Vraag nr. 83 van 17 maart 2003
van de heer DIRK DE COCK Autisme – Onderwijssituatie
In het kader van inclusief onderwijs is de proble-matiek van wat wij met een verzamelterm "autis-me" noemen een factor van belang.
Autisme komt voor in heel wat gradaties. De gedif-ferentieerde aanpak die eruit voortvloeit krijgt steeds meer aandacht en komt – terecht – wat meer in het daglicht te staan. Om een en ander juist in te schatten zou ik de minister volgende vra-gen willen stellen.
1. Wat is het percentage kinderen/jonge mensen met autisme in het onderwijs ? Over hoeveel kinderen gaat het hier ?
2. Hoeveel procent van die kinderen volgt een normaal leertraject (inclusief onderwijs) ? Met andere woorden, wat is de frequentie van het vermelde probleem in het gewoon leerplichton-derwijs ?
3. In welke onderwijstypes zijn de andere kinde-ren met autisme vooral terug te vinden ?
4. Zijn er onderwijsrichtlijnen uitgevaardigd met het oog op bijzondere aandacht voor dit pro-bleem ?
5. Zo ja, welke en wanneer werden ze uitgevaar-digd ?
Antwoord
1. Het departement Onderwijs verzamelt geen ge-gevens over het aantal kinderen en jongeren met autisme. Kwantitatieve gegevens zijn alleen globaal ter beschikking op het niveau van de types en/of opleidingsvormen van buitenwoon onderwijs. Er wordt geen opvraging ge-daan van het aantal kinderen met autisme of een autismespectrumstoornis, noch een telling van het voorkomen van andere vormen van stoornissen (dyslexie, h o o g b e g a a f d h e i d ,v o r m e n van fysieke beperkingen, ...).
Internationaal wordt de prevalentie van autisme geschat op 1/200 geboorten. Rekenkundig her-l e i d , zou dit op de schooher-lbevoher-lking van 673.824 leerlingen basisonderwijs (schooljaar 2 0 0 1-2 0 0 2 ) 3.369 leerlingen betekenen en op 436.392
leer-lingen secundair onderwijs 2.181 leerleer-lingen. I n totaal zou het theoretisch gaan over een totale groep van 5.550 leerlingen in het kleuter- ,l a g e r en secundair onderwijs.
De onderzoeksgroep Ontwikkelingsstoornissen van de Universiteit Gent (o. l . v. p r o f. H e r b e r t Roeyers) levert de laatste jaren inspanningen om het wetenschappelijk onderzoek rond autis-mespectrumstoornissen in Vlaanderen te stimu-l e r e n . Een groep van onderzoekers verricht on-derzoek om beter te begrijpen wat autismespec-trumstoornissen zijn, om de diagnostiek te ver-beteren en om de hulpverlening voor personen met een autismespectrumstoornis en hun fami-lieleden te optimaliseren. In dit kader past het grootschalig screeningsonderzoek dat in 2002 is gestart onder leiding van de UG in de eerste en tweede kleuterklassen. 5000 kleuters worden gescreend en er is vervolgonderzoek bij kleuters met een vermoeden van autismespectrumstoor-nis in de centra voor ontwikkelingsstoorautismespectrumstoor-nissen. leerkrachten en ouders wordt verzocht een vra-genlijst in te vullen. De CLB's zijn gevraagd mee te werken aan het onderzoek. Op dit ogen-blik heb ik geen zicht op de stand van zaken van dit onderzoek of op de resultaten ervan.
2. Over hoeveel van deze kinderen en jongeren een gewoon, inclusief traject volgen, zijn even-min gegevens bekend. Om een inschatting te m a k e n , zijn we ook hier aangewezen op schat-tingen.
Men schat het percentage normaalbegaafden met autisme hoger in dan vroeger. Tr a d i t i o n e e l ging men ervan uit dat 1 à 2 mensen met autis-me op 10 normaal begaafd waren. Nu denkt men dat dit 3 op 10 zou kunnen zijn. Dit zou be-tekenen dat, op basis van de bovenvermelde p r e v a l e n t i e c i j f e r s, ongeveer 170 leerlingen po-tentieel in aanmerking zouden komen voor het volgen van gewoon onderwijs. Omdat kinderen met autisme vooral ook problemen hebben op het vlak van sociale relaties en op het vlak van verbale en non-verbale communicatie, z u l l e n wellicht heel wat van hen in het buitengewoon onderwijs terechtkomen.
3. Omdat autisme en autismespectrumstoornissen dikwijls samengaan met een verstandelijke be-p e r k i n g, komen deze leerlingen vaak in het tybe-pe 2 terecht. Door de problemen met gedrag en communicatie vinden we deze kinderen ook terug in de types 3 en 7, respectievelijk voor kinderen met ernstige gedrags- en emotionele problemen en kinderen met een auditieve be-perking.
4 en 5. De pedagogisch-didactische aanpak van deze kinderen behoort tot de autonomie van de o n d e r w i j s i n s t e l l i n g e n . Er zijn geen specifieke richtlijnen inzake het onderwijs uitgevaardigd. In het kader van de aanwending van nascho-lingsmiddelen kunnen scholen een beroep doen op het Opleidingscentrum Au t i s m e. Reeds ver-schillende jaren subsidieert het departement Onderwijs de coördinator van dit centrum via een netoverschrijdende detachering. Ja a r l i j k s maakt het centrum een opleidingsaanbod ken-baar bij de scholen.