• No results found

Wiskunde logica Werkcollege 8 Jolien Oomens 6 april 2017

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Wiskunde logica Werkcollege 8 Jolien Oomens 6 april 2017"

Copied!
41
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Wiskunde logica

Werkcollege 8 Jolien Oomens 6 april 2017

(2)

Opgave 1

Zij Φ = {v0≡ t | t ∈ TS} ∪ {∃v0∃v1¬v0≡ v1}. Bewijs Con Φ en dat er geen consistente verzameling in LS bestaat die Φ omvat en ook getuigen heeft.

Bekijk een structuur bestaande uit twee punten a en b. Kies β(x ) = a voor alle x . Dan worden alle termen afgebeeld op a, dus J|= Φ. Uit Sat Φ volgt Con Φ.

Stel dat er een Ψ is met Φ ⊆ Ψ die getuigen bevat. Volgens de volledigheidsstelling is er een model J dat Ψ waar maakt. Er zijn ook getuigen t1, t2 ∈ TS zodat

Ψ ` (∃v0∃v1¬v0 ≡ v1→ ¬t1 ≡ t2) dus J |= ¬t1≡ t2 maar ook J |= t1 ≡ t2. Tegenspraak.

(3)

Opgave 1

Zij Φ = {v0≡ t | t ∈ TS} ∪ {∃v0∃v1¬v0≡ v1}. Bewijs Con Φ en dat er geen consistente verzameling in LS bestaat die Φ omvat en ook getuigen heeft.

Bekijk een structuur bestaande uit twee punten a en b. Kies β(x ) = a voor alle x .

Dan worden alle termen afgebeeld op a, dus J|= Φ. Uit Sat Φ volgt Con Φ.

Stel dat er een Ψ is met Φ ⊆ Ψ die getuigen bevat. Volgens de volledigheidsstelling is er een model J dat Ψ waar maakt. Er zijn ook getuigen t1, t2 ∈ TS zodat

Ψ ` (∃v0∃v1¬v0 ≡ v1→ ¬t1 ≡ t2) dus J |= ¬t1≡ t2 maar ook J |= t1 ≡ t2. Tegenspraak.

(4)

Opgave 1

Zij Φ = {v0≡ t | t ∈ TS} ∪ {∃v0∃v1¬v0≡ v1}. Bewijs Con Φ en dat er geen consistente verzameling in LS bestaat die Φ omvat en ook getuigen heeft.

Bekijk een structuur bestaande uit twee punten a en b. Kies β(x ) = a voor alle x . Dan worden alle termen afgebeeld op a, dus J|= Φ.

Uit Sat Φ volgt Con Φ.

Stel dat er een Ψ is met Φ ⊆ Ψ die getuigen bevat. Volgens de volledigheidsstelling is er een model J dat Ψ waar maakt. Er zijn ook getuigen t1, t2 ∈ TS zodat

Ψ ` (∃v0∃v1¬v0 ≡ v1→ ¬t1 ≡ t2) dus J |= ¬t1≡ t2 maar ook J |= t1 ≡ t2. Tegenspraak.

(5)

Opgave 1

Zij Φ = {v0≡ t | t ∈ TS} ∪ {∃v0∃v1¬v0≡ v1}. Bewijs Con Φ en dat er geen consistente verzameling in LS bestaat die Φ omvat en ook getuigen heeft.

Bekijk een structuur bestaande uit twee punten a en b. Kies β(x ) = a voor alle x . Dan worden alle termen afgebeeld op a, dus J|= Φ. Uit Sat Φ volgt Con Φ.

Stel dat er een Ψ is met Φ ⊆ Ψ die getuigen bevat. Volgens de volledigheidsstelling is er een model J dat Ψ waar maakt. Er zijn ook getuigen t1, t2 ∈ TS zodat

Ψ ` (∃v0∃v1¬v0 ≡ v1→ ¬t1 ≡ t2) dus J |= ¬t1≡ t2 maar ook J |= t1 ≡ t2. Tegenspraak.

(6)

Opgave 1

Zij Φ = {v0≡ t | t ∈ TS} ∪ {∃v0∃v1¬v0≡ v1}. Bewijs Con Φ en dat er geen consistente verzameling in LS bestaat die Φ omvat en ook getuigen heeft.

Bekijk een structuur bestaande uit twee punten a en b. Kies β(x ) = a voor alle x . Dan worden alle termen afgebeeld op a, dus J|= Φ. Uit Sat Φ volgt Con Φ.

Stel dat er een Ψ is met Φ ⊆ Ψ die getuigen bevat.

Volgens de volledigheidsstelling is er een model J dat Ψ waar maakt. Er zijn ook getuigen t1, t2 ∈ TS zodat

Ψ ` (∃v0∃v1¬v0 ≡ v1→ ¬t1 ≡ t2) dus J |= ¬t1≡ t2 maar ook J |= t1 ≡ t2. Tegenspraak.

(7)

Opgave 1

Zij Φ = {v0≡ t | t ∈ TS} ∪ {∃v0∃v1¬v0≡ v1}. Bewijs Con Φ en dat er geen consistente verzameling in LS bestaat die Φ omvat en ook getuigen heeft.

Bekijk een structuur bestaande uit twee punten a en b. Kies β(x ) = a voor alle x . Dan worden alle termen afgebeeld op a, dus J|= Φ. Uit Sat Φ volgt Con Φ.

Stel dat er een Ψ is met Φ ⊆ Ψ die getuigen bevat. Volgens de volledigheidsstelling is er een model J dat Ψ waar maakt.

Er zijn ook getuigen t1, t2 ∈ TS zodat

Ψ ` (∃v0∃v1¬v0 ≡ v1→ ¬t1 ≡ t2) dus J |= ¬t1≡ t2 maar ook J |= t1 ≡ t2. Tegenspraak.

(8)

Opgave 1

Zij Φ = {v0≡ t | t ∈ TS} ∪ {∃v0∃v1¬v0≡ v1}. Bewijs Con Φ en dat er geen consistente verzameling in LS bestaat die Φ omvat en ook getuigen heeft.

Bekijk een structuur bestaande uit twee punten a en b. Kies β(x ) = a voor alle x . Dan worden alle termen afgebeeld op a, dus J|= Φ. Uit Sat Φ volgt Con Φ.

Stel dat er een Ψ is met Φ ⊆ Ψ die getuigen bevat. Volgens de volledigheidsstelling is er een model J dat Ψ waar maakt. Er zijn ook getuigen t1, t2 ∈ TS zodat

Ψ ` (∃v0∃v1¬v0 ≡ v1→ ¬t1 ≡ t2)

dus J |= ¬t1≡ t2 maar ook J |= t1 ≡ t2. Tegenspraak.

(9)

Opgave 1

Zij Φ = {v0≡ t | t ∈ TS} ∪ {∃v0∃v1¬v0≡ v1}. Bewijs Con Φ en dat er geen consistente verzameling in LS bestaat die Φ omvat en ook getuigen heeft.

Bekijk een structuur bestaande uit twee punten a en b. Kies β(x ) = a voor alle x . Dan worden alle termen afgebeeld op a, dus J|= Φ. Uit Sat Φ volgt Con Φ.

Stel dat er een Ψ is met Φ ⊆ Ψ die getuigen bevat. Volgens de volledigheidsstelling is er een model J dat Ψ waar maakt. Er zijn ook getuigen t1, t2 ∈ TS zodat

Ψ ` (∃v0∃v1¬v0 ≡ v1→ ¬t1 ≡ t2) dus J |= ¬t1≡ t2

maar ook J |= t1 ≡ t2. Tegenspraak.

(10)

Opgave 1

Zij Φ = {v0≡ t | t ∈ TS} ∪ {∃v0∃v1¬v0≡ v1}. Bewijs Con Φ en dat er geen consistente verzameling in LS bestaat die Φ omvat en ook getuigen heeft.

Bekijk een structuur bestaande uit twee punten a en b. Kies β(x ) = a voor alle x . Dan worden alle termen afgebeeld op a, dus J|= Φ. Uit Sat Φ volgt Con Φ.

Stel dat er een Ψ is met Φ ⊆ Ψ die getuigen bevat. Volgens de volledigheidsstelling is er een model J dat Ψ waar maakt. Er zijn ook getuigen t1, t2 ∈ TS zodat

Ψ ` (∃v0∃v1¬v0 ≡ v1→ ¬t1 ≡ t2) dus J |= ¬t1≡ t2 maar ook J |= t1 ≡ t2.

Tegenspraak.

(11)

Opgave 1

Zij Φ = {v0≡ t | t ∈ TS} ∪ {∃v0∃v1¬v0≡ v1}. Bewijs Con Φ en dat er geen consistente verzameling in LS bestaat die Φ omvat en ook getuigen heeft.

Bekijk een structuur bestaande uit twee punten a en b. Kies β(x ) = a voor alle x . Dan worden alle termen afgebeeld op a, dus J|= Φ. Uit Sat Φ volgt Con Φ.

Stel dat er een Ψ is met Φ ⊆ Ψ die getuigen bevat. Volgens de volledigheidsstelling is er een model J dat Ψ waar maakt. Er zijn ook getuigen t1, t2 ∈ TS zodat

Ψ ` (∃v0∃v1¬v0 ≡ v1→ ¬t1 ≡ t2) dus J |= ¬t1≡ t2 maar ook J |= t1 ≡ t2. Tegenspraak.

(12)

Opgave 1

Zij Φ = {v0≡ t | t ∈ TS} ∪ {∃v0∃v1¬v0≡ v1}. Bewijs Con Φ en dat er geen consistente verzameling in LS bestaat die Φ omvat en ook getuigen heeft.

Bekijk een structuur bestaande uit twee punten a en b. Kies β(x ) = a voor alle x . Dan worden alle termen afgebeeld op a, dus J|= Φ. Uit Sat Φ volgt Con Φ.

Stel dat er een Ψ is met Φ ⊆ Ψ die getuigen bevat. Volgens de volledigheidsstelling is er een model J dat Ψ waar maakt. Er zijn ook getuigen t1, t2 ∈ TS zodat

Ψ ` (∃v0∃v1¬v0 ≡ v1→ ¬t1 ≡ t2) dus J |= ¬t1≡ t2 maar ook J |= t1 ≡ t2. Tegenspraak.

(13)

Opgave 2

Is {¬∀v1Pv1, Pv1, Pv2, Pv3, . . . } consistent?

Kies opnieuw β niet surjectief.

(14)

Opgave 2

Is {¬∀v1Pv1, Pv1, Pv2, Pv3, . . . } consistent?

Kies opnieuw β niet surjectief.

(15)

Opgave 3

Laat zien dat een oneindige kaart met vier kleuren te kleuren is dan en slechts dan als elke eindige deelkaart met vier kleuren te kleuren is.

Bekijk de taal met de vier unaire relaties {G , B, R, O} (groen, blauw, rood, oranje) en introduceer een constante voor elk land op de kaart (bijvoorbeeld cNL, cEN, cBE). Zij R de relatie die weergeeft welke landen aan elkaar grenzen. De formule

ϕ = ∀x ((Gx ∨ Bx ∨ Rx ∨ Ox ) ∧

∀y (Rxy → (

(Gy → ¬Gx ) ∧ . . .

)) beschrijft een correcte kleuring.

De compactheidsstelling (VI.2.1(b)) geeft nu het resultaat.

(16)

Opgave 3

Laat zien dat een oneindige kaart met vier kleuren te kleuren is dan en slechts dan als elke eindige deelkaart met vier kleuren te kleuren is.

Bekijk de taal met de vier unaire relaties {G , B, R, O} (groen, blauw, rood, oranje) en introduceer een constante voor elk land op de kaart (bijvoorbeeld cNL, cEN, cBE).

Zij R de relatie die weergeeft welke landen aan elkaar grenzen. De formule

ϕ = ∀x ((Gx ∨ Bx ∨ Rx ∨ Ox ) ∧

∀y (Rxy → (

(Gy → ¬Gx ) ∧ . . .

)) beschrijft een correcte kleuring.

De compactheidsstelling (VI.2.1(b)) geeft nu het resultaat.

(17)

Opgave 3

Laat zien dat een oneindige kaart met vier kleuren te kleuren is dan en slechts dan als elke eindige deelkaart met vier kleuren te kleuren is.

Bekijk de taal met de vier unaire relaties {G , B, R, O} (groen, blauw, rood, oranje) en introduceer een constante voor elk land op de kaart (bijvoorbeeld cNL, cEN, cBE). Zij R de relatie die weergeeft welke landen aan elkaar grenzen.

De formule ϕ = ∀x ((Gx ∨ Bx ∨ Rx ∨ Ox ) ∧

∀y (Rxy → (

(Gy → ¬Gx ) ∧ . . .

)) beschrijft een correcte kleuring.

De compactheidsstelling (VI.2.1(b)) geeft nu het resultaat.

(18)

Opgave 3

Laat zien dat een oneindige kaart met vier kleuren te kleuren is dan en slechts dan als elke eindige deelkaart met vier kleuren te kleuren is.

Bekijk de taal met de vier unaire relaties {G , B, R, O} (groen, blauw, rood, oranje) en introduceer een constante voor elk land op de kaart (bijvoorbeeld cNL, cEN, cBE). Zij R de relatie die weergeeft welke landen aan elkaar grenzen. De formule

ϕ = ∀x ((Gx ∨ Bx ∨ Rx ∨ Ox ) ∧

∀y (Rxy → (

(Gy → ¬Gx ) ∧ . . .

)) beschrijft een correcte kleuring.

De compactheidsstelling (VI.2.1(b)) geeft nu het resultaat.

(19)

Opgave 3

Laat zien dat een oneindige kaart met vier kleuren te kleuren is dan en slechts dan als elke eindige deelkaart met vier kleuren te kleuren is.

Bekijk de taal met de vier unaire relaties {G , B, R, O} (groen, blauw, rood, oranje) en introduceer een constante voor elk land op de kaart (bijvoorbeeld cNL, cEN, cBE). Zij R de relatie die weergeeft welke landen aan elkaar grenzen. De formule

ϕ = ∀x ((Gx ∨ Bx ∨ Rx ∨ Ox ) ∧ ∀y (Rxy → (

(Gy → ¬Gx ) ∧ . . .

)) beschrijft een correcte kleuring.

De compactheidsstelling (VI.2.1(b)) geeft nu het resultaat.

(20)

Opgave 3

Laat zien dat een oneindige kaart met vier kleuren te kleuren is dan en slechts dan als elke eindige deelkaart met vier kleuren te kleuren is.

Bekijk de taal met de vier unaire relaties {G , B, R, O} (groen, blauw, rood, oranje) en introduceer een constante voor elk land op de kaart (bijvoorbeeld cNL, cEN, cBE). Zij R de relatie die weergeeft welke landen aan elkaar grenzen. De formule

ϕ = ∀x ((Gx ∨ Bx ∨ Rx ∨ Ox ) ∧ ∀y (Rxy → ((Gy → ¬Gx )

∧ . . .

)) beschrijft een correcte kleuring.

De compactheidsstelling (VI.2.1(b)) geeft nu het resultaat.

(21)

Opgave 3

Laat zien dat een oneindige kaart met vier kleuren te kleuren is dan en slechts dan als elke eindige deelkaart met vier kleuren te kleuren is.

Bekijk de taal met de vier unaire relaties {G , B, R, O} (groen, blauw, rood, oranje) en introduceer een constante voor elk land op de kaart (bijvoorbeeld cNL, cEN, cBE). Zij R de relatie die weergeeft welke landen aan elkaar grenzen. De formule

ϕ = ∀x ((Gx ∨ Bx ∨ Rx ∨ Ox ) ∧ ∀y (Rxy → ((Gy → ¬Gx ) ∧ . . . )) beschrijft een correcte kleuring.

De compactheidsstelling (VI.2.1(b)) geeft nu het resultaat.

(22)

Opgave 3

Laat zien dat een oneindige kaart met vier kleuren te kleuren is dan en slechts dan als elke eindige deelkaart met vier kleuren te kleuren is.

Bekijk de taal met de vier unaire relaties {G , B, R, O} (groen, blauw, rood, oranje) en introduceer een constante voor elk land op de kaart (bijvoorbeeld cNL, cEN, cBE). Zij R de relatie die weergeeft welke landen aan elkaar grenzen. De formule

ϕ = ∀x ((Gx ∨ Bx ∨ Rx ∨ Ox ) ∧ ∀y (Rxy → ((Gy → ¬Gx ) ∧ . . . )) beschrijft een correcte kleuring.

De compactheidsstelling (VI.2.1(b)) geeft nu het resultaat.

(23)

Opgave 3

Laat zien dat een oneindige kaart met vier kleuren te kleuren is dan en slechts dan als elke eindige deelkaart met vier kleuren te kleuren is.

Bekijk de taal met de vier unaire relaties {G , B, R, O} (groen, blauw, rood, oranje) en introduceer een constante voor elk land op de kaart (bijvoorbeeld cNL, cEN, cBE). Zij R de relatie die weergeeft welke landen aan elkaar grenzen. De formule

ϕ = ∀x ((Gx ∨ Bx ∨ Rx ∨ Ox ) ∧ ∀y (Rxy → ((Gy → ¬Gx ) ∧ . . . )) beschrijft een correcte kleuring.

De compactheidsstelling (VI.2.1(b)) geeft nu het resultaat.

(24)

Opgave 4

Zij Σ1en Σ2twee verzamelingen zinnen zodat er geen structuur is die een model is van zowel Σ1als Σ2. Bewijs dat er een zin τ is zodat Mod(Σ1) ⊆ Mod(τ ) en Mod(Σ2) ⊆ Mod(¬τ ).

Er geldt niet Sat(Σ1∪ Σ2) dus er is een eindige deelverzameling zonder model, zeg {ϕ1, . . . , ϕn, ψ1, . . . , ψm} waarbij elke ϕi ∈ Σ1 en elke ψj ∈ Σ2. Definieer nu

τ = ϕ1∧ · · · ∧ ϕn.

Elk model voor Σ1 is zeker een model voor τ . Zij M ∈ Mod(Σ2) en stel dat M 6∈ Mod(¬τ ). Dan geldt M |= τ , maar dan moet ook M |= {ϕ1, . . . , ϕn, ψ1, . . . , ψm}. Tegenspraak.

(25)

Opgave 4

Zij Σ1en Σ2twee verzamelingen zinnen zodat er geen structuur is die een model is van zowel Σ1als Σ2. Bewijs dat er een zin τ is zodat Mod(Σ1) ⊆ Mod(τ ) en Mod(Σ2) ⊆ Mod(¬τ ).

Er geldt niet Sat(Σ1∪ Σ2)

dus er is een eindige deelverzameling zonder model, zeg {ϕ1, . . . , ϕn, ψ1, . . . , ψm} waarbij elke ϕi ∈ Σ1 en elke ψj ∈ Σ2. Definieer nu

τ = ϕ1∧ · · · ∧ ϕn.

Elk model voor Σ1 is zeker een model voor τ . Zij M ∈ Mod(Σ2) en stel dat M 6∈ Mod(¬τ ). Dan geldt M |= τ , maar dan moet ook M |= {ϕ1, . . . , ϕn, ψ1, . . . , ψm}. Tegenspraak.

(26)

Opgave 4

Zij Σ1en Σ2twee verzamelingen zinnen zodat er geen structuur is die een model is van zowel Σ1als Σ2. Bewijs dat er een zin τ is zodat Mod(Σ1) ⊆ Mod(τ ) en Mod(Σ2) ⊆ Mod(¬τ ).

Er geldt niet Sat(Σ1∪ Σ2) dus er is een eindige deelverzameling zonder model,

zeg {ϕ1, . . . , ϕn, ψ1, . . . , ψm} waarbij elke ϕi ∈ Σ1 en elke ψj ∈ Σ2. Definieer nu

τ = ϕ1∧ · · · ∧ ϕn.

Elk model voor Σ1 is zeker een model voor τ . Zij M ∈ Mod(Σ2) en stel dat M 6∈ Mod(¬τ ). Dan geldt M |= τ , maar dan moet ook M |= {ϕ1, . . . , ϕn, ψ1, . . . , ψm}. Tegenspraak.

(27)

Opgave 4

Zij Σ1en Σ2twee verzamelingen zinnen zodat er geen structuur is die een model is van zowel Σ1als Σ2. Bewijs dat er een zin τ is zodat Mod(Σ1) ⊆ Mod(τ ) en Mod(Σ2) ⊆ Mod(¬τ ).

Er geldt niet Sat(Σ1∪ Σ2) dus er is een eindige deelverzameling zonder model, zeg {ϕ1, . . . , ϕn, ψ1, . . . , ψm} waarbij elke ϕi ∈ Σ1 en elke ψj ∈ Σ2.

Definieer nu

τ = ϕ1∧ · · · ∧ ϕn.

Elk model voor Σ1 is zeker een model voor τ . Zij M ∈ Mod(Σ2) en stel dat M 6∈ Mod(¬τ ). Dan geldt M |= τ , maar dan moet ook M |= {ϕ1, . . . , ϕn, ψ1, . . . , ψm}. Tegenspraak.

(28)

Opgave 4

Zij Σ1en Σ2twee verzamelingen zinnen zodat er geen structuur is die een model is van zowel Σ1als Σ2. Bewijs dat er een zin τ is zodat Mod(Σ1) ⊆ Mod(τ ) en Mod(Σ2) ⊆ Mod(¬τ ).

Er geldt niet Sat(Σ1∪ Σ2) dus er is een eindige deelverzameling zonder model, zeg {ϕ1, . . . , ϕn, ψ1, . . . , ψm} waarbij elke ϕi ∈ Σ1 en elke ψj ∈ Σ2. Definieer nu

τ = ϕ1∧ · · · ∧ ϕn.

Elk model voor Σ1 is zeker een model voor τ . Zij M ∈ Mod(Σ2) en stel dat M 6∈ Mod(¬τ ). Dan geldt M |= τ , maar dan moet ook M |= {ϕ1, . . . , ϕn, ψ1, . . . , ψm}. Tegenspraak.

(29)

Opgave 4

Zij Σ1en Σ2twee verzamelingen zinnen zodat er geen structuur is die een model is van zowel Σ1als Σ2. Bewijs dat er een zin τ is zodat Mod(Σ1) ⊆ Mod(τ ) en Mod(Σ2) ⊆ Mod(¬τ ).

Er geldt niet Sat(Σ1∪ Σ2) dus er is een eindige deelverzameling zonder model, zeg {ϕ1, . . . , ϕn, ψ1, . . . , ψm} waarbij elke ϕi ∈ Σ1 en elke ψj ∈ Σ2. Definieer nu

τ = ϕ1∧ · · · ∧ ϕn. Elk model voor Σ1 is zeker een model voor τ .

Zij M ∈ Mod(Σ2) en stel dat M 6∈ Mod(¬τ ). Dan geldt M |= τ , maar dan moet ook M |= {ϕ1, . . . , ϕn, ψ1, . . . , ψm}. Tegenspraak.

(30)

Opgave 4

Zij Σ1en Σ2twee verzamelingen zinnen zodat er geen structuur is die een model is van zowel Σ1als Σ2. Bewijs dat er een zin τ is zodat Mod(Σ1) ⊆ Mod(τ ) en Mod(Σ2) ⊆ Mod(¬τ ).

Er geldt niet Sat(Σ1∪ Σ2) dus er is een eindige deelverzameling zonder model, zeg {ϕ1, . . . , ϕn, ψ1, . . . , ψm} waarbij elke ϕi ∈ Σ1 en elke ψj ∈ Σ2. Definieer nu

τ = ϕ1∧ · · · ∧ ϕn.

Elk model voor Σ1 is zeker een model voor τ . Zij M ∈ Mod(Σ2) en stel dat M 6∈ Mod(¬τ ).

Dan geldt M |= τ , maar dan moet ook M |= {ϕ1, . . . , ϕn, ψ1, . . . , ψm}. Tegenspraak.

(31)

Opgave 4

Zij Σ1en Σ2twee verzamelingen zinnen zodat er geen structuur is die een model is van zowel Σ1als Σ2. Bewijs dat er een zin τ is zodat Mod(Σ1) ⊆ Mod(τ ) en Mod(Σ2) ⊆ Mod(¬τ ).

Er geldt niet Sat(Σ1∪ Σ2) dus er is een eindige deelverzameling zonder model, zeg {ϕ1, . . . , ϕn, ψ1, . . . , ψm} waarbij elke ϕi ∈ Σ1 en elke ψj ∈ Σ2. Definieer nu

τ = ϕ1∧ · · · ∧ ϕn.

Elk model voor Σ1 is zeker een model voor τ . Zij M ∈ Mod(Σ2) en stel dat M 6∈ Mod(¬τ ). Dan geldt M |= τ ,

maar dan moet ook M |= {ϕ1, . . . , ϕn, ψ1, . . . , ψm}. Tegenspraak.

(32)

Opgave 4

Zij Σ1en Σ2twee verzamelingen zinnen zodat er geen structuur is die een model is van zowel Σ1als Σ2. Bewijs dat er een zin τ is zodat Mod(Σ1) ⊆ Mod(τ ) en Mod(Σ2) ⊆ Mod(¬τ ).

Er geldt niet Sat(Σ1∪ Σ2) dus er is een eindige deelverzameling zonder model, zeg {ϕ1, . . . , ϕn, ψ1, . . . , ψm} waarbij elke ϕi ∈ Σ1 en elke ψj ∈ Σ2. Definieer nu

τ = ϕ1∧ · · · ∧ ϕn.

Elk model voor Σ1 is zeker een model voor τ . Zij M ∈ Mod(Σ2) en stel dat M 6∈ Mod(¬τ ). Dan geldt M |= τ , maar dan moet ook M |= {ϕ1, . . . , ϕn, ψ1, . . . , ψm}.

Tegenspraak.

(33)

Opgave 4

Zij Σ1en Σ2twee verzamelingen zinnen zodat er geen structuur is die een model is van zowel Σ1als Σ2. Bewijs dat er een zin τ is zodat Mod(Σ1) ⊆ Mod(τ ) en Mod(Σ2) ⊆ Mod(¬τ ).

Er geldt niet Sat(Σ1∪ Σ2) dus er is een eindige deelverzameling zonder model, zeg {ϕ1, . . . , ϕn, ψ1, . . . , ψm} waarbij elke ϕi ∈ Σ1 en elke ψj ∈ Σ2. Definieer nu

τ = ϕ1∧ · · · ∧ ϕn.

Elk model voor Σ1 is zeker een model voor τ . Zij M ∈ Mod(Σ2) en stel dat M 6∈ Mod(¬τ ). Dan geldt M |= τ , maar dan moet ook M |= {ϕ1, . . . , ϕn, ψ1, . . . , ψm}. Tegenspraak.

(34)

Opgave 4

Zij Σ1en Σ2twee verzamelingen zinnen zodat er geen structuur is die een model is van zowel Σ1als Σ2. Bewijs dat er een zin τ is zodat Mod(Σ1) ⊆ Mod(τ ) en Mod(Σ2) ⊆ Mod(¬τ ).

Er geldt niet Sat(Σ1∪ Σ2) dus er is een eindige deelverzameling zonder model, zeg {ϕ1, . . . , ϕn, ψ1, . . . , ψm} waarbij elke ϕi ∈ Σ1 en elke ψj ∈ Σ2. Definieer nu

τ = ϕ1∧ · · · ∧ ϕn.

Elk model voor Σ1 is zeker een model voor τ . Zij M ∈ Mod(Σ2) en stel dat M 6∈ Mod(¬τ ). Dan geldt M |= τ , maar dan moet ook M |= {ϕ1, . . . , ϕn, ψ1, . . . , ψm}. Tegenspraak.

(35)

Opgave 5

Neem S = {P} en zij A de structuur met A = Z en (a, b) ∈ PAprecies als |a − b| = 1.

Bewijs dat er een structuur B is die dezelfde S -zinnen waar maakt als A, maar niet samenhangend is.

Voeg twee constanten c en d toe aan A. Schrijf

ϕn= ∃x1. . . ∃xn−1(Rcx1∧ Rx1x2∧ · · · ∧ Rxn−1d ) . We zien dat elke eindige deelverzameling van

[

n=1

ϕn∪ Th(A)

een model heeft, dus er bestaat een structuur die al deze formules waar maakt (compactheid).

(36)

Opgave 5

Neem S = {P} en zij A de structuur met A = Z en (a, b) ∈ PAprecies als |a − b| = 1.

Bewijs dat er een structuur B is die dezelfde S -zinnen waar maakt als A, maar niet samenhangend is.

Voeg twee constanten c en d toe aan A.

Schrijf

ϕn= ∃x1. . . ∃xn−1(Rcx1∧ Rx1x2∧ · · · ∧ Rxn−1d ) . We zien dat elke eindige deelverzameling van

[

n=1

ϕn∪ Th(A)

een model heeft, dus er bestaat een structuur die al deze formules waar maakt (compactheid).

(37)

Opgave 5

Neem S = {P} en zij A de structuur met A = Z en (a, b) ∈ PAprecies als |a − b| = 1.

Bewijs dat er een structuur B is die dezelfde S -zinnen waar maakt als A, maar niet samenhangend is.

Voeg twee constanten c en d toe aan A. Schrijf

ϕn= ∃x1. . . ∃xn−1(Rcx1∧ Rx1x2∧ · · · ∧ Rxn−1d ) .

We zien dat elke eindige deelverzameling van

[

n=1

ϕn∪ Th(A)

een model heeft, dus er bestaat een structuur die al deze formules waar maakt (compactheid).

(38)

Opgave 5

Neem S = {P} en zij A de structuur met A = Z en (a, b) ∈ PAprecies als |a − b| = 1.

Bewijs dat er een structuur B is die dezelfde S -zinnen waar maakt als A, maar niet samenhangend is.

Voeg twee constanten c en d toe aan A. Schrijf

ϕn= ∃x1. . . ∃xn−1(Rcx1∧ Rx1x2∧ · · · ∧ Rxn−1d ) .

We zien dat elke eindige deelverzameling van

[

n=1

ϕn∪ Th(A)

een model heeft, dus er bestaat een structuur die al deze formules waar maakt (compactheid).

(39)

Opgave 5

Neem S = {P} en zij A de structuur met A = Z en (a, b) ∈ PAprecies als |a − b| = 1.

Bewijs dat er een structuur B is die dezelfde S -zinnen waar maakt als A, maar niet samenhangend is.

Voeg twee constanten c en d toe aan A. Schrijf

ϕn= ∃x1. . . ∃xn−1(Rcx1∧ Rx1x2∧ · · · ∧ Rxn−1d ) . We zien dat elke eindige deelverzameling van

[

n=1

ϕn∪ Th(A)

een model heeft,

dus er bestaat een structuur die al deze formules waar maakt (compactheid).

(40)

Opgave 5

Neem S = {P} en zij A de structuur met A = Z en (a, b) ∈ PAprecies als |a − b| = 1.

Bewijs dat er een structuur B is die dezelfde S -zinnen waar maakt als A, maar niet samenhangend is.

Voeg twee constanten c en d toe aan A. Schrijf

ϕn= ∃x1. . . ∃xn−1(Rcx1∧ Rx1x2∧ · · · ∧ Rxn−1d ) . We zien dat elke eindige deelverzameling van

[

n=1

ϕn∪ Th(A)

een model heeft, dus er bestaat een structuur die al deze formules waar maakt (compactheid).

(41)

Opgave 5

Neem S = {P} en zij A de structuur met A = Z en (a, b) ∈ PAprecies als |a − b| = 1.

Bewijs dat er een structuur B is die dezelfde S -zinnen waar maakt als A, maar niet samenhangend is.

Voeg twee constanten c en d toe aan A. Schrijf

ϕn= ∃x1. . . ∃xn−1(Rcx1∧ Rx1x2∧ · · · ∧ Rxn−1d ) . We zien dat elke eindige deelverzameling van

[

n=1

ϕn∪ Th(A)

een model heeft, dus er bestaat een structuur die al deze formules waar maakt (compactheid).

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

door geen van beide organismen alleen door organisme I alleen door organisme 2I. zowel door organisme I als door organisme

(d) Deze regel is correct, want je kunt een x in het beeld van f bekijken.. Je gebruikt dan dat een domein niet leeg

Omdat er geen constanten en functies zijn wordt elke term door J afgebeeld op b en daar is Rxx onwaar.. Er kan dus geen

Elke eindige deelverzameling heeft een model, dus volgens de compactheidsstelling heeft deze.. verzameling

Als er dan een permutatie f bestaat die de kleuren omdraait dan waren blijkbaar evenveel punten rood gekleurd als blauw.. Formeel: Neem S := {R, B,

Merk op dat er geen eindige verzamelingen in F kunnen zitten, dus in het bijzonder kunnen er ook geen singletons {x } in zitten... We willen nu bewijzen dat deze F

Bewijs dat het keuzeaxioma equivalent is aan het bestaan van keuzefuncties voor niet-lege verzamelingen.. Neem het

Bewijs dat er een kleinste inductieve verzameling bestaat.. Zij x de verzameling gecre¨ eerd