• No results found

Gemeente van onze Heer Jezus Christus

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Gemeente van onze Heer Jezus Christus"

Copied!
6
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Gemeente van onze Heer Jezus Christus

Mozes is door God geroepen, terwijl hij in de woestijn de kudden van zijn schoonvader Jethro aan het hoeden was. Hij had ge- dacht, dat dat de bestemming van zijn leven zou zijn. Schaapherder, be- doeïen, nomade, rondtrekkend door de woestijn van weidegrond naar weidegrond, van oase naar oase. Ooit was hij een Egyptische prins ge- weest. Een man grootgebracht aan het hof van de Farao. Maar ook een man met een dubbel hart, een dubbele identiteit. Een man met een dub- bel paspoort, zouden wij vandaag misschien zeggen. Egyptenaar of Is- raëliet. Mar hij had moeten vluchten omdat hij een moord op zijn gewe- ten had en had toen alle schepen achter zich moeten verbranden, zowel het Egyptische als het Joodse schip. En hij was terecht gekomen in Mi- dian, bij de priester Jethro. Had zijn dochter getrouwd en was schaap- herder geworden, bedoeïen, nomade, rondtrekkend door de woestijn van weidegrond naar weidegrond, van oase naar oase. 40 jaar had hij zo door de woestijn getrokken. Hij was zogezegd in quarantaine geweest.

Zoals gezegd quarantaine komt van het Italiaanse quaranta giorni. Veer- tig dagen. In de veertiende eeuw moesten tijdens een pestepidemie de schepen 40 dagen wachten voordat ze de haven van Venetië binnen mochten varen. En Mozes had gedacht dat dat uiteindelijk de uitkomst van zijn leven was. Ook de strijd in zijn hart was tot rust gekomen- wie ben ik nou, bij wie hoor ik nou? Tot aan zijn oude dag, zou hij herder van schapen zijn. Niet meer maar ook niet minder. Maar anoniem, ieder an- der had het ook kunnen doen.

Maar toen was er op één van zijn zwerftochten plotseling in- eens iets in brand gevlogen, een bremstruik- en had er midden uit de oneindigheid een stem geklonken, dat zijn oren klonken. Alles was het- zelfde gebleven: er was alleen die stem geweest. Een stem waarin zich God gemeld had. Ik vond een kleine tekst over wat die stem nu eigenlijk is. En ik vind hem zelf zo mooi dat ik het niet kan laten een klein gedeel- te voor te lezen. De auteur zegt dan eerst dat hij zich niet thuis voelt in het gebied van de religie met al die goden. En dan zegt hij:

Toch is er iets anders in mijn leven:

Een stem die enerzijds binnen in mij is en die anderzijds eigenlijk tot mij komt.

Ik kan die stem in ieder geval niet vereenzelvigen met wat ik zeg of denk, hoop en vrees.

Hij is niet zo duidelijk,

het is meer een zachte fluistering vanuit een verborgen stilte.

(2)

Maar het is een stem, getuigend van licht dat mij trekt.

Door die beloftevolle stem word ik losgemaakt uit de betovering en omklemming van de bestaande wereld en gezet in een ruimte van vrijheid.

Ik kom in beweging naar vrede toe, naar recht, vrijheid en gemeenschap.

Het is een stem ‘die de stilte niet breekt’, zo zacht en innig, maar te- gelijk onweerstaanbaar.

Die bindende stem noem ik - door de Bijbel geleerd - God.

Hij is weerloos tegen elke ontkenning, ook die van mij (en dat is goed), maar hij laat me niet los.

Hij boeit mij, bemoedigt en troost mij.

Ik leef op zijn adem

En ziet u, gemeente, wij zouden hier niet zitten, als we niet allen op de een van andere manier iets van die stem vernomen hadden. Mis- schien wel niet direct, zoals bij Mozes, en bij het gros van ons misschien alleen bij overlevering, door de traditie, omdat anderen, je vader, je moeder, je grootvader, je grootmoeder, je er iets van verteld hebben.

Misschien zelfs wel, omdat de zelfs wel zonder dat we het ons zelf be- seffen. Ergens, in al die woorden die zondag in, zondag uit op ons neer- dalen, over ons worden uitgestort, hebben we iets vernomen van die weerloze stem in ons midden, die we inderdaad gemakkelijk kunnen ont- kennen, zelfs kunnen negeren, maar die op altijd is blijven naklinken, of, als je het geloof allang vaarwel hebt gezegd, op de bodem van je ziel is blijven smeulen. Misschien is dat wel wat het geloof eigenlijk inhoudt, dat je iets vernomen hebt van die stem.

Zoals dat wellicht ook bij Mozes het geval is geweest. Die veertig jaren in de woestijn, zijn quarantaine, was kennelijk nodig geweest om die stem weer te kunnen vernemen. Een stem die het smeulende en bij- na uitgebluste vuurtje, slapende op bodem van zijn ziel weer wakker riep. Een stem die hij dacht vergeten te hebben. Een stem die zich in- derdaad bekend gemaakt had als de God van de vaderen. Weet je nog wel, Mozes? Herinner het je nog? De verhalen van je vader en je moe- der. Je moeder, die je ter wille van mij in een biezen mandje op het water van de Nijl heeft gezet, omdat ze je niet prijs wilde geven aan de doods- eskaders van de Farao. Je weet wel: die stem. Die God is het die je nu weer roept, maar die toch weer anders zal zijn. Dezelfde maar toch an- ders Ik was bij je voorouders, maar ik zal er opnieuw bij jou en je volk

(3)

zijn. Anders dan je misschien denkt, anders dan vroeger, maar toch: je zult wel zien! Ik zal er zijn.

En juist die stem. Helemaal niet zo duidelijk, meer een zachte fluis- tering uit een verborgen stilte, die had Mozes bevrijd uit de betovering en de omklemming van de bestaande wereld en in de ruimte gezet, diezelf- de stem die hem had geroepen, op weg gezet, om iets te gaan doen.

Om nu te gaan wat de stem ook doet: bevrijden, in de ruimte zetten. Om mijn stem te zijn bij je broeders. En mijn stem tegenover de Farao. Je was je naam al helemaal vergeten. ‘Hij die uit het water trekt. ‘Uit het wa- ter van de dood. Jij, Mozes, die zich erbij neergelegd had om alleen maar schaapherder te zijn, jij zult mijn volk uit Egypte, uit het slavenhuis, uit de doodsfabriek van Egypte leiden. Om het met de oude woorden van de negrospiritual te zeggen: Go down, Moses, way down in Egyptland, tell old Farao to let my people go!’

Maar toen waren de bezwaren gekomen. Zijn oude ik verzet Moet ik dat doen? Uitgerekend ik. Met dat verleden. Ja, jij. Jij bent geroepen om dat te doen. En het laatste excuus waarop hij zich had beroepen of waarachter hij zich had verschanst, was dat hij niet zo’n spreker was.

‘Ach, Heer, zend toch iemand anders.’ En toen was God boos geworden en had tegen hen gezegd: ‘Welaan, ik zend je aan Aäron, je broeder. Hij is al onderweg. Aäron zal je tot mond zijn. En jij zult hem tot God zijn.

Maar nu moet je je staf pakken. En nu wegwezen’

En hij was gegaan. Maar dat optreden van hem en van Aäron was op een fiasco uitgelopen. De Farao weigerde dienst. God had bij monde van Mozes van hem geëist: 'Laat mijn volk gaan'. 'Zend mijn volk weg.' Hij heeft de eis verontwaardigd en ook een beetje lacherig van de hand gewezen. ‘Ik ken die God van jullie niet. Ik ken de Heer niet. Wie is dat eigenlijk: de God van Israël? Je hebt stemmen gehoord, Mozes? Hadden we nu werkelijk gedacht dat de machtige Farao zich iets gelegen zou la- ten liggen aan die oproep, aan de door Mozes overgebrachte stem. Wat zou de Farao ook. Zijn demonen laten zich slechts door Beëlzebub uit- drijven. Zijn macht komt pas tot stilstand door ene grotere macht.

En dan zijn we eindelijk aangeland bij de tekst van vanochtend.

Want kennelijk heeft Mozes al bij die eerste keer het bijltje erbij neer wil- len gooien. Het noopt God zich kennelijk opnieuw tot Mozes te richten.

Zijn roeping nog eens te herhalen. Maar anders dan de eerste keer, moet Mozes nu eerst naar het volk gaan, het onderdrukte volk. Tegen- over de Farao moest hij namens God spreken, de profetische stem van God zijn, maar bij het volk moet hij zijn leiderscapaciteiten tonen.

En het is niet alleen alsof God bij Mozes en zijn volk in de vergetel- heid geraakt, maar ook alsof het volk bij God in de vergetelheid is ge- raakt. Niet alleen alsof God uit de hoofden en de harten van de Hebree- ers is verdwenen maar ook alsof zij uit bijna uit het hart van God waren

(4)

verdwenen. God herhaalt nog eens tegenover Mozes dat hij de jammer- klachten van zijn volk heeft gehoord en dat hij hun ellende heeft gezien.

En juist, die aanblik dus, ‘heeft hem aan een belofte herinnerd. De belof- te die hij ooit eens de vaderen deed. Ooit in het verleden heeft hij een verbond met hen gesloten en aan hen Kanaän beloofd heeft, het land, waarin zij als vreemdelingen hebben gewoond. En in nog concretere bewoordingen, dan – laat ik zeggen bij de eerste roeping- zet God zijn programma, zijn Exodus uiteen. ‘Ik zal je uitleiden, redden, losmaken en je nemen tot mijn volk’. Tijdens de joodse sederavond, op de avond van Pasen, worden deze vier werkwoorden herdacht met de vier bekers die worden gedronken. Uitleiden, redden, losmaken, tot mijn volk nemen.

Want kijk: als je bent uitgeleid, als je uit de ellende bent gekomen, dan wil dat nog niet zeggen dat je dan bent gered, dat er dan geen nieuwe ellende kan opdoemen. En dat blijkt ook: het volk eenmaal uitgeleid, be- vrijd van de Farao, komt in de woestijn terecht, van de regen in de drup.

En als je gered bent, ben je nog niet losgemaakt. En dat zal blijken, want het volk zit in de woestijn nog aan de vleespotten van Egypte gebakken –Egypte zat in hun genen; je zou kunnen zeggen: Exodus, bevrijding is niet alleen politiek en fysiek –het gaat niet alleen om de redding van het vege lijf maar er zit ook een geestelijke component aan: de onderdruk- kers zitten ook in je hoofd en de ellende kan ook je ziel beschadigen. De quaranta gorni, de veertig dagen, zijn ook een oefening in, laat ik zeg- gen, mentale quarantaine, een manier om ons weer te resetten, onze ogen weer te richten, onze oren weer in te tunen op die stem. Zoals de coranacrisis ons tot een nieuwe bezinning kan brengen, tot een geeste- lijke quarantaine over onze manier van doen, onze politiek, ons econo- mische bestel, ons consumptiepatroon.

En dat alles bracht Mozes naar het volk over, maar ‘het volk wilde niet luisteren.’ Het wordt heel kort en in alle nuchterheid gezegd. Zonder verwijt. Want zo gaat dat immers met mensen die jarenlang in de onder- drukking hebben geleefd, die kennen maar één werkelijkheid. Bij de af- schaffing van de slavernij in Amerika, bleven vele slaven gewoon in de- zelfde omstandigheden op de plantages werken. Ze wisten niet wat ze met die nieuwe vrijheid aanmoesten. Wel uitgeleid maar nog niet gered, nog niet losgemaakt, nog niet tot andere mensen geworden onder Gods nieuwe vrijheidsregime Die eerste stap, die de stem bij mensen teweeg- brengt: losgemaakt te worden uit de betovering en omklemming van de bestaande wereld en in een ruimte van vrijheid gezet worden, is al hondsmoeilijk laat staan het in beweging komen op weg naar vrijheid, vrede en recht’ Niets valt mensen zo moeilijk dan om zich te laten bevrij- den. Je weet wat je hebt, al is het de slavernij, je weet niet wat je krijgt.

Het volk luistert niet, kan niet luisteren. En dan moet Mozes van God opnieuw naar de Farao: ‘zeg hem dat hij de Israëlieten uit zijn land

(5)

moet laten vertrekken.’ En dan opnieuw begint Mozes tegen te sputte- ren, probeert hij eronder vandaan te komen. Onder die stem die zegt: ‘go and tell old Farao, to let my people go’. Opnieuw zoekt Mozes naar ex- cuses om niet te hoeven gaan. Opnieuw beroept hij er zich op dat hij zo slecht uit zijn woorden komt. Hij zegt: Ik ben immers slecht ter tale. In de nieuwe Bijbelvertaling wordt dat een beetje vlak vertaald met ‘ik kom zo moeilijk uit mijn woorden.’ Er staat zoiets ik ‘heb onbesneden lippen’ En dat zou zoiets kunnen beteken: ‘Ik ben een stotteraar, een hakkelaar.’

De woorden komen bij mij maar moeilijk over de lippen. Maar je zou ook kunnen denken dat Mozes met zijn ‘onbesneden lippen’ bedoelt dat hij de woorden die hij eigenlijk niet wil zeggen juist zegt en dat de woorden die hij eigenlijk zou moeten zeggen dat hij die niet zegt. En dat is fataal voor een politicus, een politiek leider.

Ziet u, dat is vaak het excuus, als we iets moeten doen, waarvoor we onszelf niet geschikt achten. We verschuilen we ons achter ons ge- brek, ons minderwaardigheidscomplex, onze angst. We sommen aller- eerst op wat we niet kunnen en waarom we het niet kunnen. Want we vrezen de afgang en het gezichtsverlies. Wat stel ik nu eigenlijk hele- maal voor? Je ziet je zelf al staan bij het sterfbed van een gemeentelid en die vraagt je om te bidden. Je zou geen woord kunnen uitbrengen, zo denk je.

Mozes vreest af te zullen afgaan voor de troon van de Farao. En terecht. Ten tweede male voor schut te zullen gaan. Nog een keer te worden afgescheept door het sarcasme en de ironie, door de woede en de verontwaardiging van de koning van Egypte. Want wat heb je tegen- over deze macht nu uiteindelijk in huis dan alleen: 'Zo spreekt de Heer'.

'Zo spreekt de God van Israël'. Ik heb alleen die stem gehoord. Hij ziet je aankomen. En als dat laatste bovendien dan maar stamelend en hakke- lend over je lippen komt, waar blijf je dan? En het zal ook gebeuren wat hij vreesde: de Farao zal zijn hart verharden.

Mozes weet van zichzelf: hij is geen uitgekookt debater, geen glad pratende politicus, hij heeft de argumenten niet in huis waarmee hij de ander onder de tafel kan praten. Hij is geen meeslepende redenaar. Van die politieke leiders die we deze dagen zoveel over ons scherm zien glij- den. Maar ziet u: juist zo’n politicus is niet geschikt om de stem van God te vertolken. Mozes is een man, 'onbesneden van lippen'. En juist hij wordt door God geroepen om zijn woordvoerder te zijn. Aan zo'n hakke- laar en stamelaar vertrouwt God zijn boodschap toe. Sterker nog: God stelt hem als 'God' voor Farao. Wat hij als zijn grootste handicap ziet, dat ziet God als zijn grootste kracht. Niet ondanks maar dankzij zijn gesta- mel komen de woorden van God, komen de woorden van de hemel op aarde, klinkt de stem in ons midden.

(6)

En kijk gemeente, zo wordt niet zijn kracht maar zijn zwakte door God in dienst genomen. Niet zijn zekerheid maar zijn twijfel, niet zijn vermogen maar zijn onvermogen, niet zijn geloof maar zijn ongeloof. Niet zijn zelfvertrouwen maar zijn aarzeling. En zoals Mozes zijn wij allen:

Moet ik het doen? Moet ik op weg gaan? Ik, die zo weinig van u begrijp, ik die 'zo slecht ter tale ben', ik voor wie uw woord zo vaak een raadsel blijft. Ik die uw stem wel hebt gehoord en er niet los van kan komen, maar er toch niets mee weet weten aan te vangen Ik? Ja, jij! Juist jij, in al je kleinheid en gebrekkigheid, bij wie de woorden er maar zo moeilijk uit- komen, zeker de woorden van God, kan, zal voor mensen en machten getuigen van mijn bevrijding. Amen

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Zo bezien, heeft het iets jaloersmakends dat temidden van al die verhalen er blijkbaar één is die voor de eerste leerlingen van Jezus zo doorslaggevend is dat zij hem gaan

Want zoals het voor bloemen onmogelijk is om zichzelf te bekleden, En het voor vogels onmogelijk is om zelf hun voedsel te verbouwen Zo is het voor de mens onmogelijk om zijn leven

In dit boek Ruth gebeurt van alles maar het is toch vooral het boek der kleine dingen.. Hoe mensen maar wat aan doen maar wat aan rotzooien zonder dat daar nu precies grote lijnen of

‘…en in Jezus Christus, Gods eniggeboren Zoon, onze Heer’o. voorganger: ds Marco Visser vleugel: David Rip voorlezer: Corry

Gelukkig... Jezus slaat zijn armen om het kind heen. En Hij zegt: "wie in mijn naam één zo'n kind opneemt, neemt mij op. Tsjonge, nou komt het wel erg dichtbij. Misschien

Vreemd, maar eigenlijk ook wel heel mooi dat in en onder al die algemeenheid van de dagen van keizer Augustus, van de dagen van Corona, de dagen die ons wereldtoneel beheersen,

Hij heeft ooit de stem van zijn Heer gehoord, die hem opriep weg te trekken uit zijn land, zijn maagschap en het huis van zijn vader en te gaan naar het land dat de Heer hem

En om het allemaal wat dichter bij onszelf te brengen, zeggen ze dan dat niet wij de eigenaars van de aarde zijn, maar dat we de aarde geleend hebben van onze kleinkinderen?.