1
Gemeente van onze Heer Jezus Christus, lieve mensen,
Toen het gisterenmorgen zulk mooi weer was, de zon scheen, de lucht was blauw
en ik liep naar buiten, kreeg ik zin om in de tuin aan de slag te gaan.
Je voelde de lente in de lucht
en de knoppen van de hortensia’s sprongen groen open.
Helaas moest ik nog aan het werk voor de diensten van gisteren en vanmorgen, maar anders had ik ‘m spullen gepakt en was de tuin in getrokken.
In mijn studeerkamer ben ik trouwens wel met tuinen aan de slag gegaan.
De lezingen van deze Paasmorgen spelen zich allebei af in een tuin.
In Genesis 2 gaat het over de tuin van Eden, het Paradijs, en in Johannes 20 over de olijftuin, waarin het graf ligt, waar Jezus was begraven.
Beide tuinen vertellen iets over de bestemming, over de plek van de mensen op deze aarde.
In de komende weken, in de periode van Pasen tot Pinksteren, lezen we de oerverhalen uit het boek Genesis.
Verhalen over de oorsprong van de wereld en van de mensheid.
Waar we vandaan komen, wat ons leven geeft
en wat ons bestaan bedreigt.
Vannacht, in de Paasnacht, hebben we Genesis 1 gelezen, het allereerste begin.
We hebben gehoord hoe Gods scheppingswoord aan het begin van alles staat.
Hoe God in het doodse duister licht schept,
hoe God leven tevoorschijn roept en dat blijft doen, de hele geschiedenis door.
2
En nu, op de morgen van Opstanding,
lezen we Genesis 2 en bevinden we ons in een tuin.
Het verhaal vertelt dat God een tuin heeft aangelegd, waar hij de mens een plek geeft om te leven.
Anders dan in Genesis 1, waar de mens de opdracht krijgt om veel kinderen te krijgen en de aarde te veroveren, te onderwerpen,
krijgt de mens in Genesis 2 de opdracht om de aarde te bewerken en erover te waken.
De mens gemaakt als tuinman van Gods goede schepping.
Niet gericht op groei, uitbreiding, meer en nog meer, maar op verzorging, behoud en bescherming.
De aarde als plek om te genieten, als een speeltuin.
Alsof het altijd vakantie is.
Of altijd zondag, of beter: altijd sabbat.
Alle tijd voor het goede leven.
En het werk van de mens bestaat uit het noemen van namen, het benamen en be-amen van het leven.
Je bent er, je hebt een naam, je mag er zijn.
En Genesis 2 vertelt dat de mens dat goede leven vervuld ziet worden, als hij een partner vindt, die aan hem gelijk is.
Hij roept haar naam uit: Iesja! Vrouw!
één die uit een Iesj, een man, is voortgekomen.
En daarmee bevestigt hij zijn onlosmakelijke verbondenheid met haar Je komt als mens tot je recht bij iemand die zò eigen is,
dat je jezelf in de ander herkent.
Maar het is tegelijkertijd iemand die zò anders is, dat die je uitdaagt, prikkelt, bevraagt.
3
Iemand met wie je zo vertrouwd bent, dat je in alle kwetsbaarheid, in alle naaktheid, letterlijk of figuurlijk, thuis kunt zijn,
zonder je te schamen voor wie je bent.
Waar mensen zich zo in elkaar herkennen, opent zich de wereld.
Dat kan, zoals bij Adam en Eva, in een man-vrouw relatie.
Maar ik geloof dat Gods schepping is zo rijk, zo veelkleurig en zo gevarieerd is, dat mensen net zo goed tot hun recht kunnen komen
in een man-man relatie, of een vrouw-vrouw relatie.
Maar mensen kunnen ook tot bloei komen in relaties die geen partnerrelaties zijn:
mensen kunnen hun levensbestemming vinden in leefgemeenschappen, zoals kloosters, kerken en communiteiten,
in goede vriendschappen, in hechte familiebanden, in trouwe vriendengroepen.
Mensen bloeien op waar ze herkend worden als mens, waar hun naam genoemd wordt,
en waar ze gewaardeerd worden om wie ze zijn, met al hun mooie en kwetsbare kanten.
Wie de verhalen uit Genesis kent,
weet dat het mooie paradijselijke verhaal van de tuin van Eden niet goed afloopt.
In plaats van in een paradijs, waar alles goed en harmonieus is, leven we in een gebroken wereld.
Een wereld waarin dood en verdriet,
onbegrip en miscommunicatie aan de ode van de dag zijn.
Een wereld waarin we soms wel kunnen genieten van het goede, maar waarin zelfs het mooiste, het beste ons uit de vingers glipt.
4
Een wereld waar we soms iets van hoop zien oplichten, maar waarin we even vaak teleurgesteld raken.
in onszelf, in de ander, in de grote verhalen, in God.
Soms lijken de mooie verhalen dood te lopen op de harde, dagelijkse realiteit.
Het had zo mooi kunnen zijn, de mensen spelend in Gods tuin, om die te bewaren en bewerken.
Maar in plaats daarvan is de aarde verwoest, vervuild, uitgeput.
En spelen we met elkaars leven en de toekomst van onze kinderen.
Het had zo mooi kunnen zijn, dat verhaal van die mens, Jezus van Nazareth, die het nieuws bracht van Gods goede toekomst van vrede en recht,
en daadwerkelijk genezend en bevrijdend aanwezig was, als levend teken van die nieuwe tijd.
Maar het liep dood, letterlijk dood aan het kruis.
Dood en begraven, einde verhaal.
En dan, in die andere tuin,
de olijfbomentuin buiten Jeruzalem,
dan lijkt het aloude verhaal van mislukte dromen een nieuw begin te krijgen.
Het lijkt alsof de schepping opnieuw begint,
alsof het Bijbelboek Genesis opnieuw wordt geschreven.
Het is weer de eerste dag, net als in het begin.
Alles is nog, of weer donker en doods, net als in het begin.
Er is leegte, er is schrik en ontzetting.
En dat is het moment waarop een nieuwe schepping begint.
De mens, in de persoon van Maria van Magdala, wordt bij haar naam genoemd.
En daarmee wordt haar bestaan opnieuw bevestigd.
Daarmee wordt ons bestaan opnieuw bevestigd.
5
Maria’s naam wordt genoemd door iemand die ze aanzag voor de tuinman.
Ik vind dat een prachtige verwarring.
Volgens Genesis 2 zijn wij mensen als tuinman in deze wereld gezet.
Dat was onze bestemming.
En ineens, in dit opstandingsverhaal, duikt de tuinman weer op, en blijkt hij de Opgestane Christus te zijn.
In het noemen van Maria’s naam, brengt hij haar en de hele schepping,
weer terug bij onze oorspronkelijke bestemming:
leven in verbondenheid, spelend voor Gods aangezicht, in zijn goede schepping.
De aarde, het leven, de schepping, de mensheid:
ze zijn niet één grote mislukking.
Door het wonder van de opstanding wordt het hele bestaan herschapen, tot een nieuw leven, een nieuwe toekomst.
Zoals we dat vanmorgen hebben gezongen in één van de mooiste Paasliederen die ik ken:
Al wat ten dode was gedoemd mag nu de hoop herwinnen;
bloemen en vogels, – alles roemt Hem als in den beginne.
Keerde de Heer der schepping weer, dan is het tevergeefs niet meer te bloeien en te beminnen.
Een nieuwe werkelijkheid, die tegelijkertijd opdracht en belofte is.
Opdracht, omdat de Opgestane Christus die toekomst in onze handen legt.
6
Hij vraagt ons, ieder van ons apart,
èn als gemeenschap van Jezus Christus, om in de geest van de Opgestane, elkaar en de mensen die we ontmoeten
te herkennen en bevestigen als mensen van God.
Te herkennen en bevestigen als mensen, gelijk aan onszelf.
Niet meer of minder dan dat.
Hoe anders en vreemd ze soms ook lijken.
Om elkaar als mensen te erkennen als mensen die door God zijn gewild en geliefd.
Om de wereld als schepping te zien, een tuin om te bewerken en te bewaren, als speeltuin voor alle mensen en dieren.
Maar het is niet alleen een opdracht, het is ook een belofte.
Een belofte die is vervat in die mooie woorden van dat andere prachtige Paaslied, dat we ook net hebben gezongen:
Nu is op aard geen goede daad meer tevergeefs gedaan,
want wat gij goed doet is als zaad, dat heerlijk op zal gaan.
Ik wens u prachtige Paasdagen, vandaag en morgen,
en alle dagen van ons leven.
In de naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest