• No results found

‘Risico’s in reserve’

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "‘Risico’s in reserve’"

Copied!
69
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

‘Risico’s in reserve’

Een onderzoek naar risicomanagement

in de goede doelensector

Amsterdam, December 2007 Rijksuniversiteit Groningen

Faculteit Economie en Bedrijfskunde Afstudeerrichting Accountancy

Auteur C.L. de Brauw (1333828) Begeleider RuG: D.A. de Waard

1e Begeleider PwC: K.J.R. Aben 2e Begeleider PwC: A. Kemeling

(2)

Voorwoord

Deze scriptie is geschreven in het kader van het afronden van mijn master Accountancy aan de Rijksuniversiteit Groningen. In deze scriptie is onderzocht in hoeverre risicomanagement speelt bij fondsenwervende instellingen en daarbij in het bijzonder in hoeverre

fondsenwervende instellingen inzicht geven in het managen van hun risico’s. Om dit

onderzoek te kunnen uitvoeren heb ik eerst een literatuurstudie gedaan. Het onderzoek heb ik vervolgens uitgevoerd door het testen van zestig jaarverslagen uit het jaar 2006 op dertien gestelde criteria en het afnemen van drie interviews.

Deze scriptie is tot stand gekomen middels een afstudeerstage bij PricewaterhouseCoopers. Deze stage heb ik als zeer positief en plezierig ervaren en heeft zeker een positieve invloed gehad om mijn scriptie. Graag wil ik dan ook van de gelegenheid gebruik maken om mijn twee begeleiders, Kim Aben en Anne Kemeling, te bedanken voor al hun hulp tijdens mijn stageperiode.

Daarnaast wil ik graag mijn begeleider van Rijksuniversiteit Groningen, dhr. de Waard, bedanken voor zijn begeleiding. Ten slotte wil ik mijn ouders en mijn vriend bedanken voor alle nuttige tips.

Cathrien de Brauw

(3)

Samenvatting

In Nederland gaan er miljarden euro’s om in de goede doelensector. De gevers van deze miljarden verwachten dat hun donatie snel en efficiënt wordt besteed. Toch blijkt dat de fondsenwervende instellingen (FWI) gezamenlijk bijna 1,4 miljard euro als reserves hebben, om ook in slechtere tijden aan financiële verplichtingen te kunnen voldoen. Volgens

Commissie Herkströter dienen FWI’s niet te beschikken over reserves zonder bestemming en dient de continuïteitsreserve gebaseerd te zijn op een risico analyse. Om de risico’s goed te beheren is het beter dat de organisatie gebruikt maakt van een risicomanagement systeem. Het jaarverslag is een goede manier om informatie over risico’s weer te geven. De centrale vraag van dit onderzoek is: In hoeverre geven fondsenwervende instellingen inzicht in het managen

van hun risico’s?

In dit onderzoek is de goede doelensector in kaart gebracht, waaruit ondermeer de hierna te noemen bevindingen blijken. Binnen de goede doelensector zijn er 16.000 FWI’s, waarvan 327 met keurmerk van het Centraal Bureau Fondsenwerving. Deze kunnen onderverdeeld worden in vier verschillende sectoren: gezondheid, internationale hulp, natuur en milieu en welzijn en cultuur. Voor FWI’s gelden verschillende richtlijnen ten aanzien van

verslaggeving. De instellingen met een keurmerk van het Centraal Bureau Fondsenwerving dienen te voldoen aan Richtlijn 650 Fondsenwervende Instellingen van de Raad voor de Jaarverslaggeving en aan Vereniging Fondsenwervende Instellingen Richtlijn Reserves Goede Doelen. De Ontwerprichtlijn 650 Fondsenwervende Instellingen geeft nieuwe regels voor het weergeven van het eigen vermogen en het bepalen van de reserves. Volgens deze richtlijn dient de continuïteitsreserve bepaald te zijn aan de hand van een risico analyse.

In Engeland dienen FWI’s met een inkomen boven de 250.000 pond in hun jaarverslag

vermelden of ze rekening hebben gehouden met risico’s en of ze systemen hebben ontwikkeld om deze risico’s te managen. Onder een risico wordt in dit onderzoek verstaan een

onzekerheid die zowel negatieve als positieve effecten kan hebben op het behalen van de doelstellingen. Risico’s kunnen worden onderverdeeld in verschillende categorieën,

waaronder reputatierisico’s, financiële risico’s, operationele risico’s en risico’s omtrent het voldoen aan wet en regelgeving. Om risico’s te identificeren en te managen kunnen er verschillende modellen gebruikt worden. Voor FWI’s zijn de belangrijkste onderdelen voor risicomanagement: een risico beleid vaststellen, risico’s en controle maatregelen identificeren,

(4)

risico’s vaststellen, evalueren welke acties genomen moeten worden en periodieke monitoring en beoordeling. Uit eerder onderzoek blijkt dat investeerders belang hechten aan informatie over risico’s. Het jaarverslag is een goed instrument om de risico’s te vermelden. Het risicoverslag bestaat uit drie componenten: het risicoprofiel, een beschrijving van het risicomanagement systeem en de in-control verklaring.

Om een antwoord te kunnen vinden op de vraagstelling is onderzoek gedaan bij zestig organisaties. Hiervoor zijn de jaarverslagen van 2006 onderzocht op dertien opgestelde

criteria. Daarnaast zijn er bij drie organisaties interviews afgenomen. Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat de grote FWI’s, met een besteedbaar inkomen boven de 7,5 miljoen euro, meer informatie over risico’s in het jaarverslag opnemen dan de kleine organisaties. Daarnaast is gebleken dat er qua risicoverslaggeving geen significant verschil bestaat tussen de vier verschillende sectoren. Voor het bepalen van de reserves wordt er nauwelijks gebruik gemaakt van een risico analyse. Uit twee van de drie interviews is gebleken dat sommige organisaties meer met risicomanagement bezig zijn dan in de jaarverslagen staat beschreven. Het verschilt per FWI hoeveel inzicht gegeven wordt in het risicomanagement: sommige organisaties geven volledig inzicht in de risico’s die er spelen en de manier waarop dit wordt gemanaged, terwijl andere organisaties hier weer helemaal niets over schrijven.

(5)

Inhoudsopgave

1. Inleiding...- 6 -

1.1 Introductie ...- 6 -

1.2 Probleemstelling...- 8 -

1.3 Onderzoek ...- 8 -

2. De goede doelen sector ...- 11 -

2.1 Inleiding ...- 11 -

2.2 Definitie van een fondsenwervende instelling. ...- 11 -

2.3 Omvang en indeling van de goede doelensector ...- 13 -

2.4 Organisaties rondom de goede doelensector ...- 15 -

2.5 Samenvatting ...- 16 -

3. Regelgeving ...- 17 -

3.1 Inleiding ...- 17 -

3.2 Regelgeving voor fondsenwervende instellingen...- 17 -

3.3 (Ontwerp)richtlijn 650: fondsenwervende instellingen...- 18 -

3.4 Eigen Vermogen: reserves en fondsen volgens Ontwerprichtlijn 650 ...- 19 -

3.5 VFI-Richtlijn Reserves Goede Doelen...- 21 -

3.6 Reserves bepalen op basis van de risico’s...- 22 -

3.7 Samenvatting ...- 23 -

4. Risico’s, risicomanagement en risicoverslaggeving...- 25 -

4.1 Inleiding ...- 25 -

4.2 Risico’s bij FWI’s ...- 25 -

4.2.1 Inleiding ...- 25 -

4.2.2 Definitie van een risico ...- 25 -

4.2.3 Risico categorieën en risico’s bij FWI’s ...- 26 -

4.2.4 Samenvatting ...- 29 -

4.3 Risicomanagement ...- 29 -

4.3.1 Inleiding ...- 29 -

4.3.2 Het risicomanagement systeem ...- 29 -

4.3.3 Risicomanagement voor fondsenwervende instellingen ...- 30 -

4.3.4 Samenvatting ...- 32 -

4.4 Risicoverslaggeving ...- 32 -

4.4.1 Inleiding ...- 32 -

4.4.2 Informatie over risico’s ...- 33 -

4.4.3 Waarom risicoverslaggeving? ...- 34 -

4.4.4 Verband tussen de grote van organisaties, het aantal risico’s en de hoeveelheid risicoverslaggeving...- 35 -

4.4.5 De inhoud van het risicoverslag ...- 35 -

4.4.6 Samenvatting ...- 37 -

5. Onderzoek ...- 38 -

5.1 Inleiding ...- 38 -

5.2 Samenvatting literatuur ...- 38 -

5.3 De inhoud van de risicoverslaggeving van een FWI...- 39 -

5.4 Het onderzoek ...- 40 -

5.4.1 De selectie van FWI’s ...- 40 -

5.4.2 Hypotheses ...- 40 -

5.4.3 Toetsingscriteria ...- 41 -

(6)

6. Onderzoeksresultaten ...- 47 -

6.1 Inleiding ...- 47 -

6.2 De bevindingen ...- 47 -

6.3 Risico’s in de goede doelensector ...- 55 -

6.4 Statistische analyse...- 57 -

6.5 Conclusies van de drie hypotheses ...- 59 -

7. Conclusie en aanbevelingen...- 62 -

7.1 Conclusie ...- 62 -

7.2 Aanbevelingen...- 64 -

7.3 Beperkingen ...- 65 -

7.4 Aanbevelingen voor vervolgonderzoek...- 66 -

Literatuurlijst ...- 67 - Bijlage 1. Geselecteerde FWI’s ... Error! Bookmark not defined. Bijlage 2. Interviewvragen... Error! Bookmark not defined. Bijlage 3. Bevindingen per sector... Error! Bookmark not defined. Bijlage 4. Scoretabellen per sector... Error! Bookmark not defined. Bijlage 5. Statistische Analyse ... Error! Bookmark not defined.

(7)

1.

Inleiding

1.1 Introductie

Iedereen in Nederland krijgt wel te maken met fondsenwerving, denk maar aan alle tv-acties, mailings en collectes. Jaarlijks worden er miljarden euro’s gegeven aan goede doelen.

Nederland telt 30.000 bij de Kamer van Koophandel ingeschreven goede doelenorganisaties. 16.000 hiervan zijn door de belastingdienst erkend als algemeen nut beogende instelling. Donaties die aan een dergelijke instelling wordt geschonken zijn niet aan belastingheffing onderhevig.

Volgens Beerkens heeft de goede doelensector in Nederland verschillende fasen doorlopen. De sector begon met de ‘high trust’ fase, belandde vervolgens in de ‘low trust’ fase en nu is de goede doelensector op weg naar de ‘professional trust’ fase. Met andere woorden: mensen namen vroeger klakkeloos aan dat hun donaties goed terechtkwamen. Daarna volgde een periode waarin de hele branche met wantrouwen werd bekeken. Nu zijn de meeste organisaties omgebouwd tot professionele organisaties met een goed bestuur, toezicht en verantwoording naar het publiek’ (Kuypers, 2006). Volgens Matloff moeten goede doelen geleidt worden als een onderneming. Het is belangrijk dat ook een charitatieve instelling op een zakelijke efficiënte manier wordt geleid. Volgens Matloff zijn de twee zaken die van het grootste belang zijn voor het goed besturen van een charitatieve instelling: efficiënte

bedrijfsvoering en een positie behouden op de markt van de donateurs (Groesbeek, 2007).

Meer dan vijftig procent van de Nederlandse bevolking is betrokken bij vrijwilligers- en welzijnswerk. Ieder jaar wordt er negen miljard euro aan goede doelen gegeven (Het Parool, 2007). Mensen worden steeds vrijgeviger, maar willen wel weten of hun donatie juist besteed wordt. Gevers verwachten dat hun donatie snel en efficiënt wordt besteed. Maar de

fondsenwervende instellingen hebben inmiddels bijna 1,4 miljard euro op hun

bankrekeningen staan. De fondsenwervende instellingen vormen een spaarpotje om ook in slechtere tijden aan de financiële verplichtingen te kunnen voldoen (Trouw 2006). De Commissie Herströter heeft een advies gegeven over de te reserveren gelden bij

fondsenwervende instellingen. Dit advies heeft geleid tot de Vereniging Fondsenwervende Instellingen Richtlijn Reserves Goede Doelen. De geworven middelen moeten zo goed en efficiënt mogelijk besteed worden aan de doelstelling. De Commissie Herkströter is van

(8)

mening dat fondsenwervende instellingen niet behoren te beschikken over reserves zonder bestemming. Reservering van middelen is wenselijk voor de continuïteit van steun aan de doelstelling. Vanaf verslagjaar 2005 dient deze richtlijn volledig geïmplementeerd te zijn.

In juni 2005 is er door de Commissie Wijffels een corporate governance code voor de goede doelensector, de Code goed bestuur voor goede doelen, gepresenteerd en deze is in september 2005 vastgesteld. Iedere fondsenwervende instelling die is aangesloten bij de Vereniging voor Fondsenwervende Instellingen (VFI) moet aan deze code voldoen. In juli 2007 is zelfs bekend gemaakt dat er toezicht komt op de naleving van de code door de goede doelenorganisaties. De code gaat over het besturen van de fondsenwervende goede doelenorganisaties, over het interne toezicht daarop en over het afleggen van verantwoording over wat de organisatie doet, wat deze gepland en wat deze gerealiseerd heeft. In de Code goed bestuur voor goede doelen staat genoemd dat: “De organisatie beschikt over voorzieningen om haar functioneren adequaat te beheersen en risico’s tijdig te signaleren en te managen”. In ieder geval moet er een systeem voor planning, monitoring en rapportage inclusief een analyse van risico’s voor de organisatie en haar doelstelling aanwezig zijn (Code Wijffels).

In Engeland geldt voor fondsenwervende instellingen een andere code: Statement of

Recommended Practice (SORP). Volgens deze code dienen bestuurders van fondsenwervende instellingen te verklaren dat de door de bestuurders geïnventariseerde grote risico’s, waaraan de fondsenwervende instelling is blootgesteld, zijn gecontroleerd en dat er systemen zijn ingeschakeld om deze risico’s te managen. Onder grote risico’s wordt hier verstaan de risico’s die een grote kans hebben zich voor te doen en die een behoorlijke impact kunnen hebben op de operationele werkzaamheden, het behalen van doelstellingen of het imago van het goede doel (The Charity Commission 2007). Daarnaast moeten fondsenwervende instellingen volgens SORP een risico register bijhouden. Zo een register dwingt een fondsenwervende instelling risico’s en risico management te behandelen. (Smulian, 2007)

(9)

1.2 Probleemstelling

De probleemstelling is opgebouwd uit de doelstelling en de vraagstelling. Vervolgens worden, om de vraagstelling te kunnen beantwoorden, deelvragen opgesteld.

Doelstelling

Het doel van dit onderzoek is inzicht krijgen in de risico’s, het risicomanagement en de risicoverslaggeving van fondsenwervende instellingen.

Vraagstelling

De vraagstelling voor het onderzoek luidt als volgt:

In hoeverre geven fondsenwervende instellingen inzicht in het managen van hun risico’s?

Om deze Vraagstelling te kunnen beantwoorden zijn de volgende deelvragen opgesteld die in de eerste vijf hoofdstukken beantwoord zullen worden.

Deelvragen

1. Hoe is de goede doelensector opgebouwd? Wat wordt er onder een fondsenwervende instelling verstaan?

2. Welke regelgeving bestaat er voor fondsenwervende instellingen?

3. Wat wordt er onder een risico verstaan en welke risico’s spelen er voornamelijk in de goede doelensector?

4. Wat is risicomanagement? 5. Wat is risicoverslaggeving?

1.3 Onderzoek

Om de probleemstelling te kunnen beantwoorden zal ik een onderzoek uitvoeren aan de hand van jaarverslagen van fondsenwervende instellingen. De goede doelensector valt uiteen in vier verschillende sectoren. Van iedere sector heb ik vijftien FWI’s geselecteerd die in het onderzoek betrokken worden. In ieder jaarverslag heb ik geïnventariseerd in hoeverre risico’s worden geanalyseerd, gemanaged, of er gebruik wordt gemaakt van een risicomanagement systeem en in hoeverre er een koppeling wordt gemaakt tussen de continuïteitsreserve en de

(10)

risicoanalyse. Daarnaast heb ik drie interviews bij FWI’s afgenomen om extra informatie te verkrijgen over risicomanagement bij FWI’s.

1.4 Relevantie

Ieder jaar wordt er alleen al in Nederland miljarden gedoneerd aan fondsenwervende

instellingen. Fondsenwerving is gebaseerd op het vertrouwen van het publiek. De mensen die het geld doneren willen wel dat hun geld goed terecht komt, dat het geld wordt besteed waarvoor het bedoeld was. Het blijkt dat 240 fondsen met een CBF-keurmerk inmiddels ruim twee miljard euro in reserve hebben. Daarvan is bijna 1,4 miljard euro vrij besteedbaar. De overige ruim 700 miljoen is vastgelegd vermogen (Trouw, 2006). De Verenging

Fondsenwervende Instellingen heeft op advies van commissie Herkströter Richtlijn Reserves Goede Doelen vastgesteld die aangeeft hoe fondsenwervende instellingen dienen om te gaan met gelden die zij reserveren. De richtlijn is een aanvulling op het CBF-Keurmerkreglement en de Richtlijn 650 Fondsenwervende Instellingen. De Richtlijn Reserves Goede Doelen legt vast dat er geen reserves mogen worden gevormd, zonder vooraf bepaalde bestemming. Daarnaast is reservering van middelen wenselijk voor de continuïteit van steun aan de doelstelling (VFI Richtlijn).

Naast de Richtlijn Reserves Goede Doelen is er een ontwerprichtlijn van de Raad voor de Jaarverslaggeving uitgebracht voor fondsenwervende instellingen. Het gaat hier om een vernieuwende versie van Richtlijn 650 Fondsenwervende Instellingen. Volgens deze richtlijn moeten fondsenwervende instellingen in het jaarverslag inzicht geven in het beleid van de instelling met betrekking tot de omvang en functie van de reserves en fondsen (samen het eigen vermogen). Gezien het doel van een fondsenwervende instelling mag het eigen vermogen niet te groot zijn. Reserves worden onder andere aangehouden om het risico af te dekken dat de instelling haar doelstellingen niet behaalt. Om de omvang van de reserves te bepalen zou de instelling een risico analyse moeten maken.

Een effectief intern beheersingssysteem biedt de waarborg dat het risico van optreden van ineffectiviteit van bestedingen geminimaliseerd is (Versluis 2003). Risicomanagement gaat over de onvoorziene kosten en verplichtingen die het gevolg zijn van de kans dat een

gebeurtenis zich voordoet, die de nodige economische gevolgen heeft voor een organisatie. Er zijn verschillende risico’s waarmee fondsenwervende instellingen te maken kunnen krijgen.

(11)

Om deze risico’s te identificeren en te managen bestaan er verschillende strategieën (Bryce, 2000).

Zoals gezegd zouden de fondsenwervende instellingen hun risico’s dienen te managen om de omvang van de reserves te kunnen bepalen. Door deze omvang gespecificeerd weer te geven, zijn de donateurs in staat vast te stellen dat hun donatie niet zomaar wordt opgepot. Dit onderzoek zal zich dan ook richten op het managen van risico’s bij fondsenwervende instellingen en op de verslaggeving omtrent dit onderwerp.

(12)

2.

De goede doelen sector

2.1 Inleiding

Een goede doelenorganisatie wordt ook wel een fondsenwervende instelling (FWI) genoemd. Toch is er een klein verschil tussen een goede doelenorganisatie en een FWI. Een goede doelenorganisatie kan namelijk een FWI zijn, maar ook een vermogensfonds, zoals zal blijken uit de omschrijving van de goede doelensector in paragraaf drie. Alvorens de goede

doelensector te beschrijven wordt er in paragraaf twee een definitie gegeven van een FWI. Om de goede doelensector in kaart te kunnen brengen en een goede definitie aan een FWI te kunnen geven, wordt eerst een kort beeld gegeven van de non-profit sector. Nadat de goede doelensector in kaart is gebracht wordt in paragraaf vier beschreven welke organisaties met de goede doelensector te maken hebben.

2.2 Definitie van een fondsenwervende instelling.

Fondsenwervende instellingen vallen binnen de non-profit sector, de organisaties zonder winstreven (OZW). Er zijn verschillende definities gegeven voor een OZW, waaronder die van de Raad van de Jaarverslaggeving (RJ). RJ 640.101 omschrijft een OZW als ‘een organisatie die niet als primaire doelstelling heeft het behalen van winst, maar primair is gericht op een kerkelijke, levensbeschouwelijke, maatschappelijke, charitatieve, culturele of wetenschappelijke doelstelling of anderszins een maatschappelijk doel of algemeen nut nastreeft. In het kader van deze doelstelling kan de organisatie zich (tevens) bezighouden met het leveren van producten en/of diensten’.

Het Limpberg Instituut geeft de volgende omschrijving van een organisatie zonder

winststreven: ‘Een organisatie zonder winststreven is een uitvoerende organisatie niet gericht op het behalen van een positief resultaat uit de dienstverlening maar gevormd voor sociale, culturele, educatieve of filantropische doeleinden, die gefinancierd wordt met gelden afkomstig van leden, afnemers, schenkers en/of collectieve middelen en die een particulier, althans privaatrechtelijk karakter bezitten’ (Aukes en Maat).

Al met al kan een non-profit organisatie worden omschreven als een privaatrechtelijke organisatie die met een ideëel doel goederen en/of diensten voortbrengt zonder de noodzaak van financieel-economische zelfstandigheid (Aukes en Maat).

(13)

De non-profit sector valt uiteen in twee type organisaties, type A en type B organisaties. Bij het type A gaat het om non-profit organisaties waarvan de financiële middelen geheel of grotendeels bestaan uit de opbrengsten van goederen of diensten die door middel van ruiltransacties op een markt worden gerealiseerd. Deze ondernemingen zijn wel onderhevig aan de krachten van de markt, maar streven niet naar winst. Het type B organisatie is een organisatie die een belangrijk deel van de inkomsten verkrijgt uit andere bronnen dan de verkoop van goederen of diensten, bijvoorbeeld door subsidies, giften, schenkingen, contributies en dergelijke. Het type A non-profit organisatie wordt ook wel

opbrengstenverwervend genoemd en het type B non-profit organisatie bestedingsgericht (Aukes en Maat).

Aangezien een FWI voor het realiseren van haar doelstelling een beroep doet op de publieke offervaardigheid en dus een belangrijk deel van de inkomsten verkrijgt uit andere bronnen dan de verkoop van goederen of diensten, valt een FWI onder het tweede type

non-profitorganisaties, de bestedingsgerichte organisaties.

Bij een FWI gaat het dus om een bestedingsgerichte uitvoerende organisatie, die niet is gericht op het behalen van een winst uit dienstverlening en die primair is gericht op het nastreven van een maatschappelijk doel of algemeen nut. Wanneer er gekeken wordt naar een definitie van een FWI geeft RJ 650.110 de volgende definitie aan een fondsenwervende instelling: ‘Onder een fondsenwervende instelling wordt verstaan een particuliere organisatie die qua doelstelling niet op winst is gericht en voor het realiseren van haar doelstelling een beroep doet op de publieke offervaardigheid. De bijeengebrachte gelden en/of goederen zijn vrijwillig afgestaan, vormen geen of geen evenredige tegenprestatie voor geleverde goederen of diensten en er kunnen geen rechten voor zorg of hulp aan worden ontleend.’

Karman en Schwachten (2004) geven vrijwel dezelfde definitie, maar voegen hier nog aan toe dat het gaat om een organisatie die qua doelstelling gericht is op het leveren van goederen en/of diensten ten behoeve van het bevorderen van een maatschappelijk nut.

Het Centraal Bureau Fondsenwerving omschrijft een fondsenwervende instelling als: ‘Een naar Nederlands recht opgerichte stichting of vereniging met volledige rechtsbevoegdheid die voor realisering van charitatieve, culturele, wetenschappelijke of andere het algemeen nut beogende doelstellingen door middel van fondsenwerving een beroep doet op de publieke offervaardigheid. Onder fondsenwerving wordt verstaan dat de aldus verkregen gelden

(14)

vrijwillig zijn afgestaan, geen of geen evenredige tegenprestatie vormen voor geleverde goederen of diensten en dat er geen rechten voor zorg of hulp aan kunnen worden ontleend.’

Voor het onderzoek zal ik gebruik maken van de volgende definitie van een FWI: Een naar Nederlands recht opgerichte stichting of vereniging die qua doelstelling niet is gericht op het behalen van winst en die voor het behalen van haar doelstellingen een beroep doet op de publieke offervaardigheid.

2.3 Omvang en indeling van de goede doelensector

In Nederland zijn er ongeveer 250.000 stichtingen en verenigingen, waarvan 30.000 goede doelenorganisaties, ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. Van deze 30.000 goede doelenorganisaties staan er circa 16.000 ingeschreven bij de belastingdienst als “algemeen nut beogend”. Algemeen nut beogende instellingen (ANBI’s) zijn niet verplicht schenkingrecht te betalen. Van deze 16.000 zijn ongeveer 4.000 vermogensfondsen. De overige 12.000

fondsenwervende en uitvoerende organisaties werven vaak wel geld. Bij deze 12.000 organisaties gaat er circa drie à vier miljard euro op jaarbasis om. De goede

doelenorganisaties hebben geen registratieplicht, er zijn geen regels voor en er is geen controle op goede doelenorganisaties. Ongeveer 625 van deze 12.000 fondsenwervende instellingen leveren vrijwillig hun jaarverslag in bij het Centraal Bureau Fondsenwerving (CBF). 327 van de 625 organisaties hebben een keurmerk of verklaring van geen bezwaar van het CBF. Een keurmerk bij het CBF wordt door een fondsenwervende instelling zelf vrijwillig aangevraagd. De bij het CBF aangesloten fondsenwervende instellingen hebben een

(15)

De goede doelensector is ingedeeld in vier sectoren:

• Internationale hulp

• Natuur & milieu

• Gezondheid

• Cultuur en welzijn

Deze vier sectoren kunnen als volgt verder worden ingedeeld:

Internationale hulp Natuur & milieu Gezondheid Cultuur en welzijn

Ontwikkelingshulp Milieubelangen, natuurbehoud Blinden, slechtzienden en doven Kerk en levensbeschouwing

Slachtofferhulp Dierenbescherming/welzijn Doofblindheid Kunst en cultuur

Vluchtelingenhulp Natuurbehoud Gehandicaptenzorg Maatschappelijk/sociale

doelen

Volksgezondheid Mensenrechten

Onderwijs en onderzoek Sport en recreatie

Tabel 1: goede doelensectoren Bron: www.cbf.nl

250.000 stichtingen en verenigingen ingeschreven bij de KvK

30.000 goede doelen ingeschreven bij de KvK

16.000 ANBI’s

12.000 FWI’s 4.000vermogensfondsen

625 jaarverslagen CBF

327 met CBF keur

(16)

Zoals kan worden opgemaakt uit de tabel is de laatste sector, cultuur en welzijn, een soort van rest sector, waar alle goede doelenorganisaties in vallen die niet aan één van de andere drie sectoren kunnen worden toebedeeld.

2.4 Organisaties rondom de goede doelensector

Er zijn veel verschillende organisaties die zich bezig houden met de goede doelensector. In deze paragraaf zullen de belangrijkste organisaties behandeld worden.

Centraal Bureau Fondsenwerving (CBF)

Het CBF houdt al sinds 1925 toezicht op de inzameling van geld voor goede doelen. Eén van de belangrijkste taken van het CBF is het beoordelen van fondsenwervende instellingen. Het CBF geeft het CBF-keur en de Verklaring van geen bezwaar uit. Organisaties worden getoetst op een aantal criteria; wanneer organisaties hieraan voldoen kunnen ze een CBF-Keur of Verklaring van geen bezwaar krijgen. De Verklaring van geen bezwaar is voor kleine of startende instellingen. Er wordt op dezelfde gebieden getoetst als bij het CBF keur, maar de toetsing is minder zwaar. Omdat het CBF keurt of een organisatie verantwoord met de giften omgaat en niet teveel kosten maakt met de fondsenwerving, kan de donateur, wanneer organisatie is ‘goedgekeurd’ door het CBF, er vanuit gaan dat er verantwoord met zijn gift wordt omgegaan.

Naast het keuren van fondsenwervende instellingen, ontwikkelt het CBF ook regelgeving voor een verantwoorde fondsenwerving en besteding. Het CBF signaleert en documenteert informatie die maatschappelijk van belang kan zijn bij de fondsenwerving. Daarnaast verstrekt het CBF informatie en advies aan overheden, publiek en instellingen (CBF, 2007).

Vereniging Fondsenwervende Instellingen (VFI)

De VFI is de branchevereniging voor landelijk wervende goede doelen. De belangrijkste taken zijn belangenbehartiging, zelfregulering, voorlichting en dienstverlening. De VFI stimuleert onder andere de naleving van de Code Goed Bestuur voor Goede Doelen.

Daarnaast zet de VFI zich met nadruk in voor de ontwikkeling van maatschappelijk draagvlak en publieksvertrouwen. Dit probeert de VFI te bereiken door actief in gesprek te gaan met maatschappelijke organisaties, de overheid en de wetenschap (VFI, 2007).

(17)

De Donateursvereniging

Deze heeft bestaan van 2003 tot en met 2006. De Donateursvereniging heeft gezorgd voor een cultuuromslag bij zowel goede doelen als donateurs. Er is meer aandacht gekomen voor transparantie, betere verantwoording en dialoog met de donateur vanuit de goede doelen. Daarnaast pleitte de Donateursvereniging voor een beter overzicht van de goede doelen en een betere registratie en controle (Donateursvereniging, 2007).

2.5 Samenvatting

Een fondsenwervende instelling valt onder het tweede type non-profit organisaties, de bestedingsgerichte organisaties. In dit hoofdstuk is de volgende definitie gegeven aan een fondsenwervende instelling: een naar Nederlands recht opgerichte stichting of vereniging die qua doelstelling niet is gericht op het behalen van winst en die voor het behalen van haar doelstellingen een beroep doet op de publieke offervaardigheid. In Nederland bestaan er 12.000 fondsenwervende instellingen, waarvan er 327 een CBF Keur hebben. Alle

fondsenwervende instellingen zijn in te delen in vier categorieën, te weten internationale hulp, natuur en milieu, gezondheid en cultuur en welzijn. Er zijn meerdere organisaties die zich bezig houden met belangen van de goede doelensector.

(18)

3.

Regelgeving

3.1 Inleiding

Fondsenwervende instellingen vallen niet onder artikel 2:360 lid 3 BW en zijn daarom niet verplicht te voldoen aan Titel 9 Boek 2 BW. Hierdoor is de verslaggeving van FWI’s niet gebonden aan vaste regels. Wel zijn er verschillende richtlijnen opgesteld. FWI’s die een CBF keurmerk hebben moeten wel aan een aantal van deze richtlijnen voldoen. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de regelgeving die van toepassing is op FWI’s in Nederland. Aangezien het eigen vermogen bij FWI’s een bijzondere post is wordt in dit hoofdstuk ook specifiek gekeken naar het eigen vermogen en de vorming van de reserves.

3.2 Regelgeving voor fondsenwervende instellingen

De jaarverslaggeving van fondsenwervende instellingen is als zodanig niet wettelijk geregeld. Voor stichtingen en verenigingen bestaan er wel summiere voorschriften in artikel 2:10 BW. Volgens dit artikel dienen stichtingen en verenigingen de balans en staat van baten en lasten jaarlijks binnen zes maanden op te maken. Daarnaast dienen verenigingen ook nog het jaarverslag uit te brengen (art. 2:48 BW).

In Titel 9 Boek 2 BW staan de voorschriften ten aanzien van de jaarrekening en het jaarverslag. Volgens artikel 2:360 lid 3 BW moeten stichtingen en verenigingen die een onderneming van een zekere omvang in stand houden, ook wel commerciële stichtingen en verenigingen1 genoemd, voldoen aan Titel 9 Boek 2 BW. De meeste FWI’s, volgens de definitie van het CBF zelfs alle FWI’s, zijn een stichting of vereniging. Voor FWI’s is daarom, wanneer zij er geen commerciële stichting of vereniging op na houden, Titel 9 Boek 2 BW niet van toepassing.

Voor zover de instellingen niet hoeven te voldoen aan Titel 9 boek 2 BW, zijn zij in hoge mate vrij in de wijze waarop zij hun jaarverslaggeving inrichten. Hierdoor kan de kwaliteit van de jaarrekeningen in het geding komen, wat het vertrouwen van het publiek niet ten goede komt. De primaire functie van FWI’s bestaat meestal uit het verrichten van maatschappelijk gewenste activiteiten. Om deze activiteiten te kunnen verwezenlijken, krijgen de organisaties

1Stichtingen en verenigingen die een of meer ondernemingen in stand houden welke ingevolge de wet in het handelsregister

moeten worden ingeschreven, indien de netto-omzet van deze ondernemingen gedurende twee opeenvolgende boekjaren zonder onderbreking nadien gedurende twee opeenvolgende boekjaren, de helft of meer bedraagt van het in artikel 396 lid 1, onder b, bedoelde bedrag (7.300.000), zoals gewijzigd op grond van artikel 398 lid 4. (artikel 2:360 lid 3)

(19)

de financiële middelen die ze nodig hebben, veelal geheel of gedeeltelijk uit gelden van particulieren of van de gemeenschap. Hieruit vloeit de plicht voort tot het afleggen van publieke verantwoording en het voorzien van voldoende informatie. Daarom hebben

fondsenwervende instellingen behoefte aan standaarden voor de verslaggeving. Richtlijn 650 Fondsenwervende Instellingen van de Raad voor de Jaarverslaggeving (Richtlijn FW), geeft deze standaarden. In de volgende paragraaf zal verder op de Richtlijn FW worden ingegaan. Naast de Richtlijn FW bestaat er sinds 2004 ook de Code goed bestuur voor goede doelen (de Code), gevormd na een advies van de Commissie Wijffels. In deze Code worden

aanbevelingen gegeven over het besturen van FWI’s, het toezicht houden daarop en het verantwoording afleggen daarover. De Code is in eerste instantie bedoeld voor leden van de VFI, maar vanaf 2008 zullen de criteria voor het verkrijgen van een CBF keurmerk deels zijn vervlochten met de richtlijnen uit deze code. Op dit moment is voor het verkrijgen van een CBF keur vereist dat FWI’s voldoen aan Richtlijn FW en VFI Richtlijn Reserves Goede Doelen. Daarnaast dient een goedkeurende accountantsverklaring verkregen te worden bij de jaarrekening.

3.3 (Ontwerp)richtlijn 650: fondsenwervende instellingen

De Richtlijn 650 is in 1994 voor het eerst van kracht geworden en is in 2000 aangepast. FWI’s zijn niet wettelijk verplicht om aan deze richtlijn te voldoen. Wel heeft het CBF het toepassen van Richtlijn FW door FWI’s als eis gesteld voor het verkrijgen van het CBF Keurmerk en beveelt het CBF het toepassen van Richtlijf FW aan voor het verkrijgen van de Verklaring van geen bezwaar. Daarnaast hebben FWI’s er belang bij, gezien vanuit hun maatschappelijke betekenis, te voldoen aan de Richtlijn FW. Het volgen van Richtlijn FW zorgt voor een transparante en betrouwbare jaarverslaggeving, waardoor het voor donateurs ook mogelijk is jaarverslagen van verschillende FWI’s te vergelijken.

De Richtlijn FW heeft volgens Karman en Swachten (2004) als doel dat de instellingen hun verslagen zo inrichten dat het publiek daarin duidelijke antwoorden kan vinden op drie essentiële vragen:

1. Welk deel van de gift blijft over voor het goede doel? Anders gezegd: hoe hoog zijn de kosten van de fondsenwerving in relatie tot de opbrengsten?

2. Wordt het geld wel besteed, of wordt het geheel of voor een groot deel opgepot? 3. Wordt het geld daadwerkelijk besteed aan de bij de werving aangegeven doelen?

(20)

In december 2006 is er een ontwerprichtlijn, Ontwerprichtlijn 650, uitgegeven voor FWI’s. Tot 1 april 2007 kon er commentaar worden gegeven op Ontwerprichtlijn 650. In deze ontwerprichtlijn zijn meerdere wijzigingen voorgesteld, waaronder bepalingen over de op te nemen onderwerpen in het jaarverslag, die zijn aangepast aan het Advies van de Commissie Code Goed Bestuur voor Goede Doelen. In de volgende paragraaf zal ik verder ingaan op de wijzigingen in de ontwerprichtlijn ten aanzien van het eigen vermogen.

Volgens RJ 100.206 is een Richtlijn van kracht voor verslagjaren die aanvangen op of na 1 januari van het jaar volgend op het jaar van publicatie van de Richtlijn, tenzij in de Richtlijn zelf een andere ingangsdatum is aangegeven. Eerdere toepassing wordt aanbevolen, tenzij in de Richtlijn anders is vermeld. De definitieve Ontwerprichtlijn 650 is in september 2007 vastgesteld en wordt opgenomen in de jaareditie 2007 van de RJ. Dan zal die van kracht worden vanaf 1 januari 2008. Eerdere toepassing wordt dus wel al aanbevolen (Suurland, 2007).

3.4 Eigen Vermogen: reserves en fondsen volgens Ontwerprichtlijn 650

Zoals gezegd behoren FWI’s tot de non-profit sector. Het eigen vermogen van deze sector heeft een bijzonder karakter. FWI’s zijn gehouden het eigen vermogen slechts aan te wenden in overeenstemming met de doelstellingen waartoe ze in het leven zijn geroepen. Het eigen vermogen heeft daardoor het karakter van gelden die zijn ontvangen om aan de doelstelling te besteden, maar waarvoor nog geen verplichting is aangegaan. Het eigen vermogen van een FWI heeft daarmee in vergelijking met profit organisaties meer het karakter van een bestemmingsreserve ten behoeve van de realisatie van de doelstelling.

Omdat volgens de statuten van een FWI het totale vermogen in het kader van de statutaire doestelling dient te worden aangewend, kan er volgens Karman en Swachten (2004) geen sprake zijn van ‘vrij besteedbaar vermogen’. Het is dan beter te spreken van ‘niet bestemd’ vermogen. De Ontwerprichtlijn 650 spreekt om dezelfde reden niet meer over eigen

vermogen, maar over reserves en fondsen. Dit in tegenstelling tot de huidige Richtlijn FW, waar nog wel over eigen vermogen wordt gesproken. In deze huidige Richtlijn FW dient het eigen vermogen zodanig gepresenteerd te worden dat daaruit duidelijk blijkt:

1. Het vrij besteedbare deel van het eigen vermogen; 2. De ‘reserve waardeverschillen beleggingen’;

(21)

3. Welk deel van het eigen vermogen een specifieke (beperktere) bestemming heeft, aan te duiden als ‘bestemmingsfonds’;

4. Welk deel is vastgelegd in materiële vaste activa in het kader van de doelstelling, aan te duiden als ‘fonds activa doelstelling’;

5. Welk deel is vastgelegd in materiële activa voor de bedrijfsvoering, aan te duiden als ‘fonds activa bedrijfvoering’.

Volgens de Ontwerprichtlijn 650 dient de post reserves en fondsen van een FWI zodanig gepresenteerd te worden dat daaruit afzonderlijk blijken:

1. De reserves; 2. De fondsen.

Van elke post van de reserves en fondsen dient een verloopoverzicht te worden opgenomen. De reserves kunnen worden onderverdeeld in:

- Continuïteitsreserve, gevormd ter dekking van de risico’s op korte termijn en om zeker te stellen dat de FWI ook in de toekomst aan haar verplichtingen kan voldoen. In de toelichting dienen de omvang van de continuïteitsreserve en de daaraan ten grondslag liggende veronderstellingen te worden vermeld;

- Bestemmingsreserve, waarvan sprake is wanneer het bestuur van een FWI een deel van de reserves heeft afgezonderd voor een speciaal doel. Uit de presentatie moet duidelijk blijken dat dit geen verplichting betreft;

- Herwaarderingsreserve; - Overige reserves.

In de huidige Richtlijn FW wordt een continuïteitsreserve en bestemmingsreserve ook wel ‘vrij besteedbaar vermogen’ genoemd. ‘Fonds activa doelstelling en ‘fonds activa

bedrijfsvoering’ uit de huidige Richtlijn FW, valt in de Ontwerprichtlijn 650 onder ‘bestemmingsreserve’.

Fondsen onderscheiden zich van reserves, doordat niet het bestuur van de fondsenwervende instelling, maar een derde een bestemming aan de middelen heeft gegeven. Wanneer door derden aan een deel van de middelen een specifieke besteding is gegeven, dient dit deel aangemerkt te worden als bestemmingsfonds. Wanneer een actie voor een specifiek doel meer opbrengt dan voor dat doel benodigd is of aan een gift de bestemming ontvalt, dient het meerdere bedrag niet langer onder het bestemmingsfonds, maar onder de reserves te worden

(22)

verantwoord. In de huidige Richtlijn FW dient dit worden verantwoord onder besteedbaar vermogen.

3.5 VFI-Richtlijn Reserves Goede Doelen

In het voorjaar van 2002 heeft de VFI, naar aanleiding van publieke discussies over het niet direct besteden van verkregen gelden en terugkerende verwarring over in het beleid van de organisaties gehanteerde begrippen, advies gevraagd aan een commissie onder leiding van prof. Drs. C.A.J. Herkströter RA. In 2003 heeft de commissie haar advies uitgebracht en vervolgens is dit advies uitgewerkt tot een Richtlijn Reserves Goede Doelen (Richtlijn

Reserves). Deze Richtlijn Reserves geeft aan hoe goede doelen dienen om te gaan met gelden die zij reserveren en is een aanvulling op het CBF-Keurmerkreglement en de Richtlijn

Verslaggeving Fondsenwervende Instellingen. Vanaf verslagjaar 2005 dienen de leden van het VFI de Richtlijn Reserves volledig te hebben geïmplementeerd. Ook heeft het CBF de Richtlijn Reserves opgenomen in de criteria voor het verkrijgen van het CBF Keurmerk. De Richtlijn Reserves is momenteel nog van toepassing, maar zodra de Ontwerprichtlijn 650 van kracht is geworden, vervalt de Richtlijn Reserves. De Richtlijn Reserves geeft aan dat er geen reserves gevormd mogen worden zonder vóóraf bepaalde bestemming en dat reservering van middelen wenselijk is voor de continuïteit van steun aan de doelstelling. Het aanhouden of opbouwen van reserves is slechts toegestaan in een beperkt aantal gevallen:

• Als bestemmingsfonds en/of bestemmingsreserve:

o Uit schenkingen van derden met door hen bepaalde specifieke eisen betreffende besteding;

o Ingesteld door de instelling zelf ter financiering van een toekomstig speciaal doel;

• Als continuïteitreserve, waarbij twee bestanddelen worden onderscheiden:

o Voor dekking van risico’s op korte termijn, hiervoor mag maximaal een

continuïteitsreserve worden aangehouden van 1,5 maal de jaarlijkse kosten van de werkorganisatie;

o Om zeker te stellen dat de instelling ook in de toekomst aan haar verplichtingen jegens het doel kan voldoen. Deze reserve moet gebaseerd zijn op een analyse van specifieke risico’s en de periode waarvoor zij deze wil afdekken. Daarnaast moet de fondsenwervende instelling vooraf vastleggen welke maatregelen zij neemt om deze risico’s te beheersen of uit te sluiten;

• Ter financiering van activa in het kader van de bedrijfsvoering of ten bate van de uitvoering van de doelstelling;

(23)

• Als reserve bedoelt als bron van inkomsten. Een dergelijke reserve is toegestaan indien de opbrengst ervan noodzakelijk is voor de realisatie van de doelstelling op langere termijn. Voorwaarde hierbij is dat de concrete bestemming van te voren vast ligt en bij de gever bekend is (Herkströter, 2004).

3.6 Reserves bepalen op basis van de risico’s

De Charity Commission heeft in Engeland een onderzoek gedaan naar het houden van

reserves bij FWI’s. In Engeland zijn bestuurders van FWI’s wettelijk verplicht om hun beleid ten aanzien van de reserves te publiceren in het jaarverslag (Charity Commission, 2003). Wanneer een FWI veel reserves houdt, zal een potentiële donateur zich afvragen waarom de FWI zoveel reserves aanhoudt, alvorens geld te doneren aan deze FWI.

Uit onderzoek van de Charity Commission (2003) zijn verschillende redenen naar voren gekomen waarom FWI’s reserves aanhouden. Deze redenen zijn:

- Verzekeren van continuïteit in het geval dat er sprake is van grote variëteit in inkomen (71%);

- Om ook geld te kunnen uitgeven in noodgevallen (41%);

- Om een speciaal toekomstig project te kunnen financieren (40%); - Om cash flow problemen te kunnen overbruggen (37%);

- Om inkomen te kunnen genereren (20%);

- Om groeiplannen te kunnen maken of om kansen te kunnen aanpakken als deze zich voordoen;

- Om macht uit te kunnen oefenen over andere FWI’s in dezelfde omgeving.

Volgens de Charity Commission (2003) heeft een grote FWI drie reserve niveaus om de verschillende risico’s waarop gereageerd moet worden en om de redenen voor het aanhouden van reserves te overwegen:

- Het eerste reserve niveau wordt aangehouden voor tactische korte termijn redenen. FWI’s houden de waarde van de uitgave van twee maanden aan, om korte termijn tegenvallers of cash flow problemen te kunnen opvangen;

- Het tweede reserve niveau zijn de opportunistische reserves, deze worden apart gezet om het de FWI mogelijk te maken voordelen te halen uit strategische

(24)

- Het derde reserve niveau is de lange termijn reserve. Deze reserve is bedoeld om risico’s, die zich door grote externe veranderingen in de omgeving voordoen, op te kunnen vangen.

Door de reserves in deze drie niveaus in te delen kan de FWI erop vertrouwen dat het alle verschillende risico’s heeft overwogen waar de FWI aan kan worden blootgesteld en dat zij genoeg geld in reserve heeft om met deze risico’s om te kunnen gaan.

Wanneer reserves te hoog zijn, kan dit de reputatie van de FWI aantasten. Mensen kunnen de FWI dan zien als een organisatie die teveel geld oppot, terwijl donateurs juist willen dat hun geld besteed wordt aan de desbetreffende doelstelling.

Wanneer reserves daarentegen te laag worden ingeschat, kan dat een gevaar zijn voor het voortbestaan van de FWI. Dit kan ook weer een negatieve invloed hebben op de donateurs.

Het plannen van de reserves brengt onvermijdelijk met zich mee dat er rekening moet worden gehouden met risico’s. Het plannen van risico’s zou dan ook ontwikkeld moeten worden met behulp van een risico management beleid. In Engeland zijn FWI’s die meer dan 250.000 pond inkomen hebben verplicht te melden in hun jaarverslag of ze rekening hebben gehouden met risico’s en of ze systemen hebben ontwikkeld om deze risico’s te managen (Charity

Commission, 2007). In de volgende hoofdstukken wordt dan ook ingegaan op risico’s die spelen bij FWI’s, op risico management en op risicoverslaggeving.

3.7 Samenvatting

Fondsenwervende instellingen zijn niet aan wetgeving onderworpen. Wel bestaan er meerdere richtlijnen. Voor het verkrijgen van een CBF keur dient aan sommige richtlijnen verplicht te worden voldaan. De Richtlijn FW geeft standaarden voor de verslaggeving van FWI’s. Daarnaast geeft de commissie Herkströter in opdracht van de VFI een richtlijn, Richtlijn Reserves, voor het bepalen van de reserves. Deze richtlijn geeft aan dat er geen reserves gevormd mogen worden zonder vóóraf bepaalde bestemming en dat reservering van middelen wenselijk is voor de continuïteit van steun aan de doelstelling. De ontwerprichtlijn 650 heeft het niet meer over eigen vermogen, maar over reserves en fondsen. Volgens onderzoek van de Charity Commission worden reserves voor verschillende redenen aangehouden. Voor het bepalen van de reserves is het van belang dat er een risico analyse wordt uitgevoerd. Door reserves in drie niveaus in te delen kan er volgens de Charity Commission van worden

(25)

uitgegaan dat alle risico’s zijn overwogen en dat er genoeg reserves zijn om met deze risico’s om te gaan. Om de reserves te bepalen en risico’s te analyseren kan een risicomanagement beleid goed van pas komen.

(26)

4.

Risico’s, risicomanagement en risicoverslaggeving

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op risico’s bij FWI’s, risicomanagement systemen en risicoverslaggeving. In paragraaf twee wordt een definitie gegeven voor een risico. Vervolgens worden verschillende categorieën voor risico’s besproken, waarna de risico’s waar een FWI mee te maken kan krijgen per risicocategorie worden weergegeven. In paragraaf drie wordt het risico management systeem besproken. Hierbij worden key elementen van een risicomanagement model weergegeven die een FWI kan toepassen. Tenslotte wordt in paragraaf vier stil gestaan bij het belang van risicoverslaggeving. Hierbij wordt er een onderzoek besproken en wordt er ingegaan op wat er in het risicoverslag genoemd kan worden.

4.2 Risico’s bij FWI’s

4.2.1 Inleiding

Alle fondsenwervende instellingen hebben te maken met risico’s, met kansen, met bedreigingen, positief en negatief gezien. Wat nu precies wordt verstaan onder een risico wordt in paragraaf 4.2.2 gedefinieerd. Om als organisatie alle risico’s goed in kaart te kunnen brengen is het belangrijk om de risico’s te kunnen classificeren, de risico’s in te delen in verschillende categorieën. Daarom wordt in paragraaf 4.2.3 ingegaan op verschillende risicocategorieën. Daarnaast worden in paragraaf 4.2.3 per risicogebied de belangrijkste risico’s weergegeven waar een FWI mee te maken zou kunnen hebben.

4.2.2 Definitie van een risico

Er zijn verschillende definities te geven aan een risico. In de literatuur is er onderscheid te maken tussen een traditionele definitie en een moderne definitie van een risico. De

traditionele kijk op risico’s is negatief, waar een risico wordt gezien als een bedreiging. Tegenwoordig wordt er ook positief naar risico’s gekeken, risico’s kunnen immers ook mogelijkheden met zich mee brengen die positieve effecten hebben. Daarnaast geeft Hillson (2002) nog een tweede mogelijke definitie van een risico. Hij geeft als mogelijkheid dat

(27)

onzekerheid de bovenliggende term is, met daaronder twee varianten: 1) ‘risico’, alleen verwijzend naar een dreiging, een onzekerheid met negatieve effecten en 2) ‘opportunity’ dat een onzekerheid is met positieve effecten.

COSO (2004) maakt ook een onderscheidt tussen een risico en een opportunity, waarbij de volgende definitie wordt gegeven aan een risico: een risico is de mogelijkheid dat een gebeurtenis zal voorkomen en de doelstellingen negatief zal beïnvloeden. Onder opportunity wordt verstaan de mogelijkheid dat een gebeurtenis zal voorkomen en de doelstellingen positief zal beïnvloeden.

Williams e.a. (1995) hebben het over zuivere en speculatieve risico’s. Bij zuivere risico’s gaat het om de kans op een verlies, waar het bij speculatieve risico’s kan gaan om zowel een kans op verlies als een kans op winst.

Drew (2005) geeft in zijn artikelen meerdere definities van een risico. Eén van de definities die hij geeft is: ‘de kans op een afwijking in de resultaten van verwachte doelen’. Daarnaast geeft hij aan dat er een overlap is tussen de term risico en onzekerheid. Risico kan worden omschreven als condities waar de consequenties van beslissingen en de kansen van de uitkomsten bekend zijn. Onzekerheden zijn condities waar de potentiële consequentie van besluiten en gerelateerde kansen niet bekend kunnen zijn.

Voor mijn onderzoek zal ik gebruik maken van de volgende, samenvattende, definitie van een risico: een onzekerheid die zowel negatieve als positieve effecten kan hebben op het behalen van de doelstellingen van de organisatie.

4.2.3 Risico categorieën en risico’s bij FWI’s

Het classificeren van risico’s is belangrijk om sturing te geven aan de prioriteiten en aandachtspunten van risico managers. Daarnaast is het belangrijk voor het bouwen van oorzaak en gevolg modellen en het ontwerpen van systemen om risico’s te meten en risico’s te managen. De classificatie van risico’s is afhankelijk van de context, industrie en de gekozen strategie. Risico’s zouden geclassificeerd kunnen worden naar hun oorsprong, impact, kans van voorkomen en timing. Daarnaast kan bij classificatie rekening gehouden

(28)

worden met interne en externe risico’s, risico’s met kleine en grote impact, kleine of grote kans van voorkomen en risico’s die spelen op korte of lange termijn (Drew, 2005).

De code die van toepassing is op FWI’s in Engeland, Statement of Recommended Practice on Accounting and Reporting by Charities (SORP), vereist dat in het bestuursverslag een

verklaring is opgenomen waarin bestuurders verklaren rekening te hebben gehouden met de grootste risico’s waaraan de FWI is blootgesteld. Om deze risico’s te kunnen beheersen maakt Framjee (2005) gebruik van het business risk model. Dit model dekt alle risico’s die impact kunnen hebben op de organisatie en verdeelt de risico’s in drie brede categorieën, die ieder weer onderverdeeld kunnen worden in sub risico gebieden:

- Omgevingsrisico, hier gaat het om externe gebeurtenissen die invloed kunnen hebben op het behalen van de doelstellingen en strategieën van de organisatie;

- Proces risico, hier gaat het om een intern risico dat business processen niet duidelijk zijn omschreven en slecht zijn aangesloten met de strategieën van de organisatie. Vijf brede risicogebieden binnen deze categorie zijn: operationeel risico, financieel risico, empowerment risico, informatie processen / technologie risico en integriteitrisico; - Informatie voor besluitvormingsrisico, dit is een risico dat informatie die gebruikt

wordt om strategische processen en financiële beslissingen te ondersteunen niet relevant of betrouwbaar is.

De Charity Commission of England and Wales (2007) heeft advies uitgebracht over hoe FWI’s hun risico’s zouden kunnen managen. In dit advies komen basis principes en strategieën naar voren die kunnen worden toegepast door de meeste FWI’s. Doordat de charitatieve sector van nature divers is, worden de FWI’s ook blootgesteld aan verschillende risicogebieden. De Charity Commission geeft een indeling van verschillende soorten risico’s die zich kunnen voordoen in de charitatieve sector. De vijf verschillende risicogebieden zijn:

- Beheersingsrisico’s - Operationele risico’s - Financiële risico’s - Externe risico’s - Compliance risico’s

(29)

Als deze categorieën worden vergeleken met die van Framjee, kan worden gezegd dat de operationele risico’s, de financiële risico’s, de compliance risico’s en een deel van de

beheersingsrisico’s van de Charity Commission vallen binnen de categorie Proces risico van Framjee. Dat deel van de beheersingsrisico’s dat gaat over informatievoorziening valt binnen de categorie Informatie voor besluitvormingsrisico. En de externe risico’s van de Charity Commission vallen binnen de categorie Omgevingsrisico’s van Framjee.

In onderstaande tabel zijn de belangrijkste risico’s die voor kunnen komen bij FWI’s per risicogebied weergegeven.

Beheersingsrisico Operationeel risico Financieel risico Extern risico Compliance risico

Bestuur wordt gedomineerd door 1 of 2 individuen

Verlies of schade van activa

Nauwkeurigheid en tijdigheid van financiële informatie

Negatieve publiciteit Voldoen aan

verslaggevingsvereisten

Geen goede bestuurders

Werkgelegenheid issues

Slechte liquiditeit Relatie met investeerders

Voldoen aan wet- en regelgeving Geen goede strategie

en toekomstplannen Gezondheid en veiligheid issues Afhankelijk van inkomensbronnen Overheidsbeleid

Verlies van goede medewerkers Fraude en verduistering Investeringsbeleid Imago Bestuurders profiteren van de FWI Informatie technologie Garantstellingen aan derden Demografische veranderingen Interesse conflicten Concurrentie Vreemde valuta

Activiteiten buiten de doelstelling

Afhankelijkheid van leveranciers

Budget plan matcht niet met de doelen Bestuurders worden slecht geïnformeerd. Gebrek aan fondsenwerving Fraude en fouten Ongeschikte organisatiestructuur Gebrek aan vrijwilligers

Geld niet investeren aan doelstelling Contract risico’s Leningen Klanttevredenheid Reserve beleid Geen duidelijke

procedures

Verlies van vaste giften

Rampen

(30)

4.2.4 Samenvatting

In dit hoofdstuk wordt de volgende definitie van een risico gegeven: een onzekerheid die zowel negatieve als positieve effecten kan hebben op het behalen van de doelstellingen. De risico’s kunnen worden ingedeeld in verschillende categorieën. De vijf verschillende categorieën die hier worden onderscheiden voor FWI’s zijn beheersingsrisico, operationeel risico, financieel risico, extern risico en compliance risico. In tabel 2 staan de belangrijkste risico’s, die bij een FWI voor kan komen, per categorie weergegeven.

4.3 Risicomanagement

4.3.1 Inleiding

Uit een onderzoek uitgevoerd door PKF en CFDG (2007) onder Britse FWI’s kwam naar voren dat het gebruik van risico managementsystemen blijft toenemen bij FWI’s. Meer dan 95% van respondenten gaf aan een risico managementsysteem te gebruiken voor

groeistrategieën, waarderen van projecten, investeringsbeslissingen en beslissingen ten aanzien van het reservebeleid. Er zijn echter nog maar weinig FWI’s in Engeland die een risico management systeem volledig hebben geïmplementeerd in de organisatie. Om duidelijk te krijgen wat wordt verstaan onder een risicomanagement systeem, wordt in paragraaf 4.3.2 een algemeen beeld gegeven van wat een risicomanagement systeem is. Vervolgens worden in paragraaf 4.3.3 specifiek voor FWI’s key elementen genoemd die toepasbaar zijn voor het risicomanagement systeem.

4.3.2 Het risicomanagement systeem

Volgens de Groot (2006) dienen, voor een goede corporate governance, organisaties zich bewust zijn van de risico’s waaraan zij onderhevig zijn en daarover rapporteren. Zoals in paragraaf 4.2 beschreven kunnen risico’s worden ingedeeld in verschillende categorieën. Op basis van deze indeling kan voor een organisatie een risicoprofiel worden geschetst. De verschillende risicocategorieën, financiële risico’s, operationele risico’s, externe risico’s, beheersingsrisico’s en compliance risico’s, beïnvloeden elkaar. Daarom is het van belang dat risicomanagement intergraal risicomanagement is.

COSO (2004) verstaat onder integraal risico management een proces dat wordt beïnvloed door het bestuur van de organisatie, haar management en ander personeel, dat is toegepast bij

(31)

het bepalen van de strategie en door de gehele organisatie is geïmplementeerd. Het risicomanagement systeem is ontworpen om mogelijke gebeurtenissen die de organisatie kunnen beïnvloeden te identificeren en om risico’s zo te managen dat ze overeenkomen met het toegestane risiconiveau. Op deze manier moet er redelijke zekerheid gegeven kunnen worden ten aanzien van het behalen van de doelstellingen.

Hillson (2002) legt bij het definiëren van risicomanagement, naast het minimaliseren van de kans en consequenties van negatieve gebeurtenissen, ook de nadruk op het maximaliseren van de kans en consequenties van positieve gebeurtenissen die invloed kunnen hebben op de doelstelling. Risicomanagement is een systematisch proces van identificeren, analyseren en reageren op risico’s. Het doel van risicomanagement is om het een organisatie mogelijk te maken haar doelen te bevorderen in de meest directe, efficiënte en effectieve manier (Williams e.a., 1995).

De Groot (2006) geeft de volgens hem belangrijkste onderdelen van een risico

managementsysteem. Om te beginnen is het van belang dat de risico’s waaraan de organisatie en haar activiteiten bloot staan, worden onderkend en in kaart gebracht. Dit is de risico-onderkenning (risk identification) en risicobeschrijving (risk description). Vervolgens moeten de geconstateerde risico’s beoordeeld worden (risk assessment). Hierbij gaat het voornamelijk om de vraag hoe groot de kans is dat een risico zal voorkomen en hoe groot de impact van het risico zal zijn. Op de risico’s die voldoende ernstig zijn moet de organisatie adequate reacties formuleren (risk responding). Tenslotte moet er een risicocontrole plaatsvinden die waarborgt dat de reacties van de organisatie op geconstateerde risico’s ook daadwerkelijk worden geïmplementeerd. De onderdelen risico-onderkenning, risicobeschrijving, risicobeoordeling en risicoreactie vallen volgens de Groot binnen de term risicobeheersing uit best practice bepaling II.1.3 van de Code Tabaksblat. Risicobeheersing en het onderdeel risicocontrole samen kunnen dan als risicomanagement worden aangeduid.

4.3.3 Risicomanagement voor fondsenwervende instellingen

Volgens Herman (2002) nemen veel non-profit organisaties relatief veel risico. Voor het beheersen van deze risico’s is een risicomanagement systeem extra van belang. Herman (2002 geeft aan dat risicomanagement in de non-profit sector vrij ingewikkeld is. De

(32)

Commission (2007) bij de bestuurders, maar zij kunnen dit uitvoeren wel delegeren naar de managers. De bestuurders moeten uiteindelijk met redelijk vertrouwen kunnen zeggen dat:

- De risico-onderkenning, risicobeoordeling en management van risico’s is gekoppeld aan het bereiken van de doelstelling van de FWI;

- Het proces alle risicogebieden dekt en primair is gericht op de grote risico’s; - Het proces een risicoprofiel probeert te maken dat het acceptabele risiconiveau

weergeeft;

- De resultaten van de risico-onderkenning, evaluatie en management worden gereviewed en worden overwogen;

- Risico management een voortdurend en ingewerkt systeem is in het management en in de operationele procedures.

Er zijn verschillende modellen die gebruikt kunnen worden voor het identificeren en managen van risico’s. Ieder van deze heeft een aantal key elementen die essentieel zijn voor het

begrijpen van risico management. De key elementen die een FWI volgens de Charity Commission (2007) kan toepassen zijn:

o Een risico beleid vaststellen. Om een risico beleid vast te stellen moet de risico tolerantie

en een risico profiel worden bepaald. Hierbij gaat het er om wat voor risico nog wel wordt geaccepteerd en wat niet. De bestuurders moeten duidelijk aan de managers

communiceren wat de grenzen zijn, zodat duidelijk is welke risico’s geaccepteerd kunnen worden en welke risico’s niet acceptabel zijn;

o Identificeren van risico’s en controle maatregelen. Iedereen in de gehele organisatie moet

betrokken worden bij het identificeren van de risico’s. Over het algemeen kunnen risico’s worden gezocht in de categorieën die in paragraaf 3.3 zijn genoemd;

o Risico’s vaststellen. De geïdentificeerde risico’s moeten in perspectief worden gebracht in

termen van kans van voorkomen en impact. Op deze manier kan bepaald worden welke risico’s zeer serieus moeten worden genomen (grote impact en grote kans van voorkomen) en welke risico’s het minst serieus genomen kunnen worden (kleine impact en kleine kans van voorkomen). Grote risico’s zijn die risico’s die een grote kans hebben zich voor te doen en een behoorlijke impact kunnen hebben op de operationele werkzaamheden, het behalen van doelstellingen of het imago van het goede doel;

o Evalueren welke acties genomen moeten worden. De volgende acties zijn mogelijk:

- Vermijden van het risico;

(33)

- Risico delen met anderen;

- De blootstelling van de instelling aan het risico verminderen;

- Risico verminderen of laten verdwijnen door het invoeren of verbeteren van controle procedures;

- Tegen het risico een verzekering afsluiten;

- Het risico vanwege lage kans van voorkomen en impact alleen ieder jaar reviewen. Het doel van risicomanagement is het verminderen van het merendeel van de

geïdentificeerde risico’s tot een acceptabel niveau van risico’s die overblijven nadat geschikte maatregelen zijn genomen. Bestuurders moeten bepalen in hoeverre de overgebleven risico’s acceptabel zijn;

o Periodieke monitoring en beoordeling. Om er zeker van te zijn dat nieuwe risico’s

geïdentificeerd worden en om veranderingen van oude risico’s vast te stellen is het nodige dat er periodieke monitoring plaatsvindt. Risicomanagement moet daarom ook worden gezien als een proces.

4.3.4 Samenvatting

Risicomanagement is een systematisch proces van identificeren, analyseren en reageren op risico’s. Door dit proces kan er een redelijke mate van zekerheid gegeven worden dat de doelstellingen worden behaald. Het is belangrijk dat risicomanagement door de gehele organisatie is geïmplementeerd. De belangrijkste onderdelen van een risicomanagement systeem zijn risico onderkenning, risicobeschrijving, risico beoordeling, formuleren van adequate reacties en risicocontrole. Voor FWI’s zijn de belangrijkste onderdelen voor

risicomanagement: een risico beleid vaststellen, risico’s en controle maatregelen identificeren, risico’s vaststellen, evalueren welke acties genomen moeten worden en periodieke monitoring en beoordeling.

4.4 Risicoverslaggeving

4.4.1 Inleiding

De vraag naar risicoverslaggeving neemt toe. Investeerders, financiële analisten en andere externe belanghebbenden zijn zich steeds meer bewust van de kritische rol van juiste risicoverslaggeving. De externe belanghebbenden willen betere informatie over de verschillende risico’s waarmee organisaties worden geconfronteerd en hoe deze risico’s

(34)

worden geadresseerd (Epstein en Buhavac, 2006). Dit hoofdstuk gaat dan ook in op

risicoverslaggeving. In paragraaf 4.4.2 wordt uitgelegd wat risicoverslaggeving is, wie ervoor verantwoordelijk is, waar het geplaatst zou moeten worden en wie er belang bij hebben. In paragraaf 4.4.3 wordt vervolgens ingegaan op het belang van risicoverslaggeving. In paragraaf 4.4.4 wordt kort ingegaan op onderzoek van Linsley en Shrives, die hebben onderzocht of er een relatie bestaat tussen de hoeveelheid risico’s waaraan een organisatie is blootgesteld, de grootte van de organisatie en de hoeveelheid risicoverslaggeving. Ten slotte wordt in paragraaf 4.4.5 beschreven wat genoemd zou kunnen worden in een risicoverslag.

4.4.2 Informatie over risico’s

Verslaggeving kan risicoverslaggeving worden genoemd wanneer de lezer wordt

geïnformeerd over elke mogelijkheid of verwachting, of over elk gevaar, kwaad, bedreiging of onzekerheid die impact heeft gehad of kan hebben op de organisatie of op het management (Linsley and Shrives, 2006)

Linsley en Shrives (2005) geven aan dat het belangrijk is dat aandeelhouders en andere belanghebbenden informatie ontvangen over risico’s en over risicomanagement. De

verschaffing van toekomstige risico informatie wordt extra nuttig geacht voor investeerders. Informatie over risico’s zorgt voor transparantie en investeerders kunnen bepalen of het risicoprofiel wel of niet acceptabel is. Linsley en Shrives geven ook aan dat vermelding in jaarverslagen niet de enige manier is waarop informatie over risico’s en risicomanagement kan worden gegeven. Maar aangezien jaarverslagen nog steeds worden gezien als een fundamenteel belangrijk publiek instrument, zal de informatie over risico’s en

risicomanagement ook zeker opgenomen moeten worden in het jaarverslag. Ook Meijer (2003) geeft aan dat het jaarverslag of het bestuursverslag de juiste middel is voor risicoverslaggeving.

Organisaties die veel aan risicoverslaggeving doen zijn van mening dat voor een goede corporate governance bestuurders verantwoordelijk zijn voor de risico’s waaraan de onderneming is blootgesteld (Linsley en Shrives, 2005).

(35)

4.4.3 Waarom risicoverslaggeving?

Door een goede risicoverslaggeving kan het risicoprofiel van een organisatie beter worden begrepen (Linsley and Shrives, 2005). Investeerders hebben graag inzicht in het risicoprofiel in relatie tot de strategie van een organisatie. Daarnaast hechten investeerders veel waarde aan toekomstige informatie. Het is voor investeerders niet mogelijk om dit risicoprofiel en de toekomstige resultaten goed in te schatten wanneer er geen duidelijke en volledige

verslaggeving over risico’s plaats vindt. Het gaat hier om risico’s die de financiële conditie, resultaten en kasstroom van de organisatie materieel kunnen beïnvloeden en om

verslaggeving over hoe deze risico’s worden gemanaged. Effectieve risicoverslaggeving maakt het investeerders mogelijk om de risicofilosofie, de tolerantie en de strategie van het management te begrijpen. Daarnaast zet het de beslissingen over risico’s en verwachtingen voor de toekomst uiteen. Hierdoor krijgen gebruikers van de verslaggeving de mogelijkheid om een onderscheid te maken tussen de mogelijkheden voor investeringen (CICA, 2006).

Volgens Epstein en Buhovac (2006) is verbeterde risicoverslaggeving nodig zodat managers en andere belanghebbenden effectiever de risico’s kunnen overwegen en weloverwogen beslissingen kunnen maken. Daarnaast is goede risicoverslaggeving belangrijk voor managers om risico evaluatie te integreren in a) de operationele en kapitaal investeringsbeslissingen, b) prestatiebeoordelingen en c) compensatie beslissingen. Goede risicoverslaggeving leidt volgens Epstein en Buhovac tot verbeterde interne besluitvorming, voldoen aan wet- en regelgeving, toegenomen vertrouwen bij investeerders en algemeen verbeterde besluitvorming (Epstein en Buhovac, 2006).

Meijer (2003) noemt een aantal voordelen en een aantal nadelen van risicoverslaggeving. Voordelen van risicoverslaggeving kunnen zijn:

- Positief effect op de vermogenskosten van ondernemingen. Uit onderzoek blijkt dat een betere informatieverstrekking leidt tot een hogere liquiditeit. Deze verhoogde liquiditeit leidt tot een lagere rentabiliteitseis en derhalve tot lagere kosten.

- Verhoogde geloofwaardigheid en verbeterde relaties met investeerders. Uit onderzoek blijkt dat een uitbreiding en verbetering van de verslaggeving een positieve werking kan hebben op de vergroting van het vertrouwen van investeerders.

- Positieve effecten op de internal control. Doordat risicobeoordeling een elementair onderdeel vormt van internal control, kan een positieve invloed van

(36)

risicoverslaggeving op risicobeoordeling worden vermoed.

Mogelijke nadelen van risicoverslaggeving kunnen zijn:

- Verhoogde kans op rechtzaken. Bestuurders hebben de angst dat gebruikers van informatie de risicoverslaggeving verkeerd interpreteren, waardoor het aantal rechtzaken zou kunnen stijgen.

- Concurrentienadeel. Sommige informatie over risico’s kan niet worden verstrekt vanwege concurrentiegevoeligheid.

4.4.4 Verband tussen de grote van organisaties, het aantal risico’s en de hoeveelheid risicoverslaggeving

Linsley en Shrives (2005) hebben onderzoek gedaan bij 79 niet financiële beursgenoteerde bedrijven naar het verband tussen het risiconiveau in een organisatie en de omvang van de risicoverslaggeving. Hieruit kwam naar voren dat organisaties met meer risico’s niet altijd meer over risico’s verantwoorden dan organisaties die minder risico’s hebben. Een reden hiervoor kan zijn dat organisaties met veel risico’s denken dat veel risicoverslaggeving hun hoge risicoprofiel aangeeft, terwijl bedrijven met weinig risico’s juist gaag aan de

investeerders laten zien dat ze een laag risicoprofiel hebben. Uit eerder onderzoek is al naar voren gekomen dat er een positieve verhouding bestaat tussen de grootte van een

onderneming en de hoeveelheid risicoverslaggeving. Ook Linsley en Shrives tonen dit verband aan. Wel geven ze hierbij aan dat, doordat grotere organisaties meestal al meer verslaggeving hebben dan kleinere organisaties, deze in de verslaggeving ook meer informatie opnemen over risico’s dan de kleinere organisaties.

4.4.5 De inhoud van het risicoverslag

Er zijn verschillende artikelen geschreven over wat er in een risicoverslag opgenomen zou dienen te worden. Volgens Meijer (2003) dient er, nadat er is gekozen voor bepaalde risico’s, de volgende informatie over de risico’s te worden gegeven:

- Beschrijving van het risico: omvang en kans van voorkomen; - Maatregelen ten aanzien van deze risico’s;

(37)

Volgens de Groot (2007) hebben belanghebbenden vooral interesse in ondernemingsrisico’s en de beschrijving van risicomanagement systemen. Volgens de Groot bestaat

risicoverslaggeving uit drie componenten die met elkaar samenhangen:

o Het risicoprofiel, dat een inzicht geeft in de belangrijkste risico’s waarmee de organisatie geconfronteerd wordt en de wijze waarop de organisatie reageert op die risico’s. Dit hoeft niet te betekenen dat alle risico’s beheerst worden c.q. kunnen worden. Het gaat erom dat de organisatie transparant is over het risicoprofiel. De elementen die in het risicoprofiel opgenomen kunnen worden, zijn:

- Een heldere beschrijving van de belangrijkste risico’s, zoveel mogelijk gekoppeld aan de doelstellingen;

- Een beschrijving van alle risicocategorieën;

- Een kwalitatieve beschrijving van de mogelijke effecten van de risico’s; - Een uiteenzetting van de risicohouding;

- Een beschrijving per risico van de wijze waarop de risico’s worden beheerst; - Een weergave van de impact van de risico’s via de scenarioanalyse;

- Een opsomming van de juridische claims.

o Een beschrijving van het risicomanagement systeem, hier gaat het om een beschrijving van het systeem waar de organisatie haar risico’s mee beheerst. Bij deze beschrijving komen aan de orde:

- De definitie en doelstellingen (reikwijdte) van het risicomanagement systeem; - De risicohouding van de organisatie;

- Een uiteenzetting van de verantwoordelijkheden voor interne beheersing en risicomanagement;

- De benoeming van de mate van zekerheid die het systeem oplevert;

- Het (organisatie specifieke) referentiekader met criteria, al dan niet ontleend of in overeenstemming met een algemeen geaccepteerd kader.;

- Een uiteenzetting van de belangrijkste bouwstenen van het business-controlraamwerk; - Het evolutieproces voor de beoordeling van het risicomanagement systeem;

- De geconstateerde belangrijke en/of materiële tekortkomingen en de genomen acties ter verbetering;

- De vermelding dat de uitkomsten van beoordeling van de effectieve werking zijn besproken met de raad van commissarissen of de auditcommissie;

- Een uiteenzetting van inherente beperkingen die verbonden zijn aan de systemen van risicomanagement;

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

• Het programma van eisen wordt mogelijk op basis van onvoldoende informatie opgesteld, waardoor offertes (en mogelijk ook het project) mogelijk suboptimaal zijn.. 2.3

Kwaliteitszorg en risico’s voor leerlingen Bij een klein deel van de besturen in het voortgezet onderwijs (15 procent van de eenpitters en 2 procent van de meerpitters) is

Het bevoegd gezag Wet milieubeheer (gemeente of provincie) betreedt het terrein van de ruimtelijke ordening, het bevoegd gezag RO (gemeente) is medeverantwoordelijk voor

CFD’s zijn financiële producten waarmee u kunt speculeren op de prijsbewegingen in de onderliggende markten en, alhoewel de prijzen waarvoor u deze producten verhandelt door

• bij elke aanpassing van de dosis en daarna minimaal eens per 6 maanden en bij elk bezoek moet de patiënt gecontroleerd worden op ontwikkeling van de novo of verslechtering van

Maar ik ben ervan overtuigd dat er onder de gevallen van voedselvergiftiging door het eten van bedorven eieren of vlees ook gevallen zitten waar- bij verse

 veroorzaakt wanneer het gebouw in aanbouw, wederopbouw of verbouwing is, voor zover wij aantonen deze omstandigheid enigszins heeft bijgedragen tot het zich

● Conclusie: de werkgever is zelfs aansprakelijk indien de schade door toedoen van de werknemer zelf is ontstaan.