• No results found

Breaking-nieuwsconsumptie door jongeren

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Breaking-nieuwsconsumptie door jongeren"

Copied!
76
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Breaking-nieuwsconsumptie

door jongeren

MASTERTHESIS JOURNALISTIEK

aan de Rijksuniversiteit Groningen

Naam: Wouter Hoving

Studentnummer: 2529696

Scriptiebegeleider: prof. dr. M. J. Boersma

Tweede beoordelaar: prof. dr. H. B. M. Wijfjes

Inleverdatum eindversie: 30 december 2018

(2)

Inhoud

1. Introductie ... 4 2. Theoretisch kader ... 7 2.1 Jongeren en nieuws ... 7 2.2 Audience studies ... 11 2.3 Mediarepertoires ... 14 2.4 Sociability... 20 3. Methode ... 24 3.1 Onderzoeksvraag ... 24 3.2 Breaking nieuws ... 24

3.3 Onderzocht sample en interviewdata... 26

3.4 Kwalitatief onderzoek door middel van interviews ... 26

3.5 Analyse van materiaal ... 30

4. Resultaten... 31

4.1 Welke breaking nieuwsgebeurtenissen ... 31

4.2 Wat zijn breaking-nieuwsgebeurtenissen?... 33

4.3 Mediarepertoires ... 37

4.4 Informatie zoeken ... 45

4.5 Deelgedrag (sociabiliteit) ... 50

4.6 Belang van breaking nieuws ... 54

5. Conclusie en discussie ... 58

5.1 Conclusies ... 58

5.2 Sterke kanten, beperkingen en aanbevelingen voor vervolgonderzoek ... 63

6. Literatuur ... 66

Bijlage 1 - Codebook...73

(3)

Lijst met afbeeldingen

Afbeelding 1 Nieuwsbron per leeftijdscategorie... 8

Afbeelding 2 Thematische nieuwsinteresse naar leeftijdsgroep ... 10

Afbeelding 3 Interesse van jongeren in nieuws en sociale onderwerpen ... 10

Afbeelding 4 Interessegebieden van nieuws per leeftijdsgroep ... 11

Afbeelding 5 Mediarepertoires in Nederland en hun waardering. ... 18

Afbeelding 6 MH17 [Gebruikt bij foto eliciting] ... 29

Afbeelding 7 Stintongeluk Oss [Gebruikt bij foto eliciting] ... 29

Afbeelding 8 Schietpartij Las Vegas [Gebruikt bij foto eliciting] ... 29

Afbeelding 9 Stintongeluk Oss [Gebruikt bij foto eliciting] ... 29

Lijst met figuren

Figuur 1 Genoemde breaking-nieuwsonderwerpen ... 31

Lijst met tabellen

Tabel 1 Breaking-nieuwsonderwerpen en waarom deze onderwerpen herinnerd worden ... 32

Tabel 2 Mediarepertoires ... 38

Tabel 3 Deelgedrag ... 52

Bijlagen

(4)

1. Introductie

Mensen onder de veertig jaar volgen het nieuws niet meer, schreef Mindich (2005) al aan het begin van deze eeuw. In zijn boek Tuned out beschrijft hij dat er meer jongeren keken naar Idols America in 2003, dan naar de kandidaatsverkiezingen tussen Al Gore en George W. Bush in 2000. Ook stemden meer jonge mensen op hun “Idol” dan op hun president in de presidentsverkiezingen van de Verenigde Staten, rond diezelfde tijd. Daarnaast kenden veel American Idols-fans de namen van de jury en top-10 Idols-kandidaten wel, maar konden zij niet meer dan twee namen bedenken van kandidaten van de presidentiële voorverkiezing (p. 1-2). Mindich concludeert dat de jongere generatie geïnteresseerder is in amusement dan in het nieuws.

Niettemin beschrijft hij een plotselinge opleving van de aandacht voor nieuws door oud én jong op het moment van heftig ‘breaking news’: de aanslagen op het World Trade Center in New York op 11 september 2001. Mindich, die al met zijn onderzoek bezig is, twijfelt even of zijn conclusie ‘jongeren volgen het nieuws niet meer’ wel valide is. Zijn twijfel wordt echter al gauw weggenomen: de opleving in de aandacht voor het nieuws na 9/11 is van korte duur. Doordat jongeren het nieuws niet meer volgen, begrijpen ze bepaalde aspecten ook niet meer goed. Illustrerend zijn de vragen die hij als universitair docent van zijn studenten krijgt: “Who is this Osama bin Laden they keep talking about?” en “If something happens to Bush, who becomes president?” (p. 6). Hij vraagt zich dan ook af hoe het Amerikaanse publiek nog in staat is om een weloverwogen stem uit te brengen bij verkiezingen. Daarover is hij pessimistisch: “The answer is that, increasingly, they do not. The electorate is uninformed and fragmented, with less opportunity to inform one another.” (p. 12). Het volgen van nieuws is een belangrijke voorwaarde om te begrijpen en mee te praten over wat er eigenlijk in de wereld gebeurt, zowel op lokaal, nationaal als op globaal niveau (Adoni et al., 2014, p. 231).

De conclusie van Mindich (2005) dat jongeren het nieuws niet meer volgen, deed hij meer dan een decennium geleden. Niettemin wordt zijn conclusie ook door recentere onderzoeken ondersteund (zie paragraaf 2). Dit geldt echter niet per definitie ook voor de consumptie van breaking nieuws. In 2005 was het internet nog niet doorgebroken, waarmee jongeren vandaag de dag binnen enkele klikken op de hoogte kunnen zijn van het laatste nieuws. Daarom kunnen jongeren in onze huidige informatiemaatschappij vrijwel niet ontkomen aan het horen of zien van breaking nieuws. Zij gebruiken dagelijks een breed scala aan mediaplatformen en media-aanbieders, die voor hen bovendien op elke manier, op elke plek en op elke tijd beschikbaar zijn (Broersma & Peters, 2014, p. 1, 8).

(5)

Breaking-nieuwsgebruik onder jongeren1 zal in deze scriptie worden onderzocht. Deze doelgroep is om

de volgende redenen interessant om te onderzoeken in relatie tot breaking nieuws.

Ten eerste is breaking nieuws het soort nieuws dat jongeren (1) wel zien en horen, omdat zij hier via al hun mediagebruik snel van op de hoogte kunnen zijn en waar jongeren (2) het meest geïnteresseerd in zijn (zie paragraaf 2.1.2). Onderzoek naar dit soort nieuws zal daarom naar verwachting veel relevante data opleveren. Een voorbeeld van een breaking-nieuwsgebeurtenis die duidelijk veel impact onder jongeren had, waren ‘de aanslagen in Parijs’ in 2015. Facebookgebruikers, waarvan het merendeel jongere Nederlanders waren, maakten massaal een statement op sociale media. Zij zetten op Facebook een filter van de Franse vlag op hun profielfoto, om medeleven te tonen met de slachtoffers en nabestaanden in Frankrijk. Op dat moment was Facebook, met zo’n 9,6 miljoen gebruikers het op een na grootste social-mediaplatform in Nederlands (Van der Veer et al., 2016, p. 5). Een ander voorbeeld is het ongeluk in Oss, waarbij vier kinderen tussen de 4 en 11 jaar in een stint op donderdag 20 september 2018 omkwamen op een spoorovergang. Op Instagram, een medium met voornamelijk jonge gebruikers (Van der Veer et al., 2018, p. 20), werd het stintongeluk op 30 december 2018 als belangrijkste nieuwsmoment van 2018 gekozen (NOS-stories, 2018). Dit breaking nieuws had dus de aandacht van veel jongeren.

Ten tweede komt breaking nieuws op veel momenten terug in de media. Dit is duidelijk te zien in het eerdergenoemde voorbeeld van het ongeluk in Oss. Aanvankelijk brachten alle nieuwsmedia dit breaking nieuws, en werd het aangeboden op allerlei platformen (televisie, radio, internet, sociale media et cetera). In de uren en dagen die volgden, kwam ook verslaglegging met meer informatie, en aanvullende informatie over andere aspecten van het ongeluk: de herdenking (NOS, 20 september 2018); aandacht voor de school (NOS, 21 september 2018); geldophaalactie (Metronieuws, 2018); uitleg over de stint, het voertuig waarmee het ongeluk gebeurde (Misérus, 2018). Uiteindelijk kwamen er nog veel meer follow-upverhalen over die stint en zijn fabrikant2. Het is daarom interessant om te

onderzoeken of jongeren naar aanleiding van breaking nieuws sneller geneigd zijn om nieuws hierover te lezen. Daarnaast komt het breaking nieuws waarschijnlijk op een andere manier tot hen dan de informatie die na het breaking nieuws wordt aangeboden. Willen jongeren die extra informatie? Zoeken ze hiernaar? Met andere woorden: zorgt breaking nieuws bij jongeren voor meer engagement bij het nieuws?

Ten derde consumeren jongeren het meeste nieuws via internet en sociale media (zie paragraaf 2). Zij kunnen daarom direct op de hoogte zijn van breaking nieuws. Daarnaast gebruiken jongeren sociale

1 In deze scriptie worden de termen jongeren of jongvolwassenen gebruikt ter duiding van de leeftijdsgroep

(6)

media van alle leeftijdsgroepen het meest intensief en houden zij hiermee contact met anderen (Schroeder, 2016). Het nieuws dat zij lezen zouden zij dan ook al snel kunnen verspreiden onder hun contacten. Dit verspreiden kan ook op allerlei manieren gebeuren (taggen, doorsturen, linken et cetera).

Bovenstaande punten laten zien dat het maatschappelijk belang en de persoonlijke betrokkenheid van breaking nieuws groot zijn, ook onder jongeren. Daarom zal in het theoretisch kader de houding van jongeren ten opzichte van nieuws (paragraaf 2.1) en hun houding ten opzichte van breaking nieuws (paragraaf 2.2) vanuit de literatuur worden beschreven. Dit maakt onderdeel uit van publieksonderzoek, waar in paragraaf 2.3 aandacht aan zal worden besteed. Vervolgens zal in deze masterscriptie worden onderzocht via welke media in mediarepertoires (toegelicht in paragraaf 2.4) en sociale kanalen (als onderdeel van sociabiliteit, toegelicht in paragraaf 2.5) deze doelgroep breaking nieuws voor het eerst hoort en waar ze informatie over het nieuws later zien en horen en wat zij vervolgens doen met deze informatie.

(7)

2. Theoretisch kader

2.1 Jongeren en nieuws

Om een goed beeld te krijgen van de breaking-nieuwsconsumptie van Nederlandse jongeren zal er in de eerste plaats moeten worden gekeken naar hun nieuwsconsumptie in het algemeen. Al voor de opkomst van het internet beschrijft Costera Meijer in het boek De toekomst van het nieuws (2006) evenals Mindich (2005) de desinteresse van jongeren voor nieuws. Daarin maken jongeren het zichzelf niet makkelijk: enerzijds vinden jongeren ‘echt’ nieuws niet leuk, maar anderzijds zien zij ‘leuk’ nieuws niet als echt nieuws (p. 33). Een steeds kleinere groep jongeren zegt daarom het nieuws te volgen. Als er iets belangrijks gebeurt, dan horen ze het toch wel, zo redeneren jongeren bijvoorbeeld (p. 59-61). Dat jongeren al op jonge leeftijd (12-15) het nieuws passief tot zich laten komen, blijkt ook uit recenter onderzoek van Mediawijzer. Daarin gaf het grootste deel van de bevraagden aan (64 procent) dat het nieuws hen via hun ouders bereikt (Prins & Geelen, 2016, p. 13).

2.1.1 Teruglopende aandacht

Costera Meijer (2006) beargumenteerde al aan het begin van deze eeuw dat de teruglopende aandacht voor informatie een fundamentele verandering is in onze cultuur. Dit komt volgens haar omdat we steeds meer in een “ervarings- of belevingseconomie” zijn gaan leven, waarbij nieuwsorganisaties dus moeten proberen ervaringsgerichte verhalen aan te bieden. Toch hoeft dit volgens Costera Meijer niet te betekenen dat journalisten hun professionele waarden zoals onafhankelijkheid, feitelijkheid en betrouwbaarheid moeten verwaarlozen. Wel is het nodig dat bepaalde journalistieke overtuigingen ter discussie worden gesteld, zoals de ‘aloude’ tegenstelling tussen kwaliteit en populariteit (p. 15-16). Daarnaast vervaagt voor jongeren het onderscheid tussen nieuws en informatie. Zo ontwikkelen jongeren politiek bewustzijn niet alleen op basis van het nieuws, maar ook met andere media en programma’s (p. 27). De desinteresse in serieus nieuws van jongeren wordt door onderzoekers verschillend verklaard. Sommigen zeggen dat dit komt door toegenomen individualisering en verlies van sociaal kapitaal, terwijl anderen zeggen dat het probleem bij het nieuws ligt; dit sluit niet meer aan bij de leefwereld van de jongeren (p. 25, 28).

Ook recenter onderzoek wijst uit dat jongeren teruglopende aandacht hebben voor het nieuws. Zo blijkt uit onderzoek van het Pew Research Center uit 2016 dat van de Amerikaanse jongvolwassenen tussen de 18 en 29 jaar nog maar 27 procent het nieuws regelmatig volgt. Ook zijn deze jongeren negatiever over het nieuws: slechts tien procent van deze groep vertrouwt nationale media en twaalf procent vindt dat nationale media hen goed op de hoogte houden van het nieuws (Mitchell et al., 2016). Het belangrijkste nieuwsmedium van deze jongeren in het internet. 34 procent ziet nieuws op

(8)

8

apps en websites en 32 procent op sociale media3, zij consumeren het nieuws dan ook meer door te

lezen. Dit in tegenstelling tot oudere generaties die het nieuws voornamelijk op televisie zien (Mitchell, 2016; Mitchell et al., 2016).

De bovenstaande informatie is gebaseerd op Amerikaans onderzoek. Maar ook in Nederland zijn dezelfde trends vandaag de dag aanwezig zoals onderzoek van het Reuters Institute for the Study of Journalism uit 2016 uitwijst. Volgens dit onderzoek, met gegevens uit twintig landen waaronder Nederland, zijn sociale media de belangrijkste bron voor nieuws voor jongeren. 51 procent van de jongeren (18-24) die online kan, gebruikt sociale media als nieuwbron. Voor 28% is het de hoofdbron voor nieuws (Newman et al., 2016). In 2018 daalde sociale media als nieuwsbron iets, van 51 naar 46 procent (Newman et al., 2018). In afbeelding 1 is een overzicht van de belangrijkste nieuwsmedia per

leeftijdsgroep te zien.

Nederlandse jongeren tussen de 15 en 29 jaar bekijken het nieuws minder via de ‘gebaande wegen’ en zijn daardoor lastiger te bereiken, blijkt uit onderzoek in opdracht van het Kenniscentrum Media (Drok, Hermans & Kats, 2017, p. 116). Uit dit onderzoek bleek dat jongeren een gemiddelde

3 Het soort sociale media waar het nieuws wordt gecheckt is bij jongere leeftijden ook anders dan bij oudere

leeftijden. Zo zijn respondenten tussen de 18-29 jaar verantwoordelijk voor het overgrote deel van de nieuwsconsumptie op de media Snapchat (75%), Instagram (51%) en Reddit (51%), terwijl op de sociale media Facebook, YouTube, Twitter en LinkedIn respondenten in de leeftijd 30-49 de grootste nieuwsconsumenten zijn (Matsa & Shearer, 2018).

(9)

nieuwsinteresse hadden, die zij zelf becijferden met een 6,8. Dit cijfer is een gemiddelde en is lager naarmate de onderzochte persoon jonger is (p. 13). Het belangrijkste motief van jongeren om nieuws te kijken is dat ze willen weten wat er voor belangrijks gebeurt in hun omgeving en in de wereld; de zogenaamde ‘monitorfunctie’4 (p. 19-21).

Een derde onderzoek door het Sociaal en Cultureel Planbureau naar nieuwsgebruik onder Nederlandse jongeren concludeert voorzichtig dat ”de huidige jongeren een generatie vormen die zich blijvend minder op de hoogte stellen van nieuws.” (Wennekers & De Haan, 2017, p. 31). Bovendien concluderen zij dat Nederlanders zich sinds de opkomst van nieuwe (online) media anders op de hoogte zijn gaan stellen van het nieuws. Zij kunnen nu kiezen uit een ruimere selectie nieuws, en houden zich van minuut tot minuut op de hoogte. Ook wordt er sneller en korter nieuws gecheckt (p. 31). De groep jongvolwassenen (20-34 jaar) is tussen de jaren 2013 en 2015 bijvoorbeeld minder televisie gaan kijken, radio gaan luisteren en papieren krant gaan lezen, en daarentegen wel meer nieuwssites en -apps (p. 12). Om die reden claimen Wennekers en De Haan dan ook: “De jongvolwassenen (20-34 jaar) zijn gretige gebruikers van nieuwssites/-apps, maar haken af bij het lezen van de papieren krant. Bij deze lee•ijdsgroep is goed te zien dat het tipping point in de verschuiving van print naar scherm reeds is gepasseerd.” (p. 10).

2.1.2 Jongeren en breaking nieuws

Jongeren volgen dus ook volgens recentere onderzoeken minder nieuws, en zeggen de belangrijke dingen vanzelf te horen (eerste alinea). Maar dat geldt niet per se voor ‘breaking nieuws’. Zo concluderen Drok, Hermans & Kats (2017) dat jongeren geregeld de behoefte voelen om te checken of er nog ‘laatste nieuws’ is (elders gedefinieerd als ‘breaking news’). Ook vinden zij dat nieuws overal snel en gratis beschikbaar moet zijn (p. 116-117). Wel is deze interesse voor breaking nieuws bij jongeren alsnog lager is dan bij oudere nieuwsconsumenten. Zo zijn de nieuwsgebruikers die ouder zijn dan 25 het meest geïnteresseerd in de categorie: ‘laatste nieuws’, terwijl de groep 15-24 het meest geïnteresseerd is in de categorie: ‘Film, muziek en entertainment’ (zie afbeelding 2). Bij hen staat het ‘laatste nieuws’ op de tweede plek (Drok, Hermans & Kats, 2017, p. 57).

4 Deze monitorfunctie is een functie die goed past bij de consumptie van breaking nieuws: “It is about

anticipating calamity and being alert about danger – to yourself, those around you, your environment” (Costera Meijer en Groot Kormelink, 2014, p. 671). De activiteit lijkt veel op checken (dit doe je meer voor jezelf) en

(10)

Drok, Hermans & Kats (2017)

onderzochten ook wat de

belangrijkste nieuwsfunctie was

per medium: televisienieuws,

betaalde krant, gratis krant, digitale krant, nieuwssites en sociale media. Bij vijf van de zes media gaven jongeren aan zich het meest te richten op ‘het laatste nieuws’. Bij sociale media kwam dit op de tweede plaats na ‘informatie ter ontspanning’ (p. 33-39). Overigens wijken jongeren in deze resultaten niet af van oudere leeftijdsgroepen, waar ‘het laatste

nieuws’ ook, maar veelal

significanter, als hoofdfunctie van deze media uit de bus kwam (p. 68-72).

Deze conclusies zijn in lijn met eerder onderzoek naar betrokkenheid van jongeren bij nieuws door

Drok en Schwarz (2009). Zij

onderzochten algemene interesses

bij jongeren en concluderen:

“Jongeren interesseren zich over het algemeen in de eerste plaats voor onderwerpen op het gebied van amusement en lifestyle.” (p. 99). 42 procent van de jongeren tussen de 15 en 29 jaar toonde interesse voor het ‘laatste nieuws’.5 “Dit staat op de

zevende plaats in het algemene

5 Een term die in dit onderzoek wordt gedefinieerd als iets wat “over het algemeen niet op amusement of

lifestyle is gericht, maar op de belangrijkste laatste actualiteit” (p. 9)

Afbeelding 3 Interesse van jongeren in nieuws en sociale onderwerpen (Drok & Schwarz, 2009, p. 10)

Afbeelding 2 Thematische nieuwsinteresse naar leeftijdsgroep (Drok, Hermans & Kats, 2017, p. 57)

(11)

interesselijstje, na muziek, film, televisie, comedy, eten en drinken en reizen. De interesse hangt van een aantal factoren af. Een van die factoren is leeftijd. Zo heeft slechts 20 procent van de jongeren in de leeftijd van 15-19 jaar interesse in het ‘laatste nieuws’, waar dit bij de leeftijdsgroep 25-29 jaar bijna 60 procent is (zie afbeelding 3). Andere factoren van nieuwsinteresse onder jongeren zijn opleidingsniveau, maatschappelijke betrokkenheid, sociale klasse en hoe vaak de jongere een dagblad leest (p. 99).

Ook onderwerpvoorkeuren

hangen af van leeftijd. Zo heeft de groep ‘25-29 jaar’ meer interesse voor thema’s zoals lokaal en nationaal nieuws dan de jongere leeftijden. Van alle soorten nieuws die op het interesselijstje van jongeren voorkomen staat ‘laatste nieuws’ in dit geval bovenaan (zie afbeelding 4).

Onderwerpvoorkeuren van

jongeren hangen naast leeftijd ook af van geslacht.

2.2 Audience studies

In deze scriptie wordt onderzoek gedaan naar jongeren als doelgroep en publiek voor het nieuws. Het publiek is voor de journalistiek altijd van groot belang geweest. Journalisten maken informatie bekend aan een publiek en zorgen daarmee voor geïnformeerd burgerschap in (westerse) democratieën. Hierbij werken ze niet alleen ten bate van het publiek, maar representeren zij het publiek ook. Journalistiek heeft om die reden dan ook een publiek nodig om hun werk te legitimeren en om financieel te kunnen blijven bestaan (Broersma & Peters, 2012).

2.2.1 Opkomst publieksonderzoek

Toch is het onderzoek naar het publiek in de journalistiek lange tijd onderbelicht geweest. Zo werd het publiek in de jaren ‘60 en ‘70 als passief beschouwd. De industriële focus van de journalistiek lag op het publiek als ‘de massa’ en journalistiek werk was massaproductie (Broersma en Peters, 2012, p. 4; Ahva & Heikkilä, 2016). Journalisten traden op als poortwachters om te bepalen wat het publiek zou moeten zien of lezen. Zo schreef Walter Gieber in 1964 een artikel met de titel: 'News is What

Afbeelding 4 Interessegebieden van nieuws per leeftijdsgroep (Drok & Schwarz, 2009, p. 11)

(12)

Newspapermen Make It', waarin hij de redacteur als gatekeeper beschrijft die, als vertegenwoordiger van zijn cultuur, bepaalt wat het publiek hoort en wat ‘waar’ is (p. 24). Rekening houden met de voorkeuren van het publiek werd, en wordt soms nog steeds, gezien als bedreiging voor onafhankelijke kwaliteitsjournalistiek.

In de loop der tijd kwam er toch meer aandacht voor de rol van het publiek en werd hier meer onderzoek naar gedaan. Deze aandacht begon met name terug in het onderzoeken naar de invloed van televisie op de nieuwsconsumptie in de late jaren ’60 en jaren ‘70. Volgens sommige onderzoekers zorgde de opkomst van televisie voor minder binding met het nieuws en volgens anderen juist voor meer (Madianou, 2008, p. 326). Een theorie die daarnaast ook veel bijdroeg aan het onderzoek naar de nieuwsconsument is het “encoding-decoding model” van Stuart Hall in 1973. In dit model heeft de receptie van de boodschap door de ontvanger een belangrijke plaats. Zo kan de ontvanger de boodschap decoderen zoals de verzender het bedoeld heeft bij het encoderen van de boodschap (dominant-hegemonic), of juist niet (oppositional) of deels (negotiatied). Dit model maakte het publiek zichtbaar dat eerder gemarginaliseerd en gedevalueerd werd in politiek en theorie (Madianou, 2008, p. 326-327). Pas sinds het begin van de jaren 2000 hadden publieksonderzoekers echt interesse in de houding van nieuwspubliek. Het nieuws werd toen meer gezien als gezamenlijk referentiepunt voor alle burgers, en werd pluriformer (Ahva & Heikkilä, 2016, p. 317).

2.2.2 Holistisch publieksonderzoek

Vanaf het moment dat het nieuwspubliek meer werd onderzocht, is vaak gefocust op de invloed en macht die ligt in het verwoorden en ontvangen van teksten. Hierbij werd gekeken naar vragen zoals: wat doet publiek met een geschreven boodschap en in welke situaties zijn mensen geneigd om af te wijken van de dominante lezing (Madianou, 2008). Silverstone bekritiseert deze focus op het geschreven woord. Volgens hem is het medium waarop het nieuws wordt gebracht in veel gevallen belangrijker of betekenisvoller dan de inhoud van het nieuws (Silverstone, 2005, p. 19). Zo blijkt uit onderzoek dat televisienieuws soms niet zo zeer wordt gekeken voor het nieuws, maar eerder omdat mensen deel willen uitmaken van een gemeenschap. Ook blijkt dat sommige mensen kranten lezen omdat ze die gewoonte zo fijn vinden: even zitten met een kopje koffie en een krant. Voor anderen wordt het televisienieuws alleen gekeken omdat deze groep dit kijkgedrag associeert met volwassen gedrag. Weer anderen kijken televisienieuws voornamelijk omdat dit voelt als hun maatschappelijke plicht, niet uit interesse voor het nieuws (Madianou, 2008, p. 329-220).

Silverstone (2005) pleit om die reden voor een ‘holistische aanpak’ waarin ook naar het medium wordt gekeken. Op die manier kan het dynamische karakter van communicatie beter worden beschreven; er wordt dan meer recht gedaan aan de invloed en werking van media en nieuws op het publiek dan het ‘lineaire’ encoding/decoding model doet. Silverstone noemt deze dynamische communicatie

(13)

‘mediazation’. Een voorbeeld van zo’n holistische manier waarop media kunnen worden benaderd is ‘mediarepertoires’, die later in dit onderzoek aan bod komen.

Deze holistische visie valt ook terug te vinden in de veranderende terminologie in audience studies. Zo is de benaming van het publiek door de tijd heen veranderd van ‘audience’ naar ‘public’, omdat dit de nieuwsgebruiker serieuzer zou nemen en hem meer zou linken aan politieke keuzes en burgerschap (Madianou, 2008, p. 334). Ook Picone (2017) benoemt de verscheidenheid van termen die voor het publiek wordt gebruikt, zoals ‘consumers’, ‘public’ en ‘citizens’ (p. 379). Volgens Picone hanteren zowel mediaonderzoekers als -professionals nu meer de term ‘gebruiker’ (‘user’), in plaats van ‘publiek’. In zijn artikel beargumenteert hij dat ‘gebruiker’ een accuratere term is voor de mediagebruiker, omdat het een ‘medium-agnostische’, ‘schaalbare’ en ‘niet-lineaire’ opvatting van het publiek toestaat. Dit komt erop neer dat mediagebruikers niet meer weg worden gezet als passieve mediaconsument, maar als gebruiker die een bewuste keuze maakt voor een medium; een medium dat aan de eisen en verwachtingen voldoet die hij stelt aan zijn repertoire. Nightingale (2011) sluit hierbij aan door op te merken dat veel mediaonderzoekers vandaag de dag klaar zijn met de term ‘audience’. De term zou niet adequaat zijn voor de huidige situatie in het medialandschap en zou mediagebruikers als passieve ontvangers van uitgezonden boodschappen afschilderen (p. 2). Niettemin zijn er onderzoekers die liever de term ‘audience’ blijven gebruiken, bijvoorbeeld omdat deze term beter aansluit bij een lange traditie van empirische en theoretische mediaonderzoeken. ‘Audience’ zou een bemiddelend concept zijn tussen het passieve begrip ‘massa’ en het actieve begrip ‘publiek’ (Ahva & Heikkilä, 2016, p. 316).

2.2.3 Veranderend publiek in medialandschap

Het is niet vreemd dat de zienswijze en terminologie van de mediagebruiker is veranderd. Ten eerste zijn de activiteiten van het publiek namelijk sterk veranderd. Zo is er de opkomst van citizen journalism of grassroot journalism, oftewel nieuwsreportage door burgers die verslag leggen van bepaalde gebeurtenissen, bijvoorbeeld door er foto’s en filmpjes van te maken op de telefoon. Om die reden worden mediagebruikers soms zelfs producenten of ‘produser’ of ‘prosumer’ genoemd. Met deze termen wordt zowel de producerende als de consumerende/gebruikende kant van de mediagebruiker benadrukt (Carpentier, 2011; Couldry, 2011; Nightingale, 2011, p. 2). Daarnaast lezen, kijken of luisteren mediagebruikers niet alleen, maar doen ze ook mee aan het nieuws door activiteiten zoals liken, delen, aanraden en reageren (Costera Meijer & Groot Kormelink, 2014).

Ten tweede is het nieuws in de afgelopen jaren ook sterk veranderd als gevolg van digitalisering van de informatie, grote hoeveelheid recente technologische ontwikkelingen, innovatieve manieren om thuis mediacontent te maken en de opkomst van internet met gratis, voor iedereen toegankelijke informatie. Deze technologische veranderingen hadden ook weer sociologische veranderingen tot gevolg (Broersma & Peters, 2012). Het aantal mediaplatformen is explosief toegenomen, en nieuws is

(14)

nu 24 uur per dag gratis beschikbaar, overal waar de nieuwsgebruiker gaat. Ook dat heeft invloed op het gedrag van het publiek (Madianou, 2008, p. 333; Schrøder, 2016, p. 529). Deze veranderingen leiden tot nieuwe uitdagingen voor de journalistiek, die volgens Broersma en Peters (2012) zijn terug te leiden tot twee structurele transformaties in de journalistiek: de-industrialisatie (nieuws niet meer voor de massa geproduceerd, maar als gepersonaliseerd product) en de-ritualisering (nieuws wordt niet meer op vaste tijden, maar op elk moment, op elke manier, overal geconsumeerd worden). Volgens Schrøder (2016) is het in dit veranderende medialandschap belangrijk om te onderzoeken hoe het publiek, dat nieuws consumeert én eraan deelneemt, navigeert tussen nieuwsmedia, om de democratische én alledaagse functies van media in kaart te brengen:

Choices have implications both for the democratic enlightenment of the individual citizen-consumer, and for the democratic strength of the news media system, which is the aggregate product of myriad choices made by these individuals. (Schrøder, 2016, p. 529)

Met betrekking tot deze democratische functie van het nieuws is de assumptie dat cross-mediagebruik van nieuws leidt tot een situatie die past bij een grondig democratisch proces, waar informatie vrijelijk te vinden is in alledaagse sociale interactie. De nieuwsgebruiker kan het nieuws van verschillende bronnen en platformen met elkaar vergelijken op een manier die bij hem past, om zodoende divers en gebalanceerd nieuws tot zich te nemen (Adoni et al., 2014, p. 230). Schrøder spreekt hier eigenlijk over het belang van mediarepertoire-onderzoek, wat ook in deze scriptie zal worden uitgevoerd. Dit zal dan ook besproken worden in de volgende paragraaf.

2.3 Mediarepertoires

Zoals duidelijk wordt uit de vorige paragraaf is het belangrijk om bij publieksonderzoek gebruik te maken van een ‘holistische aanpak’ waarbij recht wordt gedaan aan de verschillende media waartussen nieuwsgebruikers kunnen kiezen. Hierbij past het theoretische concept ‘mediarepertoires’, waarbij wordt gekeken naar cross-mediagebruik van een individu op meerdere mediaplatformen (Hasebrink & Domeyer, 2012). Met dit concept worden functies en relaties van en tussen media onderzocht. Een individu heeft hierbij een gepersonaliseerde verzameling van regelmatig gebruikte mediabronnen. Dit is een ‘hybride mediasysteem’ bestaande uit de interactie tussen ‘traditionele’ media (zoals televisie, of krant) en nieuwere media (zoals sociale media) (Jung Kim, 2014; Kobbernagel & Schrøder, 2016; Chadwick, 2013). Ook Schrøder (2016) noemt deze verbinding, wanneer hij zegt dat media sterk van elkaar afhankelijk en met elkaar verbonden zijn: “Traditional media and emergent media are interdependent and interwoven, as they collectively form the cross-media ensemble from which people may build their cross-media repertoires” (Schrøder, 2016, p. 529). Deze

(15)

onderling diverse en verstrooide verzameling van oude en nieuwe media komen gezamenlijk tegemoet aan de behoeften van mediaconsumenten (Jenkins, 2006).

In mediaonderzoek werd voorheen meestal ingegaan op één medium. Dit deed echter geen recht aan de relatie tussen de media en genres onderling. De noodzaak voor een andere aanpak werd bovendien steeds groter door de explosie aan nieuwsmediaplatformen en formats die in de laatste jaren zijn ontstaan. Publieksonderzoek moet volgens Schrøder (2016) daarom beginnen met de premisse dat mediagebruik dient te worden onderzocht als een cross-mediafenomeen (p. 532). Om die reden introduceerden Hasebrink en Popp (2006) het begrip “mediarepertoires”, waarmee niet langer één specifiek medium wordt onderzocht, maar de rol en relatie van verschillende media ten opzichte van elkaar. Dit concept heeft drie aspecten: (1) de vraag welke media een persoon gebruikt staat centraal, (2) het concept richt zich op een verscheidenheid aan media, en (3) het richt zich op de manier waarop de functies van deze media zich tot elkaar verhouden (Hasebrink & Domeyer, 2012).

Gebruikers kiezen soms impliciet, soms expliciet welke media zij gebruiken in hun repertoire en maken daarbij een subjectieve afweging of dat medium de moeite loont die zij ervoor moeten doen. Schrøder (2015) noemt dit “perceived worthwhileness”, en licht daarbij een aantal afwegingen toe die de gebruiker maakt om een bepaald medium te gebruiken. Voorbeelden daarvan zijn: beschikbare tijd, normatieve druk, situationele passendheid, prijs en technologische aantrekkelijkheid. Mediagebruikers hebben dus een gelimiteerd aantal vaste mediabronnen, die zij geschikt vinden om in hun behoefte te voorzien (Schrøder, 2015; Taneja et al., 2012, p. 953).

2.3.1 Toenemend belang van onderzoek

Het belang van cross-mediaonderzoek, waar mediarepertoire-onderzoek een vorm van is, neemt toe. Weliswaar is dit soort onderzoek niet nieuw, want er wordt al in relatief vroege medialiteratuur gesproken van “interchangebility” tussen televisie, radio, kranten, boeken en bioscoop (Katz et al., 1973, p. 164). De groeiende technologische en digitale vooruitgang vergroot echter dusdanig zijn invloed op alle maatschappelijke domeinen, dat media een veel voornamere rol innemen in de huidige maatschappij. Hasebrink en Hepp (2017) definiëren deze nieuwe cross-mediasituatie als “deep mediazation”. De grote invloed van media vandaag de dag is volgens hen te herleiden op vijf trends: differentiatie van de te gebruiken media, toenemende connectiviteit van de mediagebruiker, groeiende alomtegenwoordigheid van de media, snelheid waarmee media worden geïnnoveerd en een ongekende mate waarin het leven wordt gedataficeerd (p. 364).

Omdat media door deze trends een cruciale positie in de huidige maatschappij innemen, onderstrepen Hasebrink en Hepp (2017) het belang van cross-mediaonderzoek, dat zij definiëren als:

(16)

16

A conceptual and methodological area investigating communicative practices, needs and appropriations across a variety of different media in a way that reflects the interrelations between them. Cross-media research is therefore not just about various media: it is about investigating their interrelatedness. (Hasebrink & Hepp, 2017, p. 364)

In deze definitie ligt de nadruk op onderlinge relaties tussen gebruikte media. Zij maken hierin onderscheid tussen drie domeinen: (1) onderzoek naar functionele differentiatie van cross-mediagebruik, oftewel welke functie hebben bepaalde media in het bereiken van een bepaald doel. Hier richt ook de “uses-and-gratifications”-theorie zich op (Blumler & Katz, 1974), (2) onderzoek naar situaties van cross-mediagebruik, zoals het gebruik van een tweede scherm bij het kijken van televisie, of het gebruik van media in een sociale situatie en (3) onderzoek naar patronen van cross-mediagebruik, zoals de vraag hoe werkgerelateerde media op verschillende platformen worden toegepast (Hasebrink & Hepp, 2017, p. 364-365).

Andere onderzoekers die mediarepertoires definiëren zijn Watson-Manheim en Bélanger (2007). Zij noemen het “the collection of communication media and identifiable routines of use for specific communication purposes within a defined user community” (p. 268). Deze ‘collectie van communicatieve media en waarneembare routines’ kunnen zo breed zijn als de term klinkt: ze kunnen bestaan uit verschillende soorten media (zoals televisie, radio, internet, smartphone en papier), maar ook uit verschillende soorten inhoud (zoals tabloidkranten, regionaal nieuws, glossy’s enzovoorts)6.

Omdat mediarepertoires een breed scala aan mediaplatformen en -inhouden bevatten, laten sommige onderzoekers zoals Van Rees & Van Eijck (2003) en Taneja et al. (2012) de deelnemers in hun onderzoeken zelf verwoorden wat hun mediarepertoires zijn.

Van Rees en Van Eijck (2003) waren tevens de eerste onderzoekers die mediarepertoires als nieuws- en informatiebron analyseerden in Nederlandse context. Zij onderzochten acht door gebruikers gedefinieerde mediarepertoires en beschreven vervolgens de eigenschappen van de gebruikers van deze repertoires, zoals leeftijd, geslacht, opleidingsniveau, inkomen, religie, politieke interesse, familiegrootte en werk/bezigheden. Uit dit onderzoek van Van Rees en Van Eijck, maar ook uit andere soortgelijke onderzoeken uit de Verenigde Staten, Duitsland en China, blijkt dat mediaconsumenten niet slechts één medium gebruiken om geïnformeerd te blijven (Jung Kim, 2014, p. 356). Op basis van deze onderzoeken kan onderscheid worden gemaakt tussen de voorkeur van gebruikers voor een

6 Studies naar mediarepertoires maken verschillende keuzes in hoe grof zij mediarepertoires benaderen. Het

maakt bijvoorbeeld nogal uit of ‘televisiekijken’ gedefinieerd wordt als repertoire of ‘het NOS-achtuurjournaal kijken’. Ook kunnen verschillende repertoires op verschillende manieren worden geclusterd. Hierdoor zijn uitspraken over bijvoorbeeld fragmentatie in het medialandschap op basis van mediarepertoire-onderzoek soms arbitrair (Trilling, 2013, p. 57).

(17)

bepaald medium en hun voorkeur voor een bepaalde inhoud (van nieuws). Dit eerste is doorgaans bepalender in de keuzes die men maakt (p. 356).

2.3.2 Verschillen in leeftijd en sociale media als nieuwsmediarepertoire

Voor deze scriptie is het relevant om te analyseren of mediarepertoires verschillen per leeftijdscategorie. In zijn analyse van onderzoeken bevestigt Jung Kim (2014) inderdaad dat met name leeftijd een grote voorspeller is van de keuze voor een mediarepertoire. Oudere mediagebruikers gebruikten vaker traditionele mediaplatformen zoals televisie en krant, en minder snel nieuwere mediarepertoires zoals internet en tabloidbladen (p. 365). Ook Ghersetti en Westlund (2016) onderzochten uiteenlopende mediapraktijken tussen verschillende leeftijdsgroepen. Zij onderzochten vier generaties: “dutifuls”, geboren voor 1946; “babyboomers”, geboren tussen 1946 en 1964; “generatie X”, geboren tussen 1965 en 1975, en “dotnets”, geboren na 1976. Tussen deze generaties zijn duidelijke verschillen in sociale mediagebruik en online nieuwsgebruik buiten crisistijd. Zo is het dagelijks nieuwsgebruik op sociale media van dotnets 67 procent en van online nieuws 48 procent, waar dit bij de generatie babyboomers respectievelijk 22 en 31 procent is (p. 1046).

Dat de repertoires verschillen per leeftijd is te verklaren vanuit het reeds benoemde concept van “perceived worthwhileness” van Schrøder (2015), maar ook vanuit de sociologie van generaties. Volgens deze theorie komt het gebruik van verschillende media tussen generaties voort uit het bewustzijn van individuen om te behoren tot een bepaalde generatie, met eigen specifieke mediapraktijken (Ghersetti en Westlund, 2016, p. 1043).

Zoals uit paragraaf 2.1 Jongeren en nieuws en uit onderzoek van Ghersetti en Westlund (2016) duidelijk wordt, zijn sociale media belangrijke mediarepertoires voor het nieuws voor jongeren. De groeiende populariteit van sociale media en de toegenomen nieuwsconsumptie op deze media illustreren dan ook de overgang van een ‘massamedia-nieuwskringloop’ naar een ‘gemixte media-nieuwskringloop’ (mediarepertoires). Dit heeft tot gevolg dat (1) bestaande mediabedrijven zich aanpassen aan de creatieve potentie van dit medium en (2) mediaonderzoekers bestuderen hoe sociale media deel uitmaken van een cross-mediarepertoire van een nieuwsgebruiker (Nielsen & Schrøder, 2014, p. 474-475).

Opvallend genoeg blijkt uit eigen onderzoek van Nielsen en Schrøder (2014) dat sociale media slechts een bescheiden rol spelen in de nieuwsvoorziening; het wordt door weinig jongeren (18-24 jaar) gezien als een belangrijk medium voor nieuwsgaring. Televisie en internetsites zijn volgens dit onderzoek belangrijkere bronnen voor nieuws (p. 480). Wel wordt bevestigd dat sociale media voor jongeren belangrijker zijn voor hun nieuwsvoorziening dan dat het is voor andere leeftijden. Ook concludeerden deze auteurs dat sociale media minder frequent gebruikt worden om op nieuwspagina’s terecht te

(18)

18

komen of aan nieuws deel te nemen, dan vaak wordt aangenomen (p. 483, 485). Een verklaring voor deze afwijkende onderzoeksresultaten is dat de data, afkomstig van een onderzoek door Reuters uit 2013, toch al enigszins achterhaald is. In die tijd was sociale media nog minder weidverbreid. Waar het Reuters Institute for the Study of Journalism uit 2013 beschrijft dat 27 procent nieuws via social media ziet, is dit in 2018 46 procent (Newman et al., 2018).

2.3.3 Mediarepertoires in Nederland

In Nederland wordt het huidige medialandschap door

Adoni et al. (2014)

gedefinieerd als “inclusief”.

Dat betekent dat de

gemiddelde Nederlander een

grote diversiteit aan

mediarepertoires gebruikt om van nieuws op de hoogte te blijven (Adoni et al., 2014, p. 234; Swart, Peters & Broersma, 2014, p. 269-270). In een

onderzoek naar

mediarepertoires in Nederland werd door middel van een Q-methodologie7 gekeken welke set van repertoires nieuwsgebruikers

7Q-methodologie is een ‘mixed method’ van kwalitatief en kwantitatief onderzoek. Hierbij laat de onderzoeker

de deelnemer reageren op basis van zijn subjectieve ervaring op de factoren die horen bij een bepaalde “discursieve omgeving” (Schrøder, 2016, p. 534). De methode probeert de belangrijkste meningen en houdingen over een bepaald onderwerp in kaart te brengen, en de meningen en verschillen tussen groepen te achterhalen, identificeren en groeperen. In Q-studie moeten deelnemers een set van stellingen rangschikken en waarderen op basis van persoonlijke voorkeur. Dit lichten zij vervolgens toe. Deze uitkomsten worden niet gegeneraliseerd over grote groepen, maar worden inhoudelijk gegeneraliseerd (Jedeloo & Staa, 2009). Voor cross-mediaonderzoek is deze methode in het verleden gebruikt en aangepast door Schrøder and Kobbernagel (2010), en daarna door andere onderzoekers ook gebruikt voor cross-mediaonderzoek, bijvoorbeeld in de “Themed Section: News Consumption across Europe” van het wetenschappelijk tijdschrift Participations dat zich richt op “Audience & reception studies”.

Afbeelding 5 Mediarepertoires in Nederland en hun waardering (Swart, Peters & Broersma, 2014, p. 272-273).

(19)

gemiddeld kiezen. Hierin onderscheiden de respondenten vijf thematische nieuwsmediarepertoires: regionaal nieuws, achtergrondnieuws, digitaal nieuws, ‘laid-back’ nieuws en nationaal nieuws. Elk van deze soorten nieuwsmedia hadden belangrijke en minder belangrijke platformen die werden gebruikt in het consumeren van het nieuws. Ook werd er gekeken welke demografische kenmerken de doorsnee nieuwsgebruikers van bepaalde nieuwsmedia hadden. De resultaten van dit onderzoek zijn te vinden in Afbeelding 5. Een opvallende uitkomst was dat Nederlanders doorgaans de televisiejournaals van de publieke nieuwsomroep NOS voor vier van de vijf nieuwsthema’s als belangrijk nieuwsplatform zagen (Swart, Peters & Broersma, 2014, p. 279).

Wanneer een poging zou worden gedaan om breaking-nieuwsgebruik in te passen in dit schema, dan zou dit het beste passen onder de categorie ‘digitaal nieuws’, waar nieuwsgebeurtenissen het eerste bekend worden. De demografie van de gebruiker van dit nieuwsrepertoire bestaat hoofdzakelijk uit mensen onder de 35 jaar. Dit bevestigt dan ook de gegevens uit paragraaf 2.2, dat jongeren het meest geïnteresseerd zijn in het laatste nieuws en in vermaak (wat meer in de categorie ‘laid-back’ nieuws te vinden is; een categorie waar de demografie ook voornamelijk bestaat uit mensen onder de 35 jaar).

2.3.4 De huidige mediarepertoires

Mediarepertoires bevatten verscheidene mediaplatformen of aanbieders die onderling niet altijd goed te scheiden zijn. Ze lopen in elkaar over en kunnen gelijktijdig en in combinatie met elkaar worden gebruikt. Nu journalistiek niet meer is beperkt tot ‘het lezen van de krant’ of ‘het kijken van het journaal’, maar overal, altijd en op verschillende manieren van verschillende aanbieders beschikbaar is, worden media en communicatie meer ‘hybride’. Om die reden schreef Livingstone al in het begin van deze eeuw:

“The home contains multiple sets, each with multiples channels, and these are converging with multiple other technologies – telephony, radio, computing, even print. The activity of viewing […] is converging with reading, shopping, voting, playing, researching, writing, chatting. Media are now used anyhow, anyplace, anytime.” (Livingstone, 2004, p. 76).

Deze trend is alleen maar versterkt in het verdere verloop van de eenentwintigste eeuw, door de opkomst van internet en sociale media. De inhoud van de mediarepertoires loopt daardoor meer door elkaar heen en in elkaar over. Zo is een medium als Facebook niet alleen een plek waar het nieuws wordt gelezen, maar ook een plek waar nieuwsaanbieders worden gevonden die de lezer weer naar hun eigen website leiden. Met andere woorden, de scheiding tussen de ene en de andere nieuwsaanbieder is complex: “Patterns of news exposure are more complex than the dichotomy suggested by the often asked question whether online media replace offline news media.” (Trilling, 2013, p. 50).

(20)

2.4 Sociability

Het concept mediarepertoires is niet de enige betekenisvolle theoretische benadering voor de interpretatie van breaking-nieuwsgebruik door jongvolwassenen. Nieuws kan zich, los van nieuwsaanbieders, ook verspreiden door interpersoonlijke communicatie. Hiervoor is de theorie over ‘sociability’ relevant. Sociabiliteit is een onderdeel van communicatiestudies, waarbij het creëren en onderhouden van sociale relaties centraal staat. Sociale media zoals Facebook en Instagram zijn afhankelijk van dit menselijk verlangen om sociale relaties te onderhouden (Childress, 2012). Mediarepertoires kunnen verweven zijn met sociabiliteitsplatformen. Zo kan het zijn dat iemand een nieuwsbericht leest op Facebook, en via ditzelfde of een ander medium hier iemand van op de hoogte stelt door diegene te taggen, een persoonlijk bericht te sturen of een bericht te plaatsen op zijn startpagina. Op die manier hebben zowel mediarepertoires als sociabiliteitsmedia de functie om mensen op hoogte te stellen van nieuws.

2.4.1 Nieuwsconsumptie als sociale bezigheid door de tijd heen

Sociabiliteit is van alle tijden. Communicatie gebeurde van oudsher face-to-face, maar ook al eeuwen in geschreven teksten. Om die reden plaatst Standage (2013) sociale media in de lijn van eeuwenoude communicatie van papyrusrollen, pamfletten, eerste kranten, radio en televisie. Tegelijkertijd is sociale interactie door de eeuwen heen door de technologie erg veranderd. Zo bracht de uitvinding van de telegraaf in de negentiende eeuw verandering in de snelheid waarmee berichten werden overgebracht. Andere uitvindingen zoals elektriciteit, telefoon en internet zorgden voor grote veranderingen voor het communicatieproces, met nieuwe uitdagingen en mogelijkheden. Zo kan er vandaag de dag bijvoorbeeld eenvoudig gecommuniceerd worden in grote groepen tegelijkertijd (Baym, 2015, 2-5).

Media zoals krant en televisie zorgden al decennialang voor een gevoel van saamhorigheid en waren onderdeel van sociale settings. Zo werd naar het medium televisie van oudsher gezamenlijk in de huiskamer gekeken. Maar ook nu, in het digitale tijdperk, is nieuwsconsumptie nog steeds een sociale bezigheid. Hoewel het ontvangen van nieuws geïndividualiseerder is geworden, bijvoorbeeld door gepersonaliseerd nieuwsaanbod, bespreken en interpreteren mensen nieuws nog steeds in sociale contexten. Met name sociale media, zoals Facebook, Twitter en Whatsapp geven hiertoe veel kans. Hierbij kan nieuws gedeeld worden, maar er kan ook worden aangeraden, gereageerd of geliket (Swart, Peters, Broersma, 2014, p. 3). Veel mensen gebruiken (sociale) media in hun dagelijks leven om relaties te onderhouden (Baym, 2015, p. 52). Dit geldt des te meer voor jongeren (Costera Meijer, 2006). Dat de voorkeuren voor manieren van sociale interactie onder gebruikers verschillen, beschrijft Baym overigens ook. Zo vinden sommigen internetcontact veel minder persoonlijk of vinden ze dat dit contact ervoor zorgt dat het moeilijker is om te bepalen wat mensen nu echt bedoelen (p. 57).

(21)

Media doen meer dan slechts informatie van zender naar ontvanger overbrengen, zij creëren nieuwe vormen van interactie en sociabiliteit (Thompson, 1995, 81-82). Lindell (2016) sluit daarbij aan als hij “de ruimtelijke productie” van “alledaagse sociale interactie” in mediacontexten omschrijft. Hij beschrijft ‘de media’ als een “environment” op zichzelf. In deze “environment” wordt niet alleen inhoud verspreid naar verschillende plaatsen, maar creëren media zelf een sociale constructie van de realiteit. In die realiteit zijn tijd en ruimte sterk veranderd en is het sociale leven in verschillende contexten sterk afhankelijk geworden van media:

Technology has ‘annulled’ spatial distance, and accordingly sociability is ‘no longer dependent on geographical proximity’ (Beck, 2002, p. 31). Along such lines of analysis, social life is understood as characterized by ‘omnipresence,’ ‘all-at-onceness’ (Bude & Dürrschmidt, 2010, p. 483) and ‘mediated cosmopolitanism’ (Rantanen, 2005). (Lindell, 2016, p. 63).

Lindells gedachtegoed bouwt voort op die van mediafilosoof Marshall McLuhan met zijn gevleugelde uitspraak: “The medium is the message” (ook Silverstone uit paragraaf 2.3 bouwt hierop voort). Hierin beweert McLuhan dat de boodschap die het medium brengt is ingebed in het medium waarmee het wordt gebracht, waardoor het medium invloed heeft op hoe de boodschap wordt ontvangen en begrepen. Hierdoor brengen media niet alleen een boodschap over tussen twee plaatsen, maar vormt het ook nieuwe sociale “environments” (McLuhan, 2003, p. 12).

2.4.2 Online sociabiliteit

Volgens Schroeder (2018) wordt een groot deel van de tijd die we online doorbrengen gebruikt om te socializen (p. 82). Sociabiliteit op internet kan onder meer bestaan uit het uitwisselen van informatie, het sturen van berichten en het delen van interesses. Zo onderzocht Preece (2001) al in een vroeg stadium van de opkomst van ‘social networking sites’ welke kenmerken de geslaagdheid van digitale sociabiliteit bepalen: het aantal deelnemers, het aantal verzonden berichten, de gebruikerstevredenheid, de toevoer van nieuwe leden, de betrouwbaarheid van het medium en de mate waarin alles op de site goed en prettig werkt.

Online sociabiliteit kan worden gezien als een brug tussen twee onderzoekstradities. Zo is een sociale-mediagebruiker bezig met het presenteren van de ‘zelf’ (een sociologisch concept gebaseerd op face-to-facecommunicatie). Aan de andere kant is er het publiek, dat voortdurend checkt wat deze persoon doet (een concept uit het media-onderzoek). Wanneer deze twee wetenschapsgebieden op elkaar worden betrokken, is de sociale-mediagebruiker (bijvoorbeeld op Facebook) zichzelf op een communicatief mediaformat aan het presenteren, terwijl het publiek deelneemt aan een interactie door deze presentatie als een face-to-faceontmoeting te interpreteren en hierop te reageren (Schroeder, 2018, 83-84). Schroeder (2016) benadrukt dat sociale-netwerksites de belangrijkste sociabiliteitsmedia op het internet zijn. Hij onderscheidt sociabiliteitactiveiten van andere

(22)

onlineactiviteiten zoals informatie zoeken en entertainment. In sociabiliteit draait het daarentegen altijd om een actieve en wederzijdse vorm van gebruik (Schroeder, 2016, p. 5626). Interactie en socializen met anderen staan daarin centraal.

2.4.3 Sleutelconcepten sociabiliteit

Om mediacontact op een goede (niet simplistische) manier te beschrijven, benadrukt Baym (2015) het belang van zeven sleutelconcepten. Dankzij deze concepten kunnen gelijkenissen en verschillen tussen face-to-facecontact en mediacontact met elkaar worden vergeleken.

1. Het internet maakt, in tegenstelling tot bijvoorbeeld oudere media zoals de tv, interactiviteit goed mogelijk. Hierdoor zijn gebruikers niet langer gelimiteerd door hun fysieke locatie, maar kunnen zij op afstand nieuwe contacten maken, of in contact blijven met contacten die elders wonen.

2. Het tijdelijke aspect van een conversatie behelst de tijd die verstrijkt voordat er op elkaar wordt gereageerd. Zo heeft een rechtstreeks gesprek of telefoongesprek een synchroon karakter, omdat zender en ontvanger gelijk op elkaar kunnen reageren. Het versturen van mails of berichten op fora is een voorbeeld van niet-synchrone communicatie. Een website als Facebook kan zowel synchroon contact faciliteren (chatfunctie) als niet-synchroon contact (bericht op iemands tijdlijn). Synchrone berichten zijn persoonlijker en geven mensen meer het gevoel van saamhorigheid. Niet-synchrone berichten faciliteren communicatie voor grote groepen gebruikers, hierbij kunnen gebruikers bovendien langer nadenken over hun woorden. 3. Het begrip sociale cues gaat over sociale kennis van een gesprekspartner. In een fysiek gesprek is er sprake van veel diverse (contextuele, visuele en auditieve) cues die helpen om een bericht te interpreteren en betekenis te geven. Buiten face-to-facecontact heeft een gebruiker vaak minder cues: in een telefoongesprek weet hij niet hoe zijn gesprekspartner kijkt of waar hij zich bevindt. En op online platformen weten gebruikers regelmatig niet eens met wie ze van doen hebben. Direct contact geeft gebruikers dan ook een veiliger gevoel, waarin zij tevens eerlijker zullen zijn.

4. Digitale berichten worden opgeslagen op apparaten, websites en back-ups., terwijl woorden in een fysiek gesprek na het uitspreken doorgaans “verdwenen” zijn. Een sociaal medium als Snapchat is dan ook op die ‘niche’ ingesprongen door een platform aan te bieden waar berichten automatisch worden verwijderd.

5. Reproduceerbaarheid is direct aan opslag gekoppeld: berichten kunnen worden gekopieerd. 6. Digitale berichten hebben een groot potentieel bereik: de berichten kunnen snel reizen en

daarnaast eenvoudig wijdverbreid raken, waar face-to-facecontact beperkt blijft tot de fysieke situatie. De reproduceerbaarheid van online berichten kan hier een grote rol in spelen.

(23)

7. Tot slot kunnen media variëren in mobiliteit, waarbij gebruikers ongeacht hun fysieke locatie berichten kunnen sturen en ontvangen. Daarnaast zijn gebruikers altijd (potentieel) bereikbaar, dankzij draagbare media zoals mobiele telefoons, tablets en laptops (p. 6-15). Online sociabiliteit is gegroeid door de jaren. Waar in het jaar 2000 nog uit kwantitatief onderzoek bleek dat mensen gemiddeld 3.1 online contacten hadden die ze nog nooit in het echt hadden ontmoet, waren dit er in 2012 11.1. Het aantal online vriendschappen dat resulteerde in een face-to-facerelatie steeg van 0.7 naar 3. Toch houden de meeste online vriendschappen niet lang stand, of worden ze niet in een fysieke context voortgezet (Baym, 2015, 143-145).

2.4.4 Nieuws delen

Een onderdeel van online sociabiliteit op het gebied van nieuwsconsumptie is het delen van nieuws. Volgens Goh et al. (2017) bestaat nieuwsconsumptie steeds vaker uit nieuws dat door anderen is gedeeld. Dat gebeurt niet alleen ten bate van de lezer, ook voor de nieuwsdelers levert het iets op: “Participants noted that their news sharing frequently involved reciprocal exchanges, where they sent news items they thought their counterpart would find interesting/useful and noted that others returned the favor.” (p. 7).

Het delen van nieuws gebeurde in dit onderzoek van Goh et al. (2017) met name in Whatsapp, omdat dit een erg interactief medium is. Daarnaast werd nieuws vooral met “close friends” gedeeld, en soms ook met familie. Onderwerpen die dan gedeeld werden, waren (1) ‘actiegericht’ nieuws met directe relevantie voor het alledaagse leven van de ontvanger en (2) nieuws over onderwerpen die onderlinge sociale banden konden stimuleren en onderhouden (bijvoorbeeld om te laten merken dat er besef is van iemands interesses). Onderwerpen die niet in goede aarde zouden kunnen vallen, werden ook bewust niet gedeeld. Tot slot onderzochten Goh et al. wat dit delen deed met de sociale cohesie in de groep. Het delen van nieuws bleek een manier om geregeld interactie te hebben en onderling begrip te bevorderen.

Ook Swart, Peters en Broersma (2018) merken op dat studies herhaaldelijk hebben aangetoond dat nieuws een sociale dimensie heeft: ‘both directly as a shared activity or indirectly, as a frame of reference or an easy topic for conversation’ (p. 2). Zij onderzochten de sociabiliteit van nieuwsgeprekken in sociale-mediagroepen (Facebook of Whatsapp) en concludeerden dat de mate waarin nieuws wordt gedeeld en besproken afhankelijk is van het doel van de groep. Ook concludeerden zij dat nieuwsgebruik in zo’n groep niet noodzakelijkerwijs alleen is voorbehouden aan sociale-mediagroepen met onderlinge sterke persoonlijke banden (zoals families) (p. 14).

(24)

3. Methode

3.1 Onderzoeksvraag

Op basis van bovenstaande informatie kan worden geconcludeerd (1) dat jongeren gemiddeld gezien minder geïnteresseerd zijn in het nieuws dan oudere mensen; (2) dat jongeren het nieuws meer op internet en sociale media bekijken dan ouderen; en (3) dat jongeren van alle nieuws het meest geïnteresseerd zijn in breaking nieuws, maar dat dit alsnog minder is dan bij oudere mensen. Daarnaast kan worden geconcludeerd dat (4) mediarepertoires en sociabiliteit betekenisvolle theoretische kaders zijn om te onderzoeken welke mediaplatformen en -vormen het nieuwspubliek gebruikt en op welke manier zij het nieuws met sociale contacten uitwisselen. Op basis van deze conclusies wil ik de houding van jongeren met betrekking tot breaking nieuws onderzoeken.

Bovenstaande overwegingen leiden tot de volgende onderzoeksvragen:

(1) Door middel van welke media in hun mediarepertoires horen jongvolwassenen over breaking nieuws, zowel op het moment dat het nieuws bekend wordt, als later, wanneer er meer informatie beschikbaar komt;

(2) Welke rol spelen sociale contacten in het ontvangen en verspreiden van dit nieuws?

In deze eerste deelvraag wordt dus gefocust op de media die jongeren op de hoogte brengen van het nieuws, waarvoor de theorie over mediarepertoires relevant is en in de tweede deelvraag naar de sociale aspecten van de nieuwsvoorziening, waarvoor de theorie over sociabiliteit relevant is.

Hierin verwacht ik, op basis van het feit dat jongeren over het algemeen graag op de hoogte zijn van het laatste nieuws (Drok, Hermans & Kats, 2017, p. 116), dat jongeren breaking nieuws regelmatig zullen consumeren. Ook verwacht ik dat dankzij de opkomst van internetmedia en sociale media, het mediarepertoire van jongeren relatief groot is, waardoor zij breaking nieuws op veel verschillende kanalen zullen consumeren. Ik verwacht dat in deze consumptie sociale media een belangrijke rol zullen spelen, niet alleen als platformen waar nieuws gedeeld wordt, maar ook als plekken waar jongeren zelf het nieuws weer zullen delen.

3.2 Breaking nieuws

Breaking nieuws werd in genoemde onderzoeken in paragraaf 2.1 gedefinieerd als ‘laatste nieuws’. Toch is die term nog niet eenduidig, en dient deze verder te worden toegelicht. Hoewel de Cambridge Dictionary ‘breaking news’ accuraat beschrijft als: “informatie die wordt ontvangen en uitgezonden, overeen evenement of gebeurtenis die net is gebeurd of begonnen” (Cambridge University Press, 2018), is ook dit niet voldoende om breaking nieuws te definiëren. Zo is er in de eerste plaats al veel discussie over de vraag wat ‘nieuws’ precies is (Ells, 2018) en hoe dit moet worden bepaald (Van Dijck, 1993). De precieze definitie van de term is dan ook al lang een discussiepunt, bijvoorbeeld als het gaat

(25)

om de tweedeling tussen journalistiek en entertainment. ‘A conceptually clear formal definition of “news” has eluded us for decades or longer,’ beargumenteert Ells dan ook (p. 6).

Anderzijds kan ook worden beargumenteerd dat de definitie van nieuws in essentie al eeuwen gemeengoed is in verschillende volken, plaatsen en tijden. Dit komt omdat het een menselijk intrinsieke behoefte is om te weten wat er gebeurt, ook als iets niet direct waar te nemen valt (Kovach & Rosenstiel, 2001, p. 9). Volgens Cotter (2010) geven tekstboekauteurs bovendien bijna identieke beschrijvingen van karakteristieken die nieuws definiëren (p. 68). Zij beschrijft nieuws aan de hand van vijf tekstboeken door termen als ‘tijdelijkheid’, ‘nabijheid’, ‘impact’, ‘belang’, ‘prominentie’, ‘ongewoonheid’, ‘bijzonderheid/breuk/conflict’ (p. 69). In dat opzicht zou kunnen worden geconcludeerd dat er conceptueel en literair gezien wel overeenstemming is over de term ‘nieuws’. Maar dan nogmaals de vraag: wat maakt nieuws dan ‘breaking’? Cotter (2010) beschrijft breaking news als ‘News that is occurring at the moment it is being reported’ (p. 252), en ‘news that is happening in real time, that is “breaking” and underway’ (p. 144). Breaking nieuws is volgens haar een ‘type verhaal’, samen met andere genres zoals (onder meer) ‘advance’ (aankondiging van evenement), ‘folo’ (beschrijving na evenement), ‘brief’ (kort nieuws) en ‘rewrite’ (herformulatie van persbericht) (p. 144). In bovenstaande beschrijvingen wordt breaking nieuws eigenlijk opnieuw beschreven als het ‘laatste nieuws’. Echter, heeft breaking nieuws niet óók te maken met verhoogde urgentie, spanning of drama? In een onderzoek naar Engelse “24-news channels” door Lewis en Cushion (2009) wordt gesteld dat “breaking news” in recente jaren een conventie is geworden die de 24-uurse nieuwscultuur definieert (p. 305). Op basis van wat nieuwsaanbieders definiëren als breaking nieuws, concluderen zij dat er in recente jaren een grote toename is gekomen van breaking nieuws (p. 316). Deze toename is echter gebaseerd op een begrip van breaking nieuws dat niet door iedereen wordt gedeeld:

When journalists or academics talk about breaking news, they invariably focus on untypical examples of great drama or import (Lewis et al., 2005). As a consequence, breaking news is seen as exciting, dramatic, unpredictable and, above all, a marker of news value. The problem is that, most of the time, it is none of these things. [...] What is breaking news on Sky News is, three times out of four, not breaking news on BBC News 24 and vice versa’ (p. 316)

Kortom: breaking nieuws wordt doorgaans gezien als spannend, dramatisch en onvoorspelbaar, maar dat is lang niet altijd het geval in de nieuwsberichten die worden gemarkeerd als breaking nieuws. Zo verschilt de visie op wat breaking nieuws is bij mediagebruikers van hoe journalisten dit definiëren. Dit is overigens ook het geval voor het begrip ‘nieuws’ in het algemeen (Brants & De Haan, 2010; Costera Meijer & Groot Kormelink, 2014, p. 666). Om die reden kan er meer recht aan het nieuwspubliek worden gedaan wanneer zij zelf verwoorden wat zij als nieuws beschouwen. Daarom kom ik op deze definitie terug in de resultaten.

(26)

3.3 Onderzocht sample en interviewdata

Om te onderzoeken hoe jongvolwassenen breaking nieuws in de eerste instantie te horen krijgen, is gekeken naar de leeftijdsgroep 18-29 jaar. Deze generatie wordt al enkele jaren gezien als generatie Y, ofwel “millennials”8. Personen uit deze generatie zijn geboren tussen 1985 en 2000 (precieze jaartallen

in verschillende bronnen lopen uiteen) en opgegroeid met moderne media. Genoemde data over nieuwsgebruik onder jongeren in deze scriptie gaan ook vaak deze leeftijdscategorie. Door dit ook te doen is de data uit die aangehaalde onderzoeken beter te interpreteren. Om te zorgen voor een representatief sample is daarnaast gestreefd naar diversiteit in geslacht, leeftijd en opleidingsniveau in Nederland.

In totaal zijn 25 personen geïnterviewd. Deze personen zijn voornamelijk gerecruteerd in de vrienden- en kenniskringen van mijn vrienden- en kennissenkring. Dat betekent dat ik hen in de meeste gevallen zelf niet kende, maar dat ik via persoonlijke kennissen met hen in contact kwam. Zo kon er minder sprake zijn van voorkennis of vooringenomenheid bij de interviewer. De interviews zijn afgenomen in oktober en begin november 2018. De participanten hebben vooraf een ‘geïnformeerde-toestemmingformulier’ ondertekend waarop de doelen van het onderzoek stonden en waarin zij toestemming gaven dat hun antwoorden voor wetenschappelijke doeleinden worden gebruikt (zie Bijlage 2).

De geïnterviewden zijn verdeeld in de leeftijdsgroepen 18-20 (vijf personen), 21-23 (negen personen), 24-26 (zes personen) en 27-29 (vijf personen). De gemiddelde onderzochte leeftijd was 23,68. Van deze groep hadden tien personen middelbaar beroepsonderwijs (mbo) als hoogste opleiding, acht hoger beroepsonderwijs (hbo) en zeven wetenschappelijk onderwijs (wo).9 Van de participanten zijn

dertien personen man en twaalf vrouw. Voorts zijn woonsituatie (bij ouders of uitwonend), woonplaats en huidige opleiding of beroep genoteerd. De meeste geïnterviewden (21) wonen in Groningen stad, of in een straal van 30 kilometer om de stad heen. De andere vier komen uit Zwolle, Utrecht, Krimpen aan de IJsel en Olst. De beroepen en studies zijn uiteenlopend. De geïnterviewden zijn in de scriptie benoemd met de codes G1 tot G25 (G voor geïnterviewde). Deze codes lopen op in leeftijd.

3.4 Kwalitatief onderzoek door middel van interviews

Voor het doen van nieuwsconsumentenonderzoek wordt vaak gebruik gemaakt van kwalitatieve methodes zoals focusgroepen en interviews. Vaak zijn deze interviews gericht op de reactie van het publiek op een nieuwstekst, maar dit doet niet altijd recht aan het gecompliceerde proces van praktijken in de werkelijkheid. Om die reden kan er ook gebruik gemaakt worden van etnografisch

8 In dit onderzoek wordt deze doelgroep soms jongeren en soms jongvolwassenen genoemd. De literatuur is

hier niet consequent in.

(27)

onderzoek, waarbij het nieuwsgebruik in alledaagse situaties kan worden besproken en geobserveerd (Madianou, 2008, p. 330-331). Daarnaast is ook kwantitatief onderzoek een beproefde methode om nieuwsconsumptie onder het publiek te onderzoeken. Dit gebeurt vaak door middel van enquêtes. De meeste onderzoeken in de paragrafen 2.1 en 2.2 zijn voorbeelden van kwantitatief onderzoek. In deze scriptie is kwalitatief onderzoek gedaan, door middel van interviews. Het onderzoek, zoals alle kwalitatieve onderzoek, zal niet gaan om representatie van de onderzochte groep, maar zal een exploratief karakter hebben. Dit gaat (1) uit van een brede probleemstelling, (2) laat zich niet expliciet leiden door theorieën en hypothesen die al vooraf vaststaan en (3) legt niet veel onderzoeksprocedures vooraf vast, maar laat zich leiden door interpretaties op basis van de data (Swanborn, 2004, p. 8). Bij kwalitatief onderzoek staat daarnaast het ‘begrijpen’ van de onderzochte groep op de eerste plaats, waarbij verschillende achtergronden ook verschillend gedrag inzichtelijk maken (Jansen, 2004, p. 23-24).

Voor dit onderzoek zijn semi-gestructureerde kwalitatieve interviews van ongeveer een half uur afgenomen (gemiddelde opnametijd: 31:00 minuten). In die interviews werd de respondenten in het eerste, oriënterende deel gevraagd naar hun dagelijkse nieuwsconsumptie, naar hun definitie van nieuws en breaking nieuws en of zij wel eens nieuws delen. Op die manier verwoordden zij hun ‘standaard’ nieuwsmediarepertoires en kon er worden gekeken welke repertoires vaak voorkwamen bij de consumptie van breaking nieuws.

Vervolgens werd de geïnterviewde in het tweede deel gevraagd om terug te denken aan de laatste nieuwsgebeurtenis die hij of zij als indrukwekkend of belangrijk ervoer. Er werd dan ook gestreefd naar een enigszins recente nieuwsgebeurtenis. Als er eerst een niet-recente gebeurtenis werd genoemd, werd daarna ook naar een recentere gevraagd, om zo een beter beeld te krijgen van iemands huidige nieuwsrepertoires. De participant lichtte de nieuwsgebeurtenis toe en werd gevraagd waarom hij/zij dit nog goed wist, hoe hij/zij het hoorde, op welke platformen hij/zij dit had gezien en wat hij/zij hier vervolgens mee deed, teneinde antwoord te geven op de deelvragen van dit onderzoek.

In het derde deel werden de vragen uit het tweede deel herhaald, maar dan met een aantal nieuwsgebeurtenissen die door mij zijn uitgekozen.10 Geïnterviewden praatten over

nieuwsgebeurtenissen aan de hand van “foto elicitation”: het laten zien van een foto van een nieuwsgebeurtenis. Visuele informatie van een foto kan door het brein beter verwerkt worden en lokt

10 Natuurlijk kan het zijn dat breaking-nieuwsgebeurtenissen die door mij zijn uitgekozen niet door de

(28)

diepere herinneringen uit (Harper, 2002, p. 13). 11 In dit onderzoek kregen de respondenten vier foto’s

te zien: MH17 in juni 2014, Las Vegas shootings in oktober 2017, vermissing van Anne Faber in oktober 2017 en het stintongeval in Oss in oktober 2018 (p. 29). Foto elicitation was ook in dit onderzoek een effectieve manier om herinneringen op te roepen. Dit gaven verscheidene respondenten in of buiten het interview dan ook aan, zoals deze voorbeelden laten zien: “Ik vind het grappig dat, nu ik dit zie, ik denk: oh, dit was vet breaking nieuws en ik weet het ook nog heel goed. Maar dat het niet in mijzelf opkomt.” (G13, vrouw, 23 jaar, hbo); “Ik vind het voor mijzelf wel bijzonder dat ik hier [MH17] niet opkwam en hier [stintongeluk in Oss] niet opkwam, als je vraagt naar breaking nieuws van de afgelopen tijd.” (G8, man, 22, mbo).12

De hoeveelheid interviews hing af van het punt waarop verzadiging optrad: het punt waarop er geen nieuwe inzichten naar voren kwamen. Dit betekent dat er voortdurend werd vergeleken tussen de transcripten van de resultaten of er nog nieuwe informatie kwam die meer inzicht gaf in de consumptie van breaking nieuws door jongeren. Dit principe heeft in dit onderzoek geresulteerd in 25 interviews. Vanaf ongeveer tien interviews merkte ik dat bepaalde antwoorden veel op elkaar begonnen te lijken en stelde ik een aantal algemene bevindingen op, die ik vervolgens ook in andere interviews terug hoorde komen, en anders bevroeg. Toen ik bijna twintig interviews had afgenomen, merkte ik dat de interviews relatief veel minder nieuwe gegevens opleverden.

11 Het precieze format voor de interviews is gepreciseerd nadat enkele interviews zijn gehouden; een aanpak die

kenmerkend is voor kwalitatief onderzoek.

12 Quotes uit de data zijn consequent schuingedrukt en genoteerd met aanhalingstekens ten bate van de

(29)

Afbeelding 9 Schietpartij Las Vegas (Becker, 2017) [Gebruikt bij foto eliciting] Afbeelding 7 MH17 (Gecombineerde foto: linksboven Lovetsky, 2014; rechtsboven foto

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Dit was de aanleiding om op 1 februari 2019 het symposium Building knowledge for chaplaincy in healthcare: future directions te organiseren van- uit de Commissie Wetenschap van

Verbaasd, verrast of ontroerd over eigen wijsheid komt er niet zelden iemand op het idee om ‘een advies’ voor een groepsgenoot ook op zichzelf te betrekken.. Verantwoording en

Voor dit plan is de toename van het verhard oppervlak kleiner dan 500 m² in het stedelijk gebied of kleiner dan 1500 m² in het landelijk gebied.. Eventueel kan gebruik worden

Tijdens deze informatieavond wordt de huidige situatie van het afvalbeleid afgezet tegen de wet- en regelgeving en wordt inzicht gegeven naar de toekomst.. De avond begint om

Neemt in uw plan de verharding bijvoorbeeld toe met 600 m² in stedelijk gebied, dan hoeft u met de vrijstelling maar voor 100 m² te compenseren.. We gaan ervan uit dat gemeenten

Het ruimtelijk plan hoeft in het kader van de watertoets niet meer toegestuurd te worden aan Waterschap Rivierenland.. Vervolgens kunt u het ruimtelijk plan nader uitwerken tot op

Oriënterende gesprekken van ongeveer 30 minuten.

De Customer Relationship Management module van e-Synergy houdt alle informatie van de klanten, prospects en overige relaties bij (NAPW, contactpersoon, etc.) Tevens worden de