Verkondiging
Gemeente in de Heer Jezus Christus,
Het weer was er naar. Zelden bezoek ik Friesland. Maar als ik daar dan kom, regent het er pijpenstelen tot op dat niveau dat nog maar amper onderscheid is te maken tussen de donkere wolken en het grijze land.
Precies in die omstandigheden ondernam ik vorig jaar een wandeltocht naar het huis dat de volksschrijver Gerard Reve een aantal jaren
bewoonde. Aanvankelijk noemde hij dat huis sardonisch ‘Huize Algra’
omdat tot dankbaarheid van de schrijver, de over Godslastering
briesende ARP senator Algra de verkoopcijfers van zijn boeken tot grote hoogten had gestuwd. Maar later noemde Reve dit huis in het gehucht Greonterp ‘Huize Gras’ naar het bekende woord bij de profeet Jesaja - maar we vinden het op veel plaatsen in de bijbel terug, oa. in de
Kroniekenlezing van vandaag - dat de mens dat is en anders niet: gras, een schaduw, een eendagsbloem. Als de wind daarover gaat, is zij niet meer.
Geen betere omstandigheden om dat te overdenken dan tijdens die doorweekte pelgrimage op weg naar dat door God, Jan en alleman
verlaten dorp tussen de zompige weilanden. Slechts een, overigens fraai in plexiglas weergegeven, afbeelding van een spittende Reve in de tuin herinnerde nog aan zijn aanwezigheid. En de ooit door de schrijver eigenhandig met spijker gegrifte naam van het huis op een betonnen plaat naast de voordeur. Zelf was de schrijver al vele jaren eerder het dorp en het inmiddels gehate Friesland ontvlucht. En nu al zoveel jaren
later rest ons van de volksschrijver niet veel meer dan wat gras, wat stof, een schaduw en bloem van voorbij…
Vanzelfsprekend vervolgde ik mijn voettocht richting Blauwhuis waar Reve zijn beroemde gedicht bij het graf van die veel te jong gesneuvelde jongen situeerde. Met die beroemde slotzinnen: ‘Dat koninkrijk van U, weet U wel, wordt dat nog wat?’ Ik wist dat dit graf verplaatst was, naar een gedenkplaats voor verzetshelden. Een afbeelding resteerde,
inclusief een print van dit woedende gedicht. Maar waar het ook verder is, ook van deze ongetwijfeld heel bange jongen die toch zo stoer de foto camera inkijkt, zal niets meer resteren dan wat gebleekte botten. En misschien dat kleine gelukkige toeval om voor een wat langere tijd, vastgelegd te zijn in een liefdevol gedicht.
Want dit is ons leven: een gestaag sterven. Elk jaar weer een beetje dichter bij de dood. En misschien moet de conclusie over ons menselijk bestaan waarmee David in het Kroniekenboek zijn toespraak bij de aanvang van de tempelbouw als hij zijn koningschap over zal dragen aan zijn zoon Salomo, inderdaad wel die zijn: ‘Er is geen hoop.’
Wie vervolgens wil spreken over de opwekking uit de dood van Lazarus, doet iets onmogelijks. En ik denk dat het goed is om dat maar zo lang mogelijk vast te houden: dat het onmogelijk en ondenkbaar is. Talloze malen is geprobeerd om dit verhaal nu juist wel mogelijk, voorstelbaar en denkbaar te maken. Ik sluit ook niet uit ook ik dat op een of andere manier zal doen. De oplossing bij uitstek is om dit verhaal symbolisch op te vatten. Dan leven bijvoorbeeld niet alleen Lazarus, maar ook de
leerlingen en zijn zusters Marta en Maria binnen het bereik van de
doodsmachten en dan is het zaak om daaruit op te staan. Ik vrees dat u
mij dat ook vandaag een beetje zal horen zeggen. Maar dan gaan wij toch voorbij aan het uitermate lichamelijke, fysieke karakter dat dit verhaal heeft. We gaan er volgende week nog mee verder. Maar je zou nu al kunnen zeggen dat je dit verhaal letterlijk zou kunnen ruiken. Het is reeds de vierde dag! Natuurlijk zijn er symbolische elementen. Niet voor niets heet deze vriend van Jezus Lazarus. Hij lijkt te verwijzen naar Eliëzer, de vriend, de kompaan van Jozua. Natuurlijk betekent zijn naam dat God zal verlossen. Maar hij is toch eerst en vooral de vriend. De geliefde naaste. Mogelijk zelfs de bedelaar die bij de evangelist Lucas pas in de hemel liefde ontvangt. Maar hij is toch eerst en vooral een mens van vlees en bloed. Iemand van wie zielsveel gehouden wordt en die dodelijk ziek is. Die je aan de dood moet afstaan. Onvermijdelijk en tot je grote verdriet. Wie daar meteen Israël van maakt die uit Egypte, uit het doodsgebied, bevrijd moet worden die heeft misschien wel
theologisch gelijk. Maar die leidt wel aan gevoelsmatige bloedarmoede.
Het is eerst en vooral een menselijk verhaal. Een menselijk drama. Met mensen die elkaar dreigen te verliezen, kwijt te raken aan de ziekte. Aan de dood. Met dat zo merkwaardig samengestelde huis daar in Bethanië.
Met die twee zusters, Marta en Maria en hun broer. En die speciale band die zij kennelijk met Jezus onderhouden. Die haast intuïtieve band die maakt dat ooit Maria haar Heer zal balsemen met mirre en met haar haren zijn voeten zal afvegen. Een verhaal vol tranen, hese woede,
onbegrip. Mensen die zich van elkaar afkeren. Een Marta die naar buiten komt om met Jezus te spreken. Maar ook met een Maria die dat toch maar even niet doet, nu. Die hem nu even niet wil zien. Even geen Jezus. Want iets van God, iets van hem te zien, dat kwam te laat. Dat kwam niet op tijd. De dood kwam ertussen. Dit verhaal, vol van
misverstanden, plotseling oplaaiende hoop maar dan toch ook weer
fatalisme. Dit verhaal is zo menselijk, zo van ons. Het zijn zozeer onze vragen en onze tranen, dat wij dit onmogelijk allemaal tot theologie, tot grotere schema’s en diepere symboliek kunnen verklaren. Tenzij wij menen - en u begrijpt dat ik dit ten diepste vind - dat dit nu juist is hoe God ons op de meest menselijke wijze nabij is.
Maar dan moeten wij wel de dood serieus nemen. Lazarus is dood. Echt dood. Reddeloos verloren. Naast misschien nog wat andere motieven, is een belangrijke reden voor het getreuzel van Jezus om zijn vriend te hulp te komen, dat inderdaad inmiddels vier dagen verstreken zijn sinds zijn overlijden. We vinden hier sporen van de joodse overtuiging dat de ziel van de overledene nog drie dagen in de omgeving van de
overledene verbleef, om de vierde dag definitief te verdwijnen. Van meet af wordt hier de ontsnappingsroute geblokkeerd dat Lazarus op een of andere manier toch schijndood was. Of niet zo heel erg dood. Na wat misverstand over het woord slapen tussen Jezus en zijn leerlingen, wordt het gaandeweg in het verhaal wel duidelijk: Lazarus is dood. Weg!
Wat hij heeft achtergelaten is veel pijn en verdriet in zijn directe omgeving. En zoals nog wel blijken zal, ook bij Jezus zelf.
Het merkwaardige, maar misschien ook wel het meest logische is dat wij eigenlijk alle opmerkingen en gemoedstoestanden van de mensen in dit verhaal begrijpen, behalve die van Jezus. We begrijpen de onwil van de leerlingen om naar het gevaarlijke gebied van Judea terug te keren waar Jezus nog niet zo lang geleden bijna gestenigd was. Wij begrijpen het verwijt van Marta dat haar broer niet gestorven zou zijn als Jezus eerder was gekomen. We vermoeden iets van de woede en de onmacht van Maria. Maar wat doet Jezus hier?
In Jezus - zo wil de evangelist Johannes maar zeggen - treedt een nieuwe, een andere werkelijkheid binnen: de werkelijkheid van God. En die werkelijkheid valt op geen enkele manier samen met onze
werkelijkheid. Onze werkelijkheid is inderdaad de werkelijkheid van de dood. De werkelijkheid van de onbarmhartige hemel. De grijze, zompige aarde en de mensenkinderen daarin verdaan, vergeten en niet tot hun recht gekomen. Of het er nog een beetje van komt, dat Koninkrijk? Maar ook zelfs als wij ouder worden, blijft er het verdriet om de dood die ons onze geliefden, onze vrienden en vriendinnen afneemt, die soms al zo lang met ons meegaan. Onze wereld, onze werkelijkheid wordt zo
steeds killer, steeds eenzamer om ons heen. Het leven is niet goed. Het leven is verkeerd. De dood heeft het hoogste en laatste woord en
stempelt ons bestaan. Zelfs in onze momenten van vreugde en dagen van stil geluk huiveren wij vanwege de kwetsbaarheid van dat alles en dat het zo gedaan kan zijn. Dat is onze werkelijkheid. Dat is waaraan wij ons onmogelijk kunnen onttrekken en hoe wij denken en redeneren.
Daarom zijn wij bang, woedend en zo ongeveer alles wat daartussen zit.
Natuurlijk kennen wij formeel de geloofsleer nog wel. Zoals Marta bijna op de automatische piloot haar lesje opdreunt als Jezus tegen haar zegt dat haar broer zal opstaan: ‘Natuurlijk, dominee, zo is het. Hij zal
opstaan bij de opstanding ten laatsten dage.’ Zo leert ons de synagoge.
Zo leert ons de kerk. Als het nog eens voorbijkomt, en in kerken als de onze is dat niet eens zo heel erg vaak, dan zingen wij haast achteloos mee: ‘Ik geloof in de opstanding des vleses’. Maar we geloven dat natuurlijk niet, ook al zingen we het soms zelfs aan het graf. Maar dat dat gebeuren zal, daar in dat graf te Blauwhuis of op Marken of Delft of op Zorgvlied of waar dan ook. Tja, die hoop hebben wij allang en breed opgegeven. Dat is niet realistisch. Zo gaat ons leven niet. Het leven doet
ons toch voornamelijk pijn. En daar hebben wij dus gelijk in. Dat is onze ervaring. Dat is ons verdriet. Dat zich eigenlijk voornamelijk niet stillen laat omdat wij toch anders hopen of hadden gehoopt. Dat Koninkrijk nietwaar?
Het heeft denk ik goede zin dat de lezing hier vandaag stopt. Een volgende keer zullen wij verder gaan. Maar voor nu wordt aan Marta eigenlijk alleen gevraagd of zij bereid zou zijn om erop te vertrouwen dat zij in Jezus iets van God en daarom ook iets van deze nieuwe wereld heeft gezien. Haar wordt niet gevraagd of ze het snapt. Of ze het kan nagaan. Maar of ze erop zou durven en willen vertrouwen. Dat het goed komt. Niet alleen met haar. Maar ook met de aarde en wie daarop leven.
Wie daarop gestorven zijn. Dat haar verhaal niet eindigt als dat van David: er is geen hoop. Maar dat zij toch een vonkje daarvan blijft bewaren. Voorzichtig vraagt de Heer of zij daartoe bereid zou zijn. Het lost beslist niet alle vragen op. Het leven blijft pijn doen. De dood hard en onverbiddelijk. Maar waarom zouden wij dan niet tegenover die dood en tegenover die onverbiddelijkheid, even hardnekkig volhouden dat het woord uiteindelijk aan het leven, aan de opstanding is, ook als hij, ook als zij sterft? Dat het goed komt met die jongen uit Blauwhuis, met al die andere nameloze levens zonder veel ruchtbaarheid maar ongetwijfeld met eenzelfde pijn, angst en teleurstellingen geleefd leven, hoe oud een mens ook wordt. Dat God er nog eens iets aan zal doen. En dat God er ook iets aan gedaan heeft. Dat het niet vruchteloos en onopgemerkt is gebleven. Maar dat we nog eens voor grote en goddelijke verrassingen komen te staan. Waarom, ja in Gods Naam waarom, niet?
Amen.