdelijcker herten

(99)

99

Jan Jansz. Starter,Steeck-boecxken, ofte 't vermaek der jeugdelijcker herten

(100)

MYn Hert dat janckt na hooge Staat, En was seer gaaren in den Raadt:

Doch hoe het gaat, of hoe het wil, 't Schijnt dat het gantsch niet lucken wil:

Al heeft mijn hert twee vleugels aan, 't Is evenwel met my gedaan.

Aen de Dochters.

ICk sou wel mee sien na een Man, Die my tot Juffrouw maken kan:

Maar 't is om niet: want of ick schoon My by de Grooten stel ten toon, Soo sackt mijn hert doch na de aarde, En schijnt by na geen Vulsbeer waardt.

Jan Jansz. Starter,Steeck-boecxken, ofte 't vermaek der jeugdelijcker herten

(101)

101

Jan Jansz. Starter,Steeck-boecxken, ofte 't vermaek der jeugdelijcker herten

(102)

ICk Vis wel garen met den hoeck, Als byten wil de Baars of Snoeck, Maar of ick noch soo garen Vis, Wanneer der maar te Vog'len is, Daar is mijn hert meer toe gesindt, Als 't geene men ter Wereldt vindt.

Aen de Dochters.

ICk houw veel van de Vooren-vanghst, Noch meerder als een wacker Langhst, Des morgens vroegh, en 's avondts laat, Het Quartel-beentjen met my slaat:

Noch beter is mijn hert te vreen, Als 'k Vincke met mijn Lief alleen.

Jan Jansz. Starter,Steeck-boecxken, ofte 't vermaek der jeugdelijcker herten

(103)

103

Jan Jansz. Starter,Steeck-boecxken, ofte 't vermaek der jeugdelijcker herten

(104)

MYn Hert is nimmermeer gerust, Maar heeft een overgroote Lust Tot Kijven, Vechten, Smijten, Slaan, Al soud' ick stracks naar 't Rasphuys gaan:

't En scheeld my niet, wie my wat seydt, Die brengh ick weer in zwaarigheydt.

Aen de Dochters.

MYn Hert dat is niet garen stil, Maar loopt geduurigh op den Tril:

In kroegh, op Straat, met ieder een, Want ick niet graagh en ben alleen:

Ick moet woelen by dagh en nacht:

Soo ben ick eerst recht in mijn kracht.

Jan Jansz. Starter,Steeck-boecxken, ofte 't vermaek der jeugdelijcker herten

(105)

105

Jan Jansz. Starter,Steeck-boecxken, ofte 't vermaek der jeugdelijcker herten

(106)

'kVErteer van eynden aan mijn goedt, Om dat ick weet, dat 'k sterven moet:

Van herten sou 'k niet garen sien, Dat 't komen sou aan ander Lien, Liever gingh ick in 't lest om Broodt, Als 'k maackten dat 'er overschoot.

Aen de Dochters.

MYn soete Susjen, lieve Kindt, Wil ick je seggen hoe je bint?

Ghy bent te sorg'loos, en in 't Wilt Werdt al u Geldt en goed verspilt:

Ghy leeft gelijck de Sprinckhaan doet, 't Welck een quaadt eynde hebben moet.

Jan Jansz. Starter,Steeck-boecxken, ofte 't vermaek der jeugdelijcker herten

(107)

107

Jan Jansz. Starter,Steeck-boecxken, ofte 't vermaek der jeugdelijcker herten

(108)

ICk ben genegen tot de Jacht, Dat is 't, daar al mijn Hert na tracht:

Ghy Vrijsters past wel op u tred, Dat ghy niet snel gevangen werdt:

Want soo ick u beloeren kan, Doet wat ghy wilt, ghy sult'er an.

Aen de Dochters.

MYn hert dat hyght soo na een Man, Dat ick het qualijck harden kan:

Gelijck een Vogel snelt na 't Nest, Soo doe ick Dagh en Nacht mijn best Om met soo een te zijn Getrouwt, Die veel van 't Hase-Jagen houdt.

Jan Jansz. Starter,Steeck-boecxken, ofte 't vermaek der jeugdelijcker herten

(109)

109

Jan Jansz. Starter,Steeck-boecxken, ofte 't vermaek der jeugdelijcker herten

(110)

GElijck de kat wel eerst wat speelt, Met 't arme Muysjen, eer sy 't steelt, Soo geefje oock, o snoode Guyt!

De meysjens eerst wel de lavuyt, Maar in het scheyden werdt haar hert Bevonden weer in groote groote smert.

Aen de Dochters.

BY nacht zijn allen Katten graeuw,

En niemandt kent een Mensch soo naeuw, Ick houw seer veel van sulcken Jacht, Die meesten tijdt geschiedt by Nacht, Ick roep gelijck den Dief in Stal, Als ick de Muys heb in de Val.

Jan Jansz. Starter,Steeck-boecxken, ofte 't vermaek der jeugdelijcker herten

(111)

111

Jan Jansz. Starter,Steeck-boecxken, ofte 't vermaek der jeugdelijcker herten

(112)

VAn Herten ben ick straf en wreet, 'k Vergeet niet licht'lijck eenigh leet:

Schoon iemandt my bidt om gena, Ick sulcks al heel geen acht en sla:

Mijn Wreetheydt is soo groot en zwaar, Dat 'k niet ontsie mijn Moer noch Vaar.

Aen de Dochters.

ICk schijn soo wreet gelijck een Schaap, En val van Wreetheyt haast in slaap:

Maar 't Leeuwen Hert dat steekt 'er in, En soeckt geen Weerga in de Min;

Nors en Stuurs, en Wreet en Fel, Aansie ick ieder Jongh-Gesel.

Jan Jansz. Starter,Steeck-boecxken, ofte 't vermaek der jeugdelijcker herten

(113)

113

Jan Jansz. Starter,Steeck-boecxken, ofte 't vermaek der jeugdelijcker herten

(114)

FOey Bloey-hert! wilt ghy seggen wat, Ghy bent veel blooyer als ons Kat, Soo haast en hoorje spreecken niet Of 't hert jou in de Schoenen schiet:

Een Blaas met Boonen arme bloedt, Die maacken jou genoeghsaam voet.

Aen de Dochters.

WIe sou niet seggen dat dees Meyt, Soo haast sou wesen opgereyt?

Wie sou niet seggen, dat haar mondt Tot stout gekijf steeds veerdigh stondt?

Maar als men haar te recht besiet, Sy heeft geen hert, 't is bloye Griet.

Jan Jansz. Starter,Steeck-boecxken, ofte 't vermaek der jeugdelijcker herten

(115)

115

Jan Jansz. Starter,Steeck-boecxken, ofte 't vermaek der jeugdelijcker herten

(116)

WEl Koster-Oom, wel soete Man, Hoe komje dus eenvoudigh an?

En schijnje maar van buyten slecht, Of is jou Hertjen oock Oprecht?

Maar Kaal-Oor, 'k weet wel voor gewis, Dat het met jou maar Veynsen is.

Aen de Dochters.

MEnniste Trijn, die is soo fijn als 't fijnste Ragh, Alleen maar in den naam, en van het grofste slag;

Al draaghtse een slechte muts, een keel-bant onder aan, Soo siet mens' evenwel in d' Beniste Bruyloft gaan;

Dan gaat 'er dan van gat, 't schaapshert sietme blaken, Wie weet hoe Trijn en Jan dan t'samen niet al maken.

Jan Jansz. Starter,Steeck-boecxken, ofte 't vermaek der jeugdelijcker herten

(117)

117

Jan Jansz. Starter,Steeck-boecxken, ofte 't vermaek der jeugdelijcker herten

(118)

NU Licht-hert gaat doch niet te ruym, Wy kennen 't Goudt wel voor het schuym, Wy hebben langh voor dese tijdt

Geweten, datg' een Lichtmis zijt:

Al zijn de Pluymen noch soo licht, Jou hert is lichter van gewicht.

Aen de Dochters.

EY Lobbertje siet nu het geen, Daar ghy altijdt hebt voor gestreen, Besiet uw' hert, en Maaghdoms-zwaart', Daar ghy soo voor bekommert waart:

Siet selfs nu, dat een lichte Veer Veel zwaarder is als Hert en Eer.

Jan Jansz. Starter,Steeck-boecxken, ofte 't vermaek der jeugdelijcker herten

(119)

119

Jan Jansz. Starter,Steeck-boecxken, ofte 't vermaek der jeugdelijcker herten

(120)

WEl Kout-Hart, hoe dus Krimpigh nou, Dat ghy dus stoockt met weynigh Kou?

En of ghy schoon op 't stoocken past, Noch wordt ghy oock noch wel verrast Door felle Brandt of Waters-noodt,

Dat meenigh Mensch maeckt arm en bloodt.

Aen de Dochters.

DEes' Vryster slacht den Alchimist, Die steeds sijn nutte tijdt verquist In 't greetigh soecken na het Gout, Tot datse gantsch is af en oudt:

Sy wacht de Jonghmans voor en naar, Doch krijght een oude Treuselaar.

Jan Jansz. Starter,Steeck-boecxken, ofte 't vermaek der jeugdelijcker herten

(121)

121

Jan Jansz. Starter,Steeck-boecxken, ofte 't vermaek der jeugdelijcker herten

(122)

MYn hert bemint de koele Wijn, Dat ick magh lustigh vroolijck zijn:

Het komt van daan van waar het wil Ick moet geduurigh op den tril, Een Pijp Toeback, met Brandewijn, Dat is mijn rechte Medecijn.

Aen de Dochters.

ICk hou geweldigh van de Suyp, In 't openbaar, en oock ter sluyp:

Mijn hert dat houd geweldigh van Een volle Roemer, en groote Kan:

En als ick dan ben vol en sat Soo ga ick heen en rust weer wat.

Jan Jansz. Starter,Steeck-boecxken, ofte 't vermaek der jeugdelijcker herten

(123)

123

Jan Jansz. Starter,Steeck-boecxken, ofte 't vermaek der jeugdelijcker herten

(124)

MYn Hert beelt sich gedurigh in, Dat ick de beste Vogel bin:

Maar wie my hoort, of wie my siet, Die seyt geduurigh anders niet, Als Uyl, ja wat een Uyl is dit, Schoon dat ick noch so proper sit.

Aen de Dochters.

ICk hou veel van de Uyle-Vlucht, Al ben ick in een quaadt gerucht:

Ick Vliegh by Nacht meest over al, Na mijnes Herten wel-geval:

De Donckerheydt dat is mijn lust, Want dan worde ick het meest gekust.

Jan Jansz. Starter,Steeck-boecxken, ofte 't vermaek der jeugdelijcker herten

(125)

125

Jan Jansz. Starter,Steeck-boecxken, ofte 't vermaek der jeugdelijcker herten

(126)

ICk Sacht-hert ben steeds even sacht, Schoon ieder een my maar uytlacht, Ick ondertusschen ga mijn tret, En ben oock altijdt even net, Op eene Kussen, af en an Ick my het best behelpen kan.

Aen de Dochters.

ICk sachte Booter in mijn Hert, Schoon ick niet eens geset en werdt Op eere Kussen sacht en wel, Het is met my maar slecht bestel:

Hadt ick een Vryer na mijn lust Mijn zacht-hert was wel haast gerust.

Jan Jansz. Starter,Steeck-boecxken, ofte 't vermaek der jeugdelijcker herten

(127)

127

Jan Jansz. Starter,Steeck-boecxken, ofte 't vermaek der jeugdelijcker herten

(128)

MYn Hert is altijdt soo beklemt, Of 't in een Ton met water zwemt;

Om dat ick onlanghs heb mijn Trouw Verquackelt aan een Weduw-Vrouw:

Sy heeft vijf Kinders, en geen Goedt, Dat maackt my een bezwaart Gemoedt.

Aen de Dochters.

ICk ben in anghst, en vol verdriet, En kan my nergens bergen niet;

Mijn Hert verkleumt in 't Water-Vat, Ick liever by een Vrijer sat,

Die my slechts maackte tot een Vrouw, Soo raackten ick uyt druck en rouw.

Jan Jansz. Starter,Steeck-boecxken, ofte 't vermaek der jeugdelijcker herten

(129)

129

Jan Jansz. Starter,Steeck-boecxken, ofte 't vermaek der jeugdelijcker herten

(130)

HEt Spel in 't Berdt is groote lust, Voor die de kunst is wel bewust:

Maar liever Speel ick noch in 't Berdt, 't Welck door de kuyt geopent werdt, Daar is geen Spel dat meer verheught, En in mijn Hert baart grooter vreught.

Aen de Dochters.

HEet dat Verkeeren, dat mijn Lief Laatst met my speeld' tot mijn gerief, Soo houw ick veel van sulcken Spel, Het deed' mijn Hert soo wonder wel, Dat ick noch huyden niet begeer, Als 't selfde Spel te Speelen weer.

Jan Jansz. Starter,Steeck-boecxken, ofte 't vermaek der jeugdelijcker herten

(131)

131

Jan Jansz. Starter,Steeck-boecxken, ofte 't vermaek der jeugdelijcker herten

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Item om noch eenmael te weten t'innecomen van Moenzont, soo sult ghy van Runnen af zeylen noorden, ende noorden ten oosten tot dat noordteynde van Oossel, ende is thien mylen,

Aan het Suverlijc Boecxken zou men het niet zeggen, dat Adriaen van Berghen later een der pioniers zal worden van het ketterse boek. Het is niet alleen vrij van alle smetten - men

355 Ende heeft die saken also bedreven, Dat alle die steden daer bi bleven, Van Ludike ende van Loon mede, (Uutghenomen die twee steden Tricht ende S t Truyen, dit wilt hooren), 360

Deutel, 't Kleyn Hoorns-liet-boeck, inhoudende eenige psalmen Davids, lof-sanghen, en geestelijcke liedekens... Tot den

Het groote

Alle dese Transporten van Actien in dese Compagnie sullen telkens moeten geschieden ten overstaan van twee Directeurs in de Boeken van de Compagnie ende daar voor betalen, van

Dan neempt broot ende berret [rooster het] dat wel swert sy ende latet weycken in heet water over [op] tvier ende dat derdendeel van den water edick [azijn] ofte ten minsten

Rapen doet, die men koken sal, sieden die daer nae in gheele pot- ten, tot dat zy weeck zijn, setten die alsdan vant vuer af, daer nae sitten haerder een deel om dese groote