• No results found

Conclusies van de drie hypotheses

In document ‘Risico’s in reserve’ (pagina 60-63)

6. Onderzoeksresultaten

6.5 Conclusies van de drie hypotheses

Hieronder wordt naar aanleiding van bovenstaande bevindingen en statistische testen per hypothese een conclusie gevormd.

H1: Er is geen verschil tussen risicoverslaggeving van de verschillende sectoren. In de volgende tabel staan de totaal scores van de vier sectoren op alle gestelde criteria.

Tabel 16: scores per sector op de gestelde criteria

Criteria 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 G 6,5 9 3 10 6 2 4 12 0 3 3 2 0 I 15,5 15 6 14 9 0 18 22 0 3 0 2 0 N 7 9 12 6 6 0 8 12 0 0 0 2 9 W 12,5 15 21 16 6 4 14 22 0 0 0 6 9

Legenda: G = gezondheidssector, I = internationale hulpsector, N = Natuur en Milieusector, W = Welzijn en cultuursector. Criteria 1 t/m 13 = de 13 gestelde criteria, zie p. 42-44.

Er is geen (groot) verschil tussen de scores tussen de verschillende sectoren bij criteria 2, 5, 6 en 9. Bij het aantal woorden besteed aan risicoverslaggeving scoort de internationale

hulpsector het beste en de gezondheidssector het minst hoog. Waar het gaat om het maken van een risicoanalyse, scoort de welzijn en cultuur sector duidelijk het hoogst. Bij het weergeven van verschillende risico’s blijft de natuur en milieu sector redelijk achter. Hier scoren de internationale hulpsector en de welzijn en cultuursector het beste. De internationale hulpsector scoort wederom het beste bij het bespreken van de impact van de risico’s, gevolgd door de welzijn en cultuur sector. Bij het weergeven van de beheersmaatregelen zijn het ook de internationale hulpsector en de welzijn en cultuursector die duidelijk hoger scoren. Daarentegen is de gezondheidssector de enige die een risicomanagement systeem beschrijft. Binnen de internationale hulpsector is één organisatie die een risicomanagement systeem benoemt, maar beschrijft deze niet. Waar het gaat om het evalueren van de risico’s scoort de welzijn en cultuur sector duidelijk het beste en deze sector geeft samen met de natuur en milieu sector het meeste aan een risico analyse te maken bij het bepalen van de

continuïteitsreserve.

Uit bovenstaande analyse blijkt dat de internationale hulpsector en de welzijn en cultuur sector vaak het beste scoorden op de gestelde criteria. Een enkele keer scoorde de

gezondheidssector of de natuur en milieusector het beste, maar duidelijk minder vaak dan de Internationale hulpsector en de welzijn en cultuursector. In figuur 2 zijn de totaalscores van de

vier sectoren onderling goed te vergelijken. Hieruit blijkt de welzijn en cultuursector de hoogste totaalscore heeft behaald, kort gevolgd door de internationale hulpsector. Vervolgens is er een redelijk groot verschil met de natuur en milieusector, die weer kort wordt gevolgd door de gezondheidssector. De vraag is alleen of op basis hiervan ook gezegd kan worden dat

Figuur 2: totaalscores per sector

de ene sector significant beter scoort dan de andere sector. Om dit te bepalen is Kruskal-Wallis test uitgevoerd (zie paragraaf 6.3). Uit deze test kwam duidelijk naar voren dat er geen significant verschil is tussen de risicoverslaggeving tussen de verschillende sectoren. Ook bij de vergelijking tussen de sectoren onderling bleek dat er geen significant verschil aanwezig is.

Op basis van deze test kan de eerste hypothese worden aangenomen: er zit geen verschil in de risicoverslaggeving tussen de verschillende sectoren. Wel moet hierbij gezegd worden dat de welzijn en cultuursector en de internationale hulpsector meer verantwoorden over risico’s in het jaarverslag, zonder dat dit een significant verschil is.

H2: Er vindt onvoldoende koppeling plaats tussen de uitkomsten van de risico analyse en de bepaling van de reserves.

Aangezien maar zes van de zestig organisaties aangeven in het jaarverslag de

continuïteitsreserve gebaseerd te hebben op een risico analyse kan deze hypothese worden aangenomen. Er vindt dus onvoldoende koppeling plaats tussen de uitkomsten van de risico analyse en de bepaling van de reserves.

0 20 40 60 80 100 120 140

Gezondh. Intern. Hulp Natuur en

Milieu

Welzijn en Cultuur

0 2 4 6 8 10 score 1 2 klein groot Gemiddelde score

H3: De grote organisaties verantwoorden meer over risico’s dan de kleine organisaties. Bij de eerste criteria is het wel vrij duidelijk dat de grote organisaties meer woorden besteden aan risicoverslaggeving dan de kleine organisaties. Ongeveer 2/3 van de grote organisaties hebben wel iets opgenomen over risico’s in hun jaarverslag, terwijl bij de kleine organisaties maar ongeveer 1/3 iets heeft opgenomen over risico’s. De kleinste organisatie die iets heeft opgenomen over risico’s heeft een besteedbaar inkomen van 3,1 miljoen euro. Er zijn ook meer grote dan kleine organisaties die een aparte paragraaf voor risicoverslaggeving hebben uitgetrokken, een risico analyse maken, meerdere risico’s weergeven, beheersmaatregelen benoemen en die een risicomanagement systeem benoemen. Waar het gaat om het indelen van risico’s in verschillende categorieën, het bespreken van de kans van voorkomen van een risico, het weergeven van de impact van de risico’s en het geven van een evaluatie is er geen groot verschil tussen de grote en de kleine organisaties. Alleen aan de laatste criteria, de continuïteitsreserve bepalen aan de hand van een risico analyse, voldeden meer kleine dan grote organisaties.

De gemiddelde scores van de kleine organisaties en van de grote organisaties staan weergegeven in figuur 3.

Figuur 3: scores klein vs groot

Gemiddelde score klein = 4,534

Gemiddelde score groot = 8,113

Uit deze bevindingen kan al enigszins worden gezegd dat de grote organisaties meer verantwoorden over risico’s in het jaarverslag dan de kleine organisaties. Uit de Mann-Whitney U-toets kwam ook naar voren dat de grote organisaties beter scoren op de gestelde criteria dan de kleine organisaties. Al met al kan de hypothese, ‘de grote organisaties

verantwoorden meer over risico’s in het jaarverslag dan de kleine organisaties’, worden

In document ‘Risico’s in reserve’ (pagina 60-63)