• No results found

Sterke kanten, beperkingen en aanbevelingen voor vervolgonderzoek

5. Conclusie en discussie

5.2 Sterke kanten, beperkingen en aanbevelingen voor vervolgonderzoek

Met het oog op de tijd en ruimte die voor dit onderzoek beschikbaar was, is een relatief grote en diverse groep jongeren tussen de 18 en 29 jaar onderzocht. Daarnaast is ook geprobeerd om het ‘maximale’ uit de data te halen, recht te doen aan alles wat is gezegd en daarbij ook aandacht te geven aan interessante onderwerpen die niet direct de onderzoeksvraag waren, maar er wel veel mee te maken hadden. De conclusie dat breaking nieuws voor sommige geïnterviewden zorgt voor meer betrokkenheid is bijvoorbeeld een interessante uitkomst, die verder zou kunnen worden onderzocht. Tot slot is geprobeerd om uitspraken meer gewicht te geven door geïnterviewden met een vergelijkbare uitspraak ook te benoemen. Deze dingen zou ik willen benoemen als sterktes van dit onderzoek. Hieronder zal ik ook enkele beperkingen van dit onderzoek noemen en doe ik aanbevelingen voor mogelijk vervolgonderzoek.

Allereerst is er sprake van een niet-representief sample voor de gehele groep jongeren 18-29 jaar. Dat is natuurlijk inherent aan kwalitatief onderzoek. Dit onderzoek geeft meer inzicht in het hoe en waarom van o.a. de mediarepertoires, het informatie zoeken en de deelpatronen. Het begrip wat hierdoor ontstaat voor de onderzochte groep is dan ook de waarde van kwalitatief onderzoek (Jansen, 2004; zie methode). Niettemin zou kwantitatief onderzoek naar de mediarepertoires en sociabiliteit van breaking-nieuwsconsumptie onder jongeren een goede toevoeging zijn, omdat met dat onderzoek stelligere uitspraken zouden kunnen worden gedaan die representatief zijn voor alle jongeren in Nederland.

De onderzochte groep kent ook op ander terrein nog zwaktepunten. Zo woonden de onderzochte personen voornamelijk in het noorden van Nederland (in de meeste gevallen ook in de provincie Groningen). Daarnaast kent de groep (bijna) volledig dezelfde etnische (Nederlandse) achtergrond. Alleen G19 heeft Armeense ouders. Ten derde is de groep overwegend hoogopgeleid. Zo maakt het CSB onderscheid tussen:

• ‘Lager onderwijsniveau’ met 279.000 personen in 2017 in de leeftijdsgroep 25-35 jaar38

(hoogste afgeronde opleiding: basisonderwijs, vmbo, mbo1, onderbouw havo/vwo). Hiervan zijn in dit onderzoek geen personen geïnterviewd.

38 Dit is de meest representatieve kiesbare leeftijdsgroep voor deze gegevens. De cijfers van het CBS tussen de 18 en 29 jaar zijn namelijk alleen te verkrijgen in de leeftijden 15-25 en 25-35. In hun gegevens wordt gerekend met afgeronde opleidingen, en omdat de opleiding in dit onderzoek nog niet afgerond hoeft te zijn, is deze laatste groep veel representatiever. Immers: als de jongste geïnterviewden (18 jaar, net begonnen met een opleiding) zeven jaar verder zijn, zullen de meeste van hen wel hun opleiding hebben afgerond. Zodoende zijn de gegevens

• ‘Middelbaar onderwijsniveau’ met 839.000 personen in 2017 in de leeftijdsgroep 25-35 jaar (hoogste afgeronde opleiding: mbo2-4, havo/vwo). Hiervan zijn in dit onderzoek tien personen geïnterviewd.

• ‘Hoger onderwijsniveau’ met 975.000 personen in 2017 in de leeftijdsgroep 25-35 jaar (hoogste afgeronde opleiding hbo/wo bachelor/master/doctor). Hiervan zijn in dit onderzoek vijftien personen geïnterviewd (CBS, 2018).

Hierin valt te zien dat het in dit onderzoek ontbreekt aan lager opgeleiden en dat hoger opgeleiden relatief het meest vertegenwoordigd zijn.

Veel beperkingen met betrekking tot de interviews zijn in noten onder de Tabellen of in voetnoten benoemd. Toch wil ik een van die onderwerpen hier nog kort bespreken, namelijk de subjectiviteit van de data; het feit dat de geïnterviewde zelf verwoordde en herinnerde wat zijn visie en ervaring waren met betrekking tot (breaking) nieuws. Ten eerste is niet elke geïnterviewde even goed in het verwoorden van zulke dingen. Een definitie geven van (breaking) nieuws was voor sommigen bijvoorbeeld een lastige opgave. Dikwijls viel er een lange stilte en/of werd de vraag bestempeld als moeilijk: “Wat een moeilijke vraag, daar heb ik nog nooit over nagedacht” (G23, vrouw, 29 jaar, hbo zie ook: G13, G20).

Ten tweede zijn herinneringen niet altijd meer betrouwbaar of aanwezig, zie bijvoorbeeld onderstaande quotes:

I: Hebben we het eigenlijk over de tweede keer dat hij [Obama de verkiezingen] won, of de eerste keer?

G: De eerste keer, ik was toen nog best wel jong. I: Dat is elf jaar geleden, ofzo.

G: Het is ook heel vaag, daarom kan ik het me niet zo herinneren. […] Ik denk misschien ook wel dat ik de eerste en de tweede keer ook wel door elkaar lopen, in mijn herinneringen. I: Ja, dat denk ik ook. Ik denk niet dat je op je negende al op nu.nl keek.

G: Nee, dat denk ik ook niet. Nu ik dat bedenk, denk ik: nee, dat moet dat de tweede keer zijn geweest. (G5, vrouw, 20 jaar, WO)

“G: Nou, die hele shooting was aan de gang. En een groot deel daarvan waren ze al aan het uitzenden […]. En voordat het helemaal afgelopen was, die mensen veilig enzo, zijn ze het nieuws blijven geven. Dus dat was live dan allemaal. Daarom herinner ik het me denk ik. I: Volgens mij was het niet per se live hier in Nederland toen het daar nog aan de gang was. G: Oh ja, dit [het NOS-journaal] is 's avonds natuurlijk, dan zou het in Nederland midden in de nacht moeten zijn geweest. Dan is dat inderdaad zo. (G2, man, 18 jaar, WO)

Jongeren herinneren zich dus niet altijd precies hoe dingen verliepen. Hier moet rekening mee gehouden worden bij het lezen van de interviews en het interpreteren van de informatie.

Ten derde kunnen jongeren niet altijd goed hun eigen nieuwsgebruik inschatten. Volgens Prior (2009) zouden jongeren tussen de 18 en 34 jaar hun nieuwsgebruik soms tot acht keer te hoog inschatten. Nu werd in dit onderzoek niet de frequentie van nieuwsgebruik onderzocht, maar werden er wel vragen gesteld over het dagelijks nieuwsgebruik en interesse voor nieuws. Ook dit kan worden overschat. Een vierde implicatie van het ophalen van herinneringen is dat veel nieuwsgebeurtenissen die werden besproken in het verleden plaatsvonden en dus niet per se meer representatief waren voor het huidige mediarepertoire of de huidige omgang met nieuws. Veruit de meeste besproken gebeurtenissen waren weliswaar niet langer dan enkele jaren geleden, maar ook in enkele jaren kan de interesse in nieuws en de media waarmee dit wordt bekeken veranderen. Zo was de veelbesproken MH17-ramp al in 2014, en hadden sommige geïnterviewden toen een ander mediarepertoire of een andere omgang met nieuws. Uiteraard werd dit bij gebeurtenissen die langer geleden waren ook bevraagd: “I: Gebruikte je toen [bij de MH17-ramp] ook al de NOS-app? G: Ja.” (G15).

Eventueel vervolgonderzoek zou op veel verschillende onderdelen van deze scriptie kunnen worden uitgevoerd. Omdat er weinig bekend was over breaking-nieuwsconsumptie onder jongeren is het onderzoek omwille van de beschikbare tijd op sommige onderdelen enigszins oppervlakkig (in kwalitatieve termen: exploratief) gebleven. Zoals gezegd werkte de foto eliciting goed in het oproepen van herinneringen. Dit zou ook in vervolgonderzoek goed kunnen worden gebruikt.

Om bovenstaande aansporing concreter te maken zou er meer gefocust onderzoek kunnen worden verricht naar zoekgedrag, cross-mediagedrag, deelgedrag en de behoefte om op de hoogte te zijn van breaking nieuws, om zodoende een beter begrip te krijgen van breaking-nieuwsconsumptie onder jongeren. Ook naar bepaalde ‘details’ uit de scriptie zou een vervolgonderzoek interessant kunnen zijn. Zo zouden achterliggende redenen voor een (breaking-)nieuwsmediarepertoire nog uitgebreider kunnen worden geanalyseerd. Dit onderwerp werd in paragraaf 4.3.1 even benoemd, maar is verder niet uitgebreid onderzocht. Nog zo’n onderwerp voor mogelijk vervolgonderzoek is de verminderde interesse voor een breaking-nieuwsgebeurtenis wanneer het begin van de verslaglegging is gemist (paragraaf 4.6.1).